Vraagt steeds E. f. VËT's blauwe Werkpakken. Pianino. - Orgel. MILITIE. HERHALINGSOEFENINGEN. ""advertentie N. Model en afwerking het beste SPROKKELINGEN. ECZEEM. STADSNIEUWS. prima TE KOOP een prachtige PIANINO en een uitstekend ORGEL met 2 spel en 11 registers. Beiden met garantie* onzen tijd eischt het tooneelspelen behalve talent-tot uitbeelden nog een snelheid, een vaardigheid van geest, welke maar zeer enkelen uit de bevoorrechte klassen bezitten. Denk u maar eens aan stukken van Shaw, Ibsen, Wilde, Schnitzler en.,.." „Hebt u wel eens dilettanten geleid of althans wat geholpen bij hunne uitvoeringen?" „Ja, indertijd in Hengelo. Het was een vereeniging rail fabrieksarbeiders en ik heb er de prettigste her inneringen aun behouden. Ze speelden graag, met liefde zelfs, vooral de komische rollen. En, zooals wel bijna bij ieder dilettanten-gezelschap, waren er een paar onder die eenig talent hadden, niet genoeg om er een professie van te maken, maar iéts was het toch, en hün enthousiasme influenceerde op de an deren. Of het echter voor al die menschen meer ge weest is dan een pleziertje, of ze door hun eigen too- neelspel tot meerdere beschaving en ontwikkeling zijn gekomen, zou ik niet durven zeggen. Wel was het feit dat zij vreugd vonden in tooneelspel natuurlijk reeds een bewijs hunner meerdere ontwikkeling, maar als er door hun spel zelf één geleerd heeft, ben ik het geweest, als regisseur." „Maar kon u merken dat die menschen meer belang gingen stellen in het spel van beroepstooneelisten?" „Dèt stellig wel. Ze gingen graag naar de comedie en hadden ten slotte ook een zeker, al was het aange leerd, vermogen om goed en slecht te onderscheiden. En nü krijgt gelijk: doordat ze langs hun dilettan tisme gebracht werden tot de zuivere kunst-uiting van kndcTen, was natuurlijk dat dilettantisme een kracht ten goede voor hun ontwikkeling, maar middellijk. -Toch zouden we de amateurs zoo goed kunnen gebruiken op ons tooneel. Ik bedoel zooals men bijvoorbeeld bij een oratorium-uitvoering een di lettanten-zanggezelschap gebruikt; de solo's, de ver antwoordelijke partijen blijven daar toch ook in han den van de allerbeste kunstenaars. Zoo zouden we een groep dilettanten kunnen leeren een volksmenigte voor te stellen, samen te trekken over het tooneel op één moment één-zelfde gebaar te maken, één-zelfde kreet uit te stooten.Dat zou waarlijk een hulp middel van belang zijn voor ons, omdat we zelden voor Zooiets beroepsspelers in voldoend aantal kunnen krij gen of ons moeten behelpen met een minder soort fi guranten. In het buitenland is dit ook wel op deze manier gedaan, door Gordon Graig. Wacht, ik zal het u laten zien." Met een veerkrachtigen sprong stond hij lang en slank voor me en schoot, als in lichte dans-pas, tus- schen een paar portières door naar het aangrenzend vertrek. Bijna onmiddellijk was hij terug. „Het moet toch hier zijn, geloof ik", en hij schoof ergens een gordijn weg voor een boekenkast en zocht tnet grage hand de rijen langs. „Daar heb ik hetl Ziet u wel? Dèèraan dacht ik zoo juist. Die menschen trokken daar in massa op naar de hoogte en hier op den voorgrond staan de be roeps-acteurs, die de verantwoordelijke rollen spelen. Maar zulk een medewerking, die toch ook zuiver kan zijn in zijn soort en het tooneel ten goede zou komen, schijnt de menschen niet te voldoen. Het is mis schien ook nog iets kndexs dan het meeszingen in een koor, dit geeft op zichzelf voldoening, dit blijkbaar niet. H moet ook niet vergeten dat muziek en zang héél spoedig een persoonlijke bevrediging geven. De slechtste zanger kan op zijn eentje zitten schreeuwen en het prettig vinden; bij tooneelspel is dat onbe staanbaar." „Maar dacht u dan niet, dat er uit een ontwikkeld dilettantisme meerdere en betere krachten wellicht voor het beroepstooneel zouden voortkomen?" „Och, wat zal ik u zeggen? Het echte tooneelbloed kruipt toch waar het wezen wil. Alles wat meer dan g-ewoon talent heeft, komt, mèt of zónder dilettantis me, toch bij ons terecht. Nu geloof ik natuurlijk wel dat een goed regisseur ook een groep dilettanten tot iets kan brengen, dat, hoewel niet volkomen èf, toch goéd spel zijn zal. Maarwaarlijk-uitnemende regisseurs I Wo hebben er misschien drie in ons heele land. Ik bedoel geen metteur-en-scène, maar een man, een kunstenaar, die de kèm van een stuk weet te ra ken, die intuïtief een rol aanvoelt en de proporties der karakters ten opzichte van elkaar vermag te on derscheiden. Zelf heb ik in het begin met énkel di lettanten Hamlet gespeeld en ik mag wel zeggen: we gaven tenminste reeds een begrip van het stuk. Maar het is moeilijk amateurs verder te brengen dan dat ieder zich zeiven speelt, dat ieder een temperament vertolkt, dat overeenkomstig is met zijn eigen." „U vindt dan waarschijnlijk de bioscoop nog beter dan dilettanten-pel?" „Als het een goede film is van een goed acteur, zéér zekerDat de beweging, het gebaar daarbij niet tot klèük komt, is, betrekkelijk, zoo erg niet. De bi oscoop zal, dunkt me, heel wat slecht tooneelspel op ruimen, daarvoor een onoverwinbaar concurrent blij ken en ze zal, ze kan tenminste de tooneelspelers zelf bewuster maken van hun taak. Maar dan moet. het Op de bioscoop voorgestelde gespeeld zijn door een ac teur, die zijn kunst en zich-zelven volkomen be- heerscht, niet iemand, die door genialiteit van de tien avonden b.v. twee keeren het allerhoogste bereikt, maar iemand, die zóó ver boven zijn werk staat, zóó zeer zichzelven beheerscht en elke beweging vooruit zóó precies heeft vastgesteld', dat hij Altijd wanneer hij speelt, het gewenschte uiterlijke effect bereikt. Van zélke films, die al niet zoo heel zeldzaam meer zijn, is veel te leeren voor acteurs en publiek beide. En ze zijn verre te verkiezen boven slecht of matig di lettanten-spel." Even nog spraken we over Louis Bouwmeester, over Coenen en Frans Mijnssen, door Verkade zéér hoog geschat, toen ging hij, jong en slank, mij voor, de trap af. „Hebt u „Nina" gezien? Neen? Wacht, dan zal ik u een kaartje schrijven." En bij een tafeltje in de gang schreef hij op een naamkaartje een introductie voor dien avond. Toen ik even later alleen door de drukke straten mijn weg terug zocht naar het hart van de stad, dacht ik er over na, wat me zoo bekoord had in dezen man. Was het de teedere, zachte trek op zijn gelaat? Was het zijn voornaam, beschaafd gebaar? Zijn zuivere, zingende stem? Of was het dat alles samen, en nég iets? p LORD BYRON ALS TAFELGAST. De vrienden van Byron en Moore wenschten de bei de dichters wat nader tot elkaar te brengen en vatten het plan op, hen te doen samenkomen ten huize van mr. Roger. Roger hield het voor beter Lord Byron, wiens excentriek wezen algemeen bekend was, eerst alleen in den salon te ontvangen. Toen hij aange diend werd, trokken, daarom Campbell, die eveneens tiitgenoodigd was, en Moore zich voor een oogenblik terug en kwamen eerst weer, toen de begroeting tus- schen den gastheer en -den gast had plaats gehad. Ro ger stelde de heeren nu aan elkaar voor en men ging aan tafel. ..Belieft- u soep?" vroeg Roger zijn gasten. Lord Byron do tikte, hij at nooit soep. „Mag ik u viseh aanbieden?'1 was do volgende vraag. De dichter vim „Child Harold" beweerde, nooit een viseh aan te taken. „Eet u misschien ook vim doze schaapsbout?" Byron vertelde nooit sehapetivleesob te eten. „Laat n datt een glas wijn inschenken?" „Ik drink nooit een druppel wijn," antwoordde Byron onverstoord. Nu bleef den gastheer niets anders over dan aan zijn zeer kieskeurigen gast te vragen, wat hij dan eigenlijk wel at en dronk. Als antwoord kreeg hij„Niets dan sodawater en harde biscuits," Maar noch sodawater, noch harde biscuits waren in huis en Lord Byrons geheele maal bestond ten slotte uit aardappelen, die hij, in azijn gedoopt, opat. Toch was hij in een goede stemming; men onderhield zich levendig over Walter Scott en Joanna Bailie en ging eerst laat in den nacht van elkaar. Mr. Roger hoorde later, dat By ron vanaf zijn huis naar de club gegaan was, waar hij een overvloedig souper gebruikte. Sommigen die den dichter reeds van meer nabij kenden, deelden den zich beleedigd voelenden gastheer lachend mee, dat hij zich daar kalm over moest houden en doen, alsof hij dergelijke eigenaardigheden van Byron in het ge heel niet bemerkte. Roger volgde dezen raad en hal weldra het genoegen, den dichter met den besten eet lust aan zijn tafel te zien zitten en ook zijn wijn dap per te zien aanspreken. SCHOOLST RAP FE N IN HET OUDE BERLIJN. Behalve het slaan, dat sommige onderwijzers veel genot scheen te geven, was er nog een groot aantal andere straffen op de scholen van het oude Berlijn. In verschillende scholen had men platen van ezels of varkens, die men als kenteeken om den hals van lui en of viezen jongen hing. Een zeer gevreesde straf was het omdoen van den ring. Men had een groot getal houten ringen, die den „boosdoener" als teeken van uitsluiting om den hals werd gedaan, soms voor eenige uren, soms voor dagen. Wie zulk een ring om had mocht met geen medescholier spreken. Deed hij het toch, dan kreeg hij, zoowel als degeen die zich met hem in gesprek begaf, nog een extra straf. Al leen de onderwijzer die hem den ring omgedaan had, mocht deze ook weer verwijderen. Als grootste kwaad gold de leugen. Wie bizonder brutaal gelogen had, kreeg voor vijf dagen een zwarten ring om den hals en moest op een bizondere plaats in de klas zitten. Natuurlijk droeg dit niet bij tot ontwikkeling van een fijn eergevoel. Wanneer ouders of vreemden zulk een „halsversiersel" zagen vroegen ze natuurlijk naar de reden, hetgeen tot gevolg had dat de kinderen onver schillig voor do schande werden. Deze ringen moes ten zelfs op wandelingen gedragen worden. Gelukkig geraakten deze stevige ringen meer en meer in on bruik on ten slotte werd een stukje touw gedragen, dat. voor vreemde oogen verborgen kon worden. NAPOLEON'S UNIFORM. De bewaker van Napoleon op Sint-Helena, Hudson Lowe, heeft een merkwaardig boek ter rechtvaardi ging van eenige gebeurtenissen ten tijde van de be kleeding van het hem door de Engelsche regeering op gedragen ambt, nagelaten. Onder meer vertelt hij het volgende: „Zoo droeg Napoleon in zijn glanstijdperk gewoon lijk een donkergroene uniform. Door het vele dra gen en door de zon was ze ten laatste ontoonbaar ge worden, zoodat het noodzakelijk was, ze door een an dere te vervangen. Napoleon wilde dezelfde' donker groene kleur als de vorige, doch op het eiland was de stof niet te vinden; wel was er groen laken, doch de kleur was niet helder en te geel. Een dergelijke kleur wilde de voormalige „heer der wereld" niet aan het lichaam dulden en er bleef hem niets anders over dan zijn oude uniform te laten keeren en zoo te dragen". Het is wel tragisch dat een man, die een positie als hij in de wereld bekleedde, een gekeerde jas moest dragen. HERREZEN KUNST. Op allerlei gebied ziet men het weer opleven van lang vergeten dingen. Zoo denkt men er tegenwoor dig over het antieke theater weer te laten herrijzen. Een ruimte voor toeschouwers, die tienduizenden per sonen kan bevatten, is iets vreemds, iets ondenkbaars geworden! En toch wil men dezen ouden vorm bij de modernen invoeren. Toen het Romeinsche wereldrijk in puin gevallen was, was ook de tijd van de massa- voorstellingen voorbij. Nog ^en keer doken ze weer op in den tijd van de Eenaiesance, in welken tijd men zich zoo graag met het leven van de antieke wereld bezighield. In dien tijd bouwde de beroemde archi tect Palladio in Vicenza zijn nu nog behouden ge bleven „theater van 900," dat juist naar het voorbeeld van de oude Grieksche theaters nagemaakt was. Maar hij waagde het niet boven het genoemde getal te gaan. Nu is men moediger geworden en het „theater van 10.000 is nog slechts een kwestie van tijd. Behalve de techniek van den antieken theaterbouw leven ook andere, lang verdwenen kunsten weer op. Eeuwenlangspeelde het mozaiek een groote rol, die soort van schilderkunst, waarbij de figuren van kleine gekleurde steenen of glaasjes vervaardigd werden. In het begin versierde men alleen de vloer zoo, daarna ging men er toe over ook de wanden en de zoldering met mozaïken te versieren. De kunst en techniek van het mozaïekwerk bereikte een geweldige hoogte, doch langzamerhand verdween ook deze manier van voor stelling: het was eenvoudiger en gemakkelijker de fi guren zonder meer op den wand te schilderen, dan ze eerst met moeite van kleine stukjes glas in elkaar te zetten. Het fresco-schilderen bloeide op, de mo- zaieken verdwenen. Dat was in de veertiende eeuw. Doch do schoonheid van de oude mozaïken deed de wens'ch ontstaan ze na te volgen en men begon, aller eerst in Italië mozaïkfiguren te maken. Een oude manier van portretten maken was het teekenen van een schaduwomtrek, hetgeen bij de oude Grieken beoefend werd. Wilde men een scène in el kaar zetten voor zulke schaduwbeelden, dan stelde men levende personen voor een door de zon beschenen wand op. Met kool trok men de schaduwen op den wand na. Toen met de kruistochten talrijke ridder- naar het Oosten trokken, was het eveneens gewoonte dat de burchtvrouwen, voordat ze voor lang en mis schien voor altijd van haar gemaal afscheid namen, nog een portret van hem maakten. Ook hij ging zóó in de zon staan, dat de schaduw van zijn profiel op de burchtmuur of op de poort viel, waar men de omtrek met kool nateekende en daarna zwart invulde. In het midden van de 18de eeuw werd deze ma nier van voorstelling zeer verbreid en silhouette genoemd. Deze naam is te danken aan den in dien tijd levenden Franschen minister van financiën. Etienne de Silhouette. Deze was zoo spaarzaam met de financiën, dat men alles wat armelijk was la Silhouette" noemde, waaronder ook de schaduwbeel den, om hun armelijkheid tegenover de dure olieverf schilderijen. Door de fotografie werden de silhouet ten verdrongen. Tegenwoordig heeft een Parijsch too- neelspeler, Lacha Guitry fotografiën van zichzelf la ten vervaardigen, waarop zijn gelaat en tegelijkertijd op een ovéreenkomstigen achtergrond de scherpe om trek van zijn schaduw voorkwam. De opnamen waren daarbij zoo geregeld, dat gezicht en schaduw los van elkaar stonden. Ook neemt men fotografieën en pro fiel op, en vult ze eenvoudig zwart in. TER NAVOLGING! In een Engelsch .geneeskundig tijdschrift beweert een zielkundige arts, dat de toestand, waarin zich de boeken van een dame bevinden, de beschaving aanduiden. Hij zegt deze meening er niet alleen op na te houden, doch noemt in zijn artikel een groot aantal collega s, die het karakter van een dame even eens naar haan boeken beoordeelen. Deze psychiater echter, ging, zooals hij zelf vertelt, daarin zoover, dat hij de keuze van zijn vrouw daarvan afhankelijk stel de. Voordat hij een beslissenden stap deed, leende hij zijn aangebedene een amusant boek, dat heel netjes was en in een licht bandje gebonden; hij kreeg het in een betreurenswaardigen toestand terug! Hij telde de vlekken, die zeer talrijk waren en kwam tot het be sluit, dat de dame onmogelijk zelf vrij van vlekken kon zijn; het gevolg daarvan was, dat de trouwplan nen geheel verdwenen. Evenzoo ging het de volgende jaren met andere da mes. Eindelijk kreeg hij een boek terug, dat uiterst netjes was, evenals hij het- weggegeven had. Dat was beslissend voor zijn keuze: Den dag daarop vroeg hij om de hand van het meisje, dat hij het boek geleend had en behoeft, zooals hij meer dan eens doet uitko men, zijn keuze niet te betreuren. MOGEN DAMES ROOKEN? Men is reeds lang van het burgerlijk standpunt te ruggekomen, elke dame, die rookt geëmancipeerd te noemen; men heeft dit woord zelfs bijna vergeten en niemand ziet er iets in wanneer een vrouwelijk wezen na bet eten een sigaret aansteekt. En wanneer ze het ook tusschen de maaltijden doet, dan laat men het zich ook welgevallen, ofschoon de lucht van sigaret tenrook niet juist het heerlijkste parfum is, dat een vrouw omgeven kan. Maar daarbij blijft het dikwijls lang niet; de dames rooken niet meer, ze dampen. Er zijn zeer veel vrouwen en meisjes, die de eene sigaret na de andere opsteken en zich op dezo ondeugd nog laten voorstaan. Toch kan menjDver het algemeen opmerken, dat temperamentvolle vrouwen en meisjes van rooken houden, terwijl zachte, rustige vrouwen geen pleizier erin hebben. Een Spaansche of Italiaansche zou het rooken niet gaarne willen missen. In Spanje en Italië is het roo ken der vrouwen een kenteeken van haar wezen en daar, waar door vrouwen uit alle kringen gerookt wordt, vindt men er ook niets bizonders in. Het roo ken van vrouwen in het openbaar doet echter altijd vreemd aan. Overmatig rooken is voor het vrouwelijk organisme beslist schadelijk en de dames moesten maar zoo wei nig mogelijk rooken, omdat huid en tanden er leelijk van worden. Meestal zijn de heeren er echter de sohuld van, dat dames rooken. Is men in gezelschap, dan bieden de heeren, wanneer ze willen rooken, ook de dames een sigaret aan. Om niet preutsch of oude- jongejuffrouwachtig te schijnen, rookt men dan ook. Langzamerhand went men er zóó aan, dat men nauwe lijks zonder sigaret kan leven. Het afwennen is dan moeilijk, zelfs bijna onmogelijk. DE GELEGENHEID MAAKT DEN DIEF. De bijen toonen de waarheid van dit spreekwoord, wanneer ze op rooftochten uitgaan in het voorjaar. Door de warme dagen naar buiten gelokt, worden ze dikwijls ontgoocheld, omdat de bloemen meestal nog geen honing afscheiden. Omdat ze nu toch eenmaal op zoek zijn, onderzoeken ze alles en nemen het zoete waar ze het vinden, en voornamelijk in de nabijheid van de bijenkorf. De ijmker, die zijn bijen nog voe dert, doet daarom goed, dat hij den honing daar niet laat liggen, elke morserij bij het voederen vermijdt en alleen laat in den avond de insecten den maaltijd geeft. Anders beginnen de bijen vanzelf te rooven. Ze zoeken dan zelfs de in aanmerking komende fa brieken, voornamelijk suikerfabrieken op en vallen zoowel de eigen als vreemde bijenkorven aan om ze te berooven. Hier geldt slechts het recht van den sterk ste 1 De roofzuchtige handelwijze van de bijen kan door een verkeerde verzorging aangekweekt worden, want van nature halen ze slechts den honing uit de bloemen, terwijl ze er ook toe meewerken, de bevruch ting te helpen tot stand brengen. Het is ook in het belang van de ijmkers zelf, de rooftochten van de bijen zoo veel mogelijk te voorkomen, want door ont aarde bijenvolken is geen ijmker rijk, doch wel arm geworden. Evenals in de dieren- en menschenwereld, bestrijden ook hier de „tyrannen" elkaar. Om de bijen te vangen bestuift de ijmker ze met meel, waarna hij ze evenals de beroofde volken op sluit en de korven eenige dagen in een kelder be waart. Is de rust in de korf weergekeerd en zijn de oorzaken van de rooverij, zooals honingresten enz. op geruimd, dan is alles weer in orde. Ingezonden Mededeellngen. Een der hardnekkigste huidaandoeningen, zich ver zettend tegen alle behandeling, is eczeem. Het begint gewoonlijk met kleine puistjes, die een ondraaglijke jeuk en pijn veroorzaken, naderhand opengaan en een ruwe, pijnlijke huidoppervlakte achterlaten. Wanneer de kwaal chronisch wordt, brengt zij den lijder tot wanhoop. Foster's Zalf is, dank zij haar antiseptische wer king, welke het dragen der huid tegengaat, het aange wezen middel tegen alle jeukende huidziekten, als ec zeem, ontsteking der huid, gordelroos, dauwworm, ne- telroos, huiduitslag, winterhanden en voeten, enz. Foster's Zalf (let op den juisten naam) ia te Alk maar verkrijgbaar bij de heeren Nierop Slothouber, Langestraat 52. Toezending geschiedt franco na ontvangst van postwissel 1.75 per doos. GEVESTIGDE PERSONEN. II. Vink, stratenmaker, r.c., Overdiestruat. 8. D. Schenk, commissionair in assurantiën, n.h., Kenne- merpark 2. A. Borjeson, wed. J. Kuijper, pensionhoud ster, h.l., Bleekerslaan 14. R. Groot, veehouder, r.c., Verdronkenoord 49. M. den Blijker, zonder beroep, n. h., Stuartstraat. Ch. Veenis, zonder beroep, n.h., voor tuig. 0. Blijhouwer, sigarenmaker, r.c., Heiligland 5. G. de Vries, zonder beroep, n.h., Stuartstraat 21. A. M. Selie, zonder beroep, r.c., Breedstraat 53. W. Maks, machinist, n.h., Stuartstraat 84. L. de Wit-van Hou- weninge, zonder beroep, n.h., Westerweg 23. J. Mole naar, arbeider, r.c., Omval 22. J. Blom, dienstbode, n.h., Geestersingel 45. R. Adolf, onderwijzer, n.h., Ou degracht 120. G. J. Stolker, kruideniersbediende, r.c., Oudegracht 119. S. Visser, smidsknecht, n.h., Oude gracht 127. A. A. Smorenberg, leerling-machinist, r.c., Oudegracht 72. H. Out, zonder beroep, n.h., Forestus- straat 20. J. van der Oord, zonder beroep, n.h., Stati onsstraat 192. A. B. M. Kollemr, manufacturiersbe- diende, r.c., Laat 175. E. Kalverboer, architect, n.h., Oudegracht 295. G. Lambers, dienstbode, n.h., Oudegr. 295. C. Boon, zonder beroep, d.g., Westerweg 25. 0. C. Barhorst, arbeider, r.c., Keizerstraat 19. T. Algra, ar beider II. IJ. S. M., n.h. D. de Boer, mandenmaker, geref., Kanaalkade 43. Ch. Coenderman, dienstbode, n.h., Nieuwlandersingel 39. A. Kok, arbeider H. IJ. S. M., r.c., Scharloo 23. E. J. Kreukniett modiste, n.h., Langestraat 23. J. Walvis, zonder beroep, n.h., Snaar- manslaan 108. F. M. Beunke, inspecteur H. IJ. S. M., geone, Nassauplein 13. W. J. Vogelpoel, bakkers knecht, r.c., Zegli3 8. H. G. Gerdes, officier van ad ministratie Marine, geene, Mient 15. K. A. van Gij- tenbeek, caféhouder, n.h., Bergerweg 10. J. Steenhuis, boerenknecht, n.h., Zeglis 132. W. Hauwert, bakkers knecht, r.c., Payglop 2. A. Jimmink, leerling machi nist H. IJ. S. M., Snaarmanslaan 153. P. Slot, zonder b'eroep, n.h., Emmastraat 5. J. Btaats-Boonen, zonder beroep, n.h.. Hofdijkstraat 10. E. van der Hurk, dienstbode, r.c., Luttik-Oudorp 71. P. Claij, zonder be roep, n.h., Kennemerstraatweg 63. B. Boot, zonder be roep, d.g., Ramen 15. J. Gelder, veehouder, n.li., Ken nemerstraatweg 70. J. A. A. Karseboom, behangers knecht, e.L, 1ste Landdwarsstraat 5. 0. Sluis, land man, n.h., Nieuwpoortslaan 101. A. van Egmond, huis houdster, n.h., Nieuwpoortslaan 101. J. Vos, dienst bode, n.h., Kennemerstraatweg 63. M. E. van Coever- den, wed. A. J. Karseboom, zonder beroep, n.h., Nas sauplein 12. H. J. de Vries, zonder beroep, n.h., Nieuwpoortslaan 23. J. F. van Vegten, schilders- knecht, r.c., Zijdam 1. H. J. Muelink, hulpkok, n.h., Koorstraat 20. J. H. Koolhaas, assistent huishouding, geene, Prins Hendrikstraat 34. J. de Jong, dienstbo de, n.b., Oudegracht 134 1). Dekker, huishoudster, n. h., Kennemerstraatweg 96. P. Renooij, arbeider, n.h., Omval 32. C. G. Nimrat, bankwerker H. IJ. S. M., r. c., btuartstraat 82. J. P. Rike, smidsknecht, geene, Mariënlaan 3. VERTROKKEN PERSONEN. P. Rijniersce, koopman, n.h., Kanaalkade 47, Utrecht. J. Galis, zonder beroep, n.h., Diaconie, Ven huizen. 0. van der Oord, zonder beroep, n.h., Kanaal kade 44, Schoorl. W. A. Meijer, zonder beroep, r.c., Stuartstraat 70, Haarlem. P. Rausch, boekdrukkers knecht, n.h., Ropjeskuil 66, Utrecht. J. Nauta, kruide niersbediende, n.h., Ritsevoort 40, Beverwijk. J. Boots arbeider, r.c., Schermerweg 103, Oudorp. Wed. K. J. van Scherpenzeel, zonder beroep, r.c., Kennemerpark 2, Haarlem. J. Sckoehuijs, dienstbode, e.L, Nieuw poortslaan 79, Haarlem. P. Buijsman, caféhouder, r.c., Oudegracht 144, Heiloo. P. Kranenburg, melkslijter, n.h., Houttil 34, Heer Hugowaard. W. Bus, landbou wer, n.h., Huiswaard 1, Koedijk. G. O. Konijn, zonder beroep, r.c., Dijk 12, Beverwijk. W. M. G. Adolf, wijk verpleegster, n.h., Oosterstraat 49, Heiloo. I. van Am- stel, zonder beroep, n.h.,'Oudegraoht 120, Heiloo. W. F. van Amstel, zonder beroep, n.h., Oudegracht 120, Heiloo. J. P. Bol, redacteur, geene, Forestusstraat 15, Rotterdam. K. Leeuwenkamp, hotelhouder, n.h., Ou degracht 209, Egmond aan Zee. J. M. Janse, huis houdster, n.h., Ooster Kolkstraat 5, Heiloo. N. Zwak- man, boerenknecht, n.h., Geestersingel 7, Bergen. T. Groot, dienstbode, n.h., Baansingel 1, Purmerend. R. Adolf, onderwijzer, n.h., Oudegracht 120, Batavia. P. Houtenaarde, zonder beroep, n.h., Strafgevangenis, Amsterdam. M. Jansen, zonder beroep, r.c., Popel- manslaan 15, Ca8tricum. P. E. J. Gratama, adjunct- ingenieur H. IJ. S. M., n.h„ Laat 137, Haarlem. P. II. Smiers, rijwielhersteller, r.c., Clarissenbuurt 83, Amsterdam. Wed. P. J. Gerver-Arzbach, zonder be roep, r.c., Stationsstraat 6, Amsterdam. 0. Arisz, boe renarbeider, r.c., Van Teijlingenstraat 10, Hoogwoud. H. do Groot, zonder beroep, n.h., Verdronkenoord 117, Amsterdam. J. W. Beudeker, chauffeur, r.c., Ramen 34, Utrecht. J. Boots, boerenknecht, r.c., Overdiepol- der 1, Spanbroek. O. Baars, slagersknecht, r.c., Hekel straat 29, Bergen. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR gelast, krachtens bekomen aanschrijving, op grond van art. 80 in verband met art. 114 der Militiewet (Staatsblad 1912 No. 21) den onderstaanden hier wo nenden verlofganger, om zich, ter bijwoning der her halingsoefeningen, bij zijn korps te vervoegen als volgt Regiment Genietroepen, lichting 1908, Legerplaats bij Zeist. 9 Juni 1913: JOHANNES GERARDUS STUUR MAN. Den verlofganger wordt hierbij gewezen op de na volgende bepalingen: lo. dat de miliciens-verlofgangers die verblijf hou den in de plaats van opkomst, zich op den dag voor de opkomst bepaald, uiterlijk te 8 uur voor middags bij hun korps moeten aanmelden; 2o. dat de miliciens-verlofgangers die verblijf hou den binnen 20 K.M. van de plaats van opkomst, op den dag voor de opkomst bepaald, uiterlijk te 10 uur voormiddags bij hun korps aanwezig moe ten zijn: 3o. dat de overige miliciens-verlofgangers zich bij hun korps moeten aanmeldenvoor zooveel zij binnen het Rijk gevestigd zijn, op het tijdstip, waarop zij aanwezig kunnen zijn, indien zij zich op den dag, voor de opkomst bepaald, met het eerst vertrekkende middel van versneld vervoer langs de op de vervoerbewijzen aangegeven route naar de plaats van opkomst begeven, of, indien bij gebruikmaking van een later vertrekkend mid del van versneld vervoer langs diezelfde route zulks mogelijk is, uiterlijk op het sub Bo, aange geven tijdstip en voor zooveel zij buiten het Rijk gevestigd zijn, vóór 4 uur namiddags. Voor zooveel de milicien door ziekte of om eene andere reden niet tot den werkelijken dienst kan overgaan, wordt hij verzocht daarvan vóór het tijd stip voor de opkomst bepaald, ter gemeente-secretarie mededeel ing te doen. De Burgemeester voornoemd, O. RIPPING. Alkmaar, 9 Mei 1913. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis dat door hetl onder dagteekening van 8 Mei j.l. op de lijst van de in deze gemeente gevestigde instellingen vaö welda digheid, bedoeld in art. 3 der Armenwet is geplaatst de afdeeling Alkmaar van het Leger des Heils, als behoorende tot de instellingen bedoeld in art, 2, le lid sub C dier wet. Alkmaar, 9 Mei 1913. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Brieven letter P 281, bureau van dit blad.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 6