DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Schaakrubriek. Schetsen uit Rusland. No. 112. Honderd en yQftiende Jaargang. 1913 ZATERDAG 17 MEI. Herziening van het plan van uitbreiding. Het Bruidsgeschenk. imm IWA W& a 1 Dit nummer bestaat uit 3 bladen. Het Hoofd van het Gemeentebestuur van Alkmaar brengt op grond van artikel 28, al. 5 en 6 der Wo ningwet, ter algemeene kennis, dat op de gemeente secretarie (Bureau vanGemeentewerken) voor een ieder ter inzage zijn nedergelegd het plan tot herzie ning van het plan van uitbreiding der gemeente, om vattende het gedeelte, begrensd door het Scharloo, den Bergerweg, den Spoorweg, de Hoevervaart en den Westerweg, met de daarbij behoorend'e uitvoerige kaarten en grondteekeningen, welk plan van herzie ning, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 Mei 1912 Ho. 14, door de Gedeputeerde Staten dezer provincie is goedgekeurd bij besluit van 7 Mei 1913 Ho. 79. Het Hoofd van het Gemeentebestuur voornoemd, JAH DE WIT D'z., lo. Burg. Alkmaar, 17 Mei 1913. De BURGEMEESTER van ALKMAAR, Gelet op art. 52 der Militiewet in verband met art. 60 van het K. B. van 13 April 1912 (Staatsblad Ho. 145), Brengt ter algemeene kennis, dat Gedeputeerde Staten dezer provincie bij hun besluit van 7 Mei jl., Ho. 24, de na te noemen ingeschrevenen der militie dezer gemeente voor de lichting 1914 hebben v r ij- gesteld wegens opleiding tot een g e e s t e 1 ij k ambt: A. ,1. I. LEESBERG, J. A. B. M. WIKKEL en C. J. DE WIT. Van deze uitspraken kan gedurende tien dagen, te rekenen van heden, bij de Koningin in beroep worden gekomen lo. door den ingeschrevene, wien de uitspraak geldt, of door zijn vader, moeder, voogd of curator; 2o. door elk der overige voor de gemeente ingeschre venen of door zijn vader, moeder, voogd of cura tor; 3o. door den Commissaris der Koningin in de pro vincie. Alkmaar, 16 Mei 1913. De Burgemeester voornoemd, JAH DE WIT Dz., lo.-Burg. Een verhaal uit de Hapoleontische oorlogen. Meneer den markies spijt het verschrikkelijk den luitenant niet te kunnen ontvangen, maar hij hoopt het verzuim nog in te halen; de luitenant zal .toch zeker deelnemen aan de partij „Welke party?" „Meneer de markies viert vandaag den naamdag van zijn heilige, waartoe elk jaar de buren uit den naasten omtrek met hun dames worden uitgenoodigd." „Zeg den markies, dat ik niet nalaten zal hem zijn opwachting te maken, zoodra ik mijn uiterlijken mensch daartoe waardig genoeg heb gemaakt." „Mag ik mijzelf veroorloven den luitenant met een uurtje te komen afhalen?" en op het teeken van in stemming van den huzarenofficier verdween de mage re, zwartgekleede gestalte van den hofmeester. Luitenant Frangois de Riant-Mont, die met zijn detachement van 80 man van Bayonne naar Madrid op marsch was, had den in Sota opgevraagden gids geloof geschonken en hem gevolgd naar een slot, dat een uur rijdens van den hoofdweg verwijderd lag en toebehoorde aan den markies de Barra. De verkla ringen van den gids, dat er ruimte in overvloed was voor de mannen en de paarden, waren uitgekomen. Het vestingachtige slot bood gelegenheid te over en de hofmeester bood zich aan om voor alle behoeften der mannen en der paarden te zorgen. De Riant-Mont, die op de eerste verdieping een kamer kreeg, was ver rukt over de onberispelijke aankleeding ervan, die een luxe verried, welke hij in Spanje nog niet had leeren kennen. Hij maakte dadelijk toilet, en lang voordat de hofmeester op den bepaalden tijd zich aan meldde, had hem het beeld, dat hem uit den spiegel terugkaatste, tevreden gesteld. Bij het terechtleggen an eenige voorwerpen uit zijn reiszak, kwam hem een klein ^geschenk in de handen, dat zijn aanstaande hem bij zijn vertrek had gegeven. Het was een fijn- bewerkt, dubbelloopsch pistool, heel klein, waardoor men het wapen steeds bij zich kon dragen, zonder dat dit opviel. „Draag het steeds bij je, en moge het je bij elk ge vaar, als werkelijk verweermiddel, zijn diensten bewij zen, had zijn kleine Hélène bij het overreiken hem gezegd en de Riant-Mont nam zich voor, om van he den af het geschenk van zijn kleine lieveling steeds >ij zich te dragen. Hij schoof het kleine wapen, in den zak van zijn attila en daar het er gemakkelijk in a ei lorgen zat, besloot hij om het er gedurende den geheelen veldtocht in te houden. De ten laatste verschijnende hofmeester leidde den luitenant door een eindeloos lange gang, totdat luid stemmengeruiseh aanduidde, dat zij hun doel gena derd waren. Een groote zaal deed zich aan hem Voor waarin een feestelijk gekleede menigte menschen bij een waren, de meesten in de dracht van den Spaan- sehen adel. Het feestelijk gezelschap bestond meeren- deels uit dames; een slanke, donker gekleede heer be- woóg zich tusschen haar, doch bij het binnentreden der beiden trad deze direct op den luitenant toe, aan wien hij door den hofmeester als de markies de Barra werd voorgesteld. De markies reikte eventjes aan den buigenden gast zijn vingertoppen ten groet en vroeg hem daarop met de overige h,eeren en dames zich naar de naastbijgele- I Sen zaal te begeven, waar een gedekte feesttafel was aangericht. sc^een de Riant-Mont, als had men nog maar alleen gewacht op zijn verschijnen, want alles stroom de nu in de richting van de tafel. Een lakei wees hem zijn plaats aan, vlak tegenover den gastheer. Zijn tafeldame, een zuidelijke schoon heid, die door haar jonge, volle rijpheid hem niet in onzekere het of zij jong meisje of wel jonge vrouw was, had zijn kennismaking met een blik van diepe minachting beantwoord. De Riant-Mont, hoewel hij zeker niet gerekend had op een al te groote, vriend schappelijke tegemoetkoming, was toch door dezen onverscholen betoonden haat eenigszins overbluft. En, zeer pijnlijk getroffen door dit gebrek aan opvoe ding, nam hij zich voor om gedurende den maaltijd zich zoo min mogelijk om zijn buurvrouw te bekomme ren; hij zelf had zich deze plaats niét gekozen, dus had hij geen schuld aan de kennismaking. Maar niet alleen van den kant zijner buurdame, doch ook van de andere gasten ving hij sombere blik ken op, die hem echter koud lieten, want hij wist im mers, dat zijn uniform door de warmbloedige zonen en dochters van het land ongaarne gezien werd. Hij bekommerde zich dan ook maar niet verder om zijn omgeving, doch wijdde al zijn belangstelling aan de genoegens der tafel, deze waren uitgelezen: de wijnen exquis, zoodat hij zich ganschelijk gecompenseerd ge voelde. Juist spoelde hij een fijn hapje reerug met een flinken slok ouden, zwaren bourgogne naar bene den, toen zijn gastheer, die hem steeds, zonder dat hij het bemerkte, had gadegeslagen, zich over de tafel tot hem overboog en hem vroeg: „Hu, meneer de Riant-Mont, smaakt u mijn beschei den soupeetje?" „Bijzonder, markies. Ik heb zelden zoo smakelijk gegeten als bij u aan tafel, alles getuigt van uitgele zen verzorging; er is niets op aan te'merken. „Dat doet mij pleizier. Laat het u maar terdege smaken, want wie kan zeggen, of u ooit weer zoo goed zult eten als aan mijn tafel." De Riant-Mont antwoordde op deze, volgens hem, groote overdrijving maar niets. Hij bezat onder zijn Parijsche vrienden genoeg smulpapen, die dit souper toch nog in de schaduw zouden kunnen zetten. Direct daarop wendde de gastheer zich wederom tot hem „Sennor, dat generaal Xaver Willa den straatweg naar Madrid versperd heeft, is u toch bekend?" „Ik ken geen generaal Willa, alleen maar een roo- verhoofdman van dien naam, en mocht deze de bruta liteit hebben, dan denk ik, dat de troepen des Keizers hem schielijk deze betaald zullen zetten." „Zoo, denkt u dat, Sennor?" Een spottend lachje gleed bij deze woorden over het gezicht van den mar kies. „Een misleiding schijnt u totaal onmogelijk?" „Dat zou te bot gesproken zijn; aan misleidingen staan wij allen bloot." „Wat zou er met Willa geschieden, viel hij in han den uwer kameraden?" „Hij werd voor het krijgsgerecht gebracht en ver oordeeld naar diens uitspraak." „En wanneer hij in uw handen vallen mocht?" Iets loerends lag in de blikken van den markies bij het stellen van deze vraag. „Ik zou hem zonder uitspraak van een krijgsgerecht doen fusilleeren." Een geluidlooze stilte heerschte er, toen dit ant woord aan de lippen van de Riant-Mont was ontgle den en de oogen van alle aanwezigen, die dit gesprek met klimmende belangstelling hadden gevolgd, richt ten zich op den markies. Deze trok hoonend lachend de schouders op en vroeg dan opnieuw: „En wat^ denkt, u, Sennor, dat er met u zou gebeu ren, als u in de handen van Willa mocht vallen?" „Precies hetzelfde! want dit bloedbegeerige ondier heeft nog nooit een mijner gevangen kameraden bege nadigd; waarom zou hij met mij een uitzondering ma ken? Ook zou ik niet wenschen, dat deze bloedhond met zijn zoo zwak mogelijk gevoel van menschelijk meelijden geuren zou, door genade aan mij te betoo- nen." Op dit oogenblik rammelden aan de zaaldeur een aantal geweerkolven, die op den grond werden neer gesteld; de Riant-Mont wendde het hoofd naar den kant van waar het gedruisch kwam en ontdekte een aantal Spaansche soldaten, onder commando van een officier, die den ingang bezetten. Eén oogenblik slechts drong de beteekenis hiervan niet geheel door tot den jongen man, doch in de vol gende minuut wist hij ook, wiens gast hij was. En daarom was hij ook niets verbaasd', toen de gastheer opnieuw tot hem ging spreken. „Sennor, gij hebt volkomen gelijk, als gij van mee ning zijt, dat van de zijde van Willa geen genade wacht. Want ik zelf, ik ben Xaver Willa en ik deel u mede, dat men u na beëindiging van uw diner zal wegvoeren en fusilleeren. Hoop echter niet op be vrijding door uw menschen. Hun lot wordt te zelf- der tijd beslecht, waarin gij op den zandhoop neer knielt." Zonder een vin te verroeren, had de Riant-Mont zijn doodstijding vernomen. Geen der gezichten rondom hem toonde eenig teeken van meelijden, integendeel, wel hoon en bevredigde wreedheid. Met klimmende begeerte zochten de oogen zijner schoone buurvrouw op zijn gelaatstrekken naar eenig spoor van doods angst. Hij had zijn diner beëindigd en ledigde lang zaam meerdere glazen van den zwaren,vurigen wijn, terwijl zijn hersenen rusteloos zochten naar- een uit weg. Had hij zijn manschappen maar eenige waar schuwing kunnen doen toekomen, maar dat was on mogelijk, want voordat hij een der vensters bereikt zou hebben, zouden zijn vijanden als een troep honge rige wolven op hem aangevallen zijn. In dit moment herinnerde hij zich het geschenk zij ner bruid en een zucht van innerlijke bevrijding ont glipte aan zijn borst. Langzaam bracht hij met de linkerhand de rest van zijn wijn naar zijne lippen, terwijl zijn rechterhand het werktuig zijner vrijheid omknelde. Een oogenblik bleef hij nog rustig zitten, dan stond hij op. De groep aan de deur kwam in be weging, doch bliksemsnel wjls hij achter den stoel van zijn buurvrouw geschoven, en, terwijl zijn linkerhand vast haar schouder vastgreep en haar op haar plaats vasthield, richtte hij den loop van zijn wapen naar haar hoofd. En hij' bulderde het! verbaasde, verblufte gezelschap toe: „Zitten blijven, SennorsBij de eerste verdachte beweging geef ik vuur! Dus rustig, als u het leven dezer vrouw lief is." De bedreigde gilde luid op en zat onbewegelijk op haar plaats met wijd opengesperde oogen, onmachtig door schrik ook maar iets te verroeren. Woedend, knarsetandend zat de guerille-aanvoerder tegenover zijn gevangene. De buit, dien hij zoo zeker in zijn handen meende te hebben, was hem ontglipt, en ra zende, machtelooze woede deed hem de vuisten ballen. „Sedert wanneer is hef gewoonte geworden, dat de soldaten des Keizers het leven van vrouwen bedrei gen?" Zijn stem klonk schor van opwinding. „Sedert het recht der gastvrijheid aan uw tafel zijn heiligheid heeft ingeboet. Maar laten wij nu de tragedie beëindigen. Ik zal tot tien tellen, en heeft u dan nog niet mijn eisch ingewilligd, dan zal deze vrouw sterven." „En waarin bestaat uw eisch?" „In mijn invrijheidstelling en in die mijner man schappen. Een gillend lachen van Willa was het antwoord, maar een blik van den jongen officier maakte direct een einde aan zijn vroolijkheid. „Eén!" De luidlooze stilte gaf het getal twee helder terug. „Drie „Houd1 op!" gebood de stem van den markies. „Loop naar den duivelGij' zijt vrij Een helder gelach was het weder-antwoord. „Zijt gij waanzinnig, markies, dat gij denkt, dat ik op uw woord alléén mijn laatste kans uit de hand zal geven? Heem het crucifix van den muur en zweer bij het beeld van den Gekruisigde en bij de Reine Moeder Gods, dat noch gij, noch één uwer menschen het wa gen zal, onzen aftocht te beletten. Zweer bij alles, wat u heilig is, dat tot morgenmiddag 12 uur mijn mannen en de uwen in vrede zullen omgaan." Met bevende stem zwoer de markies den verlangden eed en eerst daarna trok de Riant-Mont het kleine wapen terug en schreed, zonder zich verder om de aanwezigen te bekommeren, naar den ingang toe, die door de opgekomen wacht dadelijk vrij werd gemaakt. Zonder hindernis bereikte hij zijn kamer en verliet 'met medename van zijn bagage en zijn wapenen het slot. Een half uur later marcheerde hij met zijn de tachement af, zonder dat er poging gedaan werd hem terug te houden. Llij bereikte veilig den grooten heerweg en eenige dagen later zijn regiment. Een groote troepenmacht verwoestte daarna het kasteel, waaruit de bewoners reeds lang ontvlucht waren. Hooit kon de Riant-Mont echter het kleine wapen in zijn hand nemen, dat hem zoo groote diensten ge daan had, zonder de geefster te danken, die door dit geschenk hem uit de handen van den dood had bevrijd. Ao. 393. A. G. L. Westenberg. Mat in 2 zetten. Oplossingen worden binnen 3 weken ingewacht aan het bureau van dit blad. Oplossing probleem No. 390 Lh7. Goede oplossingen ontvingen we van de heeren: P. Bakker te Amsterdam, J. Balder te Harderwijk, P. J. Boom, F. Böttger, C. Brouwer, G. Imhiilsen, H. ojoers te Alkmaar, J. W. Le Comte 's-Gravenhage, J. Deuzeman, Frederiksoord, G. van Dort, Leusden, mr. Ch. Enschedé te Haarlem, Jos. de Koning" te Amster- dam, M. Korteling te Deventer, J. Reeser te Voor burg, S. te 8., J. Vijzelaar te 's-Gravenhage, O. Vis ser, Reinier II. de Waard te Utrecht, H. Weenink te Amsterdam. (Nadruk verboden.) Ken Grand Seigneur. In de Russische provincie Tambow worden nog de overblijfselen aangetroffen van een der prachtigste adelijke verblijven des lands: het kasteel „Nadeshdi- no," hetwelk haast twee eeuwen lang het eigendom is geweest van de vorstelijke familie Koerakien, doch ïuim dertig jaar geleden in andere handen is overge gaan. liet uitgebreide complex van gebouwen, waar uit het bestaat, verkeert in staat van verval; door het dak en de gebroken ramen gutst de regen naar bin nen; nog eenige jaren en men zal nog slechts van bouwvallen kunnen spreken. De oeroude eiken en iepen van het vorstelijke park zijn grootendeels afge storven, velen zijn omgewaaid en ontworteld of ge broken; het geheel is een chaos voor 't oog des men schen, een paradijs voor vogels en kevers van allerlei aard. Tijdens de regeering van Keizerin Katharina II was vorst Alexander Borissowitsch Koerakien de ei genaar eener heerlijkheid, grooter dan de provincie Gelderland, gelegen in de provincies Tambow en Ssa- ratow tusschen de rivieren Medrojed'ina, Tschigla en Perssa, voor twee derden bestaande uit vruchtbaren tarwebodem, het restant weiland' en bosch. Op jeug digen leeftijd was hij de speelmakker geweest van den troonopvolger Pawel Petrowitsch, vervolgens trad deze zeer ontwikkelde en elegante cavalier in den di- plomatieken dienst van zijn vaderland. Achtereen volgens vervulde hij de functies van attaché respec tievelijk secretaris aan de ambassades te Parijs, Lon den en Weenen en daarna viel hem de eer te beurt den troonopvolger op diens groote reis door Europa te begeleiden. Sinds dien was hij de 'erkende gunste ling van dezen, door zijne keizerlijke moeder gewan- trouwden en teruggedrongen erfgenaam der Russische kroon. Meer dan eens wekte Alexander Borissowitch het ongenoegen op van de Keizerin en toen hij op een of anderen dag zoo onvoorzichtig was geweest, eenige niet bepaald vleiende opmerkingen betreffende den gunsteling van Katharina Totjemkien te maken, viel hij geheel in ongenade en werd hij naar zijne bezit tingen verbannen. Natuurlijk begon Koerakien zich aldaar, ver van de groote wereld, waarin hij zoo lang zijne dagen had ge sleten, spoedig te vervelen en beseffende, dat de ver banning bij het leven der Keizerin wel niet zou her roepen worden, besloot hij zich zoo veel mogelijk scha deloos te stellen. De onmetelijke rijke man besteedde vooreerst zijn overvloedigen tijd en daaraan ont brak het hem waarlijk niet om het oude bojaren- slot Borissoglebsk (aldus genaamd naar de Russische heilige apostels Boris en Gleb), geheel te verbouwen en met ongehoorde pracht te stoffeeren. Den naam veranderde hij in Hadeshdino (huis van hope). Hij hoopte immers op betere tijden! Koerakien was een man van athletischen en tevens gelijkmatigen en schoonen lichaamsbouw, de beste danseur, schermer encharmeur aan 't Russische hof en hij paarde aan uiterst bevallige omgangsvor men buitengewone geestesgaven. Aan alle hoven van Europa hadden de dames hem vertroeteld. Op Ha deshdino bleef hij verstoken van alle verkeer met menschen uit zijnen vroegeren maatschappelijken kring, zijne vrienden mochten hem niet bezoeken; de Keizerin gedoogde dat niet. Toen herschiep hij de plaats zijner ballingschap in een- Oostersch sprookjes paleis èn leidde daarin het leven van wijlen Koning Sardanapalus, een léven gewijd aan den cultus van Bachus en Venus. Hog,bestaat in het kasteel de ge heime trap, leidende van zijne slaapkamer naar zijnen harem, welke in den regel 20 of meer uitgezocht mooie lijfeigen-meisjes herbergde. Enkele stukken meubilair van dezen tempel der zinnelijke liefde wa ren een tiental jaren geleden nog aanwezig. In zijne „splendid isolation' leefde Koerakien ge heel op den voet van een regeerend vorst. De kleine Duitsche heerschers der achttiende eeuw schijnen hem tot voorbeeld gestrekt te hebben. Behalve zoo wat honderd lijfeigen-bedienden was hij door een com pleten hofstaat omgeven. Toen hem eens gevraagd werd, met welk doel hij. honderden leegloopers bekos tigde, was het met de voorname onverschilligheid van den echten grand-seigneur gegeven antwoord: „Ik heb hen wel niet noodig, maar vraag hun eens of ze mij niet noodig hebben." Verarmde edellieden vervulden bij hem hoogbezol- digde „HofambtenEr waren Hof-, Stal-, Jager- en Ceremoniemeesters, liefst in twee of meer exempla ren, voorts Lijfartsen, Hofschilders, Bibliothecaris sen en Kapelmeesters.^ Natuurlijk ontbraken ook niet parasitische Hofkavaliers zonder een bepaald ambt misschien speelde de een of ander van lien wel voor „Hofnar doch dit wordt niet uitdrukkelijk vermeld. De dienst aan de hofkapel werd door eene talrijke hiërarchisch geordende geestelijkheid waargenomen en opgeluisterd door een goedgeoefend zangkoor uit lijfeigenen bestaand. Gedurende de maaltijden speelde het vorstelijk or kest, uit muzikaal begaafde lijfeigenen gerecruteerd, doch onder leiding van meer of minder befaamde ka pelmeesters, meestal Tschechen (Bohemers). Als er kans was daarvoor een celebriteit te winnen, spaarde Koerakien geen kosten, maar het schijnt, dat ze meesTal met lang bij hem bleven. De feeheele dienst was streng volgens de gebruikelijke hof-etikette gere- geld; de vorst liet zich bedienen als een regeerend souverein. Voor zijne kleed ij besteedde hij'enorme sommen; de stoffen waaruit deze werden vervaardigd, waren uit sluitend fluweel, zijde en brokaat, maar hij achtte zich ver verheven boven de mode van den dag; die' liet hij zich door niemand voorschrijven en ook daarin was hij autocraat pur sang. Hij creëerde zijne prach tige met juweelen overladen costumes zelf, ten spijt aller modekunstenaars van Parijs en Londen. Aan zijn hoed en aan de gespen zijner schoenen fonkelden enorme briljanten, de knoopen zijner kleeren beston den uit edelgesteenten en 't toppunt van alle pracht was eene snuifdoos, bezet met de allermooiste stee- nen; nergens m Europa was haar weerga te vinden. Er bestaan nog vele portretten van Koerakien, meestal van beroemde Italiaansche en Fransche mees ters die daarvoor de reis naar Hadeshdino hadden moeten doen. Te Warschau bezat de vorst een com- +i ,f 11?gericht hms> speciaal om de uit Europa ontboden kunstenaars van het eerste gedeelte der lange en bezwaarlijke reis te laten uitrusten en voorts kleinere lunzen op bepaalde afstanden langs den gan- schen weg naar Hadeshdino. Bedienden, wisselpaar- en ,)vat meer vereischt was, moesten overal aan- wezig zijn. Koerakien liet ook medailles met zijnen beeldenaar zlT?nn schonk deze aan zijne gunstelingen, ujne youwelijke favorieten werden begiftigd met zijn miniatuur-portret met een rand van diamanten op de borst te dragen of wel om den hals „en sautoir", naar gelang van de mate van genegenheid, haar door aen vorst toegedragen. Voorliederen functionaris zijner hofhouding was eene bijzondere, natuurlijk pronkerige uniform ont worpen Aan het hoofd vah allen stond met den rang kei1 'r l 1° j-k 6en gepensioneerd majoor de- nWht f- g J feesteliJ'kheden alsmede bij plechtstatige ontvangst van gasten den vorst voor- en g^urel,lde den godsdienst in de huiskerk pardon hofkapel diens kostbaren wandelstok in be waring moest nemen. Tot de verdere functies van de zen hoogwaardigheidsbekleder behoorde het voorts Zijne Doorluchtigheid naar bed te brengen, wanneer deze des zoeten wijns vol was en deze toestand was met eene zeldzame uitzondering. De officieele bena ming van dergelijke braspartijen, die steeds met alge- 0VCTl*d?? \an Katharina JI verwezenlijkte zich de langverbeide hoop van Koerakien. Keizer Pa wel riep den vriend zijner jeugd onmiddellijk na zijne troonsbestijging uit het verbanningsoord terug en overlaadde hem met gmsstbewijgen tot hij het lot aller intiemen van dezen wispelturigen alleenheer ser onderging. Koerakien viel in ongenade, omdat men hem had verdacht gemaakt ook naar de gunst te dingen van mevrouw Helidowa, de vriendin des Keizers. Voor den tweeden keer zag zich de vorst naar Hadeshdino verbannen. Alexander I riep hem terug en benoemde hem tot gezant m Weenen; welken post hij echter slechts

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 5