1
Jammer het waschgoed te ver
nielen met chloor en wasch-
poeders, terwijl de Sunlight ons
goed sneeuwwit reinigt zonder
het in het minst te schaden
zelfs koken is onnoodig.
Vergeet dus niet dat ons goed
langer zal duren en geen on
aangename lucht heeft wanneer
de vvasch
g e d a a n
w o r d t
met
SUNLIGHT
Voor alle jeukende huidziekten
SPROKKELINGEN.
L 288
(Gedeponeerd
ZEEP
EWAARBORGO
NVERVALSCHT
ZONDER
SCHADELIJKE
BESTANDDEELEN
er voorviel. Tot den nacht was hij verborgen geble
ven en daarna had hij; zijn hoofd zacht bevrijd en het
terrein in zich opgenomen. Bijna zwemmende door
het zand had hij de trap weten te bereiken.
Wat daarna gebeurd is, weet ik niet, maar, öf de
schoone baadster was erg ondankbaar, öf zij heeft hem
kranig beloond!
Ingezonden mededeel Inge»».
als eczeem, gordelroos, dauwworm, netelroos, schurft,
vurigheid der huid, winterhanden en voeten, huiduit
slag, enz. is Foster's Zalf het aangewezen geneesmid
del door haar verzachtende, antiseptische en genezen
de eigenschappen, welke haar beroemd maakten in alle
deelen der wereld. Volledige gebruiksaanwijzing bij
iedere doos.
Foster's Zalf (let op den juisten naam) is te Alk
maar verkrijgbaar bij de heeren Nierop Slothouber,
Langestraat 52. Toezending geschiedt franco na ont
vangst van postwissel it 1.75 per doos.
VOOB DAMES.
HET JONGE MEISJE IN BETREKKING.
Als reactie op den algemeenen trek van jonge meis
jes naar jongens-H. B. S. en gymnasia, schijnt het, of
we nu een toestand zullen krijgen van huishouding-
leercnde-jonge-dochteren. „Er zal nog eens een tij 1
komen," zoo redeneeren de ouders, „dat meisjes, die
de huishouding door en door kennen, opgeld doen."
En ze leven in de vaste overtuiging, dat, wanneer de
tijd daar is, dat hun dochter voor zichzelf zal moeten
zorgen, zij een gelukkiger leven hebben als betaalde
hulp in de huishouding, dan als onderwijzeres, leera-
res, kantoorjuffrouw of ambtenares.
He kwestie is zeer moeilijk en nadert het dienstbo-
denvraagstuk. Zoolang er huishoudens bestaan en
zoolang er kleine kinder» verzorgd moeten worden,
zoolang kan „moeder de vrouw" het niet alleen af,
wanneer zij althans geen „sloof" wil worden, en nog
blijk wenseht te geven van haar belangstelling voor
het leven van Kaar man. Wie is nu de aangewezen
persoon om haar hulp te bieden? Een meisje uit de
volksklasse? of een jonge dame, die eenzelfde op
voeding heeft genoten? Haar werk is hetzelfde als
dat van de huisvrouw, kan tenminste hetzelfde zijn.
Waarom zou het te min wezen voor een meisje van
beschaving? Voor het meest ruwe werk, natuurlijk,
moet een werkster gevonden worden. Zulke werk
krachten zijn er echter steeds voldoende, daaraan ont
breekt. het in de maatschappij niet.
Er zijn nu reeds vele huishoudens, waar mevrouw
„het met een juffrouw doet." Doch maar heel zel
den geeft de toestand aanleiding tot tevredenheid. Dit
ontstaat in den regel, doordat de „juffrouw" zich te
kort gedaan acht. Wat is het geval?
De juffrouw stelt al haar tijd ter beschikking der-
familie. Zij bedingt geen „vrij avondje,noch een
„uitgaanszondag." Mevrouw oordeelt, dat zijzelf dat
ook niet heeft en gelijke plichten, gelijke rechten
de juffrouw heeft vrijaf, wanneer dat zoo eens uit
komt. Intusschen vergeet de huisvrouw, dat zij werkt
voor haar eigen huishouding, dat het 't kieltje is
van haar eigen jongen, waar ze 's avonds nog even
een knoop aannaait, en het hoedje van haar eigen
kleino meid, waar ze weer een frisch lint.je opzet. Wat
zou een toegenegenheid waard zijn, wanneer die reeds
was verworven na een paar weken of een maand.
Een meisje kan haar nieuwe betrekking aanvaarden
met alle toewijding, waarover zo beschikt, ze kan al
haar tijd en krachten geven, maar men kan het haar
niet kwalijk nemen, wanneer ze haar vroeger milieu
niet zoo vlug vergeet en haar gedachten vaak laat wij
len bij oude vrienden en bekenden. Eerst wanneer
ze een paar jaar bij dezelfde familie heeft geleefd,
wanneer zij de verschillende karakters heeft leeren
kennen en waardeeren, dan pas kan er van haar ver
wacht worden, dat zij voldoende toewijding en liefde
bezit, om, evenals de huisvrouw, slechts voor het wel
zijn en het geluk der familie te leven. Practisch wil
dit zeggen, dat dan pas bepalingen omtrent vrijen tijd,
rechten, enz. overbodig zijn geworden.
Dat het nog zoo vaak voorkomt, dat jonge meisjes
den dag betreuren, waarop zij den eersten stap in
het vreemde huis zetten, is alleen het gevolg van een
misplaatst vertrouwen op eikaars loyaliteit, dat het
maken van bepalingen, zooals die bij het dienstboden-
wezen in gebruik zijn, overbodig acht.
Ook moet de heele familie inzien, dat een onderdak
en de uitkeering van een salarisje geen vergoeding
zijn voor de diensten, die de juffrouw hen bewijst.
Men moet haar een plaats inruimen in den huiselij-
ken kring, en steeds vermijden, dat het. meisje zich
als een indringster gaat voelen.
Natuurlijk is de „juffrouw" geen volmaakt wezen.
Maar dat is mevrouw evenmin. Wat de een goed
noemt, keurt de ander af, en omgekeerd. Als regel
moet naar de opinie der vrouw des huizes gehandeld
worden, doch die der juffrouw dient toch te worden
gerespecteerd. Geen van beiden mag uiting geven
aan een slechte gehumeurdheid. Dit is een eerste re
gel der wellevendheidsleer, waarin men in de huislij
ken kring nog maar al te veel tekort schiet.
Voor eeh jolig meisje nieti Hefliebbenj voor huis
houdelijke werkzaamheden en weinig intellectueeleh
aanleg kan een loven als „hulp in de huishouding in
derdaad zeer gelukkig zijn, mits men de verhouding
van te voren uitvoerig bepaalt, en zich daar stipt
aan houdt.
DE' PUP OP HET SLAGVELD.
Bliicher was een geweldig rooker en de pijp mocht
in zijn mond nooit; uitgaan. In oorlogstijd moest er
altijd een kist echte «Gouwenaars meegenomen wor
den, ook in het vijandelijk land en opzicht daarover
berustte bij een „pijpenmoester". Gouwenaars zijn
echter breekbare voorwerpen, vooral de stelen. Was
er één steel gebroken, dan moesten alle andere pijpen
dadelijk worden onderzocht. Als er aan een pijpenkop
nog maar een klein steeltje zat, dan dampte de oude
vechtjas er dapper op los, maar als er een nieuwe
veldslag stond geleverd te worden, dan werd er een
nieuwe pijp aan gewaagd. De pijpenmeester had' geen
gemakkelijken dienst, gelijk uit het volgende moge
blijken. Op den morgen van den bloedigen slag bij
Waterloo zat Bliicher te paard en naast hem reed
zijn pijpenmeester, de Mecklenburger Christiaan
Hennemann. De laatste stak een pijp aan, deed een
paar trekken en gaf haar toen aan den maarschalk,
Die wou haar juist tusschen de tanden klemmen, toen
vlak naast hem een kanonskogel in den grond boorde.
Paard en ruiter geraakten onder zand en grint en de
pijpenmeester eveneens. De schimmel van Blücher
sprong op zij en de pijp lag in stukken op den
grond, zonder dat de eigenaar een trekje had kunnen
doen.
„Wat weerga, die 'beroerde lummel 1" raasde hij,
„De duivel zal jullie halen! Ik zal je leeren, den ou
den Bliicher de pijp uit den mond te schieten. Hen
nemann! Stop me 'n nieuwe pijp, steek ze aan en
wacht op me!" Met dezen uitroep ging de oude ijzer
vreter den vijand tegemoet. Maar de Franschen hiel
den ditmaal stand' en gaven hun posities niet spoedig
prijs. Tot in den nacht duurde de bloedige strijd. Na
den slag ontmoetten Bliicher en Wellington elkaar.
Het gesprek vlotte echter niet best: de hertog kon
geen woord Duitsch, terwijl Blücher niets van het
Engelsch wist. Wel kende de Duitscher Fransch,
maar ook in die taal kon de Engel'schman slechts
zwijgen. Er kwam een tolk aan te pas. De hertog-
vroeg den maarschalk, hoe het dezen mogelijk was ge
weest 's ochtends zoo'n meesterlijken aanval te doen.
Bliicher was geen vriend! van veel woorden en zeide
„Dat kan ik op de plaats zelve beter uitleggen, laat
ons er eens heen rijden". Zoo gezegd! zoo gedaan en
weldra waren de ruiters op de plek, waar Blücher's
pijp gebroken was. Maar wat was dat? Daar stond
warempel nog de trouwe Mecklenburger. Het hoof 1
en één arm verbonden, rookte hij kalm een lange pijp.
„Sapperloot, dat is mijn Christiaan Ilenneman", zeide
Bliicher verbaasd. „Kerel, wat zie je er uit! Wat doe
je hier?" De pijpenmeester keek zijn superieur wei
nig vriendelijk aan, toen hij zeide: „Is u daar einde
lijk? "Den heelen dag heb ik hier gestaan en gewacht;
de eene pijp na de andere hebben de vervloekte Fran
schen me uit den mond geschoten. Eens heeft een
blauwe boon een lap yleesch uit mijn hoofd meegeno
men en mijn eene vuist zal ook wel weg wezen. Dit is
nou de laatste pijp". Hij gaf bij deze woorden Blücher
de brandende pijp. Deze stak haar dadelijk in den
mond en rookte behagelijk door. Toen wendde hij zich
tot den standvastigen Hennemann en zeide troostend:
„Arme Christiaan, kerel, 't is waar, ik heb je lang la
ten wachten, maar zie je ze wouën vandaag ook
niet gauw gaan loopen!"
GEDICHTEN DIE: OP BED GESCHREVEN
WERDEN.
Mark Twain heeft bijna alle dichtwerken na zijn
jongelingstijd op bed geschreven; gemakkelijk in een
kussen leunend, een sigaar in den mond1, had hij dé
vroolijkste invallen, en het ieék steed's meer en meer
of de bedrust voor hem gepaard ging met toenemend
scheppingsvermogen.
Ook nog andere poëten hebben, naar een Engelsch
weekblad vertelt, voortreffelijke gedichten op bed vol
tooid, maar het was dan meestal niet de vrije wil, die
hen naar bed deed' gaan, maar de hard'e noodzakelijk
heid. Zoo heeft Walter Scott zijn prachtig werk
„Ivanlioe" op bed vervaardigd' en gedicteerd'; hij was
toentertijd' zeer ziek, maar zijn belangstelling voor de
geschiedenis was zoo groot, dat hij niettegenstaande
hevige pijnen, steeds doorwerkte en twee secretarissen
het geheel' werk dicteerde.
Keats schreef een der schoonste en hnrtstochtelijk-
ste sonnetten, welke de literatuur kent, op zijn sterf
bed'. Ook de geniale schrijver Robert Louis Stevenson
heeft tal zijner beste werken op bed geschreven. Daar
hij langen tijd lijdende was en tot het laatste levens
uur schreef, zijn al zijne latere werken op het ziekbed
geschreven. De niet voltooide vertelling „Weir of
Hermiston" dicteerde hij zijn vrouw, terwijl hij lievig
ongesteld te lied lag. Een in Engeland en Amerika
veelgelezen boek „The Road Mender" van Michael
Fairlesz is eveneens op bed geschreven. De naam van
de auteur is het pseudonym van een jong meisje, dat
vroeg stierf.
EEN ANTIEK GLAS, DAT NTET ANTIEK WAS.
Het Parijsche gerecht hield zich onlangs met een
amusant geval bezig. Een Parijsoh kunsthandelaar
had langen tijd geleden een Arabisch glas gekocht,
doch hij kon er geen kooper voor vinden en het stond
achteloos in een hoek van den winkel. Dit kwam
doordat de handelaar geen behoorlijke oorkond© voor
de echtheid' van het Arabische glas kon vertoonen.
Een bevriend kunsthandelaar, aan wien hij zijn leed
klaagde, vertelde hem, dat dat gemakkelijk te verhel
pen was. Deze vriend verteld'e n.l. dat hij eenige da
gen later op reis moest naar den kaukasus, waar hij
goede betrekkingen had onder de geestelijkheid' en in
het bijzonder een Tartaarschen Mullah tot vriend
had, die veel verstand' van oorkonden had. De vriend
vertrok. Na geruimen tijd! keerde hij terug en bracht
een mooie, met alle mogelijke krullen versierde oor
konde mee, waarop te zien was, dat het Arabische
g'las afkomstig was uit- de 14de eeuw. Nu moest hij
koopers vinden. Eerst wendde d'e handelaar zich tot
baron Eclmond de Rothschild. Maar die wilde niet
zoo vlug toehappen. Ook in het Louvro had' men
eenig wantrouwen en de Berlijn'sche en Londenscho
museumdirecteurs durfden het ook niet zoo aan.
Eindelijk vond men echter een Duitschen kunsthan
delaar, die het glas voor 11.500 kocht ond'er voor
waarde, dat de echtheid' door zaakkundigen als onbe
twist werd' beschouwd. Ook déze klip werd' met veel
handigheid1 omzeild). De deskundigen verklaarden
het glas voor echt. De Duitsche handelaar verkocht
het na korten tijd voor 20.000 en daarna wisselde
het voor den aanzienlijken prijs van 30.000 ten twee
den male van bezitter en misschien was de koopprijs
van liet Arabische glas wel in de honderdduizend' ge-
loopen, wanneer het proces er niet tusschen was geko
men. Plotseling werd n.l. de oorspronkelijke bezitter
van het Arabische glas door zijn vriend! die eens naai
den kaukasus was gereisd, tot betalinig van d'e som
van 5000 aangeklaagd, welke deze hem toen had toe
gezegd voor het geval dat het glas voor 11.500 ver
kocht werd'.
Zonder verontschuldigingen onthulde hij voor het
n-ererht dn o-uüeele onzuivere geschieden?». En nu
(Weet iedérêen dat het mooie Arabische glas in Ket, gé-
heel geen Arabisch glas en nog minder antiek is en
dat iedereen voor weinig geld een mooi dtocumout van
een Tartarenpriester krijlgen kan.
STROOI IO E DE NSIGAREN EN BRIEVEN
ALS WEERPROFETEN.
Het klinkt misschien vreemd', dat een stroohoed als
weërprofeet dienst zou kunnen doen, maar toch is het
zoo, als het nrttar een Panama- of Bangkok-hoed is.
Het zal menigeen wellicht opgevallen zijn, dat hij
soms den rand van zijn Panama kan ombuigen, maar
een anderen keer weer niet. Op sommige dagen
komt die rand weer in zijn-vroegeren stand, op andere
blijft hij in d!en stand, waarin hij gebogen is. Dit
verschijnsel nu hangt ten nauwste samen met den
vochtigheidstoestand van dé lucht. Zelfs als wij niet
de geringste wijziging' in dezen vochtigheidstoestand
waarnemen, geeft de rand van den stroohoed dien
aan. Is dé lucht droog, dan is de rand hard, stijf en
onbuigzaam. Hoe vochtiger de lucht wordt, des te
gemakkelijker kan men den rand buigen, des te meer
verliest hij van zijn oorspronkelijke elasticiteit. Wie
een fijn waarnemingsvermogen bezit, kan uit den
meerderen of minderen tegenstand' van den rand bij
het buigen na eenige oefening gemakkelijk afleiden
of de lucht zeer of slechts weinig vochtig is. Toene
mende vochtigheid gaat in den regel gepaard' met
slecht weer, afnemende vochtigheid' geeft aanleiding
droog, goed' weer te verwachten. Zoo kan de stroo
hoed dus als hygrometer dienst doen, evengoed' als een
weerhuisjë met poppetjes. Sigaren, die uit zeer dToge
tabak zijn vervaardigd, zijn uitstekende hydrometers.
Tabak droogt slechts zeer langzaam en neemt tijdens
het droogproces graag vocht uit' d'e lucht op. Eerst
wanneer het tabaksblad' geheel uitgedroogd is, wordt
de eigenschap van het opnemen van vocht vermin
derd. Wil een sigaar,, uit dergelijke tabak gemaakt,
moeielijk branden, dan zal er waarschijnlijk bewol
king en regen volgen, brandt zij spoedig en goed, dan
kan men op mooi weer rekenen.
Het gebeurt wel eens, dat een nauwkeurig gewogen
brief, die juist beneden de grens bleef, bij aankomst
met strafporto wordt belast. Weegt men hem, dan
ziet men vaak, dat de post gelijk heeft, maar ook wel,
dat de brief niet te zwaar weegt. Maar het is best
mogelijk dat alle drie gelijk hebben: de afzender, de
post en de ontvapger. Er zijn namelijk papiersoor
ten, welke zeer gemakkelijk de vochtigheid uit de
lucht opnemen. Een brief van zulk papier kan na
tuurlijk den eenen keer iets zwaarder wegen dan den
anderen. Een natuurkundige heeft eens een zeer een
voudige vochtigheidsmeter gebruikt: hij bestond uit
een pak ongelijmd papier en een briefweger. Een
brief met een weger kan ons dus ook vertellen of er
mooi weer of regen zal komen.
FUCHSIA'S.
De fuchsia's, welke de dokter en plantkundige Le-
onhard v. Fuchs in de 16e eeuw in zijn „kruidenboek"
het eerst beschreef en welke daarom naar hem ge
noemd zijn, zijn eerst in het laatst d'er achttiende
eeuw sierplanten geworden. Een vriend' van den Ei;-,
gelschen bloemenkweeker en botanicus James Lee
deelde dezen eens mede, dat hij een nieuwe plant met
mooie, hangende bloemen in Wapping bij een arme
vrouw had' gezien. Lee reed dadelijk naar d'e aange
geven woning om de plant te koopen. De vrouw wil
de er echter geen afstand van doen. Zij verpleegde de
plant zorgvuldig, omdat deze een aandenken was van
haar man, een matroos, die haar uit West-Indië mee
gebracht had. Lee beloofde de vrouw echter een
nieuw plantje eu bood' haar bovendien al het geld, dat
hij bij zich had, meer dan 75 guldten. De arme vrouw
kon niet langer weerstand' bieden en zij gaf met tra
nen in dé oogen de plant aan den kweeker. Lee nam
de plant mee, sneed' er dadelijk stekjes af, plaatste de
ze in een broeikas en deed wat hij kon om zoo spoedig
mogelijk kleine plantjes te krijgen. Het volgende
jaar bezat hij reeds een paar honderd kleine fuchsia's,
Die, welke het eerst bloeide, werd als lokmiddel voor
koopers uitgestald. Algemeen bewonderde men de
schoone en onbekende bloem en een dame gaf er
graag- 12 voor. Op d'e eerste plant volgde een twee
de, die even snel verkocht werd. Weldra wildé ieder,
die het betalen kon, een fuchsia hebben en voordat de
zomer ten einde was, had Lee 300 goudstukke;; tot
belooning voor zijn gelukkige speculaties, Natuurlijk
hield hij zijn belofte ten opzichte van de arme vrouw.
Van Engeland kwamen de fuchsia's toen weldra op
het vasteland.
WAT DE DAMES IN DE HAND DRAGEN.
Vroeger droegen de dames een buigzaam, licht wan
delstokje in de hand. De geschiedenis verhaalt, dat
Constance, de tweede gemalin van koning Robert, ha
ren kamerdienaar met den stok de oog-en uitgeslagen
heeft.
Ook de waaiers behooren tot de oudste vrouwelijke
toiletbenoodigdheden. Het allereerst droegen de
vrouwen een afgeplukt, groot blad in de hand, waar
mede zij zich tegen de zonnestralen beschermden en
zich koelte toewuifden. In Europa werden de waaiers
het eerst van struisveeren gemaakt. Later namen ze
allerlei vormen aan zeer in den smaak vielen een
tijdlang, waaiers met een edelsteen of een spiegeltje
in het midden.
Tijdens de uitvinding der luchtballons kwamen de
taschjes in de mode, welke de vorm van luchtballons
hadden. Tevoren droeg men de zakdoeken in de hand
en deze gewoonte was afkomstig uit een land, dat
overigens nu juist niet een voorbeeld van zindelijk
heid is: uit Italië. lu Sicilië heeft een verordening
bestaan, waarbij aan meisjes en vrouwen werd bevo
len, ten teeken dat ze zakdoeken bezaten, er een
„zichtbaar in d'e hand te dragen. Dit doekje diende
natuurlijk tot sieraad een tweede was er voor het
gebruik. In Frankrijk werd de zakdoek een weelde
artikel: er waren er die 2500 gulden het stuk kostten
en meer
De Dominicaner-pater St.. Eustachius te Rouen
was bekend wegens zijn prediken tegen 't gebruik van
Kostbare zakdoeken. „Ik heb verklaarde hij eens
- een jongen man gekend, die op het punt van trou
wen stond en alles zoo schitterend mogelijk wensehte
in te richten. Hij' deinsde niet terug voor fluweelen
en zijden kleeren, voor shawls en diamanten, maar
toen hij bij de afdeeling „zakdoeken" kwam en daar
las 1200, werd het hem te machtig. En hij bleef
ongetrouwd."
Te Rouen werd den vrouwen ook het eerst verbo
den, zakdoeken in de hand te dragen.
Het is ook een tijdlang mode geweest, dat de dames
één handschoen aantrokken en den ander geparfu
meerd in de hand droegen. De groote bloemstukken,
die eveneens in de hand werden gedragen, werden hoe
langer hoe kleiner en vonden eindelijk hun plaats op
den boezem.
In onzen tijd dragen de dames kleine, vaak sierlijke
taschjes in de hand onze medewerkster Peet Neel
heeft daarmee onlangs op aardige wijze den draak ge
stoken. Vroeger waren het pompadours, naar de uit
vindster, de markiezin de Pompadour, de maitresse
van koning Lodewijk XV van Frankrijk genoemd. De
markiezin hield veel van snoepen en eerst borg ze de
lekkernijen in haar zak; dit werd haar echter te las
tig en toen maakte ze zelf een taschje, dat ze in de
hand en aan den arm dragen kon. Haar voorbeeld
vond navolging. Maar toen de markiezin zich den
bant v»n bet volk op <Dn bals gohnnH bad,'wtts hrt
fuet' deze mode gedaan. Madame de Mausset. heeft-
echter weer een dergelijk taschje uitgevonden, maar
zonder beugel. Toen zij haar man dit voorwerp liet,
zien, riep deze lachend: „Ridicilridicil!" (bespot
telijk!). Lachend doopte de dame het taschje ridicu
le. Zoo wordt beweerd. Maar ook wordt verklaard, dat
„ridicule" een verbastering is van réticule, in 't la tij n
reticulum, d. i. oorspronkelijk een haarnetje.
E'NGELSCHE HUMOR.
Twee dames hadden elkaar in vele jaren niet ge
zien, toen ze elkaar toevallig op straat tegenkwamen.
„Aló, hoe gaat het U mevrouw Mik," aldus sprak
mevrouw Mak haar oude bekende aan.
„Nee, maar da's aardig," antwoordde mevrouw
Mak, „we hebben elkaar in geen tien jaar gezien en
U herkent me dadelijk. Ik ben dus in al dien tijd
niet veel veranderd. Dat doet me ontzettend veel ple
zier."
„O, ik herkende u dadelijk aan uw hoed."
„Kellner," riep de gast verontwaardigd, „wat is dat
nu Gisteren kreeg ik een grootere portie pudding
dan vandaag. Het is nu slechts een eetlepel vol.
Hoe zit dat
„Pardon mijnheer waar zat u gister?"
„Ann het venster."
„Juist mijnheer, de gasten die voor het raam zitten
krijgen dubbele porties, voor de reclame, ziet u."
„Nu Anna, wat heb ik gehoord, zul je niet trouwen
met je vriend den schoorsteenveger?"
„Neen mevrouw 't is uit. Zondag heb ik hem voor
't eerst met een schoon gezicht gezien en U weet niet
hoe leelijk hij er uit ziet als hij zich gewasschen
heeft.
Een van n soort, die er te veel is, zeide eens
„lwee dingen kan ik me niet voorstellen, namelijk
hoe d'e wereld er uitzag, toen ik er nog- niet was en
hoe zij er zal uitzien, als ik er niet meer ben."
„Ik weet,' zeide de heer Smit tot den bruidegom
van zijn dochter, „dat je een goede, milde vrouw
krijgt."
„Ja, antwoordde de sehoonzoon-in-spé, „dat wist ik
en ik hoop dat mijn vrouwtje deze goede eigenschap
pen van haar vader heeft."
MASCULINISME.
Terwijl in Engeland het feminisme voor niets te
rugdeinst, doet in Japan het „masculinisme," als deze
woordvorming geoorloofd is, zich gelden. Er is een
klein Japansch dorpje, welks vertaalde naaia „nym-
phen-kolonie is. Men leeft daar voornamelijk van de
parelvisscherij, welke bezigheid tot- dusverre uitslui
tend door vrouwen werd beoefend, terwijl de mannen
de hutten schoonhielden, het eten kookten en de klee
ren heel hielden. In den laatsten tijd zijn de mannen
echter gaan strijden voor dezelfde rechten als de vrou
wen. Ze-wilden ook naar parelen gaan visschen! De
vrouwen waren echter van meening, dat daar niets
van kon komen. En toen de mannen bleven aandrin
gen, gingen de vrouwen henboycotten!
mannen hebben, ten einde raad, de regeering te
Tokio verzocht om politiehulp!
DE' BEDORVEN JAPON.
Toen koning Eduard van Engeland eens te Biarritz
bij de Nieuw-Yorksche millionnairsvrouw mrs. Baring
ten eten zou ko-men, was de dame tegen het etensuur
wanhopig: de prachtige robe, welke zij voor deze gele
genheid besteld had, kwam niet! Zij moest in een
toilet verschijnen, waarin de koning haar reeds eerder
had gezien. Onder den maaltijd stortte een onhandige
dienaar een schotel met saus gedeeltelijk over de
gastvrouw uit. Mrs. Baring glimlachte even en ver
zocht. den koning haar enkele minuten te willen ver
ontschuldigen.
Na een oogenblilc verscheen ze in de pas aangeko
men kostbare nieuwe robe, welke zelfs de bewondering
van den ook m dit opzicht verwenden koning opwekte.
Ilij prees uitbundig het toilet en de kalmte van de
vrouw, welke het zoo gelaten had opgenomen, dat de
bediende door zijn onhandigheid een kostbare japon
had bedorven.
De koning wist echter evenmin als de andere gas
ten, dat. de gastvrouw den bediende bevolen had, haar
met de saus t.e begieten zoodra het kamermeisje in de
deur het afgesproken teeken gaf, dat het nieuwe toi
let was aangekomen.
Op (leze wijze was het mrs. Baring mogelijk geweest
zich dien avond nog in haar nieuwste costuum te
vertoonen!
IN EEN DAMES-BADINRICHTING.
Aan een aardige beschrijving van een bezoek aan
een dames-badinrichting en zwemschool te Boedapest
ontleenen we het volgende:
Boedapest is de stad van baden en de namiddag be
hoort in dit opzicht aan de dames.
De vrouwen van de Hongaarsche hoofdstad baden
veel en graag. Zij ontmoeten in het bad hare vrien
dinnen, zooals men elkaar in andere groote steden in
een café ontmoet.
Wat een langen namiddag in 'n bad-inrichting kan
doen Op Boedapester wijze heel wat. Het bad be
staat daar niet enkel in het kruipen en verblijven in
een bassin of een kuip, zich afdrogen en weer aan-
kleeden. Men kan gaan zwemmen in het groote bas
sin, welke groene tegels op den vloer aan den
bodem van de zeer herinnert. Men kan langs
een gemakkelijke trap in het water komen, men kan
er zich langs een roetsjbaan in laten glijden, men kan
er van een springplank af inspringen. En in het wa
ter zijn allerlei toestellen, waaraan men den tijd op
prettige wijze, kan doorbrengen.
Wie echter niet in het bassin wenscht te gaau,
trekt zich terug in een badkamer.
Is men met het. baden gereed, dan gaat men in een
dunnen linnen kiel, welke door de inrichting' verstrekt
wordt, naar de rustzaal, neemt plaats op een mollige
stoel, knapt een uiltje of praat met buurtjes en vrien
dinnen over de onderwerpen van den dag. Of wel
men zoekt zich een plaatsje op altijd' nog in het
diepste négligé natuurlijk in het gezéllige restau
rant, drinkt chocolade, eet een taartje, verkwikt zich
aan een glaasje Pils of aan een broodje met Prager
ham. En wanneer men aldus den lichamelijken
menscli versterkt heeft, dan begint men toilet te ma
ken. Men gaat- naar den grooten hal, waar de dames
reeds ongegeneerd, bijna geheel onbedekt, in de lig
stoelen liggen, bezig haar intiemste toiletgeheimen te
onthullen. De masseuse oefent haar werk uit, de pé
dicure wrijft de voetzolen, vijlt en polijst de nagels en
geeft ze met. allerlei zalfjes en tincturen een rosigen
glans. En zijn de voeten behandeld, dan komt de ma
nicure in actie en bewerkt de handen op dezelfde wij
ze. Daarna „laat men zich kammen", zooals men te
Boedapest het friseeren noemt, In alle nuances van
het schoonste kastanje-bruin tot pikzwart golft het
haar in het daarvoor bestemde vertrek om blanke
vrouwenschouders alleen het blond ontbreekt. Men
kan in deze inrichting Turksche baden nemen en dan
in een coquet Turksch salonnetje op Turksche wijze
behaaglijk uitrusten, men kan heet-e baden gebruiken,
zooals corpulente dames veelvuldig doen, die zich
daarna door masseuses laten bewerken.
Men zal vragen: „Wie zijn deze vrouwen, die zoo*
repl -or"- -ian baar lichaam besteden?"