DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. VHjnniiSÉIMHhp Wandelingen. feuilleton. No. 107 Honderd en vijftiende Jaargang. 1918 ZATERDAG 10 MEI. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oratie letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Jacht en Visscherij. ERFELIJK BELAST. Telefoonnummer 3. o Bit nummer bestaat uit bladen. Eduard Verkade over Tooneel- dilettantisme. hü ALKMAARSCHE RANT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR herirmeroa belanghebbenden er aan, dat de schuld vorderingen ten laste der gemeerite over kei jaar 1912, ingevolge de bepalingen der wet van 8 No vember 1115 (Staatsblad No. 51) VóóR of OP DEN LAATSTEN JUNI a.s. moeten worden ingediend, big gebreke waarvan zij verjaard of nietig zijn. Yoorzöover .«og vorderingen moeten inkomen, wordt eeoe spoedige inzending daarvan aanbevolen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR brengt ter algemeene kennis, dat ter secretarie ver krijgbaar zijn blanco-verzoekschriften ter verkrijging van jacht- en viBchakten en van buitengewone mach- tigingen tot het schieten van schadelijk gedierte. Vreemdelingen, die hier te lande geen vaste woon plaats hebben, kunnen slechts dan jachtakten beko men, wanneer bij het onderteekend verzoekschrift wordt overgelegd bet photografiseh portret van dem aanvrager. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. "MET. ïn bet boscb, op de heide, aan het strand, in de weide, overal kan men in Mei en Juni talrijke broed- vogels vinden, 't Is lieven en loven overal. We willen heden even een bezoek brengen aan een moerasje, om in de volgende maand eens te kijken in bet bosch, waar dan nog genoeg broedende spitsbekjes voorko men. Met-èen bootje beproeven we tusschen de rietbobbels been te hoornen, 't Is nog vroeg in den morgen! Op de jonge rietbladeren parelen de droppels dauw in schitterglanzen en het zwakke koeltje rimpelt slechts hier en daar het water. Soms ziet men er plotseling een Worm in te voorschijn komen, 't Is het zog, voortgebracht door een plotseling vooruitschietenden snoek, een „haai der zoete wateren", die zijn prooi vervolgt of grijpt. Strijd om het bestaan is er in de diepte, zoowel als in de lucht, ook in dit morgenuur, dht vrede ademt.. Zie, een valk schiet toe op een spreeuw, die voor het nest een vette emelt bemachtigd heeft. Over de waterplanten sluipt een riethennetje, dat telkens en telkens weer roofkeyers en waterwantsen aangrijpt, tot stilling van den moeilijk te verzaden honger. Uit het riet schiet een eendenfamilie te voorschijn, doch er is een lid minder dan gisteren. Een jeugdig eendje werd besprongen door een hermelijn, het meest bloed dorstig karnivoortje, dat we onder onze viervoeters tellen. En thans zwelgt het monstertje het. bloed met volle teugen, om styaks het cadavertje met rust te la ten. Alleen bloed is zijn lievelingsgerecht. Over het watervlak scheert de zwaluw, om er weg te pikken menig vliegje en de eiber, verscholen in het riet, be loert zijn prooi. Overal strijd, overal verdelging, die tevens weer veel doet behouden! We kunnen dit alles hooren en Zien, wanneer we ons bootje zachtjes voortboomen, Roman van EXARA HOFER 3d) -0- De dokter bekeek zijn met pijnlijke zorg aseptisch gehouden handen met. de korte nagels. Hij vermeed haar wanhopigen blik. „De wetenschap heeft enkele gevallen geboekt waarin dergelijke toestanden zonder eenige gevolgen zijn afgeloopen. Ik zeg enkele, mevrouw, is voor bereid. Ik wil u niet met een bedriegelijke hoop vleien, die wellicht niet in vervulling zal komen." Zij drukte hem de hand en begaf zich weer naar otojentin s kamer. Er kwam voor een oogenblik een dwaze gedachte bij haar op: als hij nu zijn oogen op sloeg, haar aankeek. Maar het was. en bleef alles by het oude. En terwijl zij haar plaats weer innam, haar laatste krachten uitgeput, ljaar beenen trillend onder het drukkend gewicht, van het. lot, was het alsof haar plotseling een belofte werd gedaan. Dit kon het ein de met zijn. God was barmhartig. En hoe het ook mocht komen, ofschoon nu nog voor hei menschelijk oog verborgen, het zou goed zijn. Zij werd kalmer. Zij ^drukte haar lippen op de uitgeteerde handen. De adem ging zwak en nauwelijks hoorbaar. En weer verstreken de uren, de dagen. Het was morgen dé negende dag. En aan dien negenden dag'klemde haar hoop zich vast Zij wist j^lve niet, hoe zij daarop kwam. \V aarsclnjnlijk paste zij in een onbewuste ge dachten verbinding de ervaring, dat bij vele ziekten de crisis met den negenden dag intreedt, toe op dit, in geenen deele gelijksoortige geval. Maar het getal had iets heiligs, was ook vol betee- kems m de oogen der menschen. Zij dacht er aan >oe als kind aan de Noordzee in het zand gezeten doch we hooren en zien ook veel moois. Hoe vroolijk en luide zingen er de karekieten, de rietlijsters, die zulke mooie nestjes gevlochten hebben tusschen de rietstelenDe meerkoeten knorren, en waar ze zich laten zien, blinkt het helderwit van de voorhoofds- plaat in scherpe belijning tegen het donkere veder kleed. Rietzangers schieten uit de dorre rietbosjes van den wal, waarin ze hunne nestjes gemaakt heb ben. De dodaars duikt, onmiddellijk weg, wanneer wê hem naderen, en laat z'n groezelige eieren onbedekt achter op het natte slibhoopje, dat zijn nest moet liee- ten. En zoo zouden we voort kunnen gaan met nog tal van interessante momentjes te nemen. Zie eens tusschen dit overjarige riet, waarboven de resten van de „doetebollen" nog zichtbaar zijn. Wat ziet ge? Juist, kleine, kwaadaardige roof vogel jongen, 't Zijn kuikendieven, die later vogels van edele vormen zul len zijn, waardige evenbeelden van hunne roofzieko ouders. Van de bij ons voorkomende kuikendieven ziet men de grauwe en de bruine soort het meest. Do nestjongen hebben eerst een zacht dons, dat later plaats maakt voor vederspoelen. De dieren, die bij nadering eene krijgshaftige houding aannemen, zien er eerst niet fraai uit, ook al, omdat ze vele huidschil fers afscheiden. Over het algemeen dragen de menschen den kui kendieven geen goed hart toe, hetgeen aan de roof zuchtige eigenschappen van deze vogels geweten moet worden. Toch is hun zondenregister niet zoo groot. grove spoelen, waar de jonge vederen komen uitkijken. En nu zouden we in en bij het moeras (zooals we er b.v. een vinden in het Zwanenwater bij Callants- oog) nog meerdere vogelnesten kunnen bezichtigen, want hier ook broeden kokmeeuwen en meerdere soor ten zeezwaluwen, wilde eenden en talingen en verder tal van kleine vogels, als leeuweriken, piepers, rietgor- sen, boschrietzangers enz., doch we willen ook met het geziene genoegen nemen en nog even aandacht wijden aan een paar waterdieren uit de familie der wantsen. Zie, daar zwemt een diertje, dat we voor een tor zouden houden, aschgrauw van kleur en telkens, als het de vleugels spreidt, valt een zacht rozerood in het oog. De haakvormig gebogen voorpooten vormen een soort van tang, waarmee de prooi gegrepen en naar den mond gevoerd wordt. Deze waterwants wordt dikwijls waterscorpioen ge noemd, doch ten onrechte. Alleen zijne voorpooten geven hem iets scorpioenachtigs, maar overigens heeft hij weinig of niets gemeen met de spinachtige dieren, waartoe de scorpioen medegerekend moet worden. Be ter is het, deze wantssoort te noemen aschgrauwe wants of Nepa, want Nepa cinerea L. is de weten schappelijke naam van dit ongelijkvleugelig insect. Zoo'n nepa is een zeer roofzuchtig diertje, dat vele in het water levende weekdieren en insecten uitzuigt. Bij het- aanvatten van zoo'n wants moet men wel voor zichtig te werk gaan, daar hij met den snuit, die solierp is, hevige steken kan toebrengen. Deze nepa is als wel beweerd' wordt, daar ze naast, vogels en eieren °°k dadelijk te kennen aan het achterlijf, waaraan ook vele muizen en insecten verslinden. We gaan nu weer verder, doch we toeven weldra bij verscheidene 1 nesten van zwarte zeezwaluwen, die gaarne dicht hij een broeden. Mooie vogeltjes, die donker-gekleurde moeras-sterns! Maar ook zijn ze kwaadaardig. Nadert men haar nest, dan schiet zoo'n klein ding, dat door i de lange vleugels nogal vertooning maakt, op den on- i welkomen bezoeker toe, en soms ook laat het kleintje voelen, hoe scherpgepunt z'n snaveltje wel is. Zoo weet dezo vogel niet alleen roofvogels, maar ook zelfs paarden, rund- en wolvee uit de nabijheid van zijn nest te houden. Dit nest bestaat gewoonlijk zich een lange, uit twee kleppen bestaande stekel of legboor bevindt. Eh dat deze kleppen ook als ademha lingswerktuigen dienen, kan men gedurig waarnemen. Telkens wordt dit lichaamsdeel boven water gestoken, om er lucht door naar de luchtbuisjes te vervoeren. Stellig ook dient het bij het leggen der eieren, want deze vindt men gedurig binnen het plantenweefsel en ook diep in de stengels. De eitjes zijn van een aantal puntjes voorzien. In aquaria kan men de Nepa cine rea gemakkelijk in haaf roofbedrijf leeren kennen, doch men zal tevens leeren, dat het. maar beter is, ze er buiten te laten. uit een eenvoudig kuiltje in den natten bodem, maar -Pok 1 Zie, daar scharrelt een andere wants, niet in, maar worden dikwijls seheeren en rietbladeren vrij ordeloos °P het water, 't Is de waterlooper, die wetensehappe- op een hoop geworpen, in het midden waarvan een on- l'jk heet Hydrometra pa'ludum L., en ook ten onrechte diep kommetje gemaakt wordt. Daarin worden meest- waterspin genoemd wordt. Waren pooten en verdere al drie eieren gelegd, die donker groenachtig van i grondkleur zijn cn voorzien van grootere en kleinere bruinzwarte vlekken. Evenals bij de eieren van ande- re sternvogels, zijn de kleurverscheidenheden der leg- sels van de zwarte zeezwaluwen zeer verschillend, zoo wel in grondkleur als in vlekken. Ginds vliegen groote witte vogels af en aan. 't Zijn lepelaars, kenbaar aan den snavel, die breed en sterk afgeplat is en naar voren in een platte schijf uit loopt, Die bek is zwart, behalve de schijf, die okergeel is. Een kring om het. oog, dat bloedrood is, de teugels en de keel zijn naakt en roodachtig geel gekleurd. Wat we vooral mooi aan den vogel vinden, dat zijn de lan ge vederen van het achterhoofd, die een fraaie kuif vormen. Bijna alle vederen zijn zuiver wit, alleen aan den krop zijn ze isabelkleurig. De nesten van de lepelaars zijn vervaardigd van riet en biezen en hoog opgebouwd. Stellig zijn de dieren bevreesd voor wa- ter en hunne scherpzinnigheid hierin heeft men ook wel te bewonderen. Meermalen heeft men ook nesten j van lepelaars aangetroffen in struiken of op de on- j dorste takken van boomen. j We vinden van twee tot vier eieren in de nesten van lepelaars; ze hebben een grove en poreuse schaal, zijn wit van grondkleur en voorzien van eenige vuile, bruingekleurde vlokken. De heel jonge vogels hebben een zacht liehaamsdcelen van deze wants niet met eene vette zelfstandigheid bekleed, dan zou dit diertje in het water zinken. Dat *eeft nu geen nood. De vette stof, aardige, zachte trek als van een ontroerd kind; zijn goed als hot ander het. is, maar de mode, grilligste bestierder onzer menschelijke neigingen en begeerten, ze doet ons het vroeger-beminde nu zien als altijd ön- voornaam en dikwijls dwaas. En nochtans rijst de vraag of dat liefhebberij-tooneel zóó verwerpelijk was als het ons nu veelal schijnt, öf niet, evenals bij de muziek, een artistiek-ge'léid tooneel dilettantisme een kracht ten goede zou zijn voor de beschaving en ont wikkeling van ons volk, of ook niet déérdoor een ern stiger belangstelling zou ontstaan voor het beroeps- tooneel en meerdere, financieele en moreele, waardee ring der tooneelisten-van-professie. Zou dus bevordering van tooneel-dilettantisme nut tig en noodig zijn? Zou ze mogelijk zijn? Zou het wenschelijk zijn, dat zich te dien einde in de groote centra des lands „tooneelleera'ren" vestigden, wier taak het zou zijn de artistieke leiding der dilettanten- tooneelvereenigingen op zich te nemen en voor de le den cursussen te houden in regie, tooneelspel, voor dracht, costuumleer en literatuur? Zou tenslotte door de verhoogde belangstelling in het zuivere tooneelspel niet een, door-velen-gewenschte, kentering komen in de nu-algemeene vereering van eafé-chantant en bios coop De vragen schenen belangwekkend genoeg om er eens met enkele -onzer grootste tooneelkunstenaar-s over t.e spreken. Midden-uit het drukste gedeelte van Amsterdam, het altijd luide en altijd woelende en schuimende, waar ik in een haast van véel-zaken-in-korten-tijd van trammetje op trammetje gesprongen was, stond ik te gen den avond plotseling in een stil vertrek van een der rustiger straten rond het Vondelpark. Hoe die kamer precies was weet ik niet meer, maar welze was me een weldaad 'van kalmte en rust; niet groot was ze, maar ernstig en intiem, en er hing een zacht- sehemerend licht. Tegenover me in een oud-Hollandschen stoel met hooge, rechte leuning zat Eduard Verkade. Hij was ouder-van-gelaat tian ik me hem gedacht had, maar hij had toch onmiskenbaar het teedere, jongens-ach- tige, vrouwelijke bijna, dat mij altijd weer trof, wan neer ik een photo van hem zag in een tijdschrift of hem bespiedde van-uit een donkere schouwburgzaal.' Om zijn fijnen mond en neusvleugels lag een eigen die aan de uiteinden der pooten aanwezig is, drukt kleine kuiltjes in het water en doet de wants snel op bet nat loopen en zelfs springen. Wanneer men depoo- ten van den waterlooper met ether afpenseelt, en hem daarna weer op het water plaatst, zal hij slechts met moeite voortgaan, daar de pootjes dan telkens in het water steken. In Mexico verzamelt men de eieren der wantsen om er koeken of brooden, haut-le geheeten, van te bakken. Hiermede tot Zomermaand! J. DAALDER Dz. EEN VRAAGGESPREK. (Nadruk verboden). verdwijnt dit Er is een tijd geweest dat ons volk de kunst-van- het-tooneel beoefende met evenveel toewijding en lief de als in onze dagen de muziek, dat het „du bon ton" was lid te zijn van een riciteer-gezelschap, gelijk het - nu tot de beschaafde liefhebberijen behoort mede te geelwit dons; zijn ze eenige dagen oud, dan zingen in een k9or of althans voor intiemen kring de piano te bespelen. Het één was dilettantisme zoo meer en meer en in de plaats komen en naar de golven gekeken had, die onvermoeid met witte kammen kwamen aanrollen en den oever be klommen. Enkelen hadden hun grootste kracht ver loren en vielen vermoeid terug, maar één was krach tig komen aanrollen en had het strand overstroomd, zoodat haar voeten.nat waren geworden: dat. was de negende. Op de negende golf woonde het geluk. .4e, verstreek, evenals alle anderen. Maar toen zij s avonds bij zijn bed zat, lusteloos en meer dan ooit vermoeid juist- door die dwaze hoop, die haar toch staande had gehouden, en die nu vervloog, sloeg Stojentin zijn oogen op. En een blik vol bewustzijn, die haar geheel opnam en haar ten volle herkende, rustte op haar. Haar hart. klopte als een hamer. Zij meende te droomen. Zij vatte zijn hand. Hij scheen in zijn gedachten te zoeken. „Ben ik ziek geweest?" Zij drukte haar lippen op zijn wang. „Je moogt nu met spreken. Slapen, slapen." Maar een oogenblik later deed hij ze nog eens open. „Wat water." Zij bracht het glas aan zijn lippen. Hij sliep weei in. Het nachtlicht brandde droevig als tevoren. mooi-opene oogen stonden diep en rustig en rond het zacht-gewelfdo voorhoofd golfde naar beide zijden het overvloedige, donkerblonde haar. Hij sprak totme met prettige, klank-volle stem, niet met het gemaakte, schoolsche geluid van iemand, die geleerd heeft alle klanken zuiver uit te brengen zooals men soms, ook in gewoon gesprek, een tooneel- speler of zanger hoort- koketteeren met, eigen uit spraak, maar er lag in timbre en rhythme zijner woor den een spontane puurheid en natuurlijk emphase, die den hoorder onmiddellijk voor den spreker innam. Eigenlijk ook sprak hij evenzeer met zijn handen en armen en hoofd als met zijn stem: het was een ge staag, maar sober en voornaam gesticuleeren, en als hij kwam aan het slot. eener redeneering gleden de handen met het gebogen bovenlijf naar voren, alsof hij iets greep. „Och, dilettantisme, laat ik liever zeggen: ama- teurschap ik sta er al héél' sceptisch tegenover, om dat het uit den aard der zaak onvolkomen tooneelspel geeft en ik dkt niet kan dulden. Vroeger, in den tijd van de romantiek, was dilettantisme beter mogelijk. Toen was het, geloof ik, voor het publiek ook zoo erg niet of er minder volmaakt spel gegeven werd, omdat het toen op het tooneel ging om traditioneele begrip pen van goed en slecht, van braaf en boos, maar in Zij zat in haar stoel als verlamd van geluk, de ramen kletterde de regen. Tegen lf« s genezing maakte nu snelle vorderingen. Hu kon reeds den derden dag, daar hij uit de zieken huis-atmosfeer verlangde weg te komen, naar huis overgebracht worden natuurlijk onder inachtne ming van alle voorzorgsmaatregelen. En in drie we ken zou hij, volgens het oordeel der goneesheeren weer in staat wezen zijn dienst te verrichten. nu doof! zich iets merkwaardigs en toch ook eigenlijk weer iets geheel natuurlijks voor. Terwijl f m'ijnd. de vreeselijke angst, der laatste dagen in Antoinette's j gemoed al het andere als onbeteekenend, vergeleken bij den ernst van het oogenblik, verdrongen, in zeke ren zin op zijde geschoven had, waren z ij n gedach- j ten, daar hij van den tusschentijd niets afwist, eigen- j 'ijk niet afgebroken geworden. M,en deelde hem ook niet den bijna hopeloozen toestand mede, waarin hij zoo lang had gezweefd, ten einde geen mogelijke com- plicaties teweeg t-e brengen. Dat was wellicht een overdreven maatregel, want- nadat- hij de eerste, door lichamelijke zwakte nog vermeerderde dofheid had overwonnen, werkte zijn geest met dezelfde nauwge- zetlieid-en helderheid als vroeger. Hij herinnerde zich nog alles nauwkeurig tot aan het. oogenblik, waarin hij de teugels introkvan toen af was er een j klove in zijn denken. Van den val zelf kon hij zich niets herinneren. Dat versterkte hem in zijn veron- derstelling, dat hij in den zadel een aanval had gehad - en wel eens, zooals hij tot nu toe er nog maar één in zijn leven gehad had die hem geheel het bestuur i ovër zijn wil ontnam. En dat in den dienst! Dat. kon alleen natuurlijk als gevolg van de voorafgegane scè- f ne beschouwd worden. De vrees kwelde hem nu, dat hij zichzelf niet meer geschikt voor den dienst zou moeten rekenen. Tiet was slechts zijn eigen nauwge zetheid van geweten, want geen der hem behandelen de geneesheeren vermoedde iets van zijn zonder eeni- gen twijfel bestaanden, overgeërfden aanleg. Maar de gedachte, dat hij voor den velddienst zou afgekeurd worden, martelde hem bepaald. Als hij op het beslis sende oogenblik eens bezweek? Daarmee ging een reeks andere droevige gedachten gepaard, die nog door lichaamszwakte hij vroeger bezat en zijn sterke wil schenen onder- De dokter, die hem ook tijdens zijn beterschap nog behandelde, was hoogst- ontevreden. En op zekeren dag sprak hij Zijne Excellentie Von Beust, die hij op de trap tegenkwam, daarover aan. „De ritmeester bevalt mij niet, Excellentie absoluut niet." De oude heer trok zijn wenkbrauwen in de hoogte, zijn aristocratisch gezicht zag er een weinig onnooze! uit, terwijl hij zoo, in den eersten schrik, met den mond half open, staan bleef. Maar, mijn waarde dokter...." „Hij is toch anders iemand, die weet wat hij wil. Een energiek karakter wellicht een weinig bruusk en nu merkwaardig. Heeft u dezen gedrukter. toestand nog niet opgemerkt!" De heer Von Beust dacht na. Terwijl hij daar zoo voorovergebogen stond, maakte zijn altijd nog rijzige gespierde gestalte in het. lichte costuum, zooals hij dat ondanks zijn leeftijd nog gaarne droeg, een merk waardig ouden indruk. De ander poetste zijn bril. Eindelijk zei de oude heer: „Misschien maakt zich bezorgd over zijn carrière, verbeeldt zich, men iets voor hem geheim houdt...." Maar de dokter zei barsch„Dat. is onzin. Ik zal hem geen knollen voor citroenen verkoopen." De generaal kende den ander, zijn groote waar heidsliefde, waardoor hij soms grof werd. Hij be kende: „Dan weet ik het waarlijk niet." De geneesheer schudde verdrietig het hoofd. „Ik wil er niet met mevrouw, uwe nicht, over spreken. Zij heeft al genoeg gehad. Maar als die psychische gedruktheid aanhoudt op zulke schokken kan lichi dat rj--- m de hand i een zenuwziekte volgen als de wil de natuur niet te werden gewerkt. Zijn gemoedstoestand vormde een hulp komt.... ik begrijp het niet, begrijp het niet" groot contrast met dien van andere, hoopvolle en blij- j Hij bromde in zichzelf moedig gestemde reconvalescenten. Hij tobde, haalde j zich allerlei muizenissen in 't hoofd, da energie, die j (Wordt vervolge!)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 5