DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Ambachtsschool, No. 39. Honderd en vijftiende Jaargang. 1913 ZATERDAÖ 15 FEBRUARI. Metselen en Kleermaken BRIEVEN ALKMAAR. Aangifte van Leerlingen Over dit en dat. Dit BTiKsuier fcestaat uit 3 bladen. voor den cursus 1913-1914 aanvangende APRIL e k, op eiken Donderdag. "Vrijdag en Zaterdag der maand FEBRUARI, 's veorm. van 9—12 en 's nam. van l1/^4 uren. Behalve het practisch en theoretisch onder wijs in de vakkin Timmeren, M aehinebank- werkan en Smeden, Meubel maken en Schil der an, wordt er ook onderwijs in het f 24.—, f 30.— of f 36.— in het jaar, Leermiddelen en Gereedschappen wor den aan allen kosteloos verstrekt. H. VAN DER HEIJ. Reis-Sprokkelingen vi. ALKMAARSCHE COURANT gegeven. (Onvermogende ouders van leerlingen in beide laatst genoemde vakken kunnen in aanmerking komen voor een wekelijksche vergoeding). UBF" De leeftijd van 12 jaren moet zijn bereikt. Onvermogenden kosteloos; niet-onvermogenden betalen een schoolgeld van f 6 f 12 f 18. Nadere inlichtingen geeft de Directeur door THéRèSE HOVEN. (Nadruk verboden.) CHOLERA. Twee maal, onder zeer verschillende omstandighe den, heb ik dien geduchten vijand van nabij gezien. Den eersten keer, in 1892, stonden er op mijn rond- reisbillet de volgende plaatsen: „Den Haag, Amster dam, Stavoren, Hindeloopen, Leeuwarden, Groningen, Bremen, Hamburg, Helgoland, Hannover, Hartzburg, en verder den Plartz in." Wij zouden drie weken weg blijven, onze hoofdsta tions zouden zijn Hamburg, Helgoland en Hartzburg. Ten einde ook nog iets van ons eigen land te zien en daardoor niet het verwijt1 te verdienen, dat Hollan ders enkel oog hebben voor de schoonheden in den vreemde, gingen wij van Amsterdam naar Enkhuizen en van daar de Zuiderzee over naar Stavoren, toen naar Hindeloopen om den eersten dag met Leeuwar den te besluiten. Den volgenden nacht sliepen wij te Groningen, van daar vertrokken wij vóór dag en dauw om, na onder weg Bremen bezichtigd te hebben, 's- avonds nog te Hamburg aan te komen. Het was een lange dag en wij waren blijde aan het einde van den tocht te zijn. Wij hadden vooruit ka mers in een der eerste hotels aan 't Als ter-Bassin be steld, wij rekenden er dus op alles in orde te vinden. Hoe groot was onze verbazing echter, toen men ons in 't hotel meedeelde, dat er nog niets voor ons klaar was. Wij konden onze kamers nog niet betrekken. Het beste zou zijn, dat wij eerst gingen soupeeren en- daarna terug kwamen. Wij zochten dus maar onzen troost in het vlak over het hotel gelegen Alster-Pavillon en deden ons te goed aan belegde Brötchen en Appetit-Schnitzchen met Kaviaar. De omgeving leek ons echter heel saai; wij hadden ons Hamburg veel' vroolijker voorgesteld. In het hotel terug gekomen was het nog saaier. niemand was er in de lees- en eonversatiezalenonze kamers waren nog in wanorde. de bediening liet alles te wenschen over. Daarbij een geweldig onweer en harde plasregens! Het was hoogst onbehagelijk. Den volgenden ochtend gingen wij er vroeg op uit,, bewonderden het schitterende Alster-Bassin en namen in de eerste de beste tram plaats om iets van de stad te zien. Al heel spoedig zagen wij een oploopje voor een klein huisje in een der achterstraten. Nog vóór wij er aan gedacht hadden er ons voor te interesseeren, vertelde de conducteur ons, dat er cho lera in dat huis was; de menschen stonden allen om een zwarte koets heen, die daardoor geheel verhuld was, Dummies Zeug! 't Gevaarlijkste, wat ze doen konden; die koets zou van stadswege een cholera-lijdei- naar een barak vervoeren, 't was het derde geval dien ochtend in dezelfde straat. Verschrikt vroegen wij of er dam cholera heerschte in Hamburg, wij wisten er niets van. Toevallig had den wij geen couranten gelezen, iets dat mij later op reis nooit weer overkomen is. De conducteur haalde zijn schouders op. Hij wilde ons blijkbaar niet wijzer maken dan wij waren. Wij stapten aan de volgende halte uit, keerden on verwijld naar ons hotel terug en interpelleerden den eigenaar. De man betuigde van niets te weten; moge lijk waren er één of twee gevallen in het matrozen- kwartier, doch dat was heel ver van ons af. Wij moes ten ons maar. niet ongerust maken en van Hamburg- genieten. Nauwelijks was onze conferentie afgeloopen of wij kregen twee telegrammen, één van huis, ons aanra dende om Hamburg zoo spoedig mogelijk te verlaten, het andere van kennissen, die te Norderney waren en ons te Helgoland zouden ontmoeten, doch nu seinden dat ze terstond naar Holland terug" gingen. .^es-°^ei1 den eersten raad te volgen en na een vluchtige lunch, begaven wij ons aan boord van een der Llbebooten, die ons langs Blankenese en Cuxha- ven naar Helgoland zou brengen. Ofschoon wij nog geen recht begrip van den toe stand hadden, lokte ons1 een langer verblijf te Ham burg niet aan. Er was iets vreemds, iets gejaagds, iets onrustigs in de lucht, dat onraad deed vermoe den In Helgoland zouden wij, ver van alle baei'Ien, bac teriën en microben zijn en volop van de frissche zee lucht kunnen genieten. Het varen op de Elbe was heerlijk, de oevers mooi en schilderachtig; wij begonnen weer schik in ons leven en in onze reis te krijgen. Daar ontstond op eens een eigenaardige beweging op 't dek; iemand las met een echt Duitsche comman- deer-stem een proclamatie voor, inhoudende het bevel, dat iedereen, die uit Hamburg kwamen te Cuxhaven moest afstappen om aldaar, gedurende 24 uren, in quarantaine te blijven. Even daarna ankerden wij te Cuxhaven. Er viel niets aan te doen; wij moesten de boot ver laten en een onderkomen zoeken. Cuxhaven is zoo iets als Den Helder, maar dan kleiner. Het vooruitzicht om er een etmaal door te brengen, lokte ons niet aan. Wij zochten een hotel, vonden er een, dat redelijk was en, nadat wij ons wat verfrischt hadden, gingen wij er dp uit. Gewoonlijk is dat een der prettigste nummers van het reisprogramma. Men is gelukkig van trein of boot verlost te zijn, zich weer frank en vrij te bewe gen en begeerig om nieuwe indrukken op te doen. Doch ditmaal ondervonden wij geen enkele prettige sensatie; wij waren eigenlijk van het schip afgezet, waren genoodzaakt onze reis te onderbreken en wer den ongerust. Na gemeen overleg traden wij een apotheek binnen; het kan nooit kwaad om het een of andere desinfec- teerend of voorbehoedend middel bij zich te hebben. Wij verzochten den apotheker dus ons iets te geven en informeerden terloops, wat er eigenlijk aan de hand was. De man zette een ernstig gezicht en vertelde ons, dat Hamburg sedert enkele dagen een waar broeinest van cholera was, en dat er den vorigen dag o.a. meer dan vijfhonderd gevallen officieel waren vastgesteld. Hij liet het aan onze verbeelding over om het aan tal der niet aangegevene of niet herkende gevallen aan te vullen. Nu werd 't ons pas duidelijk, waarom men zoo vreemd- had gedaan in Hamburg. De apotheker gaf ons een drankje, dat wij hij de eerste verdachte verschijnselen moesten innemen, en ried ons aan voorzichtig te zijn met 't drinken van water en van ongekookte melk. En toen liepen wij maar een beetje rond, gingen vroeg naar bed en waren heel blij den volgenden dag, na de verplichte quarantaine, onze reis te kunnen voortzetten. De boot bracht ons in enkele uren naar Helgoland, een komiek eilandje, dat veel heeft van een uitgehol de ham. Het benedenland' is wit, de uitholling rood1 en de bovenkant groen, vandaar het rijmpje: Grün is das> Land, Roth ist die Kant, Weisz ist der Sand, Das sind die Farben von Helgoland. Tegenwoordig zijn het echter de Duitsche kleuren, die er heerselren. Er is een vesting en als badplaats is het veel minder bezócht dan vroeger, toen het aan de Engelschen hehoord'e. Veel is er niet aan; wie van watersport houdt, kan er allerlei boottochtjes maken naar de naburige eilan den Sylt, Norderney en de Oost-Friesche groep. Wij genoten er weinig van; den tweeden dag wer den wij verbannen; er werd) een decreet bekend ge maakt, waarin stond, dat degenen, die den kant van Hamburg uitwilden, terstond moesten vertrekken; na dien dag 12 uur, zou men over Hiisum in Sleeswijk- Holstein moeten reizen. Wij pakten dus maar weer onze koffers en vertrok ken, eerst te water tot aan Hamburg, en toen te land naar Hannover, waar wij 'e nachts om één uur aan kwamen. In Brunswijk had de trein geruimen tijd stilgestaan voor het medisch onderzoek. Een dokter moest in elk compartiment gaan om zich te vergewis sen, dat alle reizigers gezond waren. Wij bleven nog een kleine veertien dagen onderweg en werden niet minder dan acht keer op een dergelij ke manier lastig gevallen. Wij konden geen enkel tochtje per spoor ondernemen, of wij werden bij ons vertrek en bij onze aankomst, door een arts bekeken j en ondervraagd. I Reizen op die manier was geen pleizier en het was met een zucht van verlichting, dat wij het laatste j couponnetje van ons rondreisbiljet afgaven. Het was eenige jaren later in Indië, in een geheel f andere omgeving, dat ik nogmaals- in aanraking kwam met de gevreesde ziekte en dit keer wel directer. Ik was er, sedert kort nog, in mijn eigen thuis ge ïnstalleerd, in een nestje onder de palmen, dat zoo poëtisch lijkt, en waar de proza toch, zoo vaak en zoo leelijk, om den hoek komt kijken. Onder mijn dienaarsstoet had ik een aardig ba- boetje, Mnïna, een kind nog van een jaar of 15, een Venus in 't brons-, wel te onderscheiden van la Vénus noire, die zulk een geduchte rol speelt in Indië. Ze was nog onbedorven, mijn kleine lijfmeid; haar denkbeeld van genot was een nieuwe sarong of een nieuw baadje, heur gitzwarte haren met melatti te sieren eneen paar snoepcenten 't Laatste was haar zwak, evenals bij de meesten ba rer landgenooten. Het ergste was, en dat vooral in mijn oogen van. volbloed Europeesche, dat ze zoo dol veel hield van Indische snoeperij, speciaal van roedjak, o. i. onrijpe^ vnichten met een saus van Javaansche suiker, trassi en andere bestanddeelen. Herhaalde keeren had ik er haar reeds voor gewaar schuwd, evenals voor het drinken uit den put achter op ons erf, waarvan het water zóó slecht was, dat het, na eenige uren aan de buitenlucht te zijn bloot ge steld, van wormen krioelde. Ik zie ze nog, die roodachtig bruine monstertjes, niet veel dikker dan draadjes wol, maar oneindig minder onschuldig. Dat was in den goeden ouden tijd voor er een waterleiding te Soerabaia was. Ik informeerde verder; ze bevond zich achter op 't erf, bij den put. en daar zag ik haar inderdaad, in elkander gehurkt tegen den steenen omheiningsmuur geleund. Ze zag vaalgrijs, zooals de Inlanders- er uit zien bij hevige emotie, 't zij van lichamelijken, 't zij van, geestelijken aard. Naast haar stond een schotel tje van haar geliefde roedjak en haar rechterhand om klemde krampachtig een kleine, steenen gendi. Ze zat al een paar uur zoo, vertelden de overige bedienden mij. Natuurlijk vroeg ik, waarom zij mij niet eerder had den geroepen. Ze durfden mijn sïesta niet storen 1 In een oogwenk begreep ik den toestand'; Maïna had zich aan roedjak te buiten gegaan en had daarna wa ter gedronken, waarschijnlijk in de hoop, .daardoor de sterke lucht van de verboden spijs te neutraliseeren. 't Was haar slecht bekomen. Ze had een acuten aanval van chol-eraZonder aarzelen kreeg ik den choleradrank, dien men altijd in Indië klaar heeft, uit mijn medicijnkastje en gaf er haar zelve een le pel van in. Tegelijkertijd liet ik den dokter roepen. Deze raad-de mij aan haar terstond te laten brengen naar 't stadsverband, zooals1 het gasthuis- in Soera baia wordt genoemd. Maar de arme kleine baboe wilde niet weg, Njonja moest haar oppassen. Geen zware taak, voorwaar; even nk 't plotselinge invallen van de Indische sche mering, stierf 't kind onder hevige krampen. Enkele uren later werd ze begraven; ik schreide, maar de In landers zongen en verheugden zich voor haar. Dood zijn beteekende immers apis soesa fgeen zorgen meer) en was- dat niet benijdbaar? Door NI00. II. (Nadruk verboden). Van KEES uit de Kogge EN PEET NEELTJE van om de Noord vandaan* Nadruk verboden. - v_ iiug LU KJ UCTi UH 1 ct W tl o Het was- een algemeen verbod voor een elk,'die op ons eri kwam, om toch vooral dat ongezonde water met te drinken, maar inlanders zijn nu eenmaal zor geloos als kinderen en daarbij in de hoogste mate fa talist. „Wat gebeuren moet, gebeurt toch!" Op een middag miste ik de zorgen mijner baboe; gewoonlijk bracht zij mijn schoone ldeeren en handdoe ken voor mijn bad- in de mandi-kamer. In 't eerst dacht ik enkel aan een klein verzuim harerzijds en vroeg ik aan een der andere bedienden, waar ze was. „Kassian, Maïna sakit!" luidde het. Maïna ziek? 'tWoord- ziek is in Indië zoo iets an ders, zoo veel ernstiger dan in Holland. Kees, ik kom zelf weer opperdan, 'k ben heelegaar - beter en kan gelukkig weêr an de veert in de huishou- 1 wing. Je brief viel me afgerazend mee. 'k Docht, wat zei die Kees angaan omd-at Jaep van die dinkies uit- 5 gepakt had die teugewoordig as baigeloof en onzin na de rommelzolder verbanne benne. Zoo'n oud steltje van zoo'n ofgelege boere durp- 'k wou jullie waizer liewwen en al zuk en zuk. 'k Had me al skrap zet om je te overtroeve met voorspellinge an die oum, graize Kaizer van Duitschland deen of ze grootvaders zegger ze laif soms niet staif zou houwe om-dat er zaid is dat ie dut jaer ze kroon zal verlieze.Met. die gebed'sbriefkaerte die de mensche hij hoope kraige en overskraive uit vrees voor ongeluk en hoop op zegen en dat benne gien oome Jaepe en peet Neeltjes die dat doene. 'k Zei nou veerder hierover maer swaige, jai zaide niks en je docht zeker ok: der is un hoop de voordeur uitjoegen en de achterdeur weer inslopen, deer wete we alles van. Je. zegge dat 'k best ete mot, nou dat is zeker een goed raedje, maer 'k hew d'er aers- niks gien verbeel ding van om dik te worre den b-en 'k nag maer lie ver maeger, of staet 't wel wat sluuf. Dirk Brand ken 'lc nag best vo-or me hale jai was zeker erg blaid dat je een landsie antroffe; och ja man, dat trekt den toch zoo; as- je mekaar in lang niet sproken hewwe is er meest gien end an vooreer je alles uitpakt hewwen. 'k Mag 't ok mera-ekel graeg en den mot je same nog skool loopen hewwen48 -uren niet sleipe zou een lichte verdrukking weze as je den met mekan- der op de praet raekte. Weet jai dat nag en d-at nag, weet jai nag dat we op skool exame hadde? Dat de burgemeester met een ra-edslid' kvfram en dat de bovenmeester zaide dat die mee exame ofneme mo-ste. Dat raedsli-d zag een we reldbol s-taen en vroeg: wat is dat voor een dinkie? had ie der an kommen en gezien dat 't- bewoog, dan kon ie wel verskoten hewwen en nog docht dat ie t altemet stik holpen had. Gienien zakte op dat exa men, dat ken j'e wel denken. As 't exame afgeloope was kreeg ieder kind een prent; 'k had toch zoo'n tuur op ientj-e die 'k nou zoo echt mooi vond en 't wou ders daie dat 'k die kreeg. Raik dat 'k was man raiker as die grootvaderszeg- ger van d-ie graize Kaizer ze aige meskien wel ooit voeld heb'k had die prent bewaard en hew em ders in een skil-deraitje zette leete; ze lache der welders om en zegge: weervan mot je nou zoo'n barrel beware ik zeg, julle kenne een mooi stuk uit me huishouwing kraige as je dat noui al te met wille, maer die prent van de kaerde van ien heele zent, die kraige julle niet. Maer es omi du-t en nag veul meer nou nag ders op te hale, deervoor zou 'k nou mensche motte- opzoeke die skoolmaidjes ware, dat ik het ook was, want, jai weet van al zuk niks en deerom zal 'k den ok te-uge jou niet meer hiervan uitpakke. En nou hew 'k ok al weer veuls te lang an 't prate weest; der is meer te doen as dat. Eerst mot 'k de wasch nag kreuke, 'lc hew niet graag dat ernou k zei 't. maer netjes zegge: lilijke vrouw in komme (ik en jai wete wel hoe dat 't nag wel aers zaid wordt, maer dat zelle we nou maer in ons- pen houwe). Op een aere keer zei 'k je ders vertelle van die jonge van Wullem Groot en weerom of die op vader en moeders sp-ultje mot blaive zitte en niet hoogerop kan gaen, zoo as ie eerst wel wou. Ik en Jaep hewwe deer toch zoo om lacht en je raed niet in tienen met wat voor beswaar of die vrouw van Wullem Groot wel an kwam zette. Nou Kees, houw je maer goed' hoor en raek niet an t invelenza; ze zegge dat 't overspruitelijk is, maer ok dat t in de lucht zit en dat je 't toch kraige mot. Ze zegge ok wel dat je 't melarie koors kraige ken van de langbiende megge, dat mot je nou toch maer geloove De groetenis van main en Jaep. Als een eenvoudig burgermeisje was- zij op twintig jarigen leeftijd, met een oppassend jongmensch, arbei der, in het huwelijk getreden, en vol hoop en illusiën traden beiden het nieuwe tijdperk van hun leven tege moet. Niettegenstaande zij van een nie-t te ruim weekloon moesten leven, was in de eerste, jaren op- beider gelaat slechts geluk en tevredenheid! te lezen. Dat ge-luk werd nog verhoogd toen zij, na enkele jaren, met ou derlijke genegenheid konden neerzien op- een viertal kinderen, één jongen en drie meisjes. Maar ach!.... na een huwelijks-geluk van slechts tien jaar, werd! de vader, tengevolge eener korte onge steldheid, van vrouw en kinderen weggerukt. De oud ste telde toen negen en de jongste pas- één jaar. Van dien tijd af, braken voor deze jonge weduwe de sombere, donkere dagen aanDoch zij begrijpende dat 't nu hare plicht was, niet alleen moeder, maar ook vader, en broodver-diens-ter te mo-eten zijn, tartte droefenis en rouw, werkte, en ging een paar maal in de week, met manden, hangende aan een juk, kruide nierswaren venten. Gesteund! door medelijdende bu ren, konden de jongste kinderen op zulke dagen on derkomen en oppassing bij hen vinden, terwijl, dank zij mede het medelijden der dorpsbewoners, het venten met die kruidenierswaren vrij aardige resultaten op bracht. Zoo verliepen weken, maanden, jaren, totdat de zoon en twee dochters- in 't huwelijk traden en de moe derlijke zorg konden missen. De jongs-te dochter, eenigszins misvormd, bleef bij haar en voorzag als naaister, met moeder, in beider onderhoud. Oogensehijnlijk waren dus- de donkere wolken voor bij getrokken en klaarde de lucht op, maar.haar lijdenskelk was nog in la-nge niet ten volle geledigd. Het huwelijk van een der dochters, eene vrouw van minder goed zedelijk gedrag, was ongelukkig. Haar man verliet haar en zij bleef achter met een jongetje van ruim één jaar. Deze verlaten vrouw en moeder van slecht karakter, verwaarloosde haar ki-nd, met dit gevolg, dat de weduwe haar kleinzoon tot zich nam en mèt haar gebrekkige dochter voor zijne opvoeding •zorgde. Opnieuw werden dus- de zorgen vermeerderd, maar wetend wat haar plicht was, werkte zij steeds ijverig en zonder morren door! Hare dochter naaide meestal- thuis-, doch ook enkele keeren buitenshuis. Zoo leefde dit drietal eenige ja ren door, totdat opeens- aan deze thans reeds oude moeder en grootmoeder een nieuwe slag werd toege bracht. Op zekeren morgen was deze dochter gezond en wel d'e woning uitgegaan, om bij anderen naaiwerk te verrichten. Tegen den avond kreeg de moeder be richt, dat hare dochter ongesteld was geworden en vrij ernstig ziek lag. Dit werd haar als- voorbereiding medegedeeld, maar de waarheid was, dat zij plotseling aan een hartgebrek was gestorven. Het eenige dat zij nog had en dat haar donker, droef leven nog zoo tusschen beide een zonnestraaltje kon geven, ook dat was haar ontnomen! Van dien stond af zou en moest zij alleen voor haar kleinzoo-n zorgen! Een ieder die 't geluk heeft kinderen te be zitten, kan zich vermoedelijk voorstellen welke harde dagen die oude weduwe thans weer moest doorleven. Maar haar ijzeren wil hield haar staande en dienten gevolge heeft zij 't geluk( mogen smaken haar kleinzoon tot jongmensch te zien opgroeien. Deze jj bleef eenige jaren bij haar inwonen en verdiende als I los arbeider voor beiden 't brood, maar. de jeugd I is tegenwoordig vol genietingen en o-ok hij begreep al ij zeer spoedig, dat hij den beker des- genots- veel beter jj kon genieten, wanneer hij vrij en niet meer onder 't I toezicht van die oude vrouw was. Hij verhuurde zich I als boerenknecht en gaf grootmoeder wekelijks een klein gedeelte Van zijn loon. Maar d'it bedrag was voor haar te veel om te sterven en te weinig om er l van te leven en huishuur te betalen, zoodat zij ge- noodzaakt was de hulp der Diaconie in te roepen. Die I hulp. was niet tevergeefs gevraagd! De diaoenen be- 3 taalden voor haar de huishuur, haar kleinzoon gaf haar, zooals gezegd, een zeker bedrag, terwijl ze ook een gedeelte van haar getrouwde dochter ontving. Haar oudste zoon, zelf arm, en vader van een groot gezin, kon niets missen. Zoo leefde deze arme, thans 15 jarige, en toch' nog- vrij krasse vrouw, nog enkele jaren voort, totdat in dén zomer van het vorig jaar de Diaconie besloot haar geen huishuur meer te verstrek ken, maar in 't „IJ u i s" te doen opnemen. Dat was te veel voor haar! Wat dat nu haar loon voor zooveel zorg, arbeid en zelfopoffering? Naar.... het armenhuis-! Neen.... dat meenden de Heereu toch niet? en smeekende om medelijden richtte ze ha re betraande oogen even op. Maar de Heeren meen den 't wel en enkele weken daarna deed deze, aan ve len ten voorbeeld te stellen vrouw, hare intrede in het. Armenhuis'1 En het vervólg? 't Was op een der stormachtige avonden in de maand November van het vorig jaar, dat eene donke re gestalte strompelend 't Huis uitging naar de daar dichtbij zijnde sloot. Hoewel de gang wankelend en stootend was, scheen toch de wil sterk te zijn, totdat l zich vastberaden in 't koude, kille water stortte, ende lezer begrijpt 't reeds; dat zij op deze wijze een einde had' gemaakt aan haar zoo welbesteed le- Dit geval, naar de werkelijkheid verteld, zou nog door vele uit het leven aangevuld kunnen worden. Met recht zou ik willen vragenHeeft zoo'n wèlbesteed' le ven niet meer verdiend, dan op zeer hoo-gen ouder dom genoodzaakt te worden genadebrood te eten? Zou Staatspensioen, indien dit was- ingevoerd, niet gemaakt hebben, dat de grijze haren, in plaats va-n 'n kroon der vernedering, een kroon der eere ware gewor den? Laat men toch niet zeggen, dat de millioenen daar voor niet zijn te vinden! Waar de wil goed is, is ook de weg te vindenHeeft deze arme oude vrouw ons niet geleerd, dat met een vasten wil veel is te berei ken? Maar gelukkig, aan de kimme wordJt het lichter. Duizenden en nog eens duizenden van ons- vaderland

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 9