DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
pr* In verband met de On-
athankelijkheidsfeesten zal de
Alkmaarsche Courant morgen
avond niet verschijnen.
No. 157
Honderd en vfjftïende Jaargang.
1913
WOENSDAG
9 JULI.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Engelsche Brieven.
Telefoonnummer 3.
(Nadruk verboden.),
Loriden, 7 Juli 1913.
Er zijn menschen dia zoo weinig beteekenen, dat
men eerst merkt dat za bestaan hebben Leven doen
ze niet wanneer men leest dat ze gestorven zijn.
Hiertoe behoor da die onlangs overleden hertog van Su
therland. Hij had eigenaardigheden, die er met de
jaren niet beter op werden en die hem evenmin aan
trekkelijk maakten. Een daarvan was dat hij buiten
gewoon slordig op zijn uiterlijk w*as, zoo ontzettend,
dat een dame eens van hem zei: „hij1 heeft zooveel
grond in .eigendom, dat hij er een deel' van moet op
bergen onder zijn nagels."
Behalve dit euvel' le,e.d hij aan groote schuwheid en
een gebrekkige opvoeding. Hoewel zijn oudste broer
al stierf toen hij zelf pas zes of zeven jaar was1, schijnt
men hem volstrekt niet de opleiding te helbben gege
ven, noodig voor iemand' van zijn positie^
Wat die beteekent, beseft men eenigermate wan
neer men zic'h herinnert dat hijs, hehalVe dan onder
zijn nagels 1.358.000 acres land bezat, een oppervlakte
dfie ongeveer gelijk staat met één zesde deel van ons
geheele land, of, aangezien het Vereenigd Koninkrijk
zoowat tienmaal groot-er is dan Nederland, met één
zestigste deel van Engeland1, Schotland en Ierland.
Voor bezoekers van Londen zal hij nadere beteeke-
nis krijgen, omdat de heer Lever, van de Sunliglvt-
zeep, zijn paleis in Londen heeft gekocht en aan de
natie cadeau gedaan dat als museum weldra voor ieder
toegankelijk zal zijn. Zoo mooi is dat paleis, dat
Koningin Victoria, toen- zij de moeder van den over
ledene eens bezocht, zei: „Ik kom uit mijn huis naar
uw paleis."
De goede man heeft evenwel van zijn leven zoowat
niets gemaakt en had alleen nut voor de protectionis-
ten, die altij'd1 zooveel geld voor hun propaganda van
hem konden krijgen als ze noodig hadden, een man
dus om den lieer'Kolkman te doen watertanden.
Ja, iets merkwaardigs had hi) tochzijn vrouw, die
in elk opzicht van hem verschilde. Mooi, altijd de
best gekleede groote dame van Engeland, beschaafd en
begaafd, een vrouw die zich voor alles interesseert en
inspant wat maatschappelijke euvels en misstanden
kan wegnemen, een moeder wier kinderen haar aan
bidden en wier schoondochter met haar dweept, in
één woord, zooals men hier zegt: „the duchiest of al
the ddehessesi." Terwijl de hertog zich liefst op zijn
jacht verstopte, leeft zij- met haar kinderen een vol
rijk, onafhankelijk leven.
Of haar oud'ste zoon, de nieuwe hertog, heelemaa
de zoon van zulk een krapig© moeder zal blijken te
zijp, heb ik wel hooren betwijfelen. Iemand noemde
hem het verwijfd evenbeeld! van zijn moeder; en daar
de moeder niets van de man-vrouw over zich heeft
doch geheel is wat men met een raadselachtige uit
drukking noemt: ©en echt vrouwelijke vrouw, lijkt
de omschrijving niet veelbelovend1. Misschien is hij
echter alleen wat nuffig, bij wijze van reactie op de
onnuffigheid van papa.
Van dien papa vertelt men een anecdote, die het
oververtellen wel waard is. Een Yankee, die van
Londen naar Edinburgh moest, stapte een coupé
eerste-klasse-rooken binnen, waar een lieer al had
plaatsgenomen. Neef Jonathan begon ©en gemoede
lijk praatje met den man, stopt© zijn pijp uit diens
tabakszak en de gezelligheid werd niet minder toen,
een eind van Londen, een derde er bij kwam, die den
eerstgenoemde groette en al gauw deel nam aan 't
gesprek.
Die laatst binnengekomen reiziger moest het eerst
weer uitstappen en onze Yankee zag tot zijn verbazing
eed heele sliert livreibedienden die dezen reiziger af
haalden. „Wie was dat?" vroeg de Amerikaan aan
zijn reisgenoot. „De hertog van Fife," antwoordde
die. Nu was die hertog de zwager van Koning Geor
ge V en de Yankee was overeenkomstig „lekker" met
zoo'n voornaam gezelschap. „Toch aardig," zei hij
dankbaar, „van zoo'n groot heer, om zoo gewoon met
n paar lui te babbelen al© jij en ik!" En de ander
scheen dit door zijn zwijgen t© beamen.
Eenïge stations verder möest die ander uitstappen
en ook hij werd door een partij livreiknechts opge
wacht, Jonathan kreeg het benauwd en riep den con
ducteur. „Wie was dat?" „De hertog van Suther
land," klonk het antwoord.
„Och," zei toen onze Amerikaan heel beleefd tegen
den conducteur: „zou u me nu meteen willen zeggen,
wie u zelf is, anders bega ik nog maar meer stommi
teiten."
Op 'n hertog volgt in rang een markies en, nu ik
me toch in hooger sferen beweeg, mogen we ons wel
even bezig houden met een omgekëeirden markies var.
Carabas, die van Northampton. Het was zijn hoog-
edelgebor-en niet er om te doen- tot rijkdom en rang te
geraken, door een prinses te trouwen, doch om een
massa geld ta geven (zes a zeven ton) om niet met
een (tooneel) prinses te trouwen. Deze laatste, Dai
sy Moss, is 'n mooi Jodinnetje en hij is 'n heusche
markies, di© pas, door den dood van zijn vader, tot
dien lioogen rang en bijbehooremle milliioenen geraakt
is. Het engagement begon zoo wat 'n jaar geleden,
doch papa wou zijn toestemming niet geven en wist
zelfs van zoonlief de belofte te krijgen, dat die Daisy
zou laten loopen.
Hij schreef haar dus 'n lieven brief, waarin hij uit
legde dat hij liet loope-n laten enkel toepaste uit zorg
voor haar geluk. Hij wa.s hang dat d'e groote dames
uit de groote wereld het aetricetje onaardig zouden
behandelen. Nu dient men te erkennen dlat groote
dames heel onaardig kunnen zijn en meesterlijk de
kunst verstaan iemand heel erg uit de hoogte te be
handelen, of heel' ver weg links te laten liggen. Doch
tal van koormeisjes, zangeresjes, danseresjes en ande
re grootheden van de planken zijn de Brits-die aristo
cratie binnengetrokken, terwijl ze er, door mid'del van
'n echtscheiding, zonder verdere ongelukken weer uit
trokken. Daisy had1 er dus nog wel bij'gekund, temeer
daar een markies en vooral deze schatrijke eu zeer
voorname markies, mits hij een man is, van zijn vrouw
houdt en dit durft t© toonen, de groote dames heel
gauw in haar schulp kan doen kruipen.
Maar 't was voor Daisy een heel ding. Ze speelde
in dertiende rangisstukken als „The glad Eye" en de
overgang daaruit naar 'n markiezaat was geen klei-
I nigheid. Zij begreep ook dat het praten over bezorgd
heid voor haar geluk slechts een doekje voor het bloe
den was van haren hoogadellijken aanbidder, te meer
daar de oude markies gestorven was en de nieuwe dus
in elk opzicht vrij om de inspraak van zijn hart te
volgen. Zoo was het geen wonder dat zij een proces
wegens verbreking van trouwbelofte begon en een
aantal knappe advocaten nam.
Onze vriend' deed niet voor haar onder en nam
eveneens een aantal knappe advocaten, die, namens
hem, vóór het geding begon der belecdigde diames, zes
ton goudis, benevens betaling der advocaten-rekening
en alle overige gerechtskosten aanboden, een aanbod
dat gracieus werd aangenomen,
Daisy kreeg er natuurlijk een geweldige advertentie
door. Zo stond in alle binden afgebeeld, elke courant
vertelde hoe begaafd, mooi en elegant, ze is en, alls ze
de kunst verstaat de dubbeltjes bij elkaar te houden,
is ze, met de gages die- ze nu kan bedingen; voor goed
onder dak. 't Heeft geen zin te beweren d'at heel
Londen zal uitloopen om haar te zien.optreden; doch
Londen heeft zes a zeven milliOen inwoners en daar
onder vindt men er meer dan genoeg o-m een niet te
groot theater een onafzienbaar langen tijd te vullen.
We kunnen haar diis vol- hoop en vertrouwen de
toekomst zien ingaan, ook zonder het markgravinnen-
kroontje, tenzij een geniaal dramaturg het geval voor
haar bewerkt, met een blij einde toe. 't Is dan wel
niet echt, maar 't is toch iets.
Ik was dezer dagen getuige van een amusante af
straffing ©ener suffragette, door de studenten van
King's College, een af deeling 'der Londensche Univer
siteit, voornamelijk door jong© medici, physici en che
mici bezocht.. Zij gaven een avondpartij tot sluiting
van den cursus en onder de honderden dames was eiene
Suffragette, die het oirbaar vond een vlagje te zwaai
en en te krijten om stemrecht. Eluks werd ze beetge
pakt en gebracht naar een zaal waar een groote ca
mera voor wetenschappelijke opnemingen stond. De
jongelui bielden baar vast, ik vrees niet met- teedere,
doch wel met afdoende vastberadenheid1 en zoo is ze
gekiekt. Daarna liet men haar los, ze stoof de trap
pen op, met twee, drie treden tegelijk en de juichende
jongelingschap haar achterna. Doch ze verdween a\
gauw in een der gangen en werd verder met rust gê-
laten.
VERKIEZING LEDEN DER EERSTE KAMER.
De Prov. Staten van Noord-Holland kozen giste
ren we meldden dit reeds tot lid der Eerste Ka
mer den heer D. J. van Houten- (U. L.) te Weesp.
Herkozen werden de hee.ren HL P. Staal en mr. F. S.
van Nierop, beiden U. L.
De Staten van Zuid-Holland herkozen de he-e'ren J.
D. baron van Wassenaer van Rosa nde (C. ET.) en mr.
L. WL C. van den Berg (A. RL)
De Staten van Friesland kozen in de vacature-van
Deventer den heer H. van Kol, soc.-dem., oud-lid der
Tweede Kamer en in de vacature-van Weideren Rin
gers, die bedankte, den heer Edo Bergsma, burge
meester van Enschede, vrijzinnig.
In Overijsel werd dr. H. Franssen (A. R.) herko
zen, in Limburg jhr. A. II. J. H. Mich iels van Kesse-
nich (R. K.)
De Staten van Gelderland herkozen de heeren mr.
F. J. M. A. Reekers- (R. K.) en mr. F. O. 't' Hooft
(A. R.) met 34 stemmen.
KARDINAAL VAN ROS-STJM.
In den loop van den dag hebben zich gisteren een
groot aantal Roomsch-Katholieke organisaties, bene
vens honderden particulieren ten huize van de P-aters-
Redemptoristen op de Keizersgracht te Amsterdam
vervoegd, ter audiëntie bij Kardinaal van Hossum.
Béhalv© de R. K. geestelijke autoriteiten van de
hoofdstad waren It. K. raadsleden ter audiëntie aan
wezig, evenals eenige Eerste en Tweede Kamerleden.
De „Maasbode" verneemt dat H. ML de Koningin
morgen, Donderdaig, den kardinaal te half vier ten
paleizo te 's-Gravenhage in particulier© -audiëntie ont
vangen zal. Z.Em. zal van de nuntiatuur met hofrij-
tuig worden afgehaald en naar het Paleis gebracht.
door L. G. MOBERLY.
Naar het Engelsch.
22) o—
„En Bébé was dol op haar", Cicely zei dit zachtjes;
flit was niet noodig, want het kind was geheel vervuld
met haar poppen, die zij bezig was naar bed te bren
gen en lette dus niet op de groote menschen; „sedert
het jonge meisje hier geweest is zegt Bébé voortdu
rend „Bébé wou dat die lieve dame bij haar kwam
wonen; kan die lieve dame niet hier komen?" En
somtijds hebben kinderen en honden een bewonderens
waardig instinct omtrent menschen, niet waar? Wie
weet of Bébé geen gelijk heeft."
„Het kan best wezen. Laten wij het hopen. Het
meisje had iets zeer oprechts in haar oogen en haar
stem was bijzonder aangenaam. Die stem herinnerde
mij aan iemand, maar wie dat was kan ik mij in de
verste verte niet herinneren."
„A propos, heb je mij verleden niet gezegd, dat je ik voor mij beschouw hem als niet volkomen
van een kinderjuffrouw gehoord hadt die een betrek
king zocht? Die zou misschien ook wel eens komen
Heb je soms al wat meer van haar gehoord?"
„Zij heeft juist werk gevonden", antwoordde Ru-
pert; Cicely merkte dat hij even als den vorigen keer
een beetje vreemd en verlegen deed.
„Ik heb eigenlijk niets bijzonders meer van haar ge
hoord, maar ik hoor of hoop dat zij „klaar" is, zooals
de dienstboden zeggen."
„Ik heb heel veel lust het met dat meisje te pro-
beeren, dat Bébé thuis gebracht heeft toen het zoo
mistte. Zij had iets dat mij aantrok en zij kan zeker
wel getuigschriften overleggen. Zij kan niet zooais
Topsy altijd in haar positie van tegenwoordig geweest
zijn. Wat is er?" vroeg zij, toen de deftige gestalte
en het onbewegelijk gelaat van den „butler" zich op
den drempel vertoonde.
„Sir Arthur Congreve wenscht lady Redesdale een
bezoek te brengen", luidde het antwoord.
„Ik kom dadelijk beneden", antwoordde zij en toen
de deur onhoorbaar gesloten was, wendde zij zich tot
Rupert en zette een spijtig gezicht.
„Wat moet die vervelende oude man hier nu van
daag weer?" vroeg zij of liever riep zij uit.
„Je kent hem niet, is 't wel? Hij is een nèef van
John, en de vervelendste man die ooit is geschapen
om zijn ongelukkige bloedverwanten te vervelen.
„Ik ken hem natuurlijk bij naam; maar ik heb
nooit het genoegen gehad
„Kom dan mee en heb dat genoegen nu." Cicely
stond vlug op en schelde. „Ik moet een van de werk
meisjes laten komen om op Bébé te passen; ga jij dan
mee, dan zal ik je presenteeren aan mijn geliefden
bullebak van een neef. Ilij en zijn vrouw komen bijna
nooit in de stad. Zij beschouwen Londen als het mo
derne Babyion, diep gezonken in ongerechtigheden.
Hij is ontzettend rijk, hun diamantenverzameling is
schitterend, maar er zijn heel weinig menschen die ze
ooit te zien krijgen. Hij woont buiten, geheel afgele
gen, niet ver van de grenzen van Wales, op tien mij
len afstand ongeveer van iedere fatsoenlijke plaats en
bij zijn
verstand."
„Waarom dat?"
„Acheen- echte vrouwenreden. Ik vind het omdat
ik het zoo vind, anders niet, Neen, maar in ernst-, er
zijn allerlei vreemde dingen in die familie gebeurd
duistere geheimzinnigheden, ik geloof zelfs misdaden
John heeft er mij nooit bijzonderheden van verteld
Sir Arthur is een onuitsprekelijk conventioneel man
ik geloof dat sommige familieleden van hem echter
juist het tegenovergestelde waren. Ga mee en help
mij om met hem te praten", voegde zij er bij toen er
een dienstmeisje was binnengekomen; „hij zal het
waarschijnlijk wel niet goed vinden dat je bij mij ben
en later zeggen dat je tegenwoordigheid hier in hui
slecht is voor mijn reputatie", voegde zij er bij, terwijl
zij samen de trap afgingen.
De oude heer. dit voor den haard in, de' ontvangka
mer stond en de kamer opnam met een, afkeurend ge
laat, was volgens Rupert's meening een van de knap
ste mannen die hij ooit had gezien. Hij had wit- haar,
een zwaren witten snor, een frissche en gezonde ge
laatskleur als een jong meisje, en zijn beschaafde, wel
besneden gelaatstrekken waren bijna volmaakt schoon.
Ilij had donkere, zeer levendige oogen, die hij met ze
keren achterdocht op Rupert vestigde.
„Lieve Cicely", zeide hij, terwijl hij haar stevig de
hand drukte, „dringende bezigheden, zeer vervelende
familieaangelegenheden noodzaken mij eenige uren in
deze vreeselijke stad door te brengen, en ik dacht er
dadelijk aan u een bezoek te brengen en naar uw ge
zondheid te informeeren en naar die van Veronica."
„Dank u, neef Arthur; ga zitten; ik ben volkomen
gezond en Bébé ook. YVij noemen haar nog geen Ve
ronica, weet u, zij is nog zoo'n klein kindje."
„Ik keur bet ten hoogste af kinderen anders te noe
men dan zij heèten", antwoordde Sir Arthur deftig
„Veronica is een naam die in onze familie voorkomt,
een naam waar helaas treurige herinneringen aan ver
bonden zijn. Maar toch ben ik overtuigd, dat, indien
baar arme vader nog in leven was, uw arme doch
ter
„Ik heb u mijn neef nog niet voorgesteld", viel Ci
cely hem niet heel beleefd in de rede, maar zij begreep
dat beweringen omtrent het mogelijke gedrag
haar echtgenoot haar uit Sir Arthur's mond onuit
staanbaar zouden klinken. „Ik geloof dat u hem nog
nooit ontmoet hebt. Mijn heer Meruside, Sir Arthur
Congreve."
Sir Arthur maakte een stijve buiging. Rupert's
groet was aangenaam en vriendelijk; de stijve houdin
van den ouden lieer amuseerde hem.
„Neen, ik heb den heer Meruside zeker nooit eerder
ontmoet", zei Sir Arthur koel, „zooals ge weet, lieve
Cicely, ik kom nooit in dit vreeselijke Babyion, als de
omstandigheden er mij niet, toe dwingen. En tijden
het leven van uw echtgenoot herinner ik mij niet uw
neef ooit gezien te hebben", voegde hij er bij met een
strengen blik op Meruside.
„Als u vaak in de stad- was geweest toen John nog
MINISTERIE VAN LANDBOUW.
De heeren mr. A. G. A. ridder van Rappard en M.
van Doorninck, onderscheidenlijk voorzitter en se
cretaris van de Gelder&ch-OveTijselsche Maatschappij
van Landbouw, hebben een adres gezonden aan H. M..
de Koningin, waarin zij verzoeken een ministeria ia
te stellen, dat. uitsluitend met landbouwzaken belast
Gemengd nienwr,
IIANDE LSHOOGESCHOOL.
Dank zij het particulier initiatief is in de kosten
van oprichting en voorloopige instandhouding van de
Handelhoogesciiool te Rotterdam voorzien, zoodat dn
totstandkoming ervan is verzekerd.
Eenigen tijd' geleden werd medegedeeld, dat de ope
ning zou plaats hebben uiterlijk Januari 1914, than*
is het hoogstwaarschijnlijk dat- de school met October
zal worden opengesteld.
Het bestuur heeft gemeend', waar d'e eindexamens
van II. B. S. en Gymnasium vlak voor de zomervacan-
tic plaats hebben, de opening van de Iloogeachool zoo
vroeg mogelijk in het najaar te moeten doen geschie
den, opdat de noodige aansluiting aan het voorberei
dend onderwijs kan worden verkregen.
EEN SCIIIETONGELUK,
Maandag heeft zich bij een schietoefening van een
der compagnieën te Hoorn een ongeval voorgedaan.
Een der manschappen van het personeel in den
waarnemingspost is, vermoedelijk dOor een scherf glas
of steen, waarop de kogel is aangeslagen, in de wang-
getroffen.
Na eerst door een hospitaalsoldaat te zijn verbon
den, is bij op last van dr. Keijser, die als waarnemend
officier van gezondheid al spoedig op het terrein aan
wezig was, in de militaire zieken inrichting opgeno
men ter verdere behandeling.
DE; CLUB DER IIOEDELOOZEN.
Er is te Amsterdam een club opgericht van o-enig#
mannen en vrouwen, die de „lioed'elbosh'ei'd" voor
staan. Ieder van hen had rOeds jarenlang met steeds
ze-er gemengde gevoelens zieli het hoofd bedekt, voor
zij zich buitenshuis begaven. Nu eens waren ze ver
vuld met ergernis over de „domme maatschappij,"
dan weer met angst voor het straat,gepeupel, eindelijk
met zelfverwijt over hun lafheid. En ten slotte, toen
ze lazen, hoe in liet buitenland bejaard© kantoorheeren
blootshoofd© naar huil bureau wandelden en alleen
met zonneschijn een parasol' opzetten, toen ze boorden
dat het in Nieuw-York onder de upp'er-ten zelfs mode
was geworden, buiten geen hoed op te hebben, toen
hebben ze liet, ook gewaagd. In do warme dagen ran
Mei en Juni kon men i.n d'e Indische buurt (de speci
ale modernelingen-wijk) een paar onderwijzeressen
blootshoofds naar haar school zien gaan.
Ook studenten dtoen mee. Wanneer ze echter d«
oudé stad naderen, kan men uit de respectievelijks
binnenzakken een pet zien verschijnen. Men wil blijk
baar niet bet onderwerp van spot worden. Wie wil
ior „sjoeg" loopen?
Toch is het streven der nieuwe club niet zoo gek
als het er uit ziet. Men moet deze menschen be
schouwen als baanbrekers. Wanneer later het pu
bliek gewend zal zijn om iemand zonder hoed te zien
wandelen, niet alleen op buitenwegen, maar ook in
winkelstraten, dan zal ieder meer vrij zijn om te doen
en te laten wat hij wil. Lokt een prettig, frisch
leefde, dan zou u Rupert dikwijls ontmoet hebben",
antwoordde Cicely. „Rupert was een van de grootste
vrienden van John, li ij is de zaakwaarnemer en voogd
van Bébé. Maar u en nicht lien begaaft u totaal op
uw buiten," voegde zij et bij, tierwij 1 zij trachtte een
luchthartiger toon aan te slaan, „u weet niets van d«
moeilijke wereld waarin wij leven."
„Moeilijke wereld, ja zeker", antwoordde Sir Ar
thur, terwijl hij het- hoofd schudde en haar ernstig
aanzag. De gelukkige gave, de humor miste hij ge
heel en al, hij nam zich zelf en alle mogelijke dingen
op met een ernst, die door niets aan het wankelen ge
bracht kon worden; „in deze rampzalige stad speelt, ge
als kinderen op den rand van een vulkaan, maar eens
zal de uitbarsting komen en dan
„En dan zullen wij allen veranderen in kleine stuk
jes lava, niet waar?" vroeg Cicely met groote, on
schuldige oogen en aardig glimlachenden mond.
..Ge zijt treurig onbezonnen, Cicely. Ik had ge
hoopt, dat go door bet rondzwerven in de dalen van
ellende en verdriet, van uw onbezonnenheid zoudt, zijn
genezen. Maar ik vrees, dat ge dat tranendal, deze
moeilijke wereld, zooals ge terecht zegt, als een speel
plaats beschouwt,"
„Een heerlijke vallei nu en dan", zei Rupert met
zijn zachte, bekoorlijke stem, „deze moeilijke Wereld
kan somtijds zeer schoon wezen, dat zult u toegeven,
u vooral, die buiten woont."
„Schoon?" Sir Arthur zag den spreker aan, „maar
alles zal eenmaal verbranden alles zal tot aseh ver
gaan. Wanneer men mij zegt dat ik de bergen bij
mijn huis zal bewonderen, en de wouden en de rivie
ren, dan geef ik hetzelfde antwoord; ik zeg: het zul
alles verbranden, daartoe wordt alles voorbereid."
„Misschien mogen wij nog van de schoonheid ge
nieten gedurende dien tijd van voorbereiding", zei
Rupert glimlachend, „totdat de verbranding komt. is
de schoonheid aan ons."
(Wordt vervolgd).