DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. MONKEY Kapitein Dodèro. Ho. 115 Honderd en vijftiende Jaargang 1913 WOENSDAG 21 MEI |Herziening van het plan :c yan uitbreiding. FEUILLETON. STADSNIEUWS Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat, örotte letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. NIET VOOR DE WASCH.' Telefoonnummer 3. Oproeping onderzoek verlofgangers. Woensdag 18 Juni vt'Vu VN** Ze maakt voor Mevrouw alles blinkend I Ze maakt voor de meid alles blinkend I Ze maakt voor iedereen alles blinkend I Ze doet de potten blinken Ze maakt de koekepan als een spiegel 10 Ze voldoet een ieder. wfc Kinder- meel Zieken- kost Spijsvertering. ALKMAARSCHE COURANT Het Hoofd van het Gemeentebestuur van Alkmaar brengt op grond van artikel 28, al. 5 en 6 der Wo ningwet, ter algemeene kennis, dat op de gemeente secretarie (Bureau van Gemeentewerken) voor een ieder ter inzage zijn nedergelegd het plan tot herzie ning van het plan van uitbreiding der gemeente, om vattende het gedeelte, begrensd door het Scharloo, den Bergerweg, den Spoorweg, de Hoevervaart en den Westerweg, met de daarbij behoorende uitvoerige kaarten en grondteekeningen, welk plan van herzie ning, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 Mei 1912 Ho. 11, door de Gedeputeerde Staten dezer provincie is goedgekeurd bij besluit van 7 Mei 1913 No. 79. Het Hoofd van het Gemeentebestuur voornoemd, JAN DE WIT Dz., lo. Burg. Alkmaar, 17 Mei 1913. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR herinner.n belanghebbende* «r aan, dat de schuldvorderi*ge* ten laste der gemeente or er het jaar 1912, ingevolge de bepalingen der wet I No vember 1815 (Staatsblad No. 51) VééR of OP DBN KAATSTEN JUNI a.s. moeten worden ingediend, hij gebreke waarvan zij verjaard of nietig zijn. Voorzoover *og verderingen moeten inkomen, werdt eene spoedige intending daarvan aanbevolen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT Da., lo.-Burg. DONATH, Secretaris. U K A. HT JK ft] T BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat bg hun college is ingekomen een verzoekschrift van M. A. L1GTVOET, weduwe van J. BOERSEN, aldaar, om verlof tot den verkoop van aleoholhoudenden anderen dan sterken drank, in het perceel Baanpad F 19. Binnen twee weken na deze bekendmaking kunnen tegen het verleenen van het verlof schriftelijk bezwa ren worden ingediend. Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT Dt., Voorzitter, 1°. B. DONATH, Secretaris. Alkmaar, den 19 Mei 1913. M ïjLjlTI De BURGEMEESTER van ALKMAAR roept bij deze op, de verlofgangers van de militie te land, binnen deze gemeente in het register van verlofgangers der Militie ingeschreven, om zich op dezes jaars, des voormiddags te 9% ure, te laten vin den in het gymnastieklokaal der 3o gemeenteschool aan de Lombardsteeg, alhier, om aldaar door of van wege den Militie-Commissaris te worden onderzocht, gekleed in uniform en voorzien van al de door hen van het korps medegebrachte kleeding- en uitrusting stukken, van de wapenen, het ledergoed, de reglemen ten en dienstvoorschriften, hem uitgereikt, benevens zakboekje en verlofpas. Aan het onderzoek zullen behooren deel te nemen de verlofgangers der militie te land, die limine eerst© oefening hebben volbracht, onverschillig tot welke lichting zij behooren, met uitzondering ech ter van de verlofgangers, welke in 1913 vóór het voor Novelle van ANTON GIULIO BARRILI. 4) o— Een slecht voorteeken, zei de bootsman halfluid. De arme Apollo, die al de voorbereidingen van de verhuizing met veel spanning had aangestaard, huilde met zijn snoet tegen een deurtje en verhief zijn bijna menschelijke stem, opdat ze op hem zooden letten eo ook meenemen. Neem jelui den hond! schreeuwde kapitein Fan tasia. Maar de mannen luisterden niet. Het instinct van lijfsbehoud maakt de menschen wreed. Mat? mompelde de laatste die zich in de sloep liet zakken, zouden wij nog een eter bij ons nemen, om nog eerder van honger te sterven? De zelfzucht van die menschen ontstemde mij en ik geloof dat ik in mijn woede een hard woord zei, dat weerklank vond in het hart van mijn lotgenooten, die nog gebelgd waren op de tien gelukkigen van de sloep. Wees gerust, kapitein riep ik toen, sterk door de toestemming van mijn mannen. Wij zullen Apol lo met ons meenemen. Maar er zal geen plaats voor hem zijn in de boot. O, we zullen wel wat inschikken.. Arme Apollo, wacht, ik kom je halen. Apollo was een hond aan wie alleen de spraak ont brak. Hij bad begrepen, dat men het over hem had en hij antwoordde mij blaffend en kwispelstaartend, zoo dat ik er de tranen van in de oogen kreeg. Ik nam het onderzoek bepaalde tijdstip uit anderen hoofde dan krachtens art. 91, art. 94, 2e lid, of art. 97 der Mi- litiewet 1912, onder de wapenen zijn geweest, of die bestemd zijn om in 1913 voor herhalingsoefeningen in werkelijken dienst te komen, van de verlofgangers die in 1913 bestemd zijn om ingevolge art.. 99, lid 1, der Militiewet 1912 naar de Landweer over te gaan en van de verlofgangers, die zijn vrijgesteld van de verplich ting om het onderzoek bij te wonen. De verlofgangers worden overigeais herinnerd aan de navolgende bepalingen der Militiewet 1912. Art. 74. Van het oogenblik, waarop aan de man schappen bij of na hunne inlijving is bekend gemaakt, dat zij onder de militaire tucht staan, zijn op de man schappen der zeemilitie het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water en op die der militie te land het Crimineel Wet boek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande van toepassing: lo. zoolang zij niet met groot-verlof huiswaarts zijn gezonden; 2o. ingeval zij met groot-verlof huiswaarts zijn ge zonden a. zoodra zij, voor den werkelijken dienst opgeroe pen, ter plaatse hunner bestemming zijn aangekomen; b. zoolang eenig onderzoek duurt, waartoe zij als verlofganger zijn opgeroepen; c. wanneer zij in uniform gekleed zijn; d. voor zooveel desertie betreft, zoodra zij ingevol ge het bepaalde in art. 97 als deserteur zijn afgevoerd. Art. 93. 1. De verlofganger verschijnt bij bet on derzoek in uniform gekleed en voorzien: a. van de tot zijne voorgeschreven uitrusting ver der behoorende kleeding- en uitrustingstukken; b. van de wapenen, het ledergoed, de reglementen en de dienstvoorschriften, hem uitgereikt; c. van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. 2. Hij staat bij het onderzoek, en zoolang hij ter gelegenheid van het onderzoek in uniform gekleed is, onder de bevelen van den militiecommissaris. Art. 94. 1. Onverminderd het bepaalde in art. 74 onder 2o, b en c, in verband met het bepaalde in art. 93, tweede lid, kan hetzij een arrest van een dag tot zes dagen, te ondergaan in de naastbijgelegen pro voost of het naastbijzijnde huis van bewaring, hetzij een kwartierarrest van een dag tot zes dagen, te on dergaan in eene kazerne, door den militiecommissaris worden opgelegd aan den verlofganger: lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; 2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden niet voorzien is van al de in het vorig' artikel vermelde voorwerpen; 2o. die de in het vorig artikel vermelde voorwer pen bij het onderzoek niet alle in den vereischten staat vertoont; 4o. die een of meer der in het vorig artikel vermel de voorwerpen, aan een ander toebehoorende, als de zijne vertoont. 2. Is den verlofganger kwartierarrest opgelegd, dan wordt hij tot het ondergaan van die straf in werkelij ken dienst geroepen. Art. 95. De verlofganger, die zich niet onderwerpt aan eene hem door den militiecommissaris of door de maritieme of militaire autoriteit opgelegde straf, uit gezonderd kwartierarrest, wordt op schriftelijke aan vrage van den milit.ieeommissaris of van die autori teit, te richten aan den burgemeester der verblijf plaats van den verlofganger, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbijgelegen provoost of het naastbijzijnde huis van bewaring overgebracht. Art. 96. De verlofganger, die zich schuldig heeft gemaakt aan een der in art. 94, eerste lid, bedoelde feiten, is, onverminderd de in dat artikel vermelde straf, verplicht op den daartoe door den militiecom missaris te bepalen tijd en plaats voor deze te ver schijnen of opnieuw te verschijnen om te worden on derzocht. Hierbij geldt art. 93 en, voor zooveel noo- aassesê hem mee, en liet hem in de boot zakken, waar hij, om zijn medelijdende vrienden niet te hinderen bij hun manoeuvres, zich onder het bankje van de achterste ven verstopte, met zijn snoet tusschen mijn beenen, want ik zat daar aan het stuur. De zee stond hol; lange groenachtige golven kwa men met hun gekrulde, schuimende kammen op ons af als groote muilen die ons wilden inslikken, en braken tegen de booten. Wij moesten onze uiterste krachten inspannen om met den steven er recht tegen in te gaan, zoodat, met den wind tegen, wij er niet aan konden denken om het zeil te gebruiken. De sloep die langzamer voortging door het gewicht van de mannen en de proviand, verwijderde zich het laat ste van het schip. Ik keek naar kapitein Fantasia en zag dat hij erg bedroefd naar zijn schip keek. De „Stella del mare", zonder zeilen, zonder menschen, was treurig om aau te zien, evenals een leegstaand huis. Al half in de diepte verdwenen, zonder een hand die aan het stuur vasthield, dreef zij ten prooi van de golven; ze slingerde heen en weer als 'n dron ken man. Wij verwijderden ons in de richting noord west, om zoo weinig mogelijk de zijden van de boot aan de goilven bloot te stellen. De weg, dien we volgden, was de eenige dien de storm ons veroor loofde, maar door dien weg was alle kans om te lan den buitengesloten, of alleen maar op zoo grooten af stand, dat we die niet zouden kunnen bereiken met onze verminderde krachten, den schaarschen mond voorraad en de veel te kleine boot. In mijn hart bleef maar één geringe hoop over, en zoo was het geloof ik ook gesteld met mijn lotgenooten: en wel deze, dat de wind zou bedaren en wij het voorschip naar het wes ten zouden kunnen keeren. De nacht brak aan en de wind, in plaats van te verminderen, wakkerde aan; de sum ZE MAAKT [VOORITDEfiKKNy. ALLES .BLINKEND)/ (Apen-Zeep.) riG6» dig, ook het derde lid van art. 92. Art. 97. De in art. 96 bedoelde verlofganger, die niet overeenkomstig dit artikel voor den militiecom- missaris verschijnt, of, voor deze verschenen zijnde, zich daarbij schuldig maakt aan een der in art. 94, eerste lid, onder 2o., 3o. en 4o. vermelde feiten, wordt in werkelijken dienst geroepen of gehouden voor den tijd van ten hoogste twee maanden. De duur van de zen dienst wordt door Onzen Minister van Oorlog be paald. Art. 98. De verlofganger, die niet voldoet aan eene oproeping' voor den werkelijken dienst, wordt als de serteur behandeld, zoodra hij ingevolge den last van Onzen Minister van Marine, zoo de verlofganger tot de zeemilitie, van Onzen Minister van Oorlog, zoo de verlofganger tot de militie te land behoort, als deser teur is afgevoerd. De Burgemeester voornoemd, JAN DE WIT Dz., lo.-Burg. Alkmaar, 20 Mei 1913. POSTKAN TOUR TE Lijst van de aan dit kantoor ter post bezorgde brie ven en briefkaarten, welke wegens onbekendheid van de geadresseerden niet zijn kunnen worden uitgereikt. Ie helft der maand Mei 1913. Bi i e v e n. Mad J. van Genderingen, Amsterdam. Mej. N. Schoehuis, Haarlem. Mevr. Kronen, Leeuwarden. •F. Hermans, Rotterdam. A. van den Berg, Schoonhoven. Petroleum Mij. Concurent, Zaandam. H. Smulders, Tilburg. Briefkaarten. Mevr. v. d. Heuvelaar, Amsterdam. B. J. Hetam, Haarlem. Jansje Kraijt, J. W. van Dijk, Buitenland. A. Kalvelagen, Chicago. J. Kostelijk, Washington. Iugezonden mededeeUngen. Bij uitstek proefhoudend gebleken Voedsel. DeKinderen groeiensr flink en voorspoedig van op en lijden niet aan 6lechfe boot danste op en neer en schepte veel water, dat we met groote moeite er uit hoosden. Maar den volgen den ochtend was het nog veel treuriger, toen de boots man, die overal -op de zee rondkeek, uitriep Ik heb het wel gezegd! Wat dan? riep ik. Dat het een slecht voorteeken was. De sloep is vergaan met man en muis! O! wat zeg je? Waarachtig 't is waar, men ziet niets meer. Arme kerels Ja, arme kerels! Ze hadden zoo'n haast om in de sloep te komen. Zij hebben ze gekregen, de sloep! En kapitein Fantasia? Hij zul wel tevreden zijn, dat hij naast zijn schip den dood heeft gevonden. Met uw verlof, kapitein, we zullen een „Deprofundis" op zeggen voor de arme zielen. De matrozen, zooals je weet, zijn zeer vroom op zee. Iu volle zee zijn de menschen bijgeloovig; allo heiligen worden aangebeden volgens de gebruiken in het land van de opvarenden; maar als al de beloften zoudën moeten worden vervuld die men onder de stormen doet, zou men -heel wat nieuwe goud- en zil vermijnen moeten ontdekken. Wat het „Deprofundis" betreft, dat was een tooneel, dat ik mijn leven lang niet zal vergeten. Dat gebed voor onze ongelukkige lotgenooten werd met plechtigen ernst uitgesproken, nog vermeerderd door den gevaarlijken toestand, waarin wij zelf verkeerden. Ilet was of de gierende wind, de brullenle zee ons toeriepen: „bidt, bidt! niemand zal morgenochtend voor jelui zielen bidden, als jelui zelf ook voor de haaien bent. Goed zoo, brave jongens, zei ik toen ze klaar wa- ren. Nu moeten we goeden moed hebben, op God vertrouwen en ons met eigen krachten helpen. Die storm zal toch niet eeuwig duren. Als we de breedte ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ALKMAAR. Zitting van Dinsdag 20 Mei. BEDELARIJ. S. Z., zwervende, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring alhier, heeft 22 April te Bergen, terwijl hij stond in de buitendeur van het Raadhuis te Bergen, den gemeente-veldwachter Verkerk aldaar om een aalmoes gevraagd. Bekl. is reeds meer in de Rijks Werkinrichting geweest, hij kan nog werken en had gebedeld met het doel weer opgezonden te worden. Het O. M. eischte 3 dagen hechtenis en 3 jaar op zending naar de „boerderij". VERNIELING. F. E. B., timmerman te Beverwijk, was niet ver schenen. Hij had zich te verantwoorden terzake dat hij te Schagen den 24sten Maart opzettelijk en weder rechtelijk een ruit heeft vernield in het logement van I. Boorsma, wed. A. Brantenaar, dat toebehoort aan H. P. Kareis te Alkmaar. De bewoonster van bet logement en J. de Jong, koopman te Schagen, verklaarden te hebben gezien, dat bekl. een ruit in de buitendeur stuk sloeg. Kareis voornoemd had bekl. geen vergunning gegeven om de ruit te vernielen. Het'O. M. eischte tegen bokl., die zich al eens eer der aan vernieling heeft schuldig gemaakt, een week gevangenisstraf. VERDUISTERING. K. V., bode te De Rijp, rijdende van Beemster op Amsterdam, thans uit anderen hoofde gedetineerd ia do strafgevangenis van Zutphen, had zich te verant woorden wegens verduistering. Mej. A. Kooy te Beemster gaf 13 Nov. bekl. opdracht gordijnstof te koopen aan het Keizerhof te Amster dam, waarvoor get. hem 4.50 ter hand stelde. Get. kreeg de gordijnstof, maar later bleek dat de 4.§Ö niet betaald was. Den 4en Januari had get. den bode weer een bood schap meegegeven. Ilij zou voor haar meebrengen twee dienbakken met schragen, van Simons uit de Utrechtsche straat te Amsterdam waarvoor ze hem 7 ter hand stelde. De dienbakken kreeg ze, doch later uit Amsterdam een schrijven met het verzoek te betalen. Bekl. heeft het geld ten eigen bate aan gewend. van Valparaiso, dat niet al te ver moet zijn, dunkt mij, kunnen bereiken, zullen we kalm water vinden en de een of andere boot, die God op onzen weg zal zenden, wel tegenkomen. Maar, jawel, het was me een weertje hoor! drie da gen achtereen moesten we op die ongelukkige manier varen. Do mannen wiiren doodop en we moesten ein delijk het zeil hijschcn en ons door den wind naar 't oosten laten drijven. En aan den horizon zag men altijd maar geen zeil. In die tijden was de Stille Zuidzee weinig bevaren on die streken waren meestal heel eenzaam. Tevor geefs staarden wij naar alle kanten, we zagen niets anders dan de eindelooze donker-groene golvenvlakte, die door den grauwen hemel als door een looden man tel was bedekt. Gedurende den vierden nacht van onze rampzalige reis waren de matrozen de dupe van een zonderling gezichtsbedrog. De bootsman had sig nalen gezien en waarschuwde de kameraden. Ik had niets gezien', maar door hetzelfde herhaaldelijk te hooren zeggen, scheen het mij toe, dat ik ook zag wat de anderen zagen. We meenden dus een boot in de buurt, waar te nemen. We hoorden het gieren van den wind in'het touwwerk, het fladderen van de zei len en het kraken van de masten. We begonnen allen zoo hard als we konden om hulp te roepen, en we meenden vele stemmen te hooren, die op onze stem men antwoordden. Het was een oogenblik van be nauwde verwachting. Maar de minuten gingen voor bij en er kwam geen hulp opdagen. De signalen, de stommen verdwenen in de richting van den wind en we. vroegen ons af of we niet onder den invloed waren geweest van een akeligen droom. (Wordt vervolgd),

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 5