DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Het examen. feuilleton. BRIEVEN No. 72 Honderd en vijftiende Jaargang. 1918 ZATERDAG 29 MAART In het Land van den Dollar. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Noodhulp-kaasdragers. Telefoonnummer 3. Dit nummer bestaat alt 3 bladen. KEES alt de Kogge ALKMAARSCHE COURANT Zij, die in aanmerking wenschen te komen voor eene benoeming tot NOODHULP-KAASDRAGER, waarvoor VIER PLAATSEN te begeven zijn, worden uitgenoodigd zich vóór 1 April a.s. aan te melden ter gemeente-secretarie tusschen 9 uur 's voorm. en 2 uur 's nam. Behalve belooning voor het dragen ia aan de be trekking eene jaarlijksche toelage verbonden van 10. Door HENRI H. VAN CALKER. (Nadruk verboden). Om zes uur 's morgens kwam moeder Antoon roe pen. Wat was hij blij dat die nacht voorbij waai Geen oog had hij dicht gedaan en de gedachte aan het examen was niet uit zijn hoofd geweest. Dadelijk sprong hij uit bed, kleedde zich vlug aan en stormde naar beneden, 't Ontbijt stond reeds klaar, want ze ven uur zou de landauer vóór zijn. Nog nooit was Antoon zóó vroeg op reis geweest. Maar het moest wel, om tien uur immers begon het examen al en 't seminarie lag zeker wel twee en een half uur rijden bier vandaan. Zijn moeder spoorde hem aan veel te eten; 't zou wel laat worden voordat hij weer wat kreeg. Maar Antoon had dezen morgen geen trek. Omdat het prachtig weer was zouden ze open rij den. Zuiver en frisch was de lucht en de morgenzon wierp heur zilveren glanzen in volle schittering Op boómen en velden. Geen wolkje was er aan de lucht; 't zou een echt zomersche dag worden. Er werd niet veel gesproken; ieder was met zijn eigen gedachten bezig. Antoon staarde recht, voor zich uit den gelen grintweg over. Hij zag hoe de boomen en huizen steeds voor zijn blik veranderden en dan al maar ver der en verder van hem afweken, om plaats te maken voor nieuwe huizen en nieuwe boomen. 't Ging er vlug over. Nu zouden ze spoedig in het seminarie zijn. Zij kwamen prachtig op tijd, zei vader, 't was precies halftien. Daar had je de breede laan reeds, 't Seminarie lag geheel door hoog geboomte omgeven, men kon de gebouwen aan dezen kant nu niet zien, omdat alle bladeren nog aan de boomen zaten. Te genover het gebouw, dat nu weldra recht vóór hen lag, stond een herberg, waar men uitspande. Er ston den al meer rijtuigen. Even later opende de portier de breede, zware, ei kenhouten deur van het seminarie en liet het gezel schap binnen. Ze kwamen in een ruime vestibule, waar in een hoek, een groote Friesche klok matig- langzaam in eentonig getik-tak zijn langen slinger heen en weer schommelde. De portier bracht hen naar de gastenkamer, waar nog meer.families wacht ten, „want deze jongeheer moet zeker ook examen ma ken", zei hij, op Antoon wijzend. Een warrelvloed van geluiden golfde hen tegen, 't Was een hooge, ruime langwerpige zaal. Aan de muren, die tot op een meter van den grond bruin geverfd en verder licht-grijs gemarmerd waren, hingen achter glas met daaromheen zwart-gouden omlijstingen, de beeltenis sen van de apostelen, Petrus en Paulus, van paus Leo XIII, van den bisschop van het bisdom en van den eersten regent van dit seminarie. Lango tafels stonden in t midden der kamer en bij zijden tegen den muur geschaard. Rond de middenste tafel warén op dit oogenblik ve le menschen gezeten, vaders en moeders, die met hun zoons kwamen voor t examen evenals de ouders van Antoon. Roman van LENE HAASE. 70) o— A a korten tijd was de amazone er werkelijk, en na dat Loe zich overtuigd had, dat het de zieke aan niets ontbrak, ging ze zich gauw kleeden. Mr. Westesz wachtte haar in de hall en kon zijn bewondering niet verbergen. Hoe slank en gedistin geerd zag ze er uit! .„Ik ben werkelijk blij, dat ik u eindelijk eens mee uit mag nemen! IT zou nog ziek worden van over- overspanning „Zoo erg is het niet! En nu heb ik toch heusch met zooveel meer te doen. 't Is werkelijk een genoe gen bij uw moeder te zitten en wat met haar te pra ten. En hoe verwent u me allemaal niet? Ik heb nog nooit van mijn leven zooveel lekkernijen gekregen als hier!" „Wat u voor mijn moeder gedaan heeft/kan ik u nooit vergelden", zei hij zacht, Loe maakte een afwerende handbeweging. ,,Ik heb niets meer gedaan dan wat ieder ander zou gedaan hebben. Een getrainde nurse had haar nog veel beter verpleegd." „No, you little saint!" „Dat is voor het eerst, dat ik heilig verklaard wordt! riep ze vroolijk uit. Ze waren door den tuin en over het groote gazon naar de stallen geloopen. Mat had die Westesz prachtigo paarden! Ze was al wel eerder in de stallen geweest, als ze een kwar- l>ertje in park of tuin rondliep om lucht, te happen. Vooral „Sttanella", de vurige bruine volbloed-merrie, vond ze zeldzaam mooi. Westesz kon haar niet be dwingen en goen staljongen waagde zic-h in haar box, Een plotselinge stilte was bij hun binnenkomen in 't vertrek gevallen. De regent was opgestaan en naar de nieuwe gasten toegekomen. Hij had kennis met hen gemaakt en hen verder voorgesteld aan de drie professoren, die mede in de kamer aanwezig wa ren. Aan tafel werd ook kennis gemaakt met dfe vlak naast en tegenover hen zaten en weldra waren ze in druk gesprek. Het was een zeer gemengd gezelschap. Er zaten boeren en boerinnen met groote mutsen op, en heel deftige families en menschen uit den netten burgerstand. Maar 't ging cr zoo vertrouwelijk toe, alsof ze elkaar altijd gekend hadden. De jongens zaten bijeen en Antoon ging er naar toe. De eerste kennismaking viel hem erg mee, ook ten opzichte van de professoren. Vroeger had hij bij dat woord altijd gedacht aan deftige, grijze heeren met lange, golvende haren en een grooten gouden bril op 't puntje van hun neus en een pen achter de ooreri en die zóó verstrooid waren, dat ze alles ver keerd deden, of vergaten. Maar daar zag men hier niets van. 't Waren gewone menschen, precies als vader en moeder. Vooral de jongste professor, dat was een vriendelijk manneke. Hij was niet heel groot, bleek en mager van uiterlijk, had pikzwarte, kort-geknipte haren en droeg een grooten gouden bril. Hij had vlugge, levendige gebaren en was vroolijk en opgeruimd. Hij zat bij de jongens en vroeg hoe ze heetten en hoe oud ze waren en waar ze zooal op school waren geweest en of ze geen schrik van 't exa men hadden. Ze waren er nu allen op één na en 't was reeds tien uur. „Nu jongens", zei de professor, „wij kunnen niet langer wachten. Volg" mij maar.t Als een electrische schok voer dit woord door de nog vroolijk doorsnap- pende jongens. Nu zou 't beginnen! 't Was een oogenblik doodstil geworden in de zaal. De jongens stonden toen allen op en volgden den professor met kloppend hart. In vlugge pasjes trippelden zij den professor na. Ze gingen eerst een breeden trap op, toen door een lange gang, maar nu gelijk met den beganen grond. Ze gin gen nog dwars over een groote speelplaats en kwamen daarna door een gangetje in een ruim vertrek, de „kleine studiezaalzooals professor zei. Hier zou 't examen worden afgenomen. Er stonden verschillende rijen banken, zwart ge verfd en van inktkokers voorzien. „Gaat nu maar zitten jongens", zei de professor, „maar slechts met tweeën op één bank, ieder op een hoek. Er is plaats genoeg." Ze waren met hun zestienen, want één jongen was niet gekomen. Antoon was op de vierde bank gaan zitten, recht onder een raanf. „Nu zullen we eerst bidden", sprak de professor weer en toen prevelde hij een Latijnsch gebedje, waar van ze niets verstonden. Daarna ging hij verder: - „Nu kunnen jullie aan den gang gaan, jongens. Maar laat ik je eerst nog wat zeggen. Als je iets te vragen hebt, doe je dat aan mij, want je moogt vol strekt niet met elkaar praten. Als je dat doet en ik zie het, dan heb je alle punten verloren en moogt ge niet hier komen. Maar 't zal wel niet noodig zijn. Je hebt van alles voor je liggen: pennen, papier en inkt. En je hebt tijd genoeg om je examen af te krij gen. Werkt dus langzaam aan en denkt eerst goed na vóór jo wat schrijft." Met groote gaap-monden hadden ze naar hem ge luisterd. Toen gingen ze aan 't werk. Een diepe stilte suisde door de studiezaal. Nu en dan hoorde men slechts het gekraak van omslaande bladen of 'n maar met Loe had ze onmiddellijk vriendschap geslo ten. Vandaag zou ze haar voor 't eerst berijden. Of ze 't met haar klaar zou spelen? Sam, de staljongen, bracht de gezadelde paarden al buiten. „Satanella" hield de ooren gespitst en krabde ner veus met den voorhoef. Haar oogen fonkelden kwaad en wantrouwend. „Wilt u 't werkelijk wagen?" vroeg Westesz bezorgd. „Natuurlijk! 't Zal best gelukken!" Nauwelijks van zijn hulp gebruik makende, wipte ze licht in 't zadel. De weerbarstige merrie stond di rect op de achterbeenen en trachtte Loe af te werpen. Doch de strijd duurde slechts heel kort. Plotseling schikte „Satanella" zich, luisterde naai den teugel en verviel in haar mooien, gelijkmatigen stap. Ze was vroeger door ruwe behandeling bedorven en gehoorzaamde nu onder haar lichten last gewillig de zachte hand. „Heerlijk!" jubelde Loe. „Och, wat is het lang ge leden, sedert ik op zóó'n paard heb gezeten Op het groote gazon reed ze Westesz en den ver baasden staljongen de heele school voor. „Wat een prachtig geschoold dier!" zei ze adem loos, toen ze naast Westesz bleef staan en „Satanel la op den slanken hals klopte. „Zoo volgzaam als een lam!" „Ja, blijkbaar heeft het haar enkel aan een „vol bloed in den zadel ontbroken!" antwoordde hij met een spotlachje, terwijl hij op zijn krachtig paard sprong. Loe kreeg een kleur. „Herinner mij nu vooral niet aan al den onzin, dien ik toen in New Braunfels gepraat heb!" verzocht ze geërgerd. „Is u dan nu niet meer van die opinie?" „No! Dat van dien volbloed was dwaasheid! De een hè'eft nu eenmaal een bepaald talent voor rijder, een ander voor kunstenaar, een derde voor koopman, eazoovoorts „TT sehijnt werkelijk andere ideeën te hebben opge kort gestommel met de voeten. Verder was alles stil.... doodstil.... Diep gebogen hingen ze over hun werk. Ze zagen niets dan dat. Alleen de pro fessor, die een sigaar had aangestoken, keek nu en dan uit zijn boek op om te zien of allen zich aan zijn woorden hielden en of er soms iemand was, die hem iets wilde vragen. Maar allen werkten ijverig door, héél stil. De vragen stonden alle op een groot papier gedrukt; fransch en aardrijkskunde en sommen en twee vragen uit den Bijbel. Het viel Antoon nog al mee; behalve die eene deeling, wat zat hij daar lang op te' prakki- zeeren; ze wilde maar niet uitkomen.... Toen hij een heelon tijd hij wist zelf niet hoe lang had doorgewerkt, lei hij met een zucht zijn pen voor zich op de bank en keek rond. Er was nog niemand uit. Wat zaten ze alle ijverig te werken! en wat hadden ze roode gezichten. Nu, hij had het Zelf ook vreeselijk warm. Hij zou zijn examen nog eens goed overlezen om te zien of hij niets vergeten of verkeerd gedaan had en dan zou hij maar gaan. 't Was een heel papier vol. 't Zag er best uit, dacht hij, en hij wist niets meer te veranderen. Hij stak nu 't gedrukt examen in zijn zak om het te laten zien aan vader en moeder en aan den pastoor en den meester. Toen stond hij op en wilde zijn antwoorden aan den professor geven. „O, dan zullen we eerst bidden", zei deze. Wederom prevelde hij een Latijnsch gebedje. Als bij tooverslag sprongen zo toen allen op en gin gen voor professor's stoel om de antwoorden af te ge ven. Ze waren allen reeds lang met hun examen klaar geweest, maar hadden 't niet het eerst durven zeggen. Toen er één opstond, durfden de anderen ook. Ze drongen het smalle gangetje uit, de speel plaats op; luid kletterden hun hooge stemmen tegen de stille muren. Ze vroegen elkaar hoe ze er over dachten en wat de daarop geantwoord hadden en da&rop en wat de uitkomst was van die som en die som; en blij-prettig rolden de fijne geluidjes over de dommelende speelplaats. Eindelijk kwam professor ook; ze moesten hem maar weer volgen. Toen gingen ze denzelfden weg als straks en waren weldra weer in de gastenkamer. Daar zaten hunne ouders knusjes keuvelend bijeen; 't werd plotseling rumoerig toen zij binnen kwamen. leder- ouder zocht zijn zoon om te vernemen hoe het gegaan wasEn toen werd het een luidruchtig vragen en antwoorden door elkaar zonder ophouden. Stralend van vreugde vertelde Antoon aan zijn vader en moe der dat hij alle vragen had kunnen beantwoorden, en dat hij niet erg bang was voor den uitslag. Toen liet hij zijn examen zien. „Moest je dat allemaal kennen, jongen", vroeg moe der, „wel, wel! wat een groot examen!" Vader zei dat hij er vanavond op zou traktecren. 't Kon nu lijden! En dan moest Antoon zelf de geeste lijken inviteeren en den meester ook, want aan dezen had hij zeer zeker veel te danken. Terwijl ze zoo stonden te keuvelen kwam de portier zeggen, dat de tafel gereed stond. „Dan zullen we eens gaan kijken", zei de regent, en hij ging de gasten voor naar de eetzaal. 't. Ging er gezellig toe aan den disch. De jongens zaten weer bij elkaar en de grappige professor zat tus schen hen in. Hij kende ze nu allen bij hun naam en babbelde nu eens met dezen, dan weer met dien. Op ieder wist hij een grap en telkens als hij er een beet had, volgde er luid gelach van de anderen. Ze zou den het wel met hem stellen, dachten zo. Als alle professorén zoo waren, zou 't er een vroolijk leventje vat, miss von Wersien", zei hij met een onderzoeken den blik. „Ah, fiddlesticksZe lachte verlegen en sprong hem voorbij, haar paard in galop de palmenallée en parkingang uitjagende. Ze maakten een heerlijken rit door de schaduwrijke lanen van Laurel Hights, tot -aan het San Pedro-park. Op den terugweg wees hij haar zijn fabrieksterrein. Hij wist werkelijk heel boeiend te vertellen, en zijn levensbeschouwing verschilde heel wat van die der overige Amerikanen, die ze kende, vond Loe. Hij had veel gelezen, veel nagedacht, altijd en overal trachten te leeren, en de goede inrichtingen in de oude wereld tot voorbeeld genomen. Zoo had hij een ongevallen verzekering en een ziekenkas voor zijn arbeiders op gericht, en hun menschwaardige woningen laten bou wen. Hij misbruikte hun*afhankclijke positie niet tot politieke kuiperijen, beknibbelde hen niet op hun loon en voelde eerbied voor ieders persoonlijke vrij heid. En toch was hij een geboren Amerikaan en nooit het land uit geweest! Loe begon hem bijna te bewonderen. „Eigenlijk moest u eens naar Duitschland komen, mr. Westesz!" zei ze. „Dat ben ik ook vast van plan al gauw zelfs. Tot nu toe kon ik nooit lang weg, omdat ik geen plaatsvervanger in de fabriek had, maar nu marcheert alles wel zoo goed, dat ik eens op reis kan gaan." „U moest heel Europa eens grondig bekijken en dan hier terugkomen en gouverneur van Texas wor den, om die dwaze prohibition en al die andere idiote dingen hier op te ruimen, en ze in Washington eens toonen waaraan hot hier hapert!" Hij lachte. worden. Na tafel gingen ze in verschillende groepjes, ieder met een professor aan 't hoofd, de gebouwen en tui nen bezichtigen. Dat was een trappenklimmen van belang. Nauwelijks waren ze de eene trap op, of daar slingerde zich weer een ander naar boven, al maar hooger en hooger; er scheen geen einde aan te komen. De tuinen waren ook mooi en de kapel en de speel plaatsen en de biljartzaal, 't was alles even goed en doelmatig ingericht. Omstreeks vier uur dronken alle gasten met de pro fessoren nog een kopje thee. Toen stond de regent op en haalde ut zijn zak een groot papier. Diepe stilte volgde er, want ze begrepen wel, dat er nu iets ge wichtigs zou komen. En met zwakke, schraperige stem las de regent een lang formulier voor, waarin stond, dat onderstaande jongelui hadden deelgeno men aan het examen en dat hun kennis volgens de professoren voldoende was om ze te kunnen aanne men voor de laagste klasse van het seminarie en dat ze precies vandaag na vijf weken des avonds om zeven uur hier binnen moesten zijn. Daarop las hij zestien namen afze waren allen geslaagd I Een luid hoera steeg er op en van alle kanten riepen ze elkaar een vroolijk proficiat toe. Antoon en zijn ouders besloten nu snel naar huis te rijden. Ze brandden van verengen om den goeden af loop aan den pastoor en den meester te vertellen! Hartelijk namen ze afscheid van den regent en de professoren, 't rijtuig kwam voor, vader gaf een rui me fooi aan den portier en weg wielde de blinkende landauer over den gelen goud-bezonden grintweg, naar 't stadje, naar huis.... Antoon was geslaagd! VAN EN PEET KEELTJE van om de Koord vandaan VIL Nadruk verboden. „U heeft wat al te groote dunk v£ Gelooft u. dat een self-made man als ik voor gouverneur zou deugen?" „U is de beste en flinkste man, dien ik hier in Amerika heb leeren kennen!" flapte Loe er uit, waar op ze beiden kleurden van verlegenheid. Loe kreeg nu ook plotseling groote haast naar huis terug te keeren. Ze had mevrouw Westesz al veel te lang alleen gelaten. Beste Poet! In je leste brief an ons Peet, skreef jo over die vrouw van Wullem Groot, en dat die der zeun niet leere leite wou, omdat ze bang was, dat ie te veul nooto op z'n zang kraige zou en 'm den later voor z'n vader en moeder skame zou. Nou dat ken en z esA genog beurt weeze, maar dat hoeft niet allien van *t leeren to koomen, dat ken op nag genog aare meniere! Bai ons weunde vroeger Dirk Stap, 'n daghuurs man. Die weunde in 'n erg klein, benoud huisje en ze wasse mit er tienen, zes jongens en twai maidjes. Nou leere leite, dat begraip je Peet, deer kon niks van koome! Zoo gouw as ze van skool of "konne moste ze de deur uit en verdiene, en ginge ze allegaar 'n kant uit. En as ze den ders 'n paar jaar uit weest wasse, hadde ze 'n piet. lut, en 'n staan uit, mensch I van wat bin je me! Trijn en ik zaiden den weldei-s: „Weer hewwo ze 't van daan", want erlui vader en moeder binne heel erge eenvoudige mense. 't. Duurde den ok in de regel niet lang of de jon gens kwamrue al ders thuis mit'n stadsmaidje, weer ze verkeering mee haddo. 'n Deftigheid Peet van be lang! De hurgemei8ters dochter kon der lang niet teugen an! En as ze den bai vader Stap in dat krotje te warskip kwamme, was 't in de regel niet langer as ien nacht, en den poeste ze 'm al weer. Ze hadde den Deze ontving haar vriendelijk en opgewekt en voel de zich heel goed. „M at heeft u een paar frissche roode wangen mee gebracht, miss Loe!" riep ze haar glimlachend tege moet. „Nu moest u me ook beloven eiken dag een poos met Ilarry te gaan rijden." Op een morgen zat Loe naast mrs. Westesz die voor het eerst in een gemakkelijken stoel op de ve randa mocht zitten haar patiënte voor te lezen, toen mrs. King met een heel geheimzinnig gezicht naar hen toekwam en haar een kaartje overhandigde. „A gentleman wants to see you!" Verbaasd las Loe het kaartje. „Karl Romer, Consul-Generaal". Ze lachte. Zeker de Duitsche consul, dien oom von Wersien haar op haar dak stuurde 1 „De gentleman wacht in de parlour", zei mrs. King. Nieuwsgierig ging Loe naar de ontvangkamer, waar een dikke kleine heer, onmiskenbaar een Duitseher, die zich in een schommelstoel lucht zat toe te waaien, opstond, zoodra ze binnentrad. „Is u freule von Wersien?" „Ja, die ben ik." „Goddank, dat ik u gevonden heb! Ik heb uit Duitschland dringende brieven en telegrammen ont vangen om u op te zoeken en voort te helpen. Het ging u heel slecht; u verhongerde zoo ongeveer en u verkeerde in de diepste ellende! 'k Heb me werkelijk ernstig ongerust over u gemaakt en dadelijk de reis van Galveston naar New Braunfels ondernomen. Daar was u niet meer. Ik dus hals over kop naar San An tonio. Gelukkig vind ik u nu ten slotte hier; maar oogenschijnlijk gaat liet u nog al héél goed!" Dit laatste zei mijnheer de consul bijna verwijtend. ,,'t Spijt me erg, dat u zich om mijnentwil zooveel moeite getroost heeft, mijnheer Römerl Alles berust op een groote verwarring. Ik verwachtte geld, dal mij langs een vorkeerde route gestuurd bleek te zijn en daardoor veel te lang onderweg bleef, terwijl ik inmiddels in verlegenheid zat! 't Is mij werkelijk een tijdlang heel slecht gegaan!" „Zoo! Nu, daar is do brief." (Wordt vervolgt})-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 9