ran Pianoonder wys,
SPROKKELINGEN.
Is het een nierziekte
AD VERTE N T I E N.
Mej. W S. SCHILLING,
Diploma N. T. V,
- GEESTERSINGEL E 82,
beveelt zich aun'to?têtgevm
tiet zonnige winterweer voelde hij op zijn schrale le
den als een koestering, en ineens begreep hij hoe moei
lijk het voor zijn vrouw was om hot kind tot goedgun
stigheid te dwingen. Kom, zei hij zichzelf, laat ik de
minste wezen, 't is voor haar lang niet alles 1 Zijn
bleek gezicht tot een lach verdwingend, die door het
gedwongen© eer 'n grijns werd, stak hij zijn hoofd
naar binnen, ooge-vroeg zijn vrouw om op te stappen.
Ja, zoo dadelijk, zei ze stug, zonder zioh zelfs te
verroeren.
-O!! Hij preste zich weer tot geduld, omdat het
niet anders kon. Dat korte woord van zijn vrouw
betteekende al genoeg, het zette hem tegenover de on
wil van het kind; ze beleedigde hem, maar natuurlijk,
dat zag ze niet in. Om geen al te mal figuur te slaan
maakte hij nu maar grapjes, waarvoor zijn vrouw
meestal gevoelig bleek, haar tevens paaiend met een
gedweeë laeh, al stond het vloeken hem ook nader.
Tilly, haar boterham moeizaam opgekauwd, zat we
zenloos voor zich uit te staren. De grapjes van haar
vader, die trachtte moeder welgevallig te zijn, erger
den haar, doch ze liet dit niet blijken. Als ze het zoo
vroolijk hadden, moesten ze dit zelf weten, 't zou ze
wel opbreken.
Ruffert bespeurde de onwil van het kind, doch deed
of hij niets zag.
- Zeg es wat tegen Til, fluisterde de moeder hem
in het oor.
Tegen Til? vroeg hij verwonderd.
Ja, wat aardigs, wat hartelijks.ia je dat te
veel
Ho! verbaasde hij zich opnieuw.
1Schreeuw niet zooZe behoeft het niet t«
hoeren, 't is al erg genoeg!
Hij zweeg dadelijk.
Jij snapt ook niet veel!
- Nee, zei hij gesmoord.
Wel, jij hebt niet en ik heb niet, dan moet hot
toch van haar komme, je bent ook niet vlug van be-
&rip- v
Nou best, wat mo'k zegge? zei hij, haar gelijk ge
vend.
Wel, da's nou ook wat.mot ik 't je met de
paplepel ingeve?
't Nest heeft maling aan mij, verweerde hij zich.
Reden te meer. war toch 'es wijs!
Hij draaide zich moeizaam rond op zijn schuin ge
sleten hakken, trok verlegen aan zijn verflertste snor
en nog wist hij niets. Dan ging hij toe op Tilly, die
de kruimels brood uit haar schort vergaarde en vroeg,
zijn harde stem zoo tot liefheid dwingend dat hij zelf
huilerig ervaa werd:
Hêt 'et gesmaakt, kind
Tilly staarde hem gevoelloos aan. Haar koude blik
ken omvatten hem geheel, duidelijk zeien ze: wat kan
ja dat schelen of 't mij smaakt of niet, wat heb ik ei
genlijk met je van doen!
Dadelijk gooide hij het over een andere boeg. Na
tuurlijk, hij telde voor haar niet mee! Zich nu over
haar heen buigend om haar onverzettelijkheid te bre
ken, zei hij kortademig:
Doe je moeder geen verdriet Til, kom wees een
flinke meidl
- Ik doe geen verdriet.jij doet 'et, ik niet! zei
het kind schril.
Wild had ze 't uitgestooten, en nu staarde ze hem
aan met felle oogen, gereed tot verweer. Dit bracht
ook hem buiten zichzelf. In drift pakte hij haar bij
de arm en. schreeuwde heesch:
Wat weet jij d'er van, stekel die je bent!
La toe los, la me los, gilde ze.
Hij liet haar arm al los en stond ontsteld van zich
zelf. T Was niet zijn bedoeling geweest haar pijn te
doen of zelfs maar hardhandig te w«zen.
- Ik doe je toch niks! nijdigde hij terug.
Ja knijpt me, leelijkerd.
-Je liegt, ik pakte je enkel bij je vlerk, is dat zoo
erg. Als je daar nog niet tege kant.1
De moeder, gelijk al toeschieten*!, duwde hem weg,
nam Tilly in haar armen en suste het weerbarstige
kind, woedend de oogen op haar man gericht. Sma
lend zei ze:
-Nou, dat knap je daar ook mooi op.ik heb
jou öcrodig uit te sture.Do hemel bewaar me wat
vent
Ho! verweerde hij zich, niet wetend wat te zeg
gen.
(Ja weg!
Hij snoof eens geweldig, omdat hij zich inhouden
moest, lachte dan hoonend, ging naar buiten, 't Was
't eenige wat hem overbleef nu zijn goede wil zoo
faalde bij het wicht.
Moeder Van Erp loenschte eens met een norsch ge
zicht, of ze daar altijd nog waren. Om dat spektakel
bekommerde ze zich weinig, ze kende ook wel zoowat
de oorzaak van dergelijk gekibbel, maar toch waarom
maakten ze dat. niet liever uit op den openbaren weg,
haar logement was allerminst de geschiktste plaats
voor twisten onderling.
Ben jullie daar nou nog, schreeuwde ze. Blijf
jullie soms vannacht?
Welnee, daar valt hier in de buurt immers niks
te halen.
O, ik docht zoo.affijn, mot je zellef wete!
De logementhoudster trok haar gerimpeld hoofd al
weer terug, terwijl dc moeder Tilly's beschreide oogen
bette en ze daarna afdroogde. Met zoo'n behuild kind
kon je nergens aankloppen, zo zotien vast en zekor
niet. gelooven Tilly's vertelsels en de hand op de zak
houden.
Nu sloot de vader de deur weer open en vroeg of ze
meegingen.
Ze wees op Tilly, schokschouderde van niet kunnen
en dat hij geduld moest hebben.
Met grimmige oogen, die toch ook zijn machteloos
heid aangaven, stond hij te twijfelen. Heel het ak
koord, dat zag hij klaar, vannacht in het eerste sa
menzijn na maandenlange afwezigheid weer ontstaan,
lag verbroken door zijn eigen onhandigheid, nu erger
dan ooit vervreemd van elkaar. Hij moest dus maar
alleen op stap. Gram op het kind, dat zich stelde tua-
schen hem en haar, verduisterden zijn oogen; hij
smoorde een vloek, en prevelde:
Ajuusies, ik ga maar vooruit, wacht daar ginds
op j*-
ONDERZEESCHE UITBARSTINGEN.
Evenals op het vasteland hebben ook onder de zee
vuleanische uitbarstingen plaats, en hoe zonderling
het ook mag schijnen, toch zijn juist de Oceanen zeer
rijk aan onderzeesche vulkanen. Dit is b.v. in de om
geving •van het eiland Sint-Paul in den Atlantischen
Oceaan het geval, evenals in het gebied van de Azo-
ren en de Antillen en verder de Andamanen en Niko-
baren, in de golf van Bengalen zoowel als in den
Griekschen Archipel. Honderden, ja duizenden klei
nere en zelfs grootere eilanden zijn in den loop der
tijden van vulkanisch uitbarst.iugsmatcriaal opge-
bonwd en zelfs van eenige der bekendste vulkanen,
die nü op het land liggen, zooals de Etna en den Ve
suvius, weten we, dat ze hun werkzaamheid als onder
zeesche vulkanen zijn begonnen.
Verscheiden vulkanische eilanden zagen zoowel de
.ouden als de mensehen uit onzen tijd met eigen oogen
uit de zeeen opstijgen, terwijl de elementen geweldig
te keer ginger, en velen daarvan zag men ook weer
verdwftne*. Bijna komisch is het wanneer men leest,
hoe eeuige wakkere zonen van Albion in 1811 in de
Azoren onder bliksem en donder een klein eiland za
gen ontstaan, dat ze zoo spoedig mogelijk onder den
naam Sabrina als eigendom van de Engelsche kroon
verklaarden. Het jonge zeekind gaf er echter de
voorkeur aan liever nog vlugger dan het gekomen
was, weer te verdwijnen,*
Ver van alle eilanden in zee liggende telegraafka
bels, die men niet zelden totaal doorgesmolten eu
soms nog met aanhangende lava naar boven haalt,
evenals uitgestrekte, drijvende puimsteen velden, die
de schepen soms midden in den Oceaan en buiten het
bereik van stroomingen aantreffen, leggen er even
eens getuigenis van af, dat de vuurgod Vulkanus ook
onder de zee zijn reusachtige werkplaatsen opslaat.
In de reusachtige waterwoestijn der Oceanen, die de
schepen van de verschillende landen, altijd langs den
zelfden weg doorkruisen, hebben verreweg de meeste
uitbarstingen ver van de menschelijke oogen plaats.
Toch zijn enkele in de nabijheid van schepen opge
merkt. Zoo vertelt de kapitein van het schip „Alice
Frazer" van zulk een uitbarsting het volgende: „Den
26 Juni 1856 bevond zich onze stoomboot met zes an
dere walvischvaarders in de Omninah-straat van den
koning-George of Lazarus-Archipel, toen men plotse
ling verscheidene hsvige stooten in het schip voelde,
vergezeld van een lang, dof brullen van de zee. Uit
de zee verhief zich op verschillende plaatsen een dikke
zwarte rookkolom, die tot aanzienlijke hoogte opsteeg.
Dit hield ongeveer een halven dag aan, totdat een
krachtig uit het Zuiden waaiende wind de rook nog
meer neerdrukte en zoo de geheele zeevlakte in de
diepste duisternis hulde. Nu vernam men een lang
durig, donderend gerommel juist onder het schip en
plotseling bleek, dat tusschen onze kleine vloot, of
liever daaronder een onderzeesche vulkaan uitbarstte.
Woest golfde het water op, verhief zich tot onstuimi
ge golven en toen schoot vanuit de zee in draaiende
bowoging een kolossale, glinsterende waterzuil, hoog
de lucht in. Onder verschrikkelijk gerommel, dat de
lucht deed trillen, zag men geweldige rook- en vlam-
menzuilen, evenals gloeiende lava en puimsteen uit
de zee omhoog breken. Even snel, als het kwam, ver
dween het grootsche natuurverschijnsel weer."
Zooals hier geschilderd, schijnen de meeste onder
zeesche uitbarstingen te geschieden. In het begin, en
wel plotseling, wordt het water woest, komt in een
opboirrelende en kokende beweging en dan spuiten
reusachtige waterkolommen, vereenigd of gescheiden,
uit het wilde water omhoog, waarop weldra rook- en
vuurzuilen, bijna altijd vermengd met lava en puim
steen, volgen.
Soms worden daarbij vuleanische eilanden gevormd,
dikwijls och ter ook niet. Hoe snel deze echter dik
wijls verdwijnen, vertelt het scheepsjournaal van het
Deensche zeilschip „Lutterfeld". De kapitein vertelt
daarin: „Den lOden December 1877 was ik in de na
bijheid van Vuurland (Patagonië)i bijna op een klein
eiland van 20 Meter hoogte geloopen. Het schip
draaide bij, totdat het dag werd, waarop we naar het
eiland voeren, dat vanaf het oogenblik, dat wij het be
merkt hadden, verbazend veel kleiner was geworden.
Rondom de vuleanische rotsmassa kookte het water
nog, ofschoon er geen rook meer van opsteeg en ze
was zoo heet, dat men er geen voet op had kunnen
zetten. Intusschen werd het eilandje zienderoogen
kleiner en reed9 om 8 uur kon ons schip weer over de
plaats varen, waar het eenige uren tevoreu nog uit
het water stak."
Andere, niet ongewone verschijnselen, die onderzee
sche uitbarstingen vergezellen, worden in het journaal
van een Engelseh schip verteld. Dit schip kreeg op
zijn reis naar Malta plotseling een zeer hevige schok,
waardoor do beide masten als door een zeer sterke
windstoot overboord geworpen werden, ofschoon de
zee stil was. Twee uur later begon de wind hard uit
het Zuid-Oosten te blazen. Plotseling word het weer
windstil. Tegelijkertijd steeg uit de zee zulk een be
nauwende zwaveldamp op, dat zelfs de matrozen in de
takels nauwelijks konden ademen. Ook deed zich een
zoo groote hitte voelen, dat ze nauwelijks te verdra
gen was. Terwijl het vaartuig heftig heen en weer
geslingerd werd, zag men plotseling op een afstand
van minder dan een kilometer drie geweldige vuur
kolommen uit de zee omhoog stijgen. Men kon ze on
geveer tien minuten lan& waarnemen, totdat plotse
ling een tweede hevige windvlaag het vaartuig van
de heete luchtstroom wegvoerde.
Bijna altijd worden onderzeesche uitbarstingen
door meer of minder sterke zeebevingen voorafgegaan,
die zoo hevig kunnen zijn, dat op de schepen geen
man zich op de been kan houden, dat de vaartuigen
opgenomen worden en zelfs de visschen over de opper
vlakte van de zee geslingerd worden. Aan den ande
ren kant kon men soms waarnemen dat de oppervlakte
van het water in het verdere verloop van zulke uit
barstingen in verhouding rustig bleef. Zoo vertelt
een ooggetuige van een onderzeesche lavauitstroo-
ming in de nabijheid van de haven in de Kealakekula-
baai (Hawni) o. a. het volgende: „In den namiddag
vo-eren wij met booten naar de plaats waar het water
het hevigste kookte en gedurig talrijke groote lava-
brokken aan de oppervlakte verschenen en tegen de
booten stootten. In een minuut werd onze boot door
niet minder dan zes stukken lava getroffen, die onge
veer twee kubieke voeten groot waren, doch het vaar
tuig kreeg geen schade, omdat de lava geheel week
was. Op een oogenblik zagen wij honderden rood
gloeiende lavabrokken ronddrijven, ze zonken echter
na de afkoeling even vlug, als ze opgestegen waren.
De diepte van het water bedraagt in dit deel van de
zee 37 tot 110 meter."
In elk geval bekooren de onderzeesche vulkaanuit
barstingen tot de meest interessante geologische ver
schijnselen, die zich op onzen aardbol afspelen. T-ot
in de vroegste tijden reiken ze, zooals in het bizonder
do vele vuleanische massa's met de ingesloten over
blijfselen van zeedieren verraden, die klaarblijkelijk in
de zeer vroego tijdperken thuishooren.
HET „KWADE OOG."
Zooals het heet, bezit de blik van zekere personen
of dieren een bovennatuurlijke kwade macht, die men
in het geheel niet, of slechts zee^ moeilijk kan ont
wijken. Vooral de Italiaan gelooft aan het kwade
oog als aan een evangelie. De gave van het kwade oog,
zoo meent hij, kan bewust zijn; d.w.z. dat de bezitter
de onheilspellende gave met boos opzet gebruikt en
iedereen, die met dezen persoon in aanraking komt.
daarvan do vreeselijke gevolgen als ongelukken, ziekte
of mislukking van alle ondernemingen ondervindt.
Ook kunnen goedigo en onschuldige mensehen het
kwade oog bezitten, en voor de vermeende uitwerking
van hun blik zijn ze zelf niet minder bang dan dege
nen, die erdoor getroffen worden. En iemand die met
het kwade oog behept is, is voor zijn geheele leven
onmogelijk voor de samenleving geworden, omdat men
hem vreest, ontwijkt en niemand persoonlijk of in ge
zelschap met hem wil te maken hebben.
Het is bekend, dat het geloof aan het kwade oog
hot overblijfsel van het oude heksengeloof is, dat in
dezen vorm vanuit de middeleeuwen tot nu bewaard
gebleven is. Wanneer vroeger iemand, van wien men
aannam, dat hij door den duivel bezeten was, men
sehen en dingen „beheksen" kon, werd een dergelijke
uitwerking aan diens blik toegeschreven.
In. de Romaansche landen zooals Italië, Zuid-Frank
rijk,' in Spanje «o ook in Portugal is het bijgeloof
zeer verspreid. Ook' in ffet platteland va» Duitsch-
land heerscht het bijgeloof nog in sterke mate en niet
alleen de blik maar ook de woorden van iemand, die
booze iuvloeden uitoefent, kunnen kwade gevolgen
hebben. Prijzende woorden uit zulk een mond hoort
men niet graag en men zegt snel, om de tooverij on
schadelijk te maken „onbesproken" of „onberoepen"
en klopt met de vingers driemaal op tafel. Ook in
Italië gebruikt men tegenmiddelen voor het kwade
oog; van bepaalde'bewegingen, die de tooverij hun
kracht moeten ontnemen, van gebeden en bezwerings
formulieren tot ingewikkelde medicamenten, die uit
tallooze, meer of minder zeldzame bestanddeelen sa
mengesteld zijn.
PARIJZEN AARS EN PARISIENNES.
„Er was eens," kan tegenwoordig een grootvader
tegen zijn kleinzoon zeggen, „een stad, van welker
naam een geheimzinnige bekoring uitging: Parijs!
Een bloeiende oase van levensvreugde in de alledaag-
sche woestenij, de vuurtoren, die den weg wees naar
alle genoegens. De stad, waarvan de lucht reeds
iemand bedwelmde, de stad van dwaasheid, van eeuwig'
dansen en eeuwig lachen, de stad van lichtzinnigheid."
Maar dit Parijs is reeds lang slechts een sprook-
jesstad. Parijs is solider geworden; maar eigenlijk
was al deze lichtzinnigheid slechts uiterlijke schijn.
De Franschman is in den grond ernstig en bezadigd,
doch deze stille, vreedzame, met ongehoorde taaiheid
aan het oude vasthoudende burger, die slechts moei
lijk tot iets nieuws kan besluiten lijdt aan aanvallen
van zijn temperament, hij kan ineens een bloeddorstig
omwentelaar, een razende, schreeuwende revolutionair
worden, omdat geen volk ter wereld zoo gemakkelijk
voor de suggestie der menigte bezwijkt. Daar werden
de vuren van de revolutie aangestoken, van daar, waar
de traditie het hechtst wortelt ging de omwenteling
uit, en vanuit Parijs komen nu nog alle nieuwe modes.
Een zeldzame tegenstrijdigheid! De conservatiefste
natie der wereld brengt ons steeds het nieuwste en
allernieuwste. Maar de voornaamste factor in bet
Parijsche leven is ook het vreemdelingenverkeer. De
vreemdelingen vullen de theaters en uitspanningslo
kalen, zij zijn de beste koopers in de Rue de la Paix,
voor hen werken de groote modemagazijnen en voor
de vreemdelingen vertoont men het verguldsel, dat nu
eenmaal bij den naam van Parijs behoort. Het is be
grijpelijk, dat de smaak van den vreemdeling in aan
merking moet worden genomen. Eenige jaren gele
den nog waren de rijke Noord-Amerikanen de voor
naamste klasse van de gasten. Nieuw-York stuurde
in het voorjaar zijn millioenairs over en Parijs
Nieuw-York was de hoofdstraat der mode. Tegen
woordig zijn de dingen veranderd. In de laatste ja
ren ging Zuid-Amerika zeer hard vooruit en de ge
zochte vreemdeling, de vreemdeling waarvan de mo
demagazijnen en de uitgaande wereld thans droomen.
is de Zuid-Amerikaan. Uit den beginneling is een
solide Croeusus geworden, met onberispelijke manie
ren en de beste gezelschapsvormen. Maar hun smaak
is toch wat bonter dan de nuchtere ideeën van don
Noord-Amerikaan. En wanneer tegenwoordig de Pa
rijsche mode levendiger en heller van kleur wordt,
dan komt het, misschien onbewust van de nieuwe
klanten, waarnaar de kermis der ijdelheid te Parijs
den ganschen winter verlangt.
Indien in het voorjaar de vreemdelingen Parijs
overstroomen, begint het seizoen, het beroemde Parij
sche leven, dat in den grond niets is dan het leven
van den vreemdeling in Parijs, waarin de typische
burgerij nauwelijks betrokken wordt.
HET GEVAAR VAN DEN BLIKSEM.
Een Duitsch doctor heeft de opmerking gemaakt,
dat de bliksem alleen daar inslaat, waar twee onder -
aardsche wateraderen, onverschillig op welke diepte,
elkander kruisen. Men kan naar alle waarschijnlijk
heid aannemen, dat door de wrijving van de onder de
aarde stroomende wateren met den aardlaag electri-
citeit ontwikkeld wordt. Bij bovengrondsche water-
stroomen, die natuurlijk ook in wrijving komen met
den bodem, wordt geen electriciteit ontwikkeld, het
geen evenmin het geval is bij ondergrondsche stil
staande wateren. Hoe dat komt kan nog niet opge
helderd worden. Wanneer de bliksem in een meer of
de zee slaat, kan men aannemen, dat zich onder den
bodem stroomend water bevkidt. De doctor veronder
stelt nu, dat tusschen de boven- en de ondergrond
sche electriciteit het evenwicht hersteld wordt, even
als tusschen de polen van een langzaam bewegende
electriseermachine. Wanneer de spanning aan beide
zijden te sterk wordt, ontstaan bliksem en donder.
Daarom is hot natuurlijk, dat het inslaan daar plaats
heeft, waar de opeenhooping het gTOotst is, dus daar,
waar twee electrische stroomen elkaar kruisen.
Wat op deze plaats staat, of het een goedgeleidende
boom of een niet-geleidende marmeren zuil is, of een
huis met of zonder bliksemafleider, is onverschillig.
Het voordeel van den laatste is alleen, dat deze door
zijn uitstraling de herstelling van het evenwicht be
vordert. Zoo merkte de doctor op, dat de bliksem, in
plaats van in een hoogen populier, die toch naar men
algemeen denkt de bliksem aantrekt, in een vijf schre
den verder staanden kleinen verschrompelden kersen
boom sloeg. De onderzoekingen wezen uit, dat de
populier niet op een kruising van wateraderen stond,
doch de kersenboom wel.
Indien de hoogte en de stof waaruit de voorwerpen,
die door den bliksem zouden worden getroffen, be
staat, een rol speelde, dan kan men slecht aannemen,
dat niet do hooge, goedgeleidende populier, doch wel
het kleine, onschuldige en slecht, dragende kersen-
9enboompje werd getroffen. Ook zou hot bij de enor
me hoogte, waaruit do bliksem komt en de groote
electrische spanning, onverschillig zijn, welke hoogte
bet. te treffen voorwerp heeft. De bliksem slaat, in
stinctief als het ware, -op die plaats In, waar de
meeste ongelijksoortige electriciteit uitstroomt.
Wel slaat de bliksem met voorliefde in eiken en
populieren, maar dat komt waarschijnlijk doordat ze
zonder hinder op ondergrondsche wateraderen groeien,
hetgeen andere boomsn niet doen, zooals beuken en
het meerendeel van de vruchtboomen. Sommige hoo
rnen kunnen op bepaalde plaatsen niet groeien en on
derzoekingen hebben uitgewezen, dat deze boomen op
een ondergrondschen stroom stonden. Al is deze nog
zoo diep gelegen, al is bet 100 of 300 voet, de haarve-
zeltjes zijn zóó gevoelig, dat ze de permanente electri
sche uitstralingen niet verdragen kunnen, waardoor
de boom ook niet gedijt. De proef op de som is zeer
eenvoudig, wanneer men op de plaats, waar de bliksem
inslaat een beuk of een ooftboom plant; men zal dan
zien dat de_ planten niet verder groeien.
DE BESTE ZOMERKLEEDING.
Dikwijls wordt de hitte in ons land even groot als
in de tropen en daarom kunnen wij gerust in den zo
mertijd de kolonisten navolgen in hun kleeding. Dat
de witte en lichte stoffen het beste zijn voor den war
men tijd, is genoeg bekend. Witte stoffen kaatsen
het grootste deel van de warmtestralen terug, hetgeen
bij de zwarte nog niet voor de helft bet geval is.
Lichtgele komen d^ witte stoffen het meest nabij en
daarom hebben dc lichtgele kbakistoffen zooveel in
gang in de tropen gevonden. Lichtgroen, rood en
grijs zijn er echter al verkeerd in het warme jaarge
tijde.
Katoenen weefsels leiden de warmte het best af,
linnen bijna evengoed, wol reeds veel slechter en zijde
staat daar ongeveer tusschenia,
Dat men zich" in den zomer lichter moet kleeden
dan anders, is een oude ervaring. Terwijl de tempe
ratuur van het onbekleede lichaam 2732 graden Cel
sius is, heeft de bekleede huid bij oen buitentempera
tuur van meer dan 24 graden reeds een warmte van 34
3 35 graden. Deze hooge temperatuur kan bij zwaren
arbeid enz. zelfs tot koortstemperaturen stijgen.
Door een eenvoudige zomerkleeding komen onge
veer 934 liters lucht heen, door dikke kleeren slechts
een klein deel daarvan. Gewoonlijk heeft de lucht,
welke de huid tusschen de kleeding en het lichaam
omgeeft, een vochtigheidsgehalte van 3040 procent.
Wordt de kleeding ondoelmatig zwaar, donker en on
doordringbaar gekozen, dan kan het zich tot 55 a 65
procent verhoogen. Daarbij kan gevaar voor het wel
zijn van den drager ontstaan. Wanneer de kleeding
ondoelmatig is en veel warmte ontstaat, kan men door
de hitte bevangen worden. Daarom moet men witte
lichte kleeren dragen, die een ongestoorde uitwase
ming toelaten.
Is de z.g. zonnesteek die aan een rood gezicht,
bewusteloosheid in ernstige gevallen, droogheid van
de huid, zwakte, trillen enz. te herkennen is echter-
ingetreden, dan is het 't allerbeste voor een behoor
lijke warmteafleiding te zorgen; losmaken van de
kleeding, koud water, frissche lucht en afkoeling,
kamferinjecties enz. De werkelijke zonnesteek, die
dikwijls met het bovenstaande verwisseld wordt, is
het gevolg van een oververhitting van het lichaam.
De verschijnselen doen zich alleen voor, als de zon
schijnt, terwijl men meer door de warmte bevangen
wordt bij bedekte lucht, wanneer men de vochtigheid
om zoo te zeggen voelt.
Directe bestraling door de zon heeft den zonnesteek
ten gevolge. Een plaatselijke oververhitting van de
hersenen, zonder dat het lichaam zelf een verhooging
van temperatuur ondervindt, hetgeen wel het geval
is, wanneer men door de warmte bevangen is, is dik
wijls in ernstige gevallen de oorzaak van den dood.
De chemisch werkzame zonnestralen, de blauwe tot
de ultraviolette, worden het beste door dunne, donke
re kleeren onschadelijk gemaakt. De gewoonte van
veel Bedouinenstammen, om ook in den heetsten zo
mer donkere wijde kleeren te dragen, heeft hierdoor
een wetenschappelijke rechtvaardiging gevonden, hoe
verkeerd ook bij oppervlakkige beschouwing de don
kere kleeding daar schijnen moge. In onze zone ech
ter moet men de lichte witte kleeding, lichte schoe
nen, stroohoeden, enz. aanbevelen. Op heete dagen
behoeft de lichte kleeding in het geheel geen luxe te
zijn, doch de dracht van iedereen.
AARTSHERTOG JOSEPH VAN OOSTENRIJK
EN DE ZIGEUNERS.
Interessante pogingen om de nomadiseerende Zi
geuners vaste woonplaatsen te verschaffen heeft de,
eenige jaren geleden gestorven Aartshertog van Oos
tenrijk, Joseph, ondernomen. Hij bezat in de nabij
heid van Boedapest een slot en een groot landgoed.
Met zijn levendige belangstelling voor het Zigeuner
volk was hij na theoretische en praetische studiën be
gonnen een woordenboek over de Zigeunertaal samen
te stellen, doch hij heeft het werk niet voltooid. Nu
wilde hij trachten het trekkende volkje of tenminste
eenige familiën, te hervormen tot landbouwers en
daarom gaf hij een van de in die streek rondtrekkende
stammen woningen en akkers.
De huizen werden ruim gebouwd, bij elk was een
aardig tuintje, de kamers werden eenvoudig maar ge
zellig ingericht, keukengerei gegeven, de moestuin
van elk huis vau het noodige tuingereedschap voor
zien en iedere familie kreeg zooveel bouwland, dat ze
van de opbrengst bij gewonen arbeid goed leven kon.
De bodem in dat deel van Oostenrijk is zeer vrucht
baar en verlangt niet overmatig veel arbeid. Aarts
hertog Joseph, die zijn mensehen kende, had voor de
Zigeuners den besten grond uitgezocht. Er waren dan
ook weldra families genoeg, die graag in de aardige
huizen wilden wonen en er zich uitstekend inrichtten.
In de eerste maanden ging het met het werk tame
lijk goed. De Aartshertogelijke beambten gingen de
zaak na en gaven zich moeite, de Zigeuners de begin
selen van den akkerbouw en de huishouding te leeren.
De meeste van de bruine zonen der „poesta" hadden
nog nooit achter een ploeg geloopen, want ze hielden
zich gewoonlijk bezig met ketellappen, hoefbeslag en
stelen. Nu moesten zij ernstig werk doen en dat
was in het begin niet pleizierig. De aangeboren lui
heid zegevierde natuurlijk zeer gauw en er gebeurde,
wat eigenlijk uit den aard der zaak gebeuren moest;
op zekeren dag was de eerste familie met have en
goed verdwenen. Ze was in zooverre eerlijk geble
ven, dat ze het niet aan haar behoorende huisraad
achtergelaten had. De Aartshertog werd er door ge
troffen, doch vatte dit geval als een uitzondering op.
Weldra had het eerste voorbeeld navolging gewekt.
Op een mooien dag na een voordeeligen oost vonden
de inspecteerende beambten alk huizen leeg, de bewo
ners waren vertrokken. Ze hadden alles wat ze op
hun armoedige karren konden laden meegenomen en
waren de wijde wereld weer ingetrokken.
Het zou den Aartshertog natuurlijk gemakkelijk
genoeg geweest zijn, met behulp van gendarmen de
vluchtelingen te achterhalen, en zijn eigendom terug
te krijgen, maar hij wilde van de zaak verder geen op
hef maken.
Aan een nieuwe koloniseering van Zigeuners heeft
hij echter niet meer gedacht.
Ingezonden Mededeelingen.
Ja, indien gij waterzuchtige zwellingen rond de
oogen, in de enkels of polsen hebt; indien gij voort
durende aandrang tot urineloozing, bezinksel in het
water, branderige pijn bij de loozing hebt; indien uw
slaap verstoord is en gij iederen morgen vermoeid op
staat; indien gij stekende pijn in, den rug en de len
denen hebt of rkeumatische pijnen in de ledematen;
ischias, rheumatiek, jicht, steen, uremie kunnen de ge
volgen ervan zijn.
Fosters Rugpijn Nieren Pillen genezen nier- en
blaaskwalen, doordat zij de zwakke of zieke nieren
genezen en versterken, en haar zoodoende in staat
stellen om haar gewichtig werk, het filtreeren van het
bloed, behoorlijk te verrichten. Uw leven hangt van
uw nieren af, want iedere drie minuten, dag en nacht,
wordt liet bloed door de nieren gevoerd. Haar te ver-
waarloozen is gevaarlijk, doch indien gij haar gezond
houdt, houden zij u gezond. Foster's Rugpijn Nieren
Pillen zullen dit voor u doen en haar genezen, indien
zij ziek zijn.
J3 Te Alkmaar verkrjjgb. bjj de hh.
Nierop en Slothouber, Langestr 62.
Toezending geschiedt fr. na ontv.
v. postwissel h f 1.75 voor één, of
f 10.voor zes doozen. Eiseht de
echte Foster's Rugpijn NierenPillen,
ih5£ 9"^ weigert elke doos, die niet voorzien
(HRmK'is van nevenstaand handelsmerk