ran Pianoonder wys, SPROKKELINGEN. Is het een nierziekte AD VERTE N T I E N. Mej. W S. SCHILLING, Diploma N. T. V, - GEESTERSINGEL E 82, beveelt zich aun'to?têtgevm tiet zonnige winterweer voelde hij op zijn schrale le den als een koestering, en ineens begreep hij hoe moei lijk het voor zijn vrouw was om hot kind tot goedgun stigheid te dwingen. Kom, zei hij zichzelf, laat ik de minste wezen, 't is voor haar lang niet alles 1 Zijn bleek gezicht tot een lach verdwingend, die door het gedwongen© eer 'n grijns werd, stak hij zijn hoofd naar binnen, ooge-vroeg zijn vrouw om op te stappen. Ja, zoo dadelijk, zei ze stug, zonder zioh zelfs te verroeren. -O!! Hij preste zich weer tot geduld, omdat het niet anders kon. Dat korte woord van zijn vrouw betteekende al genoeg, het zette hem tegenover de on wil van het kind; ze beleedigde hem, maar natuurlijk, dat zag ze niet in. Om geen al te mal figuur te slaan maakte hij nu maar grapjes, waarvoor zijn vrouw meestal gevoelig bleek, haar tevens paaiend met een gedweeë laeh, al stond het vloeken hem ook nader. Tilly, haar boterham moeizaam opgekauwd, zat we zenloos voor zich uit te staren. De grapjes van haar vader, die trachtte moeder welgevallig te zijn, erger den haar, doch ze liet dit niet blijken. Als ze het zoo vroolijk hadden, moesten ze dit zelf weten, 't zou ze wel opbreken. Ruffert bespeurde de onwil van het kind, doch deed of hij niets zag. - Zeg es wat tegen Til, fluisterde de moeder hem in het oor. Tegen Til? vroeg hij verwonderd. Ja, wat aardigs, wat hartelijks.ia je dat te veel Ho! verbaasde hij zich opnieuw. 1Schreeuw niet zooZe behoeft het niet t« hoeren, 't is al erg genoeg! Hij zweeg dadelijk. Jij snapt ook niet veel! - Nee, zei hij gesmoord. Wel, jij hebt niet en ik heb niet, dan moet hot toch van haar komme, je bent ook niet vlug van be- &rip- v Nou best, wat mo'k zegge? zei hij, haar gelijk ge vend. Wel, da's nou ook wat.mot ik 't je met de paplepel ingeve? 't Nest heeft maling aan mij, verweerde hij zich. Reden te meer. war toch 'es wijs! Hij draaide zich moeizaam rond op zijn schuin ge sleten hakken, trok verlegen aan zijn verflertste snor en nog wist hij niets. Dan ging hij toe op Tilly, die de kruimels brood uit haar schort vergaarde en vroeg, zijn harde stem zoo tot liefheid dwingend dat hij zelf huilerig ervaa werd: Hêt 'et gesmaakt, kind Tilly staarde hem gevoelloos aan. Haar koude blik ken omvatten hem geheel, duidelijk zeien ze: wat kan ja dat schelen of 't mij smaakt of niet, wat heb ik ei genlijk met je van doen! Dadelijk gooide hij het over een andere boeg. Na tuurlijk, hij telde voor haar niet mee! Zich nu over haar heen buigend om haar onverzettelijkheid te bre ken, zei hij kortademig: Doe je moeder geen verdriet Til, kom wees een flinke meidl - Ik doe geen verdriet.jij doet 'et, ik niet! zei het kind schril. Wild had ze 't uitgestooten, en nu staarde ze hem aan met felle oogen, gereed tot verweer. Dit bracht ook hem buiten zichzelf. In drift pakte hij haar bij de arm en. schreeuwde heesch: Wat weet jij d'er van, stekel die je bent! La toe los, la me los, gilde ze. Hij liet haar arm al los en stond ontsteld van zich zelf. T Was niet zijn bedoeling geweest haar pijn te doen of zelfs maar hardhandig te w«zen. - Ik doe je toch niks! nijdigde hij terug. Ja knijpt me, leelijkerd. -Je liegt, ik pakte je enkel bij je vlerk, is dat zoo erg. Als je daar nog niet tege kant.1 De moeder, gelijk al toeschieten*!, duwde hem weg, nam Tilly in haar armen en suste het weerbarstige kind, woedend de oogen op haar man gericht. Sma lend zei ze: -Nou, dat knap je daar ook mooi op.ik heb jou öcrodig uit te sture.Do hemel bewaar me wat vent Ho! verweerde hij zich, niet wetend wat te zeg gen. (Ja weg! Hij snoof eens geweldig, omdat hij zich inhouden moest, lachte dan hoonend, ging naar buiten, 't Was 't eenige wat hem overbleef nu zijn goede wil zoo faalde bij het wicht. Moeder Van Erp loenschte eens met een norsch ge zicht, of ze daar altijd nog waren. Om dat spektakel bekommerde ze zich weinig, ze kende ook wel zoowat de oorzaak van dergelijk gekibbel, maar toch waarom maakten ze dat. niet liever uit op den openbaren weg, haar logement was allerminst de geschiktste plaats voor twisten onderling. Ben jullie daar nou nog, schreeuwde ze. Blijf jullie soms vannacht? Welnee, daar valt hier in de buurt immers niks te halen. O, ik docht zoo.affijn, mot je zellef wete! De logementhoudster trok haar gerimpeld hoofd al weer terug, terwijl dc moeder Tilly's beschreide oogen bette en ze daarna afdroogde. Met zoo'n behuild kind kon je nergens aankloppen, zo zotien vast en zekor niet. gelooven Tilly's vertelsels en de hand op de zak houden. Nu sloot de vader de deur weer open en vroeg of ze meegingen. Ze wees op Tilly, schokschouderde van niet kunnen en dat hij geduld moest hebben. Met grimmige oogen, die toch ook zijn machteloos heid aangaven, stond hij te twijfelen. Heel het ak koord, dat zag hij klaar, vannacht in het eerste sa menzijn na maandenlange afwezigheid weer ontstaan, lag verbroken door zijn eigen onhandigheid, nu erger dan ooit vervreemd van elkaar. Hij moest dus maar alleen op stap. Gram op het kind, dat zich stelde tua- schen hem en haar, verduisterden zijn oogen; hij smoorde een vloek, en prevelde: Ajuusies, ik ga maar vooruit, wacht daar ginds op j*- ONDERZEESCHE UITBARSTINGEN. Evenals op het vasteland hebben ook onder de zee vuleanische uitbarstingen plaats, en hoe zonderling het ook mag schijnen, toch zijn juist de Oceanen zeer rijk aan onderzeesche vulkanen. Dit is b.v. in de om geving •van het eiland Sint-Paul in den Atlantischen Oceaan het geval, evenals in het gebied van de Azo- ren en de Antillen en verder de Andamanen en Niko- baren, in de golf van Bengalen zoowel als in den Griekschen Archipel. Honderden, ja duizenden klei nere en zelfs grootere eilanden zijn in den loop der tijden van vulkanisch uitbarst.iugsmatcriaal opge- bonwd en zelfs van eenige der bekendste vulkanen, die nü op het land liggen, zooals de Etna en den Ve suvius, weten we, dat ze hun werkzaamheid als onder zeesche vulkanen zijn begonnen. Verscheiden vulkanische eilanden zagen zoowel de .ouden als de mensehen uit onzen tijd met eigen oogen uit de zeeen opstijgen, terwijl de elementen geweldig te keer ginger, en velen daarvan zag men ook weer verdwftne*. Bijna komisch is het wanneer men leest, hoe eeuige wakkere zonen van Albion in 1811 in de Azoren onder bliksem en donder een klein eiland za gen ontstaan, dat ze zoo spoedig mogelijk onder den naam Sabrina als eigendom van de Engelsche kroon verklaarden. Het jonge zeekind gaf er echter de voorkeur aan liever nog vlugger dan het gekomen was, weer te verdwijnen,* Ver van alle eilanden in zee liggende telegraafka bels, die men niet zelden totaal doorgesmolten eu soms nog met aanhangende lava naar boven haalt, evenals uitgestrekte, drijvende puimsteen velden, die de schepen soms midden in den Oceaan en buiten het bereik van stroomingen aantreffen, leggen er even eens getuigenis van af, dat de vuurgod Vulkanus ook onder de zee zijn reusachtige werkplaatsen opslaat. In de reusachtige waterwoestijn der Oceanen, die de schepen van de verschillende landen, altijd langs den zelfden weg doorkruisen, hebben verreweg de meeste uitbarstingen ver van de menschelijke oogen plaats. Toch zijn enkele in de nabijheid van schepen opge merkt. Zoo vertelt de kapitein van het schip „Alice Frazer" van zulk een uitbarsting het volgende: „Den 26 Juni 1856 bevond zich onze stoomboot met zes an dere walvischvaarders in de Omninah-straat van den koning-George of Lazarus-Archipel, toen men plotse ling verscheidene hsvige stooten in het schip voelde, vergezeld van een lang, dof brullen van de zee. Uit de zee verhief zich op verschillende plaatsen een dikke zwarte rookkolom, die tot aanzienlijke hoogte opsteeg. Dit hield ongeveer een halven dag aan, totdat een krachtig uit het Zuiden waaiende wind de rook nog meer neerdrukte en zoo de geheele zeevlakte in de diepste duisternis hulde. Nu vernam men een lang durig, donderend gerommel juist onder het schip en plotseling bleek, dat tusschen onze kleine vloot, of liever daaronder een onderzeesche vulkaan uitbarstte. Woest golfde het water op, verhief zich tot onstuimi ge golven en toen schoot vanuit de zee in draaiende bowoging een kolossale, glinsterende waterzuil, hoog de lucht in. Onder verschrikkelijk gerommel, dat de lucht deed trillen, zag men geweldige rook- en vlam- menzuilen, evenals gloeiende lava en puimsteen uit de zee omhoog breken. Even snel, als het kwam, ver dween het grootsche natuurverschijnsel weer." Zooals hier geschilderd, schijnen de meeste onder zeesche uitbarstingen te geschieden. In het begin, en wel plotseling, wordt het water woest, komt in een opboirrelende en kokende beweging en dan spuiten reusachtige waterkolommen, vereenigd of gescheiden, uit het wilde water omhoog, waarop weldra rook- en vuurzuilen, bijna altijd vermengd met lava en puim steen, volgen. Soms worden daarbij vuleanische eilanden gevormd, dikwijls och ter ook niet. Hoe snel deze echter dik wijls verdwijnen, vertelt het scheepsjournaal van het Deensche zeilschip „Lutterfeld". De kapitein vertelt daarin: „Den lOden December 1877 was ik in de na bijheid van Vuurland (Patagonië)i bijna op een klein eiland van 20 Meter hoogte geloopen. Het schip draaide bij, totdat het dag werd, waarop we naar het eiland voeren, dat vanaf het oogenblik, dat wij het be merkt hadden, verbazend veel kleiner was geworden. Rondom de vuleanische rotsmassa kookte het water nog, ofschoon er geen rook meer van opsteeg en ze was zoo heet, dat men er geen voet op had kunnen zetten. Intusschen werd het eilandje zienderoogen kleiner en reed9 om 8 uur kon ons schip weer over de plaats varen, waar het eenige uren tevoreu nog uit het water stak." Andere, niet ongewone verschijnselen, die onderzee sche uitbarstingen vergezellen, worden in het journaal van een Engelseh schip verteld. Dit schip kreeg op zijn reis naar Malta plotseling een zeer hevige schok, waardoor do beide masten als door een zeer sterke windstoot overboord geworpen werden, ofschoon de zee stil was. Twee uur later begon de wind hard uit het Zuid-Oosten te blazen. Plotseling word het weer windstil. Tegelijkertijd steeg uit de zee zulk een be nauwende zwaveldamp op, dat zelfs de matrozen in de takels nauwelijks konden ademen. Ook deed zich een zoo groote hitte voelen, dat ze nauwelijks te verdra gen was. Terwijl het vaartuig heftig heen en weer geslingerd werd, zag men plotseling op een afstand van minder dan een kilometer drie geweldige vuur kolommen uit de zee omhoog stijgen. Men kon ze on geveer tien minuten lan& waarnemen, totdat plotse ling een tweede hevige windvlaag het vaartuig van de heete luchtstroom wegvoerde. Bijna altijd worden onderzeesche uitbarstingen door meer of minder sterke zeebevingen voorafgegaan, die zoo hevig kunnen zijn, dat op de schepen geen man zich op de been kan houden, dat de vaartuigen opgenomen worden en zelfs de visschen over de opper vlakte van de zee geslingerd worden. Aan den ande ren kant kon men soms waarnemen dat de oppervlakte van het water in het verdere verloop van zulke uit barstingen in verhouding rustig bleef. Zoo vertelt een ooggetuige van een onderzeesche lavauitstroo- ming in de nabijheid van de haven in de Kealakekula- baai (Hawni) o. a. het volgende: „In den namiddag vo-eren wij met booten naar de plaats waar het water het hevigste kookte en gedurig talrijke groote lava- brokken aan de oppervlakte verschenen en tegen de booten stootten. In een minuut werd onze boot door niet minder dan zes stukken lava getroffen, die onge veer twee kubieke voeten groot waren, doch het vaar tuig kreeg geen schade, omdat de lava geheel week was. Op een oogenblik zagen wij honderden rood gloeiende lavabrokken ronddrijven, ze zonken echter na de afkoeling even vlug, als ze opgestegen waren. De diepte van het water bedraagt in dit deel van de zee 37 tot 110 meter." In elk geval bekooren de onderzeesche vulkaanuit barstingen tot de meest interessante geologische ver schijnselen, die zich op onzen aardbol afspelen. T-ot in de vroegste tijden reiken ze, zooals in het bizonder do vele vuleanische massa's met de ingesloten over blijfselen van zeedieren verraden, die klaarblijkelijk in de zeer vroego tijdperken thuishooren. HET „KWADE OOG." Zooals het heet, bezit de blik van zekere personen of dieren een bovennatuurlijke kwade macht, die men in het geheel niet, of slechts zee^ moeilijk kan ont wijken. Vooral de Italiaan gelooft aan het kwade oog als aan een evangelie. De gave van het kwade oog, zoo meent hij, kan bewust zijn; d.w.z. dat de bezitter de onheilspellende gave met boos opzet gebruikt en iedereen, die met dezen persoon in aanraking komt. daarvan do vreeselijke gevolgen als ongelukken, ziekte of mislukking van alle ondernemingen ondervindt. Ook kunnen goedigo en onschuldige mensehen het kwade oog bezitten, en voor de vermeende uitwerking van hun blik zijn ze zelf niet minder bang dan dege nen, die erdoor getroffen worden. En iemand die met het kwade oog behept is, is voor zijn geheele leven onmogelijk voor de samenleving geworden, omdat men hem vreest, ontwijkt en niemand persoonlijk of in ge zelschap met hem wil te maken hebben. Het is bekend, dat het geloof aan het kwade oog hot overblijfsel van het oude heksengeloof is, dat in dezen vorm vanuit de middeleeuwen tot nu bewaard gebleven is. Wanneer vroeger iemand, van wien men aannam, dat hij door den duivel bezeten was, men sehen en dingen „beheksen" kon, werd een dergelijke uitwerking aan diens blik toegeschreven. In. de Romaansche landen zooals Italië, Zuid-Frank rijk,' in Spanje «o ook in Portugal is het bijgeloof zeer verspreid. Ook' in ffet platteland va» Duitsch- land heerscht het bijgeloof nog in sterke mate en niet alleen de blik maar ook de woorden van iemand, die booze iuvloeden uitoefent, kunnen kwade gevolgen hebben. Prijzende woorden uit zulk een mond hoort men niet graag en men zegt snel, om de tooverij on schadelijk te maken „onbesproken" of „onberoepen" en klopt met de vingers driemaal op tafel. Ook in Italië gebruikt men tegenmiddelen voor het kwade oog; van bepaalde'bewegingen, die de tooverij hun kracht moeten ontnemen, van gebeden en bezwerings formulieren tot ingewikkelde medicamenten, die uit tallooze, meer of minder zeldzame bestanddeelen sa mengesteld zijn. PARIJZEN AARS EN PARISIENNES. „Er was eens," kan tegenwoordig een grootvader tegen zijn kleinzoon zeggen, „een stad, van welker naam een geheimzinnige bekoring uitging: Parijs! Een bloeiende oase van levensvreugde in de alledaag- sche woestenij, de vuurtoren, die den weg wees naar alle genoegens. De stad, waarvan de lucht reeds iemand bedwelmde, de stad van dwaasheid, van eeuwig' dansen en eeuwig lachen, de stad van lichtzinnigheid." Maar dit Parijs is reeds lang slechts een sprook- jesstad. Parijs is solider geworden; maar eigenlijk was al deze lichtzinnigheid slechts uiterlijke schijn. De Franschman is in den grond ernstig en bezadigd, doch deze stille, vreedzame, met ongehoorde taaiheid aan het oude vasthoudende burger, die slechts moei lijk tot iets nieuws kan besluiten lijdt aan aanvallen van zijn temperament, hij kan ineens een bloeddorstig omwentelaar, een razende, schreeuwende revolutionair worden, omdat geen volk ter wereld zoo gemakkelijk voor de suggestie der menigte bezwijkt. Daar werden de vuren van de revolutie aangestoken, van daar, waar de traditie het hechtst wortelt ging de omwenteling uit, en vanuit Parijs komen nu nog alle nieuwe modes. Een zeldzame tegenstrijdigheid! De conservatiefste natie der wereld brengt ons steeds het nieuwste en allernieuwste. Maar de voornaamste factor in bet Parijsche leven is ook het vreemdelingenverkeer. De vreemdelingen vullen de theaters en uitspanningslo kalen, zij zijn de beste koopers in de Rue de la Paix, voor hen werken de groote modemagazijnen en voor de vreemdelingen vertoont men het verguldsel, dat nu eenmaal bij den naam van Parijs behoort. Het is be grijpelijk, dat de smaak van den vreemdeling in aan merking moet worden genomen. Eenige jaren gele den nog waren de rijke Noord-Amerikanen de voor naamste klasse van de gasten. Nieuw-York stuurde in het voorjaar zijn millioenairs over en Parijs Nieuw-York was de hoofdstraat der mode. Tegen woordig zijn de dingen veranderd. In de laatste ja ren ging Zuid-Amerika zeer hard vooruit en de ge zochte vreemdeling, de vreemdeling waarvan de mo demagazijnen en de uitgaande wereld thans droomen. is de Zuid-Amerikaan. Uit den beginneling is een solide Croeusus geworden, met onberispelijke manie ren en de beste gezelschapsvormen. Maar hun smaak is toch wat bonter dan de nuchtere ideeën van don Noord-Amerikaan. En wanneer tegenwoordig de Pa rijsche mode levendiger en heller van kleur wordt, dan komt het, misschien onbewust van de nieuwe klanten, waarnaar de kermis der ijdelheid te Parijs den ganschen winter verlangt. Indien in het voorjaar de vreemdelingen Parijs overstroomen, begint het seizoen, het beroemde Parij sche leven, dat in den grond niets is dan het leven van den vreemdeling in Parijs, waarin de typische burgerij nauwelijks betrokken wordt. HET GEVAAR VAN DEN BLIKSEM. Een Duitsch doctor heeft de opmerking gemaakt, dat de bliksem alleen daar inslaat, waar twee onder - aardsche wateraderen, onverschillig op welke diepte, elkander kruisen. Men kan naar alle waarschijnlijk heid aannemen, dat door de wrijving van de onder de aarde stroomende wateren met den aardlaag electri- citeit ontwikkeld wordt. Bij bovengrondsche water- stroomen, die natuurlijk ook in wrijving komen met den bodem, wordt geen electriciteit ontwikkeld, het geen evenmin het geval is bij ondergrondsche stil staande wateren. Hoe dat komt kan nog niet opge helderd worden. Wanneer de bliksem in een meer of de zee slaat, kan men aannemen, dat zich onder den bodem stroomend water bevkidt. De doctor veronder stelt nu, dat tusschen de boven- en de ondergrond sche electriciteit het evenwicht hersteld wordt, even als tusschen de polen van een langzaam bewegende electriseermachine. Wanneer de spanning aan beide zijden te sterk wordt, ontstaan bliksem en donder. Daarom is hot natuurlijk, dat het inslaan daar plaats heeft, waar de opeenhooping het gTOotst is, dus daar, waar twee electrische stroomen elkaar kruisen. Wat op deze plaats staat, of het een goedgeleidende boom of een niet-geleidende marmeren zuil is, of een huis met of zonder bliksemafleider, is onverschillig. Het voordeel van den laatste is alleen, dat deze door zijn uitstraling de herstelling van het evenwicht be vordert. Zoo merkte de doctor op, dat de bliksem, in plaats van in een hoogen populier, die toch naar men algemeen denkt de bliksem aantrekt, in een vijf schre den verder staanden kleinen verschrompelden kersen boom sloeg. De onderzoekingen wezen uit, dat de populier niet op een kruising van wateraderen stond, doch de kersenboom wel. Indien de hoogte en de stof waaruit de voorwerpen, die door den bliksem zouden worden getroffen, be staat, een rol speelde, dan kan men slecht aannemen, dat niet do hooge, goedgeleidende populier, doch wel het kleine, onschuldige en slecht, dragende kersen- 9enboompje werd getroffen. Ook zou hot bij de enor me hoogte, waaruit do bliksem komt en de groote electrische spanning, onverschillig zijn, welke hoogte bet. te treffen voorwerp heeft. De bliksem slaat, in stinctief als het ware, -op die plaats In, waar de meeste ongelijksoortige electriciteit uitstroomt. Wel slaat de bliksem met voorliefde in eiken en populieren, maar dat komt waarschijnlijk doordat ze zonder hinder op ondergrondsche wateraderen groeien, hetgeen andere boomsn niet doen, zooals beuken en het meerendeel van de vruchtboomen. Sommige hoo rnen kunnen op bepaalde plaatsen niet groeien en on derzoekingen hebben uitgewezen, dat deze boomen op een ondergrondschen stroom stonden. Al is deze nog zoo diep gelegen, al is bet 100 of 300 voet, de haarve- zeltjes zijn zóó gevoelig, dat ze de permanente electri sche uitstralingen niet verdragen kunnen, waardoor de boom ook niet gedijt. De proef op de som is zeer eenvoudig, wanneer men op de plaats, waar de bliksem inslaat een beuk of een ooftboom plant; men zal dan zien dat de_ planten niet verder groeien. DE BESTE ZOMERKLEEDING. Dikwijls wordt de hitte in ons land even groot als in de tropen en daarom kunnen wij gerust in den zo mertijd de kolonisten navolgen in hun kleeding. Dat de witte en lichte stoffen het beste zijn voor den war men tijd, is genoeg bekend. Witte stoffen kaatsen het grootste deel van de warmtestralen terug, hetgeen bij de zwarte nog niet voor de helft bet geval is. Lichtgele komen d^ witte stoffen het meest nabij en daarom hebben dc lichtgele kbakistoffen zooveel in gang in de tropen gevonden. Lichtgroen, rood en grijs zijn er echter al verkeerd in het warme jaarge tijde. Katoenen weefsels leiden de warmte het best af, linnen bijna evengoed, wol reeds veel slechter en zijde staat daar ongeveer tusschenia, Dat men zich" in den zomer lichter moet kleeden dan anders, is een oude ervaring. Terwijl de tempe ratuur van het onbekleede lichaam 2732 graden Cel sius is, heeft de bekleede huid bij oen buitentempera tuur van meer dan 24 graden reeds een warmte van 34 3 35 graden. Deze hooge temperatuur kan bij zwaren arbeid enz. zelfs tot koortstemperaturen stijgen. Door een eenvoudige zomerkleeding komen onge veer 934 liters lucht heen, door dikke kleeren slechts een klein deel daarvan. Gewoonlijk heeft de lucht, welke de huid tusschen de kleeding en het lichaam omgeeft, een vochtigheidsgehalte van 3040 procent. Wordt de kleeding ondoelmatig zwaar, donker en on doordringbaar gekozen, dan kan het zich tot 55 a 65 procent verhoogen. Daarbij kan gevaar voor het wel zijn van den drager ontstaan. Wanneer de kleeding ondoelmatig is en veel warmte ontstaat, kan men door de hitte bevangen worden. Daarom moet men witte lichte kleeren dragen, die een ongestoorde uitwase ming toelaten. Is de z.g. zonnesteek die aan een rood gezicht, bewusteloosheid in ernstige gevallen, droogheid van de huid, zwakte, trillen enz. te herkennen is echter- ingetreden, dan is het 't allerbeste voor een behoor lijke warmteafleiding te zorgen; losmaken van de kleeding, koud water, frissche lucht en afkoeling, kamferinjecties enz. De werkelijke zonnesteek, die dikwijls met het bovenstaande verwisseld wordt, is het gevolg van een oververhitting van het lichaam. De verschijnselen doen zich alleen voor, als de zon schijnt, terwijl men meer door de warmte bevangen wordt bij bedekte lucht, wanneer men de vochtigheid om zoo te zeggen voelt. Directe bestraling door de zon heeft den zonnesteek ten gevolge. Een plaatselijke oververhitting van de hersenen, zonder dat het lichaam zelf een verhooging van temperatuur ondervindt, hetgeen wel het geval is, wanneer men door de warmte bevangen is, is dik wijls in ernstige gevallen de oorzaak van den dood. De chemisch werkzame zonnestralen, de blauwe tot de ultraviolette, worden het beste door dunne, donke re kleeren onschadelijk gemaakt. De gewoonte van veel Bedouinenstammen, om ook in den heetsten zo mer donkere wijde kleeren te dragen, heeft hierdoor een wetenschappelijke rechtvaardiging gevonden, hoe verkeerd ook bij oppervlakkige beschouwing de don kere kleeding daar schijnen moge. In onze zone ech ter moet men de lichte witte kleeding, lichte schoe nen, stroohoeden, enz. aanbevelen. Op heete dagen behoeft de lichte kleeding in het geheel geen luxe te zijn, doch de dracht van iedereen. AARTSHERTOG JOSEPH VAN OOSTENRIJK EN DE ZIGEUNERS. Interessante pogingen om de nomadiseerende Zi geuners vaste woonplaatsen te verschaffen heeft de, eenige jaren geleden gestorven Aartshertog van Oos tenrijk, Joseph, ondernomen. Hij bezat in de nabij heid van Boedapest een slot en een groot landgoed. Met zijn levendige belangstelling voor het Zigeuner volk was hij na theoretische en praetische studiën be gonnen een woordenboek over de Zigeunertaal samen te stellen, doch hij heeft het werk niet voltooid. Nu wilde hij trachten het trekkende volkje of tenminste eenige familiën, te hervormen tot landbouwers en daarom gaf hij een van de in die streek rondtrekkende stammen woningen en akkers. De huizen werden ruim gebouwd, bij elk was een aardig tuintje, de kamers werden eenvoudig maar ge zellig ingericht, keukengerei gegeven, de moestuin van elk huis vau het noodige tuingereedschap voor zien en iedere familie kreeg zooveel bouwland, dat ze van de opbrengst bij gewonen arbeid goed leven kon. De bodem in dat deel van Oostenrijk is zeer vrucht baar en verlangt niet overmatig veel arbeid. Aarts hertog Joseph, die zijn mensehen kende, had voor de Zigeuners den besten grond uitgezocht. Er waren dan ook weldra families genoeg, die graag in de aardige huizen wilden wonen en er zich uitstekend inrichtten. In de eerste maanden ging het met het werk tame lijk goed. De Aartshertogelijke beambten gingen de zaak na en gaven zich moeite, de Zigeuners de begin selen van den akkerbouw en de huishouding te leeren. De meeste van de bruine zonen der „poesta" hadden nog nooit achter een ploeg geloopen, want ze hielden zich gewoonlijk bezig met ketellappen, hoefbeslag en stelen. Nu moesten zij ernstig werk doen en dat was in het begin niet pleizierig. De aangeboren lui heid zegevierde natuurlijk zeer gauw en er gebeurde, wat eigenlijk uit den aard der zaak gebeuren moest; op zekeren dag was de eerste familie met have en goed verdwenen. Ze was in zooverre eerlijk geble ven, dat ze het niet aan haar behoorende huisraad achtergelaten had. De Aartshertog werd er door ge troffen, doch vatte dit geval als een uitzondering op. Weldra had het eerste voorbeeld navolging gewekt. Op een mooien dag na een voordeeligen oost vonden de inspecteerende beambten alk huizen leeg, de bewo ners waren vertrokken. Ze hadden alles wat ze op hun armoedige karren konden laden meegenomen en waren de wijde wereld weer ingetrokken. Het zou den Aartshertog natuurlijk gemakkelijk genoeg geweest zijn, met behulp van gendarmen de vluchtelingen te achterhalen, en zijn eigendom terug te krijgen, maar hij wilde van de zaak verder geen op hef maken. Aan een nieuwe koloniseering van Zigeuners heeft hij echter niet meer gedacht. Ingezonden Mededeelingen. Ja, indien gij waterzuchtige zwellingen rond de oogen, in de enkels of polsen hebt; indien gij voort durende aandrang tot urineloozing, bezinksel in het water, branderige pijn bij de loozing hebt; indien uw slaap verstoord is en gij iederen morgen vermoeid op staat; indien gij stekende pijn in, den rug en de len denen hebt of rkeumatische pijnen in de ledematen; ischias, rheumatiek, jicht, steen, uremie kunnen de ge volgen ervan zijn. Fosters Rugpijn Nieren Pillen genezen nier- en blaaskwalen, doordat zij de zwakke of zieke nieren genezen en versterken, en haar zoodoende in staat stellen om haar gewichtig werk, het filtreeren van het bloed, behoorlijk te verrichten. Uw leven hangt van uw nieren af, want iedere drie minuten, dag en nacht, wordt liet bloed door de nieren gevoerd. Haar te ver- waarloozen is gevaarlijk, doch indien gij haar gezond houdt, houden zij u gezond. Foster's Rugpijn Nieren Pillen zullen dit voor u doen en haar genezen, indien zij ziek zijn. J3 Te Alkmaar verkrjjgb. bjj de hh. Nierop en Slothouber, Langestr 62. Toezending geschiedt fr. na ontv. v. postwissel h f 1.75 voor één, of f 10.voor zes doozen. Eiseht de echte Foster's Rugpijn NierenPillen, ih5£ 9"^ weigert elke doos, die niet voorzien (HRmK'is van nevenstaand handelsmerk

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 6