DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Straker Squire, No. 125. Honderd en yyftiende Jaargang. 1913 MAANDAG 2 JU NL Blanke wapens in den politieken strijd. Firma STIKKEL, OLIJ en TEN ZELDAM. BINNENLAND. ALRMAARSCEE COURANT ALKMAAR, 2 Juni. „Ons Blad," eonstateerende, dat wanneer het tegen de verkiezingen loopt de „Alkmaarsehe Courant" par tij kiest voor den oud-liberaal, verklaarde Zaterdag avond voor zich wel te wenschen, dat onze redactie zich het heele jaar door op een partij-standpunt plaat ste. Wij kunnen de redactie de verzekering geven, dat zij daarin niet alleen staat: ook vrijzinnigen zouden dit voor zich wel wenschen. „Ons standpunt" te dien opzichte mogen we bekend veronderstellen. „Neutraliteit bestaat niet" verklaart de redactie onmiddellijk hierna. En met die uitspraak in over eenstemming is het niet-neutrale, partijdige verslag, dat het blad van den avond-Snoeck Henkemans geeft. Maar daartegenover willen we stellen de geheel ob jectieve verslagen, welke wij opnemen, waarbij onpar tijdig het gesprokene wordt weergegeven, onverschil lig welke strekking dit heeft en of het in de lezing dan wel bij het debat wordt gezegd. Onze courant geeft hare lezers van de verschillende vergaderingen een zoo getrouw mogelijk beeld, geen geflatteerde, ge retoucheerde of bijgewerkte foto. Onze verslagen zijn neutraal, óók in den verkiezingstijd. In onze nieuwskolommen heerscht dezelfde objectiviteit: „Ons Blad" zinspeelt op wat we overnamen over het tot standkomen der coalitie; onze lezers hebben gelezen, wat over de houding van den heer Snoeck Henkemans word geschreven, maar ook, wat deze den dag daarop er tegen ingebracht heeft en wanneer de Standaard Zaterdag meent dat de verklaring van den heer Snoeck Henkemans beslister had kunnen zijn, dan hebben we evenmin reden hun dit te onthouden, als wanneer de Nederlander van vandaag mocht verkla ren, dat het zóó beslist genoeg was. En deze zelfde objectiviteit vindt men, gelijk „Ons Blad" heeft ervaren, in de advertentierubriek terug. Aanleiding om over ons te schrijven, vond de redac tie in ons entrefiletje over de verklaring van den heer Gerhard, dat wie hem stemde, den sociaal-democraat stemde met alle consequenties daarvan, zoodat hij niet de stemmen begeerde van voorstanders van staatspensioen, die naar hun politieke beginselen vrij zinnig zouden moeten stemmen. Wij voegden daar aan toe, dat het ons zou verwonderen of de rechtsche bladen in den lande, die er als de kippen bij waren geweest, om de oneenigheid in de Alkmaarsehe afdee- ling van den Bond voor Staatspensionneering te pu- bliceeren en te commenteeren, nu ook van de verkla ring des heeren Gerhard nota zouden nemen. Voor zoover wij hebben nagegaan is „Ons Blad" het eenige orgaan, dat naar aanleiding van die verklaring al thans iets schrijft. Met de verklaring van den heer Gerhard is dit wa tertje uitgevischt, zoodat het troebel-maken geen re sultaat meer oplevert. Uaarop komen we nader nog wel eens terug. Voor heden hebben we nog wat an ders. Ons Blad verzoekt ons ge raadt het op geen par ten na, lezer!. om aan onze lezers„ook eens te willen me- dedeelen het interview, dat de Msb. deed (sicom te weten te komen wat Baron van Wijnbergen heeft ge zegd „Ieder, die links stemt, hoort onder het ca naille" heeft nu lang genoeg geleefd". „Wij zijn er benieuwd naar wat de Alkm. Crt. in deze zal doen?" Och, wij willen voor dezen keer Ons Blad wel eens een genoegen doen, ook al hebben wij met dat geval letterlijk niets te maken, en hebben onze lezers er eerst iets van vernomen toen de heer Drion in Heilo dit punt in zijn lezing even aanroerde en de K. K. heer Veldman er even op inging. He zaak is dan deze. Donderdag 8 Mei trad in de Stadsgehoorzaal te Leiden mr. A. I. M. J. baron van Wijnbergen voor de II. K. Kiesvereeniging en de R. K. propagandaclub in een vergadering, waarin geen debat was toegelaten, als spreker op met het onder werp „de politieke toestand." In het ochtendblad van de N. Rott. Ct. van 9 Mei stond een verslag van meer dan een kolom, waarin de Volgende zinsneden voorkwamen: „Wat ziet men nu van links? Alles wat is tegen openbare zedelijkheid; alles wat is tegen openba re orde; alles wat is voor ondermijning van het gezag; wat ongeloovig is stemt links. Een afgevaardigde in de Belgische Kamer heeft gezegd: alles wat canaille is stemt links. Het is een feit, dat dit soort menschen bij links denken te komen, waar zij komen willen." In het Roomsch-Katholieke Leidsche orgaan de Leidsehe Courant wij herhalen hier de woorden uit dat blad geknipt las men hierometrent het volgen de: „Het kan door de mannen der linkerzijde toch niet geloochend worden, dat alles wat is tegen het gezag, tegen de zedelijkheid, tegen den gods dienst links stemt. Spreker onderstreept wat d( nieuwe Belgische volksvertegenwoordiger verle den jaar in de Kamer zeide: het gaat niet op, dat wat links stemt, canaille is, maar wel is het waar dat het canaille links stemt. Geeft U dat niet te denken of de beginselen van die linkerzijde wel de ware zijn?" En de redactie van het genoemde katholieke blad schraef bovendien: „Iedereen ook de vrijzinnigen zelf moeten deze woorden van baron van Wijnbergen ten vol le beamen, 't Is nu eenmaal de simpele, niet- verblöemde waarheid 1" En het blad voegde er aan toe: „De heer van Wijnbergen heeft ook geconstateerd dat volstrekt niet allen aan de linkerzijde tegen de j openbare orde, tegen de openbare zedelijkheid of te- j gen de handhaving van het gezag zijn; dat in de verste verte niet al wat links is canaille is." Hierop vroeg de N. Rott. Ct. Heeft ons verslag dan vermeld, dat Mr. van Wijn bergen al wat 1 i n k s is, canaille gescholden heeft?" Verslagen in andere R. K. bladen als Tijd en Cen trum waarbij dient opgemerkt, dat het laatstge noemde blad ondanks de auteurswet blijkbaar zijn verslag zonder bronvermelding aan de N. Rott. Ct. heeft ontleend bevatten omtrent deze passage uit de rede geen woord. Van links werd de heer van Wijnbergen zeer hard gevallen over de uitlating, zooals die in de verslagen was weergegeven. In de Maasbode van 11 Mei werd in verband met hetgeen over deze zaak was geschreven in do N. Rott. Ct,, waarin de heer v. Wijnbergen bijv. „het baasje" werd genoemd, door een inzender „in gemoede" ge vraagd, „of zij (de red. N. Rott. Ct.) inderdaad ge looft, dat de bewering van den heer van Wijnbergen onjuist is, of zij zoo verblind is, om te beweren, dat niet de overgroote meerderheid der nationale soute neurs, houders van bordeelen en huizen van rendez vous, van nachtkroegen en geheime speelgelegenheden, woekeraars, handelaars in vieze plaatjes en schuine boeken, bookmakers enz. enz. dat niet de overgroote meerderheid van deze heeren links stemt." En vlak daaronder stond een ingezonden stuk van den heer van Wijnbergen, waarin hij betoogde dat van een rechtsch spreker in een of meer rechtsche orga nen een behoorlijk, juist volledig verslag staat, maar dat die spreker kans loopt in een liberaal blad een op tal van punten onjuist verslag te krijgen, omdat de verslaggever óf te weinig ontwikkeld was, óf te kort moest wezen aan gewild verkeerde voorstelling wilde hij liever niet denken. Een spreker van rechts moest er z.i. daarom altijd op letten of de verslaggever voldoende ontwikkeld is om een behoorlijk verslag te kunnen opstellen en altijd den man vragen, over hoeveel ruimte hij in zijn blad beschikken kan. En de Maasbode voegde in een naschrift hieraan toe, dat men liberale verslaggevers i$ianr uit de recht sche vergaderingen verwijderd moest houden: „Objec tiviteit is trots ontwikkeling en breede kolom-mnar, vooral tegen zekere Juni-gebeurtenissen niet zelden bij de vrijzinnige pers ver te zoeken," verzekerde de redactie. In de Arn. Courant schreef de heer van Wijnber gen, dat het verslag der N. Rott. Ot. onvolledig en onjuist was, daar die redactie blijkbaar te beperkte ruimte beschikbaar gesteld had. De N. Rott. Ct. deel de mede (14 Mei) dat het verslag uitvoeriger was ge weest, dan de verslagen die zij in de katholieke bladen aantrof. In de Arn. Courant schreef de heer van Wijnbergen den 14den Mei in een tweede ingezonden stuk, dat hij haar wilde vertellen, wat hij gezegd had, opdat zij er naar verkiezing gebruik van zou kunnen maken, maar niet wenschte in te gaan op het aanbod, om dit in de courant mede te deelen. „Denkt gij, zoo schreef hij, mij eerst to kunnen beleedigen en dan aan mij het bewijs te mogen opleggen, dat uw beleediging was ongegrond?" De red. der Arn. Ct. vroeg „of 't niet eenvoudiger geweest was op een schrijven in het openbaar, dat cenige ondoordachte of, waren ze wel doordacht, aan stoot gevende zinsneden van den spreker afkeurde, rechtstreeks in het openbaar te antwoorden: „Ik heb dat niet gezegd; ziehier wat ik zeide," of „ja, ik heb dat gezegd en ik sta ervoor"? „Met onder-vier-oogen-confidenties, die door den verslaggever, aanwezig bij het uitspreken der rede niet getoest kunnen worden, laten wij ons niet in," aldus de redactie der Arn. Ct. 21 Mei bevatte de R. K. Maasbode een verslag van een interview met den heer van Wijnbergen, waarin deze verklaarde, dat het eenvoudig een relletje gold om hem te treffen, hetgeen duidelijk bleek uit het artikel, dat de N. R. Ct. tegen hem richtte. Om twee redenen had hij de zaak niet geredresseerd: „Wanneer men eenmaal een verslag heeft verbeterd, dan lijdt men in het vervolg onder de presumptie, dat verslagen, waartegen men niet opkomt, juist zijn. Maar vervolgens, in een blad als de N. R. Ct. te gaan schrijven is mij onmogelijk. Zooals dat blad de laat ste tijden bezig is met zijn anti-papistische campagne, en, niet te vergeten, nu zijn hoofdredacteur Mr. van der Hoeven de beruchte vergadering van Mr. Tide- man heeft geleid, waar Spiekman voor het fatsoen moest opkomen is dat absoluut uitgesloten." De uitvoerige aanteekeningen stelden den heer van Wijnbergen in staat bijna woordelijk te zeggen wat hij had gesproken en hij dicteerde de passage aldus: „Men beklaagde zich er vaak over alsof wij het volk zouden willen splitsen in twee kampen, in geloovigen en ongeloovigen. We denken er niet over. Zulks moet ieder voor zich zelf uitmaken. Maar wel wijzen wij op de twee in de wereld bestaande stroomingen, die lijn recht tegen elkaar ingaan. En nu is het een feit, dat degenen, die zijn ongeloovig, die zich keeren tegen de bestaande maatschappelijke orde, tegen het gezag, te gen bescherming van overheidswege der zedelijkheid, die ontkennen het bestaan van een absolute zedewet, dat de zoodanigen in den regel links stemmen. Aan al de geloovigen der linkerzijde zij dit eens ernstig ter overweging aangeboden. Maar met nadruk zij ervoor gewaarschuwd, dat hier de woorden niet mogen worden omgekeerd. Doet men zulks, dan treft men personen, die het allerminst ver dienen, en legt men dengene, die sprak, woorden in den mond, waaraan hij niet dacht ze uit te spreken. Zoo heeft Ds. v. Hoogenhuyze zoo terecht gezegd: „Het ongeloof wensch ik niet op den troon te brengen en daarom beveel ik de concentratie niet aan." Daar op is het voorgesteld/alsof dit alles beduidde, dat al les, wat links staat, ongeloovig is. Waarop Ds. v. Hoo genhuyze geantwoord heeft: Iets anders is echter het feit, of niet juist nu ik laat buiten be schouwing of ds meests schuld daarvan ligt bij het liberalisme uit den tijd, toen het oppermachtig was, of bij het op de spits drijven van de antithese door dr. j- Kuyper al de ongeloovige elementen in ons volks- leven zich aan de linkerzijde scharen en daar den toon aangeven. Wilt mij nu wel verstaan: gansch iets an- I ders is het of ik zeg: al wat links staat is ongeloovig, of dat ik zeg: al wat ongeloovig is staat links. Het eerste is een niet genoeg te veroordeelen bewering en mijn gansche hart komt in opstand, telkens wanneer ik dat zóó hoor voorstellen. Het tweede is een feit, dat - ik twijfel er niet aan, ook door u moet wor den toegestemd." Zoo heeft men ook verleden jaar het Kamerlid Bri- faut in België tijden lang achtervolgd met het ver haal, dat hij gezegd zou hebben: Links is canaille. Maar later heeft hij in de Kamer gelegenheid gehad om te verklaren, dat hij gezegd had„Het canaille stemt links. Hetgeen iets geheel anders is." Wij hebben door bovenstaand overzicht ongetwijfeld voldaan aan het verlangen van Ons Blad. Uit het ge- heele geval zouden we deze waarschuwing willen trek ken: Windt de gemoederen toch niet zoo op, gij aan den eenen kant niet door het gebruiken in welk verband dan ook van gevaarlijke, onware en on waardige uitlatingen en gij aan den anderen kant niet, door te trachten daaruit op allerlei wijs munt te slaan. Gevaarlijk, onwaar en onwaardig ziedaar onze kwalificatie van een dergelijke uitdrukking als door baron van Wijnbergen a l'instar van een Belgisch par lementslid is gebezigd Onwaardig immers als ge het woordenboek van Van Dale opslaat bij canaille of kanalje. dan vindt ge daar achter staan': een vischwijf, -met haars gelijke in krakeel zal de zen een kanalje, een karonje en hare woning een ka valje schelden, de trotsche aristocraat ziet met min achting op het canaille en rapaille neer." Een aristo craat is geen vischwijf hij onthoude zich dus zelfs van overneming van een dergelijke „canailleuze" uit drukking. Onwaar om dat aan te toonen moeten we even mededeelen, waaraan de Belgische uitlating haar ont staan te danken heeft. Tijdens de verkiezingen in België stond de auto bandiet Oarouy nog op de kiezerslijst van het Belgi sche Molenbeek St.. Jean. De Katholieken vonden hier in aanleiding, op ruime schaal circulaires te versprei den met den volgenden tekst: Si le bandit Carouy était nutorisé a venir vo ter, a qui accorderait-il ses suffrages? Incon- testablement aux anticléricaux. Dus„Indien den bandiet Carouy toegestaan werd te komen stemmen, op wie zou hij zijn stem (men) uit brengen? Ontegenzeggelijk op de anti-clericalen." Tegenover deze verklaring plaatse men nu eens hetgeen de verdediger van Carouy voor de Parijsche rechtbank in zijn pleidooi heeft verklaard: „Carouy, c'est un doux, uu juste, un malheu- reux, qui se prêparait au sacerdoce. Fils d'une familie profondóment chrétienne, il eut une en- fance pastorale et pieuse; il rêvait du sacerdoce. Son père, pour mieux éprouver sa vocation, s'y opposa." De verdediger zeide: „Carouy, is een zachtaardig, een rechtvaardig, een ongelukkig mensch, die zich voor het priesterambt voorbereidde. Zoon uit een ernstig OhrisTelijk gezin, genoot hij een herderlijke en. godsdienstige jeugd, hij begeerde priester te worden. Zijn vader ver zette zich daar tegen, om beter zijn roeping te leeren kennen. Men zou op grond hiervan kunnen insinueeren, dat katholieke gezinnen autobandieten voortbrengen. Het zou schande zijn, wanneer men het deed. Maar even zeer is het schande te zeggen, dat die autobandiet links zou stemmen. Waarom zou de katholieke redac teur, die door de Alkmaarsehe rechtbank wegens ver duistering werd veroordeeld, waarom zou het christe lijk schoolhoofd dat in Groningen straf onderging wegens onzedelijke handelingen links stemmen? Zou het eigenlijk niet even onzinnig zijn te bewe ren, dat zoo van onze courant iemand wegens ver duistering werd veroordeeld, of een liberaal onderwij zer, die straf had ondergann wegens onzedelijke han delingen, rechts gingen stemmen? Het een noch het ander is immers waar! Wanneer erdergelijko personen bij links en bij rechts worden gevonden, dan zijn dat betreurenswaar dige uitzonderingsgevallen, die bewijzen, dat gods dienst, opvoeding, onderwijs, omgeving, geen absolute waarborgen opleveren, dat de daarbij beoogde resulta ten worden bereikt. Maar daarom juist is het zoo gevaarlijk die uitzon deringsgevallen te betrekken in den verkiezingsstrijd en wij vinden dit even gevaarlijk of dit van links of van rechts geschiedt. Wij- zouden „Ons Blad" een onsmakelijk bouquet kunnen aanbieden van kwalijk-riekende en leelijk-ge- kleurde bloempjes uit rechtsche stembuslectuur en rechtsche verkiezingsredevoeringen. „Ons Blad" zou waarschijnlijk die „attentie" met een „contra-atten tie" kunnen beantwoorden en het zou alleen de vraag kunnen zijn, welke „bloem"-lezing het wansmakelijkst was. Maar waartoe zou het overigens dienen? Wij weten immers allemaal wel, dat men het in ver- «le auto van de elite van Engeland. Bij de op 16 Mei j.l. op de Brooklyn-Baan gehou den raceskwam deze auto wederom eerste aan. Importeurs voor geheel Nederland „Kennemer Antogarage", - Telet. 140. AI.KHAAR. kiezingsdageu nooit al te nauw moet hemen ipet het geen tot de kiezers gezegd wordt, dat men het er van weerszijden wel eens wat al te dik op legt, en dat het kwaad epidemisch is. Wij kunnen het niet helpen en „Ons Blad" ook niet. Maar wat wij wel kunnen doen is, voor zoover wij zelf aan den strijd deelnemen onze wapens blank houden. En niets zal ons aangenamer zijn, dan morgenavond in „Ons Blad" de betuiging te mogen lezen: „Wij doen mee." - Zoo strijdend, de een voor de candidatuur-Siioeck Henkemans, de ander voor de candidattiur-v. Fót'eesl, zullen we samen kunnen bevorderen dat de politieke strijd in het district Alkmaar eerlijk en ridderlijk wordt gevoerd PRINSES JULIANA. H. M. de Koningin heeft gravin de.Montrholin tot hofdame benoemd. Naar het „N. v. d. D." verneemt, moet dit hoofdzakelijk geschied zijn ter wille van de ontwikkeling van Prinses Juliana, die dagelijks gedu rende eenige uren zal samenzijn met deze uitsluitend Ftansch sprekende dame en daardoor langs d?n na tuurlijken weg Fransch zal leeren. MAJOOR THOMSON. De minister van binnenlandsche zaken, overwegen de, dat, tengevolge van de benoeming van den heer L. W. J. K. Thomson tot majoor der infanterie, in het kiesdistrict Leeuwarden een verkiezing moet plaats hebben voor een lid van de Tweede Kamer der Staten-Qeneraal, heeft bepaald, dat die verkiezing zal plaats hebben op Donderdag 19 Juni, de stemming, zoo noodig, op Maandag 30 Juni, de herstemming, zoo noodig, op Maandag 7 Juli. CI1R. inSTORISCHE TTNÏE. Het bestuur van de Centrale Christelijk-Historischa Kiesvereeniging in het distriet Ede heeft van het bestuur van de Christelijk-IIistorische Unie de mede- dceling ontvangen, dat de organisatie te Ede niet lan ger beschouwd kan worden als te behooren tot d« Christelijk-Historische Unie. Naar aanleiding van de mededeelingen van het Hbld. over de vergadering van de Chr. Hi31Unie schrijft de Standaard: Het deed ons dan ook genoegen, dat de heer Slioeck llonkemans veel van 't verhaalde weersprak. Toch had zijn verklaring beslister kunnen zijn. Vraag maar eens, wie al deze weken meer dan juist De Standaard in de weer was, om 't juist voor het Kabinet op te nemen. KAMERVERKIEZINGEN. Naar het Hbld. meldt, doet een groep winkeliers haar best om in de Amsterdamsche districten I en VIII candidaten voor de Kamer te stellen, die „tegen de winkelsluiting en tegen de tariefwet" zijn. Gemengd nieuws. EEN MOOIE INZENDING. Op de E. N. T. O. S. (Eerste Nederlandsché' Ten toonstelling op Scheepvaartgebied) te Amsterdam is Zaterdag een voorwerp aangebracht, dat een der grootste aantrekkelijkheden van de historische afdee- ling en van de heele tentoonstelling zal zijn. Op ver zoek van de commissie dezfcr afdeeling, een verzoek dat door bemiddeling van het ministerie van büiten- landsche zaken en onzen gezant aan het Duitsche hof naar Berlijn werd overgebracht, heeft keizer Wilhelm, die reeds zoo dikwijls met groote welwillendheid voor werpen uit zijn particulier bezit voor tentoonstellin gen beschikbaar stelde, voor de tentoonstelling afge staan het buitengewoon fraaie model van een Hol- landseh oorlogsschip, dat aan Z. M. zeiven toebehoort en te Berlijn een plaats inneemt in het Hohenzollern- musfcum. Zeer waarschijnlijk is dit model óngeveer in 1665 te Amsterdam gemaakt en door de stad ten geschenke gegeven aan den jongen Prins Willem III, uit wiens nalatenschap het door vererving in het bezit zal zijn gekomen van den Duitsehen Keizer. Naast de andere i ook zeer mooie modellen uit. rijks- en andere verzame- j lingen en uit particulier bezit, die op de tentoonstel- j ling een plaats krijgen, zal dit prachtige model een schitterend figuur maken. LICHAMELIJKE OPVOEIINO. De minister van Binnenlandsche Zaken heott hij de medecleeling betreffende het instellen der inspectie voor de lichamelijke op voeding,..aan de Gedeputeerde Staten der provincie o.m. het volgende omtrent do taak der inspecteurs geschreven. In de eerste plaats zal aan dezo inspecteurs zijn op gedragen het houden van toezicht op en het bevorde ren van het gymnastisch onderricht aan jongelieden, die het bewijs van voorgeoefendheid wenschen te ver werven, bedoeld in art. 70 der Militiewet. Bovendien zullen zij zich hebben te beijveren om, waar plaatse lijke omstandigheden dit mogelijk maken, het ge- wenschte verband te leggen tusschen de verschillende vormen van lichanmsontwikkoling der rijpere jeugd, zoodat het denkbeeld ingang vinde, dat de bovenbe doelde opleiding niet is te beschouwen als een africh ting zonder meer op het militiediploma, maar als een integreerend deel der opvoeding. Vervolgens zullen zij ook hun aandacht moeten wijden aan het vraag stuk der lichamelijke opvoeding met betrekking tot de nog schoolgaande jeugd. Bij al de-ze onderwérpen zal

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 1