DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Schaakrubriek.
Schetsen uit Rusland.
No. 112.
Honderd en yQftiende Jaargang.
1913
ZATERDAG 17 MEI.
Herziening van het plan
van uitbreiding.
Het Bruidsgeschenk.
imm
IWA
W& a 1
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
Het Hoofd van het Gemeentebestuur van Alkmaar
brengt op grond van artikel 28, al. 5 en 6 der Wo
ningwet, ter algemeene kennis, dat op de gemeente
secretarie (Bureau vanGemeentewerken) voor een
ieder ter inzage zijn nedergelegd het plan tot herzie
ning van het plan van uitbreiding der gemeente, om
vattende het gedeelte, begrensd door het Scharloo,
den Bergerweg, den Spoorweg, de Hoevervaart en
den Westerweg, met de daarbij behoorend'e uitvoerige
kaarten en grondteekeningen, welk plan van herzie
ning, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 Mei 1912 Ho.
14, door de Gedeputeerde Staten dezer provincie is
goedgekeurd bij besluit van 7 Mei 1913 Ho. 79.
Het Hoofd van het Gemeentebestuur voornoemd,
JAH DE WIT D'z., lo. Burg.
Alkmaar, 17 Mei 1913.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR,
Gelet op art. 52 der Militiewet in verband met art.
60 van het K. B. van 13 April 1912 (Staatsblad Ho.
145),
Brengt ter algemeene kennis, dat Gedeputeerde
Staten dezer provincie bij hun besluit van 7 Mei jl.,
Ho. 24, de na te noemen ingeschrevenen der militie
dezer gemeente voor de lichting 1914 hebben v r ij-
gesteld wegens opleiding tot een g e e s t e 1 ij k
ambt:
A. ,1. I. LEESBERG, J. A. B. M. WIKKEL en C.
J. DE WIT.
Van deze uitspraken kan gedurende tien dagen, te
rekenen van heden, bij de Koningin in beroep worden
gekomen
lo. door den ingeschrevene, wien de uitspraak geldt,
of door zijn vader, moeder, voogd of curator;
2o. door elk der overige voor de gemeente ingeschre
venen of door zijn vader, moeder, voogd of cura
tor;
3o. door den Commissaris der Koningin in de pro
vincie.
Alkmaar, 16 Mei 1913.
De Burgemeester voornoemd,
JAH DE WIT Dz., lo.-Burg.
Een verhaal uit de Hapoleontische oorlogen.
Meneer den markies spijt het verschrikkelijk den
luitenant niet te kunnen ontvangen, maar hij hoopt
het verzuim nog in te halen; de luitenant zal .toch
zeker deelnemen aan de partij
„Welke party?"
„Meneer de markies viert vandaag den naamdag
van zijn heilige, waartoe elk jaar de buren uit den
naasten omtrek met hun dames worden uitgenoodigd."
„Zeg den markies, dat ik niet nalaten zal hem zijn
opwachting te maken, zoodra ik mijn uiterlijken
mensch daartoe waardig genoeg heb gemaakt."
„Mag ik mijzelf veroorloven den luitenant met een
uurtje te komen afhalen?" en op het teeken van in
stemming van den huzarenofficier verdween de mage
re, zwartgekleede gestalte van den hofmeester.
Luitenant Frangois de Riant-Mont, die met zijn
detachement van 80 man van Bayonne naar Madrid
op marsch was, had den in Sota opgevraagden gids
geloof geschonken en hem gevolgd naar een slot, dat
een uur rijdens van den hoofdweg verwijderd lag en
toebehoorde aan den markies de Barra. De verkla
ringen van den gids, dat er ruimte in overvloed was
voor de mannen en de paarden, waren uitgekomen.
Het vestingachtige slot bood gelegenheid te over en
de hofmeester bood zich aan om voor alle behoeften
der mannen en der paarden te zorgen. De Riant-Mont,
die op de eerste verdieping een kamer kreeg, was ver
rukt over de onberispelijke aankleeding ervan, die
een luxe verried, welke hij in Spanje nog niet had
leeren kennen. Hij maakte dadelijk toilet, en lang
voordat de hofmeester op den bepaalden tijd zich aan
meldde, had hem het beeld, dat hem uit den spiegel
terugkaatste, tevreden gesteld. Bij het terechtleggen
an eenige voorwerpen uit zijn reiszak, kwam hem
een klein ^geschenk in de handen, dat zijn aanstaande
hem bij zijn vertrek had gegeven. Het was een fijn-
bewerkt, dubbelloopsch pistool, heel klein, waardoor
men het wapen steeds bij zich kon dragen, zonder dat
dit opviel.
„Draag het steeds bij je, en moge het je bij elk ge
vaar, als werkelijk verweermiddel, zijn diensten bewij
zen, had zijn kleine Hélène bij het overreiken hem
gezegd en de Riant-Mont nam zich voor, om van he
den af het geschenk van zijn kleine lieveling steeds
>ij zich te dragen. Hij schoof het kleine wapen, in
den zak van zijn attila en daar het er gemakkelijk in
a ei lorgen zat, besloot hij om het er gedurende den
geheelen veldtocht in te houden.
De ten laatste verschijnende hofmeester leidde den
luitenant door een eindeloos lange gang, totdat luid
stemmengeruiseh aanduidde, dat zij hun doel gena
derd waren. Een groote zaal deed zich aan hem Voor
waarin een feestelijk gekleede menigte menschen bij
een waren, de meesten in de dracht van den Spaan-
sehen adel. Het feestelijk gezelschap bestond meeren-
deels uit dames; een slanke, donker gekleede heer be-
woóg zich tusschen haar, doch bij het binnentreden
der beiden trad deze direct op den luitenant toe, aan
wien hij door den hofmeester als de markies de Barra
werd voorgesteld.
De markies reikte eventjes aan den buigenden gast
zijn vingertoppen ten groet en vroeg hem daarop met
de overige h,eeren en dames zich naar de naastbijgele- I
Sen zaal te begeven, waar een gedekte feesttafel was
aangericht.
sc^een de Riant-Mont, als had men nog maar
alleen gewacht op zijn verschijnen, want alles stroom
de nu in de richting van de tafel.
Een lakei wees hem zijn plaats aan, vlak tegenover
den gastheer. Zijn tafeldame, een zuidelijke schoon
heid, die door haar jonge, volle rijpheid hem niet in
onzekere het of zij jong meisje of wel jonge vrouw
was, had zijn kennismaking met een blik van diepe
minachting beantwoord. De Riant-Mont, hoewel hij
zeker niet gerekend had op een al te groote, vriend
schappelijke tegemoetkoming, was toch door dezen
onverscholen betoonden haat eenigszins overbluft.
En, zeer pijnlijk getroffen door dit gebrek aan opvoe
ding, nam hij zich voor om gedurende den maaltijd
zich zoo min mogelijk om zijn buurvrouw te bekomme
ren; hij zelf had zich deze plaats niét gekozen, dus
had hij geen schuld aan de kennismaking.
Maar niet alleen van den kant zijner buurdame,
doch ook van de andere gasten ving hij sombere blik
ken op, die hem echter koud lieten, want hij wist im
mers, dat zijn uniform door de warmbloedige zonen
en dochters van het land ongaarne gezien werd. Hij
bekommerde zich dan ook maar niet verder om zijn
omgeving, doch wijdde al zijn belangstelling aan de
genoegens der tafel, deze waren uitgelezen: de wijnen
exquis, zoodat hij zich ganschelijk gecompenseerd ge
voelde. Juist spoelde hij een fijn hapje reerug met
een flinken slok ouden, zwaren bourgogne naar bene
den, toen zijn gastheer, die hem steeds, zonder dat hij
het bemerkte, had gadegeslagen, zich over de tafel tot
hem overboog en hem vroeg:
„Hu, meneer de Riant-Mont, smaakt u mijn beschei
den soupeetje?"
„Bijzonder, markies. Ik heb zelden zoo smakelijk
gegeten als bij u aan tafel, alles getuigt van uitgele
zen verzorging; er is niets op aan te'merken.
„Dat doet mij pleizier. Laat het u maar terdege
smaken, want wie kan zeggen, of u ooit weer zoo goed
zult eten als aan mijn tafel."
De Riant-Mont antwoordde op deze, volgens hem,
groote overdrijving maar niets. Hij bezat onder zijn
Parijsche vrienden genoeg smulpapen, die dit souper
toch nog in de schaduw zouden kunnen zetten.
Direct daarop wendde de gastheer zich wederom tot
hem
„Sennor, dat generaal Xaver Willa den straatweg
naar Madrid versperd heeft, is u toch bekend?"
„Ik ken geen generaal Willa, alleen maar een roo-
verhoofdman van dien naam, en mocht deze de bruta
liteit hebben, dan denk ik, dat de troepen des Keizers
hem schielijk deze betaald zullen zetten."
„Zoo, denkt u dat, Sennor?" Een spottend lachje
gleed bij deze woorden over het gezicht van den mar
kies. „Een misleiding schijnt u totaal onmogelijk?"
„Dat zou te bot gesproken zijn; aan misleidingen
staan wij allen bloot."
„Wat zou er met Willa geschieden, viel hij in han
den uwer kameraden?"
„Hij werd voor het krijgsgerecht gebracht en ver
oordeeld naar diens uitspraak."
„En wanneer hij in uw handen vallen mocht?"
Iets loerends lag in de blikken van den markies bij
het stellen van deze vraag.
„Ik zou hem zonder uitspraak van een krijgsgerecht
doen fusilleeren."
Een geluidlooze stilte heerschte er, toen dit ant
woord aan de lippen van de Riant-Mont was ontgle
den en de oogen van alle aanwezigen, die dit gesprek
met klimmende belangstelling hadden gevolgd, richt
ten zich op den markies. Deze trok hoonend lachend
de schouders op en vroeg dan opnieuw:
„En wat^ denkt, u, Sennor, dat er met u zou gebeu
ren, als u in de handen van Willa mocht vallen?"
„Precies hetzelfde! want dit bloedbegeerige ondier
heeft nog nooit een mijner gevangen kameraden bege
nadigd; waarom zou hij met mij een uitzondering ma
ken? Ook zou ik niet wenschen, dat deze bloedhond
met zijn zoo zwak mogelijk gevoel van menschelijk
meelijden geuren zou, door genade aan mij te betoo-
nen."
Op dit oogenblik rammelden aan de zaaldeur een
aantal geweerkolven, die op den grond werden neer
gesteld; de Riant-Mont wendde het hoofd naar den
kant van waar het gedruisch kwam en ontdekte een
aantal Spaansche soldaten, onder commando van een
officier, die den ingang bezetten.
Eén oogenblik slechts drong de beteekenis hiervan
niet geheel door tot den jongen man, doch in de vol
gende minuut wist hij ook, wiens gast hij was. En
daarom was hij ook niets verbaasd', toen de gastheer
opnieuw tot hem ging spreken.
„Sennor, gij hebt volkomen gelijk, als gij van mee
ning zijt, dat van de zijde van Willa geen genade
wacht. Want ik zelf, ik ben Xaver Willa en ik deel
u mede, dat men u na beëindiging van uw diner zal
wegvoeren en fusilleeren. Hoop echter niet op be
vrijding door uw menschen. Hun lot wordt te zelf-
der tijd beslecht, waarin gij op den zandhoop neer
knielt."
Zonder een vin te verroeren, had de Riant-Mont zijn
doodstijding vernomen. Geen der gezichten rondom
hem toonde eenig teeken van meelijden, integendeel,
wel hoon en bevredigde wreedheid. Met klimmende
begeerte zochten de oogen zijner schoone buurvrouw
op zijn gelaatstrekken naar eenig spoor van doods
angst. Hij had zijn diner beëindigd en ledigde lang
zaam meerdere glazen van den zwaren,vurigen wijn,
terwijl zijn hersenen rusteloos zochten naar- een uit
weg. Had hij zijn manschappen maar eenige waar
schuwing kunnen doen toekomen, maar dat was on
mogelijk, want voordat hij een der vensters bereikt
zou hebben, zouden zijn vijanden als een troep honge
rige wolven op hem aangevallen zijn.
In dit moment herinnerde hij zich het geschenk zij
ner bruid en een zucht van innerlijke bevrijding ont
glipte aan zijn borst. Langzaam bracht hij met de
linkerhand de rest van zijn wijn naar zijne lippen,
terwijl zijn rechterhand het werktuig zijner vrijheid
omknelde. Een oogenblik bleef hij nog rustig zitten,
dan stond hij op. De groep aan de deur kwam in be
weging, doch bliksemsnel wjls hij achter den stoel van
zijn buurvrouw geschoven, en, terwijl zijn linkerhand
vast haar schouder vastgreep en haar op haar plaats
vasthield, richtte hij den loop van zijn wapen naar
haar hoofd. En hij' bulderde het! verbaasde, verblufte
gezelschap toe:
„Zitten blijven, SennorsBij de eerste verdachte
beweging geef ik vuur! Dus rustig, als u het leven
dezer vrouw lief is."
De bedreigde gilde luid op en zat onbewegelijk op
haar plaats met wijd opengesperde oogen, onmachtig
door schrik ook maar iets te verroeren. Woedend,
knarsetandend zat de guerille-aanvoerder tegenover
zijn gevangene. De buit, dien hij zoo zeker in zijn
handen meende te hebben, was hem ontglipt, en ra
zende, machtelooze woede deed hem de vuisten ballen.
„Sedert wanneer is hef gewoonte geworden, dat de
soldaten des Keizers het leven van vrouwen bedrei
gen?" Zijn stem klonk schor van opwinding.
„Sedert het recht der gastvrijheid aan uw tafel zijn
heiligheid heeft ingeboet. Maar laten wij nu de
tragedie beëindigen. Ik zal tot tien tellen, en heeft
u dan nog niet mijn eisch ingewilligd, dan zal deze
vrouw sterven."
„En waarin bestaat uw eisch?"
„In mijn invrijheidstelling en in die mijner man
schappen.
Een gillend lachen van Willa was het antwoord,
maar een blik van den jongen officier maakte direct
een einde aan zijn vroolijkheid.
„Eén!" De luidlooze stilte gaf het getal twee
helder terug. „Drie
„Houd1 op!" gebood de stem van den markies.
„Loop naar den duivelGij' zijt vrij
Een helder gelach was het weder-antwoord. „Zijt
gij waanzinnig, markies, dat gij denkt, dat ik op uw
woord alléén mijn laatste kans uit de hand zal geven?
Heem het crucifix van den muur en zweer bij het
beeld van den Gekruisigde en bij de Reine Moeder
Gods, dat noch gij, noch één uwer menschen het wa
gen zal, onzen aftocht te beletten. Zweer bij alles,
wat u heilig is, dat tot morgenmiddag 12 uur mijn
mannen en de uwen in vrede zullen omgaan."
Met bevende stem zwoer de markies den verlangden
eed en eerst daarna trok de Riant-Mont het kleine
wapen terug en schreed, zonder zich verder om de
aanwezigen te bekommeren, naar den ingang toe, die
door de opgekomen wacht dadelijk vrij werd gemaakt.
Zonder hindernis bereikte hij zijn kamer en verliet
'met medename van zijn bagage en zijn wapenen het
slot. Een half uur later marcheerde hij met zijn de
tachement af, zonder dat er poging gedaan werd hem
terug te houden. Llij bereikte veilig den grooten
heerweg en eenige dagen later zijn regiment. Een
groote troepenmacht verwoestte daarna het kasteel,
waaruit de bewoners reeds lang ontvlucht waren.
Hooit kon de Riant-Mont echter het kleine wapen
in zijn hand nemen, dat hem zoo groote diensten ge
daan had, zonder de geefster te danken, die door dit
geschenk hem uit de handen van den dood had bevrijd.
Ao. 393.
A. G. L. Westenberg.
Mat in 2 zetten.
Oplossingen worden binnen 3 weken ingewacht aan
het bureau van dit blad.
Oplossing probleem No. 390 Lh7.
Goede oplossingen ontvingen we van de heeren: P.
Bakker te Amsterdam, J. Balder te Harderwijk, P. J.
Boom, F. Böttger, C. Brouwer, G. Imhiilsen, H.
ojoers te Alkmaar, J. W. Le Comte 's-Gravenhage, J.
Deuzeman, Frederiksoord, G. van Dort, Leusden, mr.
Ch. Enschedé te Haarlem, Jos. de Koning" te Amster-
dam, M. Korteling te Deventer, J. Reeser te Voor
burg, S. te 8., J. Vijzelaar te 's-Gravenhage, O. Vis
ser, Reinier II. de Waard te Utrecht, H. Weenink te
Amsterdam.
(Nadruk verboden.)
Ken Grand Seigneur.
In de Russische provincie Tambow worden nog de
overblijfselen aangetroffen van een der prachtigste
adelijke verblijven des lands: het kasteel „Nadeshdi-
no," hetwelk haast twee eeuwen lang het eigendom is
geweest van de vorstelijke familie Koerakien, doch
ïuim dertig jaar geleden in andere handen is overge
gaan. liet uitgebreide complex van gebouwen, waar
uit het bestaat, verkeert in staat van verval; door het
dak en de gebroken ramen gutst de regen naar bin
nen; nog eenige jaren en men zal nog slechts van
bouwvallen kunnen spreken. De oeroude eiken en
iepen van het vorstelijke park zijn grootendeels afge
storven, velen zijn omgewaaid en ontworteld of ge
broken; het geheel is een chaos voor 't oog des men
schen, een paradijs voor vogels en kevers van allerlei
aard.
Tijdens de regeering van Keizerin Katharina II
was vorst Alexander Borissowitsch Koerakien de ei
genaar eener heerlijkheid, grooter dan de provincie
Gelderland, gelegen in de provincies Tambow en Ssa-
ratow tusschen de rivieren Medrojed'ina, Tschigla en
Perssa, voor twee derden bestaande uit vruchtbaren
tarwebodem, het restant weiland' en bosch. Op jeug
digen leeftijd was hij de speelmakker geweest van den
troonopvolger Pawel Petrowitsch, vervolgens trad
deze zeer ontwikkelde en elegante cavalier in den di-
plomatieken dienst van zijn vaderland. Achtereen
volgens vervulde hij de functies van attaché respec
tievelijk secretaris aan de ambassades te Parijs, Lon
den en Weenen en daarna viel hem de eer te beurt
den troonopvolger op diens groote reis door Europa
te begeleiden. Sinds dien was hij de 'erkende gunste
ling van dezen, door zijne keizerlijke moeder gewan-
trouwden en teruggedrongen erfgenaam der Russische
kroon. Meer dan eens wekte Alexander Borissowitch
het ongenoegen op van de Keizerin en toen hij op een
of anderen dag zoo onvoorzichtig was geweest, eenige
niet bepaald vleiende opmerkingen betreffende den
gunsteling van Katharina Totjemkien te maken, viel
hij geheel in ongenade en werd hij naar zijne bezit
tingen verbannen.
Natuurlijk begon Koerakien zich aldaar, ver van de
groote wereld, waarin hij zoo lang zijne dagen had ge
sleten, spoedig te vervelen en beseffende, dat de ver
banning bij het leven der Keizerin wel niet zou her
roepen worden, besloot hij zich zoo veel mogelijk scha
deloos te stellen. De onmetelijke rijke man besteedde
vooreerst zijn overvloedigen tijd en daaraan ont
brak het hem waarlijk niet om het oude bojaren-
slot Borissoglebsk (aldus genaamd naar de Russische
heilige apostels Boris en Gleb), geheel te verbouwen
en met ongehoorde pracht te stoffeeren. Den naam
veranderde hij in Hadeshdino (huis van hope). Hij
hoopte immers op betere tijden!
Koerakien was een man van athletischen en tevens
gelijkmatigen en schoonen lichaamsbouw, de beste
danseur, schermer encharmeur aan 't Russische
hof en hij paarde aan uiterst bevallige omgangsvor
men buitengewone geestesgaven. Aan alle hoven van
Europa hadden de dames hem vertroeteld. Op Ha
deshdino bleef hij verstoken van alle verkeer met
menschen uit zijnen vroegeren maatschappelijken
kring, zijne vrienden mochten hem niet bezoeken; de
Keizerin gedoogde dat niet. Toen herschiep hij de
plaats zijner ballingschap in een- Oostersch sprookjes
paleis èn leidde daarin het leven van wijlen Koning
Sardanapalus, een léven gewijd aan den cultus van
Bachus en Venus. Hog,bestaat in het kasteel de ge
heime trap, leidende van zijne slaapkamer naar zijnen
harem, welke in den regel 20 of meer uitgezocht
mooie lijfeigen-meisjes herbergde. Enkele stukken
meubilair van dezen tempel der zinnelijke liefde wa
ren een tiental jaren geleden nog aanwezig.
In zijne „splendid isolation' leefde Koerakien ge
heel op den voet van een regeerend vorst. De kleine
Duitsche heerschers der achttiende eeuw schijnen
hem tot voorbeeld gestrekt te hebben. Behalve zoo
wat honderd lijfeigen-bedienden was hij door een com
pleten hofstaat omgeven. Toen hem eens gevraagd
werd, met welk doel hij. honderden leegloopers bekos
tigde, was het met de voorname onverschilligheid van
den echten grand-seigneur gegeven antwoord: „Ik
heb hen wel niet noodig, maar vraag hun eens of ze
mij niet noodig hebben."
Verarmde edellieden vervulden bij hem hoogbezol-
digde „HofambtenEr waren Hof-, Stal-, Jager- en
Ceremoniemeesters, liefst in twee of meer exempla
ren, voorts Lijfartsen, Hofschilders, Bibliothecaris
sen en Kapelmeesters.^ Natuurlijk ontbraken ook niet
parasitische Hofkavaliers zonder een bepaald ambt
misschien speelde de een of ander van lien wel voor
„Hofnar doch dit wordt niet uitdrukkelijk vermeld.
De dienst aan de hofkapel werd door eene talrijke
hiërarchisch geordende geestelijkheid waargenomen
en opgeluisterd door een goedgeoefend zangkoor uit
lijfeigenen bestaand.
Gedurende de maaltijden speelde het vorstelijk or
kest, uit muzikaal begaafde lijfeigenen gerecruteerd,
doch onder leiding van meer of minder befaamde ka
pelmeesters, meestal Tschechen (Bohemers). Als er
kans was daarvoor een celebriteit te winnen, spaarde
Koerakien geen kosten, maar het schijnt, dat ze
meesTal met lang bij hem bleven. De feeheele dienst
was streng volgens de gebruikelijke hof-etikette gere-
geld; de vorst liet zich bedienen als een regeerend
souverein.
Voor zijne kleed ij besteedde hij'enorme sommen; de
stoffen waaruit deze werden vervaardigd, waren uit
sluitend fluweel, zijde en brokaat, maar hij achtte
zich ver verheven boven de mode van den dag; die'
liet hij zich door niemand voorschrijven en ook daarin
was hij autocraat pur sang. Hij creëerde zijne prach
tige met juweelen overladen costumes zelf, ten spijt
aller modekunstenaars van Parijs en Londen. Aan
zijn hoed en aan de gespen zijner schoenen fonkelden
enorme briljanten, de knoopen zijner kleeren beston
den uit edelgesteenten en 't toppunt van alle pracht
was eene snuifdoos, bezet met de allermooiste stee-
nen; nergens m Europa was haar weerga te vinden.
Er bestaan nog vele portretten van Koerakien,
meestal van beroemde Italiaansche en Fransche mees
ters die daarvoor de reis naar Hadeshdino hadden
moeten doen. Te Warschau bezat de vorst een com-
+i ,f 11?gericht hms> speciaal om de uit Europa
ontboden kunstenaars van het eerste gedeelte der
lange en bezwaarlijke reis te laten uitrusten en voorts
kleinere lunzen op bepaalde afstanden langs den gan-
schen weg naar Hadeshdino. Bedienden, wisselpaar-
en ,)vat meer vereischt was, moesten overal aan-
wezig zijn.
Koerakien liet ook medailles met zijnen beeldenaar
zlT?nn schonk deze aan zijne gunstelingen,
ujne youwelijke favorieten werden begiftigd met
zijn miniatuur-portret met een rand van diamanten
op de borst te dragen of wel om den hals „en sautoir",
naar gelang van de mate van genegenheid, haar door
aen vorst toegedragen.
Voorliederen functionaris zijner hofhouding was
eene bijzondere, natuurlijk pronkerige uniform ont
worpen Aan het hoofd vah allen stond met den rang
kei1 'r l 1° j-k 6en gepensioneerd majoor de-
nWht f- g J feesteliJ'kheden alsmede bij
plechtstatige ontvangst van gasten den vorst voor-
en g^urel,lde den godsdienst in de huiskerk
pardon hofkapel diens kostbaren wandelstok in be
waring moest nemen. Tot de verdere functies van de
zen hoogwaardigheidsbekleder behoorde het voorts
Zijne Doorluchtigheid naar bed te brengen, wanneer
deze des zoeten wijns vol was en deze toestand was
met eene zeldzame uitzondering. De officieele bena
ming van dergelijke braspartijen, die steeds met alge-
0VCTl*d?? \an Katharina JI verwezenlijkte
zich de langverbeide hoop van Koerakien. Keizer Pa
wel riep den vriend zijner jeugd onmiddellijk na zijne
troonsbestijging uit het verbanningsoord terug en
overlaadde hem met gmsstbewijgen tot hij het lot
aller intiemen van dezen wispelturigen alleenheer
ser onderging. Koerakien viel in ongenade, omdat
men hem had verdacht gemaakt ook naar de gunst
te dingen van mevrouw Helidowa, de vriendin des
Keizers. Voor den tweeden keer zag zich de vorst
naar Hadeshdino verbannen.
Alexander I riep hem terug en benoemde hem tot
gezant m Weenen; welken post hij echter slechts