DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN, RONA Cacao Van houten's Schaakrubriek. No. 45. Honderd en v|)ftiende Jaargang. 1918 ZATERDAG 22 FEBRUARI FEUILLETON. In het Land van den Dollar. Uit Schaduwenland Dit nummer bestaat uit 3 bladen. Er bestaat geen betere dagelijksche drank dan cacao. Cacao is niet alleen opwekkend, maar tevens voedend en zenuwsterkend. In goed gefabriceerde cacao vindt men de juiste verhouding van vleeschvormende en vet- vormende bestanddeelen. Over de geheele wereld wordt daarom de waarde er van door de geneeskundigen erkend. Voor volwassenen, maar vooral voor kinderen is cacao een heilzame drank. RONA Cacao, gefabriceerd in de Koninklijke Van Houten's Cacaofabriek is een krachtige en toch in het gebruik zeer goedkoope cacao. En in haar verscherpte opmerkzaamheid zag ze een zweem van verwarring op 't gezicht van de verpleeg ster, eer het geruststellend antwoord volgde. En ze wist het gesproken antwoord valsch. wm *rv rut t Wm. m «l 'wm ALRMAARSCEE door ANNA VAN GOOIT— KAULBACH. De omwoelde voordeurbel gaf dof-gesmoorden klank en vreerad bedaard kwam Frans binnen, de hoogere- burgerseholier, zijne oogen onderzoekend op 't gezicht van de meid gericht. ,,Hoe is moeder?" vroeg hij met aarzelende stem, waar toch iets als hoopvolle verwachting in opklonk. Bij 't korte antwoord: „Slecht!" vertrok zijn frisch, blond jongensgezicht in een diepe, wijze bekomme ring en zijne oogen werden overvoeht' van tranen, die hij snel afveegde. „Is dokter er geweest?" vroeg hij schor. „Ja, om negen uur al." „Is vader thuis?" „Meneer is heelemaal niet uitgegaan vanmorgen; hij is boven." Even aarzelde de jongen, of hij ook naar boven zou gaan: zijne verlangende oogen staar den naar de trap, maar kordaat ging hij de huiska mer binnen; waar de gedekte koffietafel blank-onge zellig wachtte in de leege stilte. Altijd, sinds moeders' ziekte, leek 't Frans, of hij haar om dezen tijd 't gevoeligst miste, haar bedrijvig heen en weer haasten tusschen buffet en tafel, en 't vragen, hoe 't was op school, de vraag van alle dag, die toch altijd weer belangstellend klonk. Als neergedrukt ging hij zitten: als moeder eens., 'n snik wrong op in zijn keel; en zijne oogen zochten de kamer rond, als verlangde hij moeders bijzijn, om het verdriet over haar mogelijk heengaan bij haar zel ve te kunnen uitschreien. Daar werd weer gebeld: Mies, 't tienjarig meisje. Zij ook vroeg aan de meid, hoe 't ging, maar het ant woord borg voor haar geen teleurstelling van heimelijk gekoesterde hoop, zooals voor Frans. Het was 't antwoord van eiken dag, al twee weken lang: zij over dacht nog niet, wat 't zijn zou, als moeder voor goed heenging; ze vond 't enkel vreemd en ongezellig thuis, alsof moeder uit was, en hare goedhartigheid maande haar tot zacht loopen en bedaard zijn. Boven, in zijne studeerkamer, zat Lanters, en be luisterde de geluiden uit de ziekenkamer er naast: 't zwak kreunend ademen van Lina, 't zacht schuifelend bewegen van de verpleegster, 't klikken soms van een glas of fleschje, dat verzet werd. Dokter had hem geraden, thuis te blijven.... er kon iets gebeuren. Lina was zeer zwak en 't hart werkte niet geregeld na de hevige koortsaanvallen, en zoo zat hij in zijn kamer, in-folterend-angstig wach tend op 't iets, dat gebeuren kon. Hij weerde de gedachten af, die toch altijd weer te rug kwamen, voorstellingen en overwegingen van hoe 't gaan zou als dat „iets" werkelijk gebeurde, als Lina heenging. Zoo ongewild ver gingen die gedach ten, zoo akelig verwijlden ze bij praktische dingen, hoe 't gaan zou met de begrafenis, wie daarna bij hem zou komen en bij de kinderen. Ongevoelig en pijn lijk-hard leek 't hem zelf, die dingen te overdenken, en toch, hij moest: hij kon niet stil verzinken in zijn srnart, zooals vroeger, toen zijn moeder sterven ging. Zóó 't verdriet te kunnen voelen, leek hem nu bijna een weldaad, en zijn oogen, dat gevoel terug 1e vin den, maakte zijne huidige smart pijnlijker. Hij was niet jong meer, en het leven had een praktisch mensch van hem gemaakt. Nu poogde hij aan Lina te denken, zooals ze was geweest in hun beider jeugd, in hun jong, vervoerend geluk en later ook, bij de ge boorte van de kinderen en nog later, de lieve, zorg zame moeder, de prettige levenskameraad; dat was ze nog een paar weken geleden, dat kon ze weer worden, als dat „iets" voorbij ging. Hij hief 't hoofd op, luisterde scherper. Lina sprak.... vreemd-mat klonk hare stem met een stoo.terige intonatie als van een kind. Van buiten de deur stommelden voetstappen aan, zware jongensstappen, zwak gedempt, en vluggere er achter. En fluisterende kibbelstemmen twistten, wie binnen mocht gaan: Frans wilde Mies terugdringen Roman van LENE HAASE. 42) o „Nu ja, dat kon u van te voren weten," vond Loe in haar nieuw-opgedane wijsheid. „Hoezoo? Bij ons/ in Duitschland heeft geen mensch eenig begrip, hoe het er in Amerika, werkelijk uitziet; tenminste niet onder ons arbeiders. Er wordt ons heel wat moois voorgegoocheld van vrijheid, ge lijkheid, reuzenloonen allemaal lak! Ik gaf wat als 'k maar weer rustig in een staalfabriek in de Rijnstreek aan 'b werk was, met mijn flink loon, mijn aardig huisje en nu en dan eens zoo'n dansje of een ander aardigheidje 's Zondags/! En behoorlijk verze kerd tegen ongevallen en ouderdom was je daar ook nog. Do heide arbeiders staarden somber voor zich uit. „Was ik nog maar brouwer," zuchtte de eene ten slotte, „dan zou ik zien bij do City Brewery of de Lo ne Star Brewery geplaatst te worden. Dan was je ten minste van dat afschaffersgemaal af en had je vrij bier drinken." Gillende signalen deden hen plotseling opschrik ken. 't Was langzamerhand leeg' geworden in het kleine lokaal. „Donnenvetter, al zoo laat!" LiV^ maDaen keken gejaagd naar de groote wand- k'°k en grepen toen haastig naar hun mutsen. „Nou atjuus, I' rauleinMisschien zien we elkaar wel eens weer bij de lundh!" Daarmee stormden ze weg, en Loe zag ze de Com merce-Street afdraven. I einzend bleef ze aan het leege tafeltje zitten, waarop nog eenige resten van het maal stonden. Ze dacht na over t geen de arbeiders haar verteld had- deu. t Was hier toch werkelijk een echt blufland! iloc belachelijk, die afschaffers-overdrijving! Stel je voor, dat onschuldige hier te verbiedenEn daarvoor J en Mies snibte er tegen in met scherp gefluister. Maar toen ze de studeerkamer binnenkwamen, wer den ze stil om vaders ernstig kijken, en Frans vroeg onhoorbaar bijna: „Mag ik éven bij moeder?" Lanters rees op. „Wacht dan", zei hij en sloop op zachte voeten de ziekenkamer binnen. Toen kwam hij weer in de deur en wenkte, den vin ger op de lippen. Schuchter slopen ze naderbij, tuurden om den hoek van 't kamerschut naar het ledikant, waarin moeder lag, zoo vreemd met 't wit geslonken gezicht en de zwart omschaduwde, geloken oogen. Ze sliep in schijn, met korte onrustige ademtoch ten, maar plotseling, als had zij 't bijzijn van de kin deren bespeurd, sloeg ze de oogen op en om haar ver vallen mond trok een glimlach. Frans knikte stom, en Mies fluisterde: „dag moes", week toen schuw iets terug, greep haar vaders hand. „Dag", fluisterde de zieke, en terwijl ze naar man en kinderen keek, kwam allengs een vraag in hare oogen. Na al de dagen van benauwing en pijn en de jaging der koortsvisioenen, zwaarde eene zalige loomheid door haar lichaam, en 't verlangen, zich op die loom heid te laten drijven. Maar nu zag ze plotseling de bekommernis op 't gezicht van haar man en den schu wen angst in de oogen van haar jongen, en ze be greep: hare beterschap was niets dan schijn, ze ging sterven. Zoo ontstellend, twijfelloos was plotseling die over tuiging in haar, dat de glimlach wegtrok van haar mond en ze de oogen sloot. Ze hoorde haar man fluisteren met de verpleegster, toen zijn heengaan met de kinderen en 't was haar goed: ze moest denken over wat ze smartelijk begre pen had. Onrustig keerde ze haar hoofd af en drukte de han den op de borst, als om de benauwing af te weren, die daar drukte, die een beletsel was om op te staan en voort te leven. Dus zou ze heen moeten gaan van man en kinde ren, weg uit 't leven, alleen. Do kinderen zouden zonder moeder zijn; al haar kleine zorgen zouden ze missen en hare groote, sterk-innige moederliefde. Hare angstige stem riep de verpleegster om drin ken. De geduldige zuster reikte het glas, nam het medicijnfleschje van 't nachtkastje. Plotseling, toen de zuster haar 't gezicht weer toe wendde. vroeg Lina: „Zuster, word ik niet weer be ter Een pooze zonk ze weg in verdooving, toen her- kwam in haar brein eene nieuwe, doorzichtige helder-- in de plaats werd dan natuurlijk dubbel zooveel whis ky en gin gebruikt. Steeds in gedachten tuurde ze over de verschillende tafeltjes. Daar had die Japanees zijn lekkere versche maisbrood laten staan en zijn bo ter o,ok. Wat jammer! Loe was terdege uitgehongerd geraakt in New Braunfels. Ze keek verlegen om zich heen. Neen, er was verder niemand in 't lokaal. De bruine keil nors zaten in het zijkamertje te lunchen en de dikke Hollander scheen achter de kas ingedut. De gramaphoon zweeg. Alleen het snorren der ventila tors en het gegons der vliegen verbrak de vredige stil te. Voorzichtig trok ze het bord met brood en boter naar zich toe en begon nog eens te tafelen. Maar nu was ze dan toch heusch voldaan! Met een zucht van innig welbehagen stond ze op en stapte naar den uitgang, waar ze haar quarter luide op liet mar meren blad yan de kas liet. rinkelen, zoodat de dikke Hollander even wakker schrikte, zijn „Thank you, madam, mompelde en d a del ij k weer indutte. Daarna ging ze de straat op, waar 't nu tamelijk leeg- was en waarboven do lucht trilde in de gloeiende middagzon. Rechts en links mondden verscheiden schaduwrijke avenues op de Commerce-street uit, waar kleine, vriendelijke bungalows lagen, in meer of minder ver waarloosde tuinen. Tegen verscheiden veranda's zag ze de bekende eartonnen bordjes met 't opschrift: „Rooms to let" (Kamers te huur). Een der zijstraten inslaande, bekeek Loe. onderzoe kend de kleine villatjes, maar juist die, waar do huur- bordjes aan stonden, zagen er 't minst aantrekkelijk uit. t Liefst zou ze in 'n boardinghouse haar intrek nebben genomen, maar dat lieten ha.ar middelen niet toe. Ze mocht niet meer dan twee dollars per week voor een kamer besteden. Aarzelend' stapte ze eindelijk een huis binnen, dat er wel wat vriendelijker dan de andere uitzag, in de allesbehalve deftigo straat, Alle kamers stonden wa- gewijd open en droegen het stempel van treurige ver- waaiiooziug. Uit de keukenregionen steeg een lucht van bedoi*ven groente op. Loe klopte aan verscheiden deuren, zonder antwoord beid om bij de ééne gedachte te verwijlen. Nu stond ze dus op de grens van het onbekende, het land van duisternis en schaduwen, en onvermijdelijk zou zij dc grens over worden gedreven. Alles zou wegwijken van haarHenk en do kinderen en de kleine dingen van het alledagleven, haar huis en de mènschen 't sche'en plotseling alles al veraf te staan, weg te drijven en te vervagen als de dingen in een droom, 't Leven een droom...., wie had dat ook gezegd? zij zelve wel, zoo maar lichtjes weg, maar nu scheen 't waarheid, een diepe, vreeselijke waarheid: nu ver dween de droom. Maar bleef er eene werkelijkheid over niets wist je daarvan, hopen kon je en denken met je droomgedachten. Weer stokte haar denken, zonk ze weg in de wel doende loomheid. Een geluid deed haar opschrikken, eene vraag. Ze opende de oogen, zag haar man met den dokter en op hunne gezichten las ze weer hup vrees. Met tegenzin antwoordde ze op de vragen van den dokter: de droom vervaagde meer en meer. Toch ge willig dronk ze uit het glas, dat de zuster aan hare lippen hield; toen lag ze weer alleen in de heldere stilte vun haar denken. En 't was haar, of ze, vóór ze sterven kon, nog moest weten, wat 't geluk was geweest van haar leven, als kon ze dat geluk vasthouden en meenemen naar het onbekende. Ze doorleefde weer blijblinkende dagen, dagen, die ze voor de gelukkigste had gehouden; nu schenen ze haar alleen in schijn glanzend en in waarheid leeg van echt geluk. Dat geluk, dat ze hei-zocht, dat was iets stils en dieps geweest, iets geheel van haar zelve en van haar zelve alleen. En uit verre herinnerings nevelen doemde een stralende dag op uit hare jeugd, toen ze liep in de lichte lento, een kind op de grens van 't vrouwzijntoen scheen al wat mooi was dicht bij en als met de hand te grijpen, en zij zelve was goed en allen waren haar vrienden: de mensehen en de dieren en het gras en de bloemen: 't was alles als een deel van haar zelve. Ze wist nu niet meer, met wie ze dien dag samen was geweest: ze wist alleen, dat ze op dien schijnbaar vergeten dag het echte in nerlijke geluk had gekend;, alsof ze liet altijd in zich gehad had, en bewaard, onderkende ze 't ni; weer. on derscheidde de dagen, waarop het nabij haar was ge weest. Ze herdacht een zomeravond aan de zee., on woer wist ze niet met wie ze daar geweest was: alleen haar innerlijke geluk, haar eigenlijke wezen was daar met haar. En ook een avond met haar man samen, maar toen was 't toch niet geweest omdat ze samen waren, maar ieder voor zich hadden ze 't eigen geluk; 't wa^ alleen hunne liefde, die 't, hen deed zien in den ander. Zou haar man later, als hij naar schaduwenland toog, zieli niet ook dat oogenblik herinneren? te krijgen. Eindelijk nam ze maar de vrijheid! er een te openen in een houten beschot, waar achter ze de keuken vermoedde. Op een klein fornuis pruttelden verscheiden pannen, waaruit de afschuwelijke lucht opsteeg. Op do tafel lagen een paar kooien en rapen, fe midden van een plas gemorste koffie. Aan de tafel zat een oude vrouw, die eea paar vuige strengel® haar ontwarde met een bijna tandelooze haarkam. Ze had een vuil nai-htjakN'ii een roodgeruite onderrok aan, die haar weelderige vormen iets bevalligs gaven. Toen Loe binnentrad stond ze op met verrassende vlugheid, en wierp de kam, waaraan nog een bos haar hing, onder de kooien. „Bonjour, bonjour, mademoiselle! Do you want des ehambres garnies?" De oude vrouw was dus een Francaise. Hoewel Loe al meer dan genoeg ha,dl gezien om afgeschrikt te worden, volgde ze de vrouw toch nog uit beleefdheid in een voorvertrek. Ze kon toch in ieder geval de. ka mer wel eens bekijken. Zoodrn ze in 't Fransch ge antwoord had, daalde er in een breed patois een over stelpende woordenvloed op haar neer. De oude vrouw was blijkbaar verrukt een landgen'oote te hebben ge vonden. „Voila, jolie, hein?" Ze stiet de deur naar oen der voorkamers open, en Loe stond heel verrast te kijken, toen ze een frisch, vriendelijk vertrek met' een groot, verleidelijk gemak kelijk ledikant voor zich zag. De ramen gaven uit zicht op den kleinen tuin, waarin allerlei bonte bloo men wild door elkaar g-roeiden. Die kamer zou haar best bevallen, en ze behoefde immers/ niet te eten bij de spraakzame £ianqaise 1 Min of meer schuchter vroeg' ze naar den prijs. „Un dollar par semaine, ear vous êtes Frantjaiso," antwoordde de vrouw met eon welwillenden blik. Eén dollar dat to haast te geef! Loe jubelde inwendig. Wat zou ze dan lang met. haar geld toe kunnen. Maar ze mocht, haar hoepita toch niet in die dwaling laten omtrent haar nationaliteit. „Ik wil de kamer graag huren, madame, maar ik Groot en sterk was 't geweest, dat bewustzijn van geluk om 't bezit van iets onvergankelijks, maar vluchtig ook, dra weer vervaagd in het leven. Kon dat onvergankelijke geluk dan de realiteit zijn van het bestaan, waarvan het leven de droom was De inspannende denkingswil dreef weer de be nauwdheid op in hare borst en op de benauwdheid volgde verdooving. Doch toen de dofheid week, her vond ze zich zelf als in een zoeten vrede, vrede met 'i leven, dat heenging en met den dood, die rust zou brengen of misschien nieuw ontwaken tot do werke lijkheid van haar bestaan. Haar lichaam zou daar liggen, koud en roerloos, een ding, maar toch een deel van de natuur maar dat geluk in haar, dat haar eigenlijke wezen was, dat stierf niet, dat zou voortle ven, alleen of misschien in een ander. Ze zag haai man en kinderen nu als vreemden; niet meer waren de kinderen een deel van liaar zelfze waren aparte eigen wezens met een eigen geluk in zich. Als ze dat maar wisten en dat eigen geluk om 't onvergankelijke vonden, zouden ze haar niet missen. Kon ze 't hun mflar zeggen, maar voor hen, de levenden, die nog in den droom waren, scheen juist dat werkelijke ijl en broos.... ze verkeerden in twee verschillende werel den, nu al Ze behoefde niet eens meer afscheid van hen te ne men, ze waren al zoo ver af. De inspannende denkeingswil dreef weer de be- Ze werd wakker in den nieuwen dag; in haar waar de nog de zoete vrede, maar tevens eene lichte ver wondering omdat de droom nog niet week. Waarom moest het zoo lang duren, eer de grenzen weken? Eerst langzamerhand, in de komende uren en da gen, begreep ze, dat ze toch niet heengaan zou, dat het leven haar nog vasthield. Ze zag de vreugde op de gezichten om haar heen, maar in haar zelve stond verzet op om de verstoring van den vrede in haar. Nu eerst, in 't genezen, kwelde haar de pijnlijke afgemat heid van haar lichaam en ze kon niet terstond haar man en de kinderen weer zoo dichtbij zich voelen als vroeger. Vreemd schenen ze baar geworden, aparte werelden, zooals zij een aparte wereld was. Ze had geblikt in liet andere vreemde land en de schaduw daarvan bleef over haar als een heimwee en een af keer van het leven. Toch. terwijl ze sterker werd, kreeg ze er vrede mee: ze wist immers, dat ze diep in zich het geluk bewaarde om 't onvergankelijke van haar wezen, en dut ze dat geluk weer zou vinden, als werkelijk de grens overschreden moest worden. Toen ze weer beneden mocht komen, werd ze inge haald met bloemen en blijde gezichten en ze voelde nu wel, hoe lief dat alles haar toch was: liaar man en de kinderen en 't mooie van 't leven, maar ook wist ze zich meer alleen dan vroeger. Doch die alleenheid be treurde ze niet, want zonder die zou de dood ondrage- 1 ijk zijn. No. 381. HERINNERING 3. Mat in 2 zetten. ben geen Frangaise, al spreek ik vrij g-oed Fransch. Ik ben een Duitsche, een Pruisische." „Ilein? Prussienne? De vrouw trok een gezicht alsof ze haar niet goed verstaan had. „IJ is Prussienne en waagt het bij mij een kamer te komen huren?" Er kwam een uitdrukking van fanaticken haat in haar zwarte oogen. „Maar madame, de nationaliteit speelt toch geen rol bij de kamers verhuren! Er is toch al sinds zoo veel jaar vrede tusschen Frankrijk en Duitschland, en u is toch zeker al lang Amerikaansche „Amérieaine, moi? Jamais!" En madame sloeg zich op do borst dat het klapte. „Vijfenveertig jaar woon ik in Amerika, maar ik ben en blijf Francaise, van top tot teen! Ik wil dade lijk dood neervallen, al- ik ooit 'n Prussienne onder mijn dak zou dulden! (ia heen! Va-t-en 11 on middellijk - u verontreinigt mijn huis!" „Ik uw liuiswverontreinigen riep Loe verontwaar digd. „dat zou moeilijk meer kunnen. Het vuil zou eerder aan mij blijven kleven. Maar ik ga al! Mer ci! - 'l 1- gewoon ongelooflijk!" Boos. beleedigd, stapte ze liet tuintje door en sloeg liet hekje achter zich dicht. Wat een belachelijke manier van doen! Dat had ze niet gedacht, hier in Amerika zulke fossiele overblijf selen van dien ouden po li ti eken haat te vinden, lu Europa had ze. met verscheiden Frausehe families op vriendschappelijken voet omgegaan. Ze deed op deze reis wel merkwaardige herinneringen op! Eenig.-zin- wantrouwend keek ze in de avenue om zich hoen. Dit stadsgedeelte scheen wel overwegen! dpor Franseheii bewoond te zijn. Ze zou dus maar maken., dat ze hier uit kwam; aan een tweede afwij zing wilde ze zich liever niet bloot stellen. Zij zelf had eigenlijk altijd sympathie gevoeld voor die leven dige Fr-ansöhen met hun mooie sierlijke taal. Toen viel het 'haar evenwel in, hoe bewonderenswaardig het eigenlijk wu.s, dat. deze menschen hun nationaliteit, door tientallen van jaren hoen, hewaarden, hoe ze zieli aaneengesloten hielden en alle vroemde invloe den weerden. Bezaten de Duitsehers iu Amerika maar waf meer van dien geest. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 5