DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Ambachtsschool,
No. 39.
Honderd en vijftiende Jaargang.
1913
ZATERDAÖ
15 FEBRUARI.
Metselen en Kleermaken
BRIEVEN
ALKMAAR.
Aangifte van Leerlingen
Over dit en dat.
Dit BTiKsuier fcestaat uit 3 bladen.
voor den cursus 1913-1914
aanvangende APRIL e k, op eiken Donderdag.
"Vrijdag en Zaterdag der maand FEBRUARI,
's veorm. van 9—12 en 's nam. van l1/^4 uren.
Behalve het practisch en theoretisch onder
wijs in de vakkin Timmeren, M aehinebank-
werkan en Smeden, Meubel maken en Schil
der an, wordt er ook onderwijs in het
f 24.—, f 30.— of f 36.— in het jaar,
Leermiddelen en Gereedschappen wor
den aan allen kosteloos verstrekt.
H. VAN DER HEIJ.
Reis-Sprokkelingen
vi.
ALKMAARSCHE COURANT
gegeven.
(Onvermogende ouders van leerlingen in beide laatst
genoemde vakken kunnen in aanmerking komen voor
een wekelijksche vergoeding).
UBF" De leeftijd van 12 jaren moet zijn bereikt.
Onvermogenden kosteloos; niet-onvermogenden
betalen een schoolgeld van f 6 f 12 f 18.
Nadere inlichtingen geeft de Directeur
door THéRèSE HOVEN.
(Nadruk verboden.)
CHOLERA.
Twee maal, onder zeer verschillende omstandighe
den, heb ik dien geduchten vijand van nabij gezien.
Den eersten keer, in 1892, stonden er op mijn rond-
reisbillet de volgende plaatsen: „Den Haag, Amster
dam, Stavoren, Hindeloopen, Leeuwarden, Groningen,
Bremen, Hamburg, Helgoland, Hannover, Hartzburg,
en verder den Plartz in."
Wij zouden drie weken weg blijven, onze hoofdsta
tions zouden zijn Hamburg, Helgoland en Hartzburg.
Ten einde ook nog iets van ons eigen land te zien
en daardoor niet het verwijt1 te verdienen, dat Hollan
ders enkel oog hebben voor de schoonheden in den
vreemde, gingen wij van Amsterdam naar Enkhuizen
en van daar de Zuiderzee over naar Stavoren, toen
naar Hindeloopen om den eersten dag met Leeuwar
den te besluiten.
Den volgenden nacht sliepen wij te Groningen, van
daar vertrokken wij vóór dag en dauw om, na onder
weg Bremen bezichtigd te hebben, 's- avonds nog te
Hamburg aan te komen.
Het was een lange dag en wij waren blijde aan het
einde van den tocht te zijn. Wij hadden vooruit ka
mers in een der eerste hotels aan 't Als ter-Bassin be
steld, wij rekenden er dus op alles in orde te vinden.
Hoe groot was onze verbazing echter, toen men ons in
't hotel meedeelde, dat er nog niets voor ons klaar
was. Wij konden onze kamers nog niet betrekken.
Het beste zou zijn, dat wij eerst gingen soupeeren en-
daarna terug kwamen.
Wij zochten dus maar onzen troost in het vlak over
het hotel gelegen Alster-Pavillon en deden ons te
goed aan belegde Brötchen en Appetit-Schnitzchen
met Kaviaar. De omgeving leek ons echter heel saai;
wij hadden ons Hamburg veel' vroolijker voorgesteld.
In het hotel terug gekomen was het nog saaier.
niemand was er in de lees- en eonversatiezalenonze
kamers waren nog in wanorde. de bediening liet
alles te wenschen over. Daarbij een geweldig onweer
en harde plasregens! Het was hoogst onbehagelijk.
Den volgenden ochtend gingen wij er vroeg op uit,,
bewonderden het schitterende Alster-Bassin en namen
in de eerste de beste tram plaats om iets van de stad
te zien. Al heel spoedig zagen wij een oploopje voor
een klein huisje in een der achterstraten.
Nog vóór wij er aan gedacht hadden er ons voor te
interesseeren, vertelde de conducteur ons, dat er cho
lera in dat huis was; de menschen stonden allen om
een zwarte koets heen, die daardoor geheel verhuld
was, Dummies Zeug! 't Gevaarlijkste, wat ze doen
konden; die koets zou van stadswege een cholera-lijdei-
naar een barak vervoeren, 't was het derde geval dien
ochtend in dezelfde straat.
Verschrikt vroegen wij of er dam cholera heerschte
in Hamburg, wij wisten er niets van. Toevallig had
den wij geen couranten gelezen, iets dat mij later op
reis nooit weer overkomen is.
De conducteur haalde zijn schouders op. Hij wilde
ons blijkbaar niet wijzer maken dan wij waren.
Wij stapten aan de volgende halte uit, keerden on
verwijld naar ons hotel terug en interpelleerden den
eigenaar. De man betuigde van niets te weten; moge
lijk waren er één of twee gevallen in het matrozen-
kwartier, doch dat was heel ver van ons af. Wij moes
ten ons maar. niet ongerust maken en van Hamburg-
genieten.
Nauwelijks was onze conferentie afgeloopen of wij
kregen twee telegrammen, één van huis, ons aanra
dende om Hamburg zoo spoedig mogelijk te verlaten,
het andere van kennissen, die te Norderney waren en
ons te Helgoland zouden ontmoeten, doch nu seinden
dat ze terstond naar Holland terug" gingen.
.^es-°^ei1 den eersten raad te volgen en na een
vluchtige lunch, begaven wij ons aan boord van een
der Llbebooten, die ons langs Blankenese en Cuxha-
ven naar Helgoland zou brengen.
Ofschoon wij nog geen recht begrip van den toe
stand hadden, lokte ons1 een langer verblijf te Ham
burg niet aan. Er was iets vreemds, iets gejaagds,
iets onrustigs in de lucht, dat onraad deed vermoe
den
In Helgoland zouden wij, ver van alle baei'Ien, bac
teriën en microben zijn en volop van de frissche zee
lucht kunnen genieten.
Het varen op de Elbe was heerlijk, de oevers mooi
en schilderachtig; wij begonnen weer schik in ons
leven en in onze reis te krijgen.
Daar ontstond op eens een eigenaardige beweging
op 't dek; iemand las met een echt Duitsche comman-
deer-stem een proclamatie voor, inhoudende het bevel,
dat iedereen, die uit Hamburg kwamen te Cuxhaven
moest afstappen om aldaar, gedurende 24 uren, in
quarantaine te blijven.
Even daarna ankerden wij te Cuxhaven.
Er viel niets aan te doen; wij moesten de boot ver
laten en een onderkomen zoeken.
Cuxhaven is zoo iets als Den Helder, maar dan
kleiner. Het vooruitzicht om er een etmaal door te
brengen, lokte ons niet aan.
Wij zochten een hotel, vonden er een, dat redelijk
was en, nadat wij ons wat verfrischt hadden, gingen
wij er dp uit.
Gewoonlijk is dat een der prettigste nummers van
het reisprogramma. Men is gelukkig van trein of
boot verlost te zijn, zich weer frank en vrij te bewe
gen en begeerig om nieuwe indrukken op te doen.
Doch ditmaal ondervonden wij geen enkele prettige
sensatie; wij waren eigenlijk van het schip afgezet,
waren genoodzaakt onze reis te onderbreken en wer
den ongerust.
Na gemeen overleg traden wij een apotheek binnen;
het kan nooit kwaad om het een of andere desinfec-
teerend of voorbehoedend middel bij zich te hebben.
Wij verzochten den apotheker dus ons iets te geven
en informeerden terloops, wat er eigenlijk aan de
hand was.
De man zette een ernstig gezicht en vertelde ons,
dat Hamburg sedert enkele dagen een waar broeinest
van cholera was, en dat er den vorigen dag o.a. meer
dan vijfhonderd gevallen officieel waren vastgesteld.
Hij liet het aan onze verbeelding over om het aan
tal der niet aangegevene of niet herkende gevallen
aan te vullen.
Nu werd 't ons pas duidelijk, waarom men zoo
vreemd- had gedaan in Hamburg.
De apotheker gaf ons een drankje, dat wij hij de
eerste verdachte verschijnselen moesten innemen, en
ried ons aan voorzichtig te zijn met 't drinken van
water en van ongekookte melk.
En toen liepen wij maar een beetje rond, gingen
vroeg naar bed en waren heel blij den volgenden dag,
na de verplichte quarantaine, onze reis te kunnen
voortzetten.
De boot bracht ons in enkele uren naar Helgoland,
een komiek eilandje, dat veel heeft van een uitgehol
de ham.
Het benedenland' is wit, de uitholling rood1 en de
bovenkant groen, vandaar het rijmpje:
Grün is das> Land,
Roth ist die Kant,
Weisz ist der Sand,
Das sind die Farben von Helgoland.
Tegenwoordig zijn het echter de Duitsche kleuren,
die er heerselren. Er is een vesting en als badplaats
is het veel minder bezócht dan vroeger, toen het aan
de Engelschen hehoord'e.
Veel is er niet aan; wie van watersport houdt, kan
er allerlei boottochtjes maken naar de naburige eilan
den Sylt, Norderney en de Oost-Friesche groep.
Wij genoten er weinig van; den tweeden dag wer
den wij verbannen; er werd) een decreet bekend ge
maakt, waarin stond, dat degenen, die den kant van
Hamburg uitwilden, terstond moesten vertrekken; na
dien dag 12 uur, zou men over Hiisum in Sleeswijk-
Holstein moeten reizen.
Wij pakten dus maar weer onze koffers en vertrok
ken, eerst te water tot aan Hamburg, en toen te land
naar Hannover, waar wij 'e nachts om één uur aan
kwamen. In Brunswijk had de trein geruimen tijd
stilgestaan voor het medisch onderzoek. Een dokter
moest in elk compartiment gaan om zich te vergewis
sen, dat alle reizigers gezond waren.
Wij bleven nog een kleine veertien dagen onderweg
en werden niet minder dan acht keer op een dergelij
ke manier lastig gevallen. Wij konden geen enkel
tochtje per spoor ondernemen, of wij werden bij ons
vertrek en bij onze aankomst, door een arts bekeken
j en ondervraagd.
I Reizen op die manier was geen pleizier en het was
met een zucht van verlichting, dat wij het laatste
j couponnetje van ons rondreisbiljet afgaven.
Het was eenige jaren later in Indië, in een geheel
f andere omgeving, dat ik nogmaals- in aanraking kwam
met de gevreesde ziekte en dit keer wel directer.
Ik was er, sedert kort nog, in mijn eigen thuis ge
ïnstalleerd, in een nestje onder de palmen, dat zoo
poëtisch lijkt, en waar de proza toch, zoo vaak en zoo
leelijk, om den hoek komt kijken.
Onder mijn dienaarsstoet had ik een aardig ba-
boetje, Mnïna, een kind nog van een jaar of 15, een
Venus in 't brons-, wel te onderscheiden van la Vénus
noire, die zulk een geduchte rol speelt in Indië.
Ze was nog onbedorven, mijn kleine lijfmeid; haar
denkbeeld van genot was een nieuwe sarong of een
nieuw baadje, heur gitzwarte haren met melatti te
sieren eneen paar snoepcenten
't Laatste was haar zwak, evenals bij de meesten ba
rer landgenooten. Het ergste was, en dat vooral in
mijn oogen van. volbloed Europeesche, dat ze zoo dol
veel hield van Indische snoeperij, speciaal van roedjak,
o. i. onrijpe^ vnichten met een saus van Javaansche
suiker, trassi en andere bestanddeelen.
Herhaalde keeren had ik er haar reeds voor gewaar
schuwd, evenals voor het drinken uit den put achter
op ons erf, waarvan het water zóó slecht was, dat het,
na eenige uren aan de buitenlucht te zijn bloot ge
steld, van wormen krioelde.
Ik zie ze nog, die roodachtig bruine monstertjes,
niet veel dikker dan draadjes wol, maar oneindig
minder onschuldig. Dat was in den goeden ouden
tijd voor er een waterleiding te Soerabaia was.
Ik informeerde verder; ze bevond zich achter op 't
erf, bij den put. en daar zag ik haar inderdaad, in
elkander gehurkt tegen den steenen omheiningsmuur
geleund. Ze zag vaalgrijs, zooals de Inlanders- er uit
zien bij hevige emotie, 't zij van lichamelijken, 't zij
van, geestelijken aard. Naast haar stond een schotel
tje van haar geliefde roedjak en haar rechterhand om
klemde krampachtig een kleine, steenen gendi.
Ze zat al een paar uur zoo, vertelden de overige
bedienden mij.
Natuurlijk vroeg ik, waarom zij mij niet eerder had
den geroepen.
Ze durfden mijn sïesta niet storen 1
In een oogwenk begreep ik den toestand'; Maïna had
zich aan roedjak te buiten gegaan en had daarna wa
ter gedronken, waarschijnlijk in de hoop, .daardoor de
sterke lucht van de verboden spijs te neutraliseeren.
't Was haar slecht bekomen. Ze had een acuten
aanval van chol-eraZonder aarzelen kreeg ik den
choleradrank, dien men altijd in Indië klaar heeft,
uit mijn medicijnkastje en gaf er haar zelve een le
pel van in. Tegelijkertijd liet ik den dokter roepen.
Deze raad-de mij aan haar terstond te laten brengen
naar 't stadsverband, zooals1 het gasthuis- in Soera
baia wordt genoemd.
Maar de arme kleine baboe wilde niet weg, Njonja
moest haar oppassen. Geen zware taak, voorwaar;
even nk 't plotselinge invallen van de Indische sche
mering, stierf 't kind onder hevige krampen. Enkele
uren later werd ze begraven; ik schreide, maar de In
landers zongen en verheugden zich voor haar. Dood
zijn beteekende immers apis soesa fgeen zorgen meer)
en was- dat niet benijdbaar?
Door NI00.
II.
(Nadruk verboden).
Van
KEES uit de Kogge
EN
PEET NEELTJE van om de Noord vandaan*
Nadruk verboden.
- v_ iiug LU KJ UCTi UH 1 ct W tl o
Het was- een algemeen verbod voor een elk,'die op
ons eri kwam, om toch vooral dat ongezonde water
met te drinken, maar inlanders zijn nu eenmaal zor
geloos als kinderen en daarbij in de hoogste mate fa
talist.
„Wat gebeuren moet, gebeurt toch!"
Op een middag miste ik de zorgen mijner baboe;
gewoonlijk bracht zij mijn schoone ldeeren en handdoe
ken voor mijn bad- in de mandi-kamer. In 't eerst
dacht ik enkel aan een klein verzuim harerzijds en
vroeg ik aan een der andere bedienden, waar ze was.
„Kassian, Maïna sakit!" luidde het.
Maïna ziek? 'tWoord- ziek is in Indië zoo iets an
ders, zoo veel ernstiger dan in Holland.
Kees, ik kom zelf weer opperdan, 'k ben heelegaar
- beter en kan gelukkig weêr an de veert in de huishou-
1 wing. Je brief viel me afgerazend mee. 'k Docht, wat
zei die Kees angaan omd-at Jaep van die dinkies uit-
5 gepakt had die teugewoordig as baigeloof en onzin
na de rommelzolder verbanne benne. Zoo'n oud steltje
van zoo'n ofgelege boere durp- 'k wou jullie waizer
liewwen en al zuk en zuk. 'k Had me al skrap zet om
je te overtroeve met voorspellinge an die oum, graize
Kaizer van Duitschland deen of ze grootvaders
zegger ze laif soms niet staif zou houwe om-dat er zaid
is dat ie dut jaer ze kroon zal verlieze.Met. die
gebed'sbriefkaerte die de mensche hij hoope kraige en
overskraive uit vrees voor ongeluk en hoop op zegen
en dat benne gien oome Jaepe en peet Neeltjes die
dat doene.
'k Zei nou veerder hierover maer swaige, jai zaide
niks en je docht zeker ok: der is un hoop de voordeur
uitjoegen en de achterdeur weer inslopen, deer wete
we alles van.
Je. zegge dat 'k best ete mot, nou dat is zeker een
goed raedje, maer 'k hew d'er aers- niks gien verbeel
ding van om dik te worre den b-en 'k nag maer lie
ver maeger, of staet 't wel wat sluuf. Dirk Brand
ken 'lc nag best vo-or me hale jai was zeker erg
blaid dat je een landsie antroffe; och ja man, dat
trekt den toch zoo; as- je mekaar in lang niet sproken
hewwe is er meest gien end an vooreer je alles uitpakt
hewwen. 'k Mag 't ok mera-ekel graeg en den mot je
same nog skool loopen hewwen48 -uren niet sleipe
zou een lichte verdrukking weze as je den met mekan-
der op de praet raekte.
Weet jai dat nag en d-at nag, weet jai nag dat we
op skool exame hadde? Dat de burgemeester met een
ra-edslid' kvfram en dat de bovenmeester zaide dat die
mee exame ofneme mo-ste. Dat raedsli-d zag een we
reldbol s-taen en vroeg: wat is dat voor een dinkie?
had ie der an kommen en gezien dat 't- bewoog, dan
kon ie wel verskoten hewwen en nog docht dat ie
t altemet stik holpen had. Gienien zakte op dat exa
men, dat ken j'e wel denken.
As 't exame afgeloope was kreeg ieder kind een
prent; 'k had toch zoo'n tuur op ientj-e die 'k nou zoo
echt mooi vond en 't wou ders daie dat 'k die kreeg.
Raik dat 'k was man raiker as die grootvaderszeg-
ger van d-ie graize Kaizer ze aige meskien wel ooit
voeld heb'k had die prent bewaard en hew em ders
in een skil-deraitje zette leete; ze lache der welders om
en zegge: weervan mot je nou zoo'n barrel beware
ik zeg, julle kenne een mooi stuk uit me huishouwing
kraige as je dat noui al te met wille, maer die prent
van de kaerde van ien heele zent, die kraige julle
niet.
Maer es omi du-t en nag veul meer nou nag ders op
te hale, deervoor zou 'k nou mensche motte- opzoeke
die skoolmaidjes ware, dat ik het ook was, want, jai
weet van al zuk niks en deerom zal 'k den ok te-uge
jou niet meer hiervan uitpakke.
En nou hew 'k ok al weer veuls te lang an 't prate
weest; der is meer te doen as dat. Eerst mot 'k de
wasch nag kreuke, 'lc hew niet graag dat ernou
k zei 't. maer netjes zegge: lilijke vrouw in komme
(ik en jai wete wel hoe dat 't nag wel aers zaid wordt,
maer dat zelle we nou maer in ons- pen houwe).
Op een aere keer zei 'k je ders vertelle van die
jonge van Wullem Groot en weerom of die op vader
en moeders sp-ultje mot blaive zitte en niet hoogerop
kan gaen, zoo as ie eerst wel wou. Ik en Jaep hewwe
deer toch zoo om lacht en je raed niet in tienen met
wat voor beswaar of die vrouw van Wullem Groot
wel an kwam zette.
Nou Kees, houw je maer goed' hoor en raek niet an
t invelenza; ze zegge dat 't overspruitelijk is, maer
ok dat t in de lucht zit en dat je 't toch kraige mot.
Ze zegge ok wel dat je 't melarie koors kraige ken
van de langbiende megge, dat mot je nou toch maer
geloove
De groetenis van main en Jaep.
Als een eenvoudig burgermeisje was- zij op twintig
jarigen leeftijd, met een oppassend jongmensch, arbei
der, in het huwelijk getreden, en vol hoop en illusiën
traden beiden het nieuwe tijdperk van hun leven tege
moet.
Niettegenstaande zij van een nie-t te ruim weekloon
moesten leven, was in de eerste, jaren op- beider gelaat
slechts geluk en tevredenheid! te lezen. Dat ge-luk
werd nog verhoogd toen zij, na enkele jaren, met ou
derlijke genegenheid konden neerzien op- een viertal
kinderen, één jongen en drie meisjes.
Maar ach!.... na een huwelijks-geluk van slechts
tien jaar, werd! de vader, tengevolge eener korte onge
steldheid, van vrouw en kinderen weggerukt. De oud
ste telde toen negen en de jongste pas- één jaar.
Van dien tijd af, braken voor deze jonge weduwe de
sombere, donkere dagen aanDoch zij begrijpende
dat 't nu hare plicht was, niet alleen moeder, maar
ook vader, en broodver-diens-ter te mo-eten zijn, tartte
droefenis en rouw, werkte, en ging een paar maal in
de week, met manden, hangende aan een juk, kruide
nierswaren venten. Gesteund! door medelijdende bu
ren, konden de jongste kinderen op zulke dagen on
derkomen en oppassing bij hen vinden, terwijl, dank
zij mede het medelijden der dorpsbewoners, het venten
met die kruidenierswaren vrij aardige resultaten op
bracht.
Zoo verliepen weken, maanden, jaren, totdat de
zoon en twee dochters- in 't huwelijk traden en de moe
derlijke zorg konden missen.
De jongs-te dochter, eenigszins misvormd, bleef bij
haar en voorzag als naaister, met moeder, in beider
onderhoud.
Oogensehijnlijk waren dus- de donkere wolken voor
bij getrokken en klaarde de lucht op, maar.haar
lijdenskelk was nog in la-nge niet ten volle geledigd.
Het huwelijk van een der dochters, eene vrouw van
minder goed zedelijk gedrag, was ongelukkig. Haar
man verliet haar en zij bleef achter met een jongetje
van ruim één jaar. Deze verlaten vrouw en moeder
van slecht karakter, verwaarloosde haar ki-nd, met dit
gevolg, dat de weduwe haar kleinzoon tot zich nam
en mèt haar gebrekkige dochter voor zijne opvoeding
•zorgde. Opnieuw werden dus- de zorgen vermeerderd,
maar wetend wat haar plicht was, werkte zij steeds
ijverig en zonder morren door!
Hare dochter naaide meestal- thuis-, doch ook enkele
keeren buitenshuis. Zoo leefde dit drietal eenige ja
ren door, totdat opeens- aan deze thans reeds oude
moeder en grootmoeder een nieuwe slag werd toege
bracht. Op zekeren morgen was deze dochter gezond
en wel d'e woning uitgegaan, om bij anderen naaiwerk
te verrichten. Tegen den avond kreeg de moeder be
richt, dat hare dochter ongesteld was geworden en
vrij ernstig ziek lag. Dit werd haar als- voorbereiding
medegedeeld, maar de waarheid was, dat zij plotseling
aan een hartgebrek was gestorven.
Het eenige dat zij nog had en dat haar donker,
droef leven nog zoo tusschen beide een zonnestraaltje
kon geven, ook dat was haar ontnomen! Van dien
stond af zou en moest zij alleen voor haar kleinzoo-n
zorgen! Een ieder die 't geluk heeft kinderen te be
zitten, kan zich vermoedelijk voorstellen welke harde
dagen die oude weduwe thans weer moest doorleven.
Maar haar ijzeren wil hield haar staande en dienten
gevolge heeft zij 't geluk( mogen smaken haar
kleinzoon tot jongmensch te zien opgroeien. Deze
jj bleef eenige jaren bij haar inwonen en verdiende als
I los arbeider voor beiden 't brood, maar. de jeugd
I is tegenwoordig vol genietingen en o-ok hij begreep al
ij zeer spoedig, dat hij den beker des- genots- veel beter
jj kon genieten, wanneer hij vrij en niet meer onder 't
I toezicht van die oude vrouw was. Hij verhuurde zich
I als boerenknecht en gaf grootmoeder wekelijks een
klein gedeelte Van zijn loon. Maar d'it bedrag was
voor haar te veel om te sterven en te weinig om er
l van te leven en huishuur te betalen, zoodat zij ge-
noodzaakt was de hulp der Diaconie in te roepen. Die
I hulp. was niet tevergeefs gevraagd! De diaoenen be-
3 taalden voor haar de huishuur, haar kleinzoon gaf
haar, zooals gezegd, een zeker bedrag, terwijl ze ook
een gedeelte van haar getrouwde dochter ontving.
Haar oudste zoon, zelf arm, en vader van een groot
gezin, kon niets missen. Zoo leefde deze arme, thans
15 jarige, en toch' nog- vrij krasse vrouw, nog enkele
jaren voort, totdat in dén zomer van het vorig jaar de
Diaconie besloot haar geen huishuur meer te verstrek
ken, maar in 't „IJ u i s" te doen opnemen.
Dat was te veel voor haar! Wat dat nu haar loon
voor zooveel zorg, arbeid en zelfopoffering? Naar....
het armenhuis-! Neen.... dat meenden de Heereu
toch niet? en smeekende om medelijden richtte ze ha
re betraande oogen even op. Maar de Heeren meen
den 't wel en enkele weken daarna deed deze, aan ve
len ten voorbeeld te stellen vrouw, hare intrede in
het. Armenhuis'1
En het vervólg?
't Was op een der stormachtige avonden in de
maand November van het vorig jaar, dat eene donke
re gestalte strompelend 't Huis uitging naar de daar
dichtbij zijnde sloot. Hoewel de gang wankelend en
stootend was, scheen toch de wil sterk te zijn, totdat
l zich vastberaden in 't koude, kille water stortte,
ende lezer begrijpt 't reeds; dat zij op deze wijze
een einde had' gemaakt aan haar zoo welbesteed le-
Dit geval, naar de werkelijkheid verteld, zou nog
door vele uit het leven aangevuld kunnen worden. Met
recht zou ik willen vragenHeeft zoo'n wèlbesteed' le
ven niet meer verdiend, dan op zeer hoo-gen ouder
dom genoodzaakt te worden genadebrood te eten?
Zou Staatspensioen, indien dit was- ingevoerd, niet
gemaakt hebben, dat de grijze haren, in plaats va-n 'n
kroon der vernedering, een kroon der eere ware gewor
den?
Laat men toch niet zeggen, dat de millioenen daar
voor niet zijn te vinden! Waar de wil goed is, is ook
de weg te vindenHeeft deze arme oude vrouw ons
niet geleerd, dat met een vasten wil veel is te berei
ken?
Maar gelukkig, aan de kimme wordJt het lichter.
Duizenden en nog eens duizenden van ons- vaderland