DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No 17L Honderd en vjjf tiende Jaargang. 1913 ZATERDAG 26 JULI MILITIE. Tweede zitting van den Militie raad. Wat anderen van ons zeggen. ,,'i Lachebekje". Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat, ©roote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Maandag 4 Augustus a.s., Deensche Praatjes. Telefoonnummer 3. i. COURAN ■TOTS -JOT «n—illll iMm iglA] Dit nummer bestaat nit 3 bladen. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de tweede zitting van den Militieraad in het 3de district van Noordholland zal worden gehouden ten Raadhuize te Alkmaar en wel voor zooveel deze gemeente betreft op des voormiddag^ te ÏO uren. Volgens art. 45, 4e zinsnede der Militiewet, wordt in deze zitting uitspraak gedaan omtrent: lo. geschiktheid voor den dienst van hen, te wier aanzien het gevoelen der geneeskundigen van den keuringsraad niet van gelijke strekking is 2o. geschiktheid voor den dienst van hen, van wie een nieuw geneeskundig onderzoek is aange vraagd 3o. vrijstelling van in hetzelfde jaar geboren broe ders; 4o. vrijstelling, waaromtrent buiten de schuld van hen, wie zij geldt, in d& eerste zitting geen uit spraak kon worden gedaan 5o. uitsluiting van hen, te wier aanzien sedert de eerste zitting eene reden tot uitsluiting bekend geworden is, voor zoover zij niet reeds bij on herroepelijk geworden uitspraak vrijgesteld of ongeschikt bevonden zijn. Alkmaar, den 23 Juli 1913. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. X. AARHUS. Zomers, wanneer het Kattegat niet spookt, en Ore- sund, glad als een spiegel, blauw als het azuur, alle beelden weerkaatst, dan is het de moeite waard om met een der uitstekende stoombooten die van Kopen hagen op Aarhus varen, een uitstapje naar deze laat ste stad te maken. Om elf uur 's avonds gaat men aan boord, en den volgenden morgen om 8 uur stapt men in Aarhus aan wal. Aarhus is de voornaamste stad van de provin cie Jylland (Jutland), en nommer twee van heel Denemarken. Er is wel een groote sprong tusschen Kopenhagen met zijne 600.000 inwoners, en Aarhus dat slechts op 50.000 kan bogen, en eerstgenoemde is zeker de stad waarin alle kunst, nijverheid en in dustrie zich concentreert, maar wat natuurschoon aangaat wint Aarhus het verreweg van Kopenhagen- De ligging is buitengewoon mooi. Aan beide kanten van de stad strekken zich uitgebreide beukebosschen, die met hun schaduwrijk loof tot rusten uitnoodigen, tot vlak aan zee uit, terwijl het prachtige donkerblau we Kattegat, welks wateren zachtkens kabbelend het strand besproeien of door den storm schuimend opge- zwiept worden, een majestueus gezicht opleveren. Met een paar kennissen maakte ik een dezer dagen zulk een uitstapje. De reis was al een genot op zich zelf. We zijn midden in de mooie lichte zomernach ten van het Noorden, en duidelijk zag men van het dek de geheele kust van Oresund tot aan Helsingor, en toen we het Kattegat instoomden lag dit spiegel glad voor ons; één voor één kwamen de sterren te voorschijn en midden tusschen hen in zag men de sikkel van de afnemende maan. 't Was een al te heerlijke zomernacht om prozaisch naar kooi te gaan en we besloten dan ook om onze nachtrust er maar aan te geven en op 't dek te blij ven, een heldhaftig besluit dat we niet langer dan tot een uur of twee volhielden, waarna de natuur haar recht eischte. Te Aarhus aangekomen ontbe ten we eerst op ons gemak aan boord, en wandelden toen dooi de stad, en langs de mooie breede promena de naar het bosch toe. 't Was alsof ik mij met een tooverslag weer op het eiland Sicilië bevond. Die donkerblauwe zee,' die schitterende zonneschijn, die witte huizen, en dan bij 't wandelen door de straten ieder oogenblik die kijkjes op 't Kattegat, 't Kon even goed 1 alermo zijn, en ik begrijp niet waarom de Denen steeds in dichte drommen naar Italië reizen, als ze hun eigen mooi land zoo vlak bij de hand heb ben, en dan nog wel zonder de vlooien en andere on aangename insekten, waar men in 't Zuiden zoo gul op getrakteerd wordt. Maar de leus der eeuw" is „verandering." Iedereen verbeeldt zich tegenwoordig- t niet uit te kunnen houden zonder verandering van lucht en omgeving minstens eens. in 't jaar, en de Denen zijn hierop geene uitzondering. Een wandelingetje van ongeveer 10 minuten bracht ons aan het prachtige Marselisborg-bosch, waar de tegenwoordige koning zich reeds als kroonprins een, ik moet eerlijk bekennen, vervelend uitziend slot heeft gebouwd, dat op den hoogen heuvel waarop het gelegen is; een heerlijk uitzicht aanbiedt. Dezer da gen doet juist een nog al pikante anecdote de ronde waarin koning Cbristiaan, en de nu juist afgetreden eerste minister, Claus Berntsen, de hoofdrol spelen. Deze laatste is, zooals bekend en zooals de meesten zijner collega's van boerenafkomst, en dientengevolge steeds op voet van oorlog met de etiquette aan het hof. Nu had hij onlangs eene samenkomst met Z. M. Koning Christiaan om Staatszaken te behandelen, en reisde te dien einde per extra-trein naar „Marselis borg," waar Z. M. zich bevond. Z. M. was van plan onmiddellijk na afloop der conferentie met zijn jacht „Dannebrog" naar Kopenhagen terug te keeren en Claus Berntsen, als de plompe man die hij is, ver zocht zonder omwegen Z. M. om met hem mee te mo gen reizen. Koning Christiaan keek een oogenblik verwonderd, maar antwoordde toen heel beleefd: „Dannebrog staat geheel ter beschikking van uwe excellentie." Zielsvergenoegd stapte Blaus Berntsen dien avond aan boord van het Koninklijk jacht, en verkneuterde zich op de gedachte van met Z. M. samen te zullen reizen. Maar wie er kwam, geene Koninklijke fami lie. En toen 's avonds laat de kapitein buigend kwam vragen, wanneer het Z.Excellentie behaagde dat het anker gelicht zou worden, kreeg hij op zijn verwonderde vraag of Z. M. niet kwam, ten ant woord: „Z. M. is per extra-trein naar Kopenhagen afgereisd Een uitstekend lesje voor de „heeren," die hier op 't oogenblik het schip van Staat willen sturen, en er .geen flauw begrip van hebben dat „noblesse obiige." Nu, we maakten door beelderige lanen, en kleine paadjes, waar het gebladerte boven onze hoofden een soort prieel vormde en steeds stijgend, eene heerlijke wandeling van ongeveer anderhalf uur naar een uit- zichtspunt „Ornerede" genaamd (Adelaarsnest). De zee schemerde door de boomen heen, en beneden ons zagen we hier en daar een stedeling aan 't strand zich door een bad verfrisschen zonder zich om een badkostuum of een badhuisje te bekommeren. En steeds hooger steeg de weg, steeds minder menschen ontmoetten we, om de poëzie van dit prachtige land schap te verstoren, en toen we eindelijk op het hoog ste punt aangeland waren, zagen we rondom ons het uitgestrekte beukebosch, aan onze voeten het azuur der zee, en in de verte schemerde het land Mols, waarvan de bewoners dezelfde reputatie genieten, als de inboorlingen van Kampen bij ons. Zoo opvallend is de gelijkenis dat de bewoners van Mols zich aan volkomen dezelfde domheden schuldig maken die bij ons als Kamper uien bekend staan. Al weer een be wijs te meer dat we hier op aarde allen broeders en zusters zijn. 't Verschil is maar uiterlijk. We laafden ons op dit mooie plekje aan een uitste kend kop koffie met gekpokte room er in, op de Scandinavische manier, en toen het tijd werd om te vertrekken, begaven we ons aan boord van een van de kust-stoombootjes, die gedurende de zomermaanden ieder half uur van Aarhus naar „Ornerede" stoomen. Langs de begroeide klippen stoomden we naar Aar hus terug, dat ei verder echt provinciaal uitziet, en ook niet veel meer bezienswaardigs aanbiedt, met uit zondering van de domkerk die terecht beroemd is. En dan de electrische trams, die Amerikaansch-practisch zijn ingericht. Conducteurs zijn er niet. De passa giers stappen vooraan in en uit, waarbij ze dan de 10 Ore, die de rit kost, bij den koetsier in de bus gooien. Voor het geval dat ziji geen kleingeld bij zich hebben, zijn er binnen in de tram twee automa ten aangebracht waar men altijd geld wisselen kan. Eene bizonder praktische inrichting die heel wat kosten en moeite bespaart. Dienzelfden avond pakten we de boot weer, en wa ren den anderen morgen om 8 uur in Kopenhagen te rug, opgefrischt door al het natuurschoon dat we in ons opgenomen hadden. Amerika en Nederland. Gesprek met Rev. A. A. Pfanstiehl. (Nadruk verboden.) We hebben nu dan eindelijk alles gereed. Wat al comité's en sub-comité's en vergaderingen en conferenties en plannen en plannetjes; wat al geschrijf en gewrijf en geredeneer, vriendschappelijk stellig en in genoeglijke feeststemming reeds; wat al klare hoofden en rappe handen tenslotte om al het viuclitig-ontworpffne verder uit te voeren en op te bouwen, om alle zalen en marktpleinen en toegangs poorten onzer dertig tentoonstellingen te doen verrij zen, luchtig en wondervol als een sprookjeswereld midden in ons degelijke EEollahd. Wat al feest-be- sturen en regelings-commissies voor volks-amusemen- ten en publieke vermakelijkheden, voor kinderfeesten en volks-spelen en illuminatie's en wedstrijden en vreugde-phanphare's, overal door geheel „lief Hol land." Maar eindelijk is dan nu alle's klaar gekomen. Elke stad en elk stedeke heeft zijn plechtig-vastgesteld „programma der feestelijkheden," ieder vlek en ge hucht, tot zelfs in de verste hoeken van Drente en Noord-Brabant, verkeert al sinds weken in een staat van opwinding om de te wachten heerlijkheden; we hebben nu, na veel vroolijk-drukke voorbereidselen, eindelijk de heerlijke zekerheid, dat er straks in ge heel Nederland geen vereenigings-vaandel in 't foe draal zal blijven, geen vlaggestok op zolder, geen wimpel on-ontplooid, en dat er dan nog rood-wit- blauw en oranje te kort zal schieten en er hoempa's te weinig zullen zijn. V ij zijn nu gereed. En Holland zit als een jarige juffer in haar opgepoetste eni versierde mooie-kamer, met popelend hart te wachten tot het feest zal be ginnen en -de gasten zullen komen. En ja, reeds kwamen er enkele, reeds zijn er de allereerste. En aanstonds komt in ons het verlangen op, om er eens één en nog één, en nog één onzer wel kome buitenlandsche gasten heimelijk wat apart te nemen in een hoekje van de Luide feestzaal en in een gemoedelijk onder-onsje stillekens te vragen: En wat zegt u nu van ons Hoe vindt U ons en ons land en ons feest? En wat denken uwe thuis-gebleven landgenooten van ons? Wat wéten ze van ons en hoe spreken ze over ons?"En als dan Potgieter's oude Jan, die de hoofdpersoon is van het feest, even- knorrig de lange gouwenaar uit zijn mond mocht lichten en mompelen als van-ouds: „Wat brui ik er om, wat ze van mij zeggen?", laat hij dan zijn aller jongste achter-kleinzoon deze onschuldige ijdelheid vergeven, al was het alleen maar uit vreugde en trots dat de sukkelige Jan Salie tenslotte toch ook, even als de anderen, een flinke kerel werd. Rev. Pfanstiehl is een man, zooals ik mij een echt Amerikaan gedacht had: flink-van-gestalte en leven- dig-van-gebaar, met een vol, maar pittig en expres sief gelaat. Een aangenaam causeur, wiens woorden soms tintelen van geest, van humor of fijnen spot, een prettig, „gewoon" man, zonder deftigheid en zon der pose, met een blije kijk-op-het-leven, die echter geen oppervlakkigheid is, joviaal en ongegeneerd, maar toch volkomen gentleman in alles, - een man van-de-wereld, al is hij predikaat. „Zeg er-is", riep hij mij' al toe, toen ik nog in de deur stond, „kunnen jullie dat hier niet anders doen met het weer? Is me dat een kou, die ik hier lijden moet, midden in de zomer. En dan lees ik in m'n krant, dat het in New-York zoo lekker warm is. Het is waarachtig om spijt te krijgen." Ik wilde nog trachten wat verontschuldigingen te zoeken voor ons beruchte kikkerklimaat, maar het was niet meer noodig, want Zijn Eerwaarde was al Weer met iets anders bezig. Hij lei me een openge slagen Amerikaansch tijdschrift voor en zei: „Kijk, hierin schrijf ik brieven over jullie, over Holland en de Hollanders. Dat is lang niet, overbodig. U komt me nu vragen, wat ze daar-ginds van jul lie weten en hoe ze over jullie spreken, maar, meneer, dat zou u bitter tegenvallen, want wat ze van Hollandi weten is gewoonlijk al heel slecht in overeenstemming met de werkelijkheid." Ik keek wat ontnuchterd! en zei zooiets van: „Zoo-o 1" „Verwondert U dat? Och meneer, wat krijgt een Amerikaan, die hier naar toekomt en er komen er heele hoopen, vooral van 't jaar eigenlijk van Holland te zien? Ze loopen een paar keeren de Kal- verstraat op en neer eu tegen den middag gaan ze met het bootje naar Volendam en daar zien ze dan die fameuse wijde broeken. Den volgenden dag gaat het op Scheveningen af; daar bekijken ze de vrouw tjes met d'r zes-en-dertig rokken, met d'r klompjes en d'r kanten hoofd-kap. Hebben ze den tijd, dan gaan ze de Kaasmarkt te Alkmaar bekijken. Als ze dan later weer in Amerika terug zijn, snijen ze daarover op en loopen jullie allemaal in pofbroeken en op klompen. Dan verteilen ze ook de zotste verhalen over jullie zindelijkheid, dat hier zelfs de tanden van de kiekentjes geborsteld worden en de turven goed afgeboend', vóór ze in 't vuur gaan. Dat zijn alle maal van die sprookjes en als je hier wat meer rond gekeken hebt, weet je al gauw beter. „U is dan zeker ook al eerder hier geweest?" „Al vier keeren. Ik houd van dit land en van zijn bewoners, misschien wel, omdat ik, hoewel geboren Amerikaan, nog Hollandsch bloed in me heb; mijn moeder was een echte Hollandsehe, een Arnhemsche. Ik ken jullie land en jullie geschiedenis beter, dan u wellicht denkt. Ik heb zelfs een boek geschreven over jullie „Vader des Vaderlands." Kijk, hier is het: „William the Silent and his time." En het succes van dat boek lag niet alleen aan den schrijver, maar stellig ook voor een groot deel aan het onderwerp. Dat verzeker ik u. Want alles wat maar betrekking heeft op Holland en de Hollanders, is uiterst inte ressant voor de Amerikanen. Jullie staat hooger in hunne belangstelling en ook in hunne waardeering dan eenig ander volk. Daarvoor heb ik dikwijls eigen aardige bewijzen opgedaan. Zoo hield ik in Amerika lezingen over Europeesche landten en steden, Berlijn, 1 arijs, Noorwegen, en ook over Holland. Maar gere geld, wanneer ik voor 't eerst in een plaats zou spre ken, en ik de lui liet kiezen uit mijn onderwerpen, kozen ze Holland. Zooiets is wel typeerend. Nog iets eigenaardigs zal ik U vertellen, weet dat de emigranten, vóór ze in Amerika aan land mogen gaan, gekeurd moeten worden. Dat is een heel werk je. Ze gaan alle door een lange, smalle gang en wor den eerst kort, maar scherp gekeurd door den direc teur van den dienst, die ze óf door laat gaan of ze zendt naar één zijner assistenten om specialer onder zocht te worden. Met dien directeur, die een knap arts moet zijn, dat begrijpt U, en die: bovendien ver schillende talen spreekt, heb ik eens een heelen dag op post gestaan, en heb de eindelooze rij emigranten voorbij zien trekken. Ze hadden alle een gele kaart op de borst, waarop hun nationaliteit vermeld stond; het waren meest Polen en Russen, maar er waren er ook van alle mogelijke andere volkeren. Ze werden alle één voor één onderzocht en wel de helft werd afgezonderd om nog een paar dagen in observatie te blijven. Toen vroeg ik den directeur: „Zijn er ook Hollanders?" En hij antwoordde: „„Hollanders laten we gewoonlijk, als er niets bijzonders is, door zonder een woord te vragen." Is dat niet teekenend voor het vertrouwen dat de Amerikaan in uw volk stelt? Wer kelijk bleek me later uit een onderzoek, dat van de negen duizend Hollanders, die het vorig jaar, in 1912, daar gekeurd moesten worden, er slechts één familie niet is toegelaten*" „Maar welke zijn dan nu uwe eigene indrukken van ons land' en ons volk?" „Ik heb stellig meer dan gewone achting en zelfs bewondering voor jullie roemvol verleden niet alleen, maar ook voor wat' jullie op 't oogenblik bent en kunt. Ook nu nog ontwikkelen de Hollanders een energie, die zeer merkwaardig is voor zulk een klein volk. Maar toch, als men komt uit een grootere en ruimere, ook gééstelijk-ruimere wereld gelijk Ameri ka, en als men hier wat langer blijft dan vreemdelin gen gewoonlijk doen, merkt men hier in Holland wel dikwijls een zekere kleinheid op, een zeker onbelang rijk en onvruchtbaar gehaspel, dat juist om de onbe langrijkheid ervan door den door-trekkende toerist niet wordt opgemerkt. Mij; als gewezen predikant treft in de eerste plaats niét de groote talrijkheid der godsdienstige secten bij jullie er zijn er bij ons zoo mogelijk nog meer! maar wel de scherpte, de vij andigheid bijna, waarmede ze tegenover elkaar staan. U moest eens weten, hoe in Amerika de predikanten van alle mogelijke richtingen als makkers met elkaar omgaan, hoe wij er iederen Maandag onze conferentie hebben en elkaar dan vriendschappelijk op de hoogte houden van den toestand onzer gemeenten en den aard onzer preek van den vorigen dag. Ook ruilen we dikwijls onze preekbeurten al zijn we van zeer verschillende richtingen. We willen het volk niet leeren elkander te haten om hunne verschillen, maar wel elkander, zooafe christenen past, te beminnen om hetgeen ze gemeen hebben. De moreele ondergrond, die van elk christelijk geloof toch dezelfde is, gaat ons zooverre boven onze kleine -kerkelijke verschil len." „Nog één vraag, de laatste. Wat dunkt' u van ons eeuwfeest? Hebben we recht om feest te vieren?" „Dat dacht ik wel. En bovendien, jullie doet het op ik zou haast zeggen Amerikaansche wijze: jul lie tracht er iets aan te verdienen. En er komen massa s vreemdelingen, nü nog niet, maar straks in Augustus en September, wat de Amerikanen be treft tenminste. Er is in de Amerikaansche pers, de groote en de kleine, al heel wat over jullie en jullie eeuwfeest geschreven, en ik heb daarom zelf braaf mee gedaan. Overigens ben ik hier niet geheel voor mijn plezier en ik denk ook niet zoo spoedig weer te vertrekken. Het was namelijk mijn plan hier lezingen te houden over Amerika en misschien hebt u gelezen dat ik ook reeds opgetreden ben in Amster dam. Rotterdam en Utrecht. Maar straks trek ik het land dieper in; 'k heb al meer dan honderd aanvra gen." Het is dus zeer wel mogelijk dat mijne lezers bin nenkort ook van aangezicht tot aangezicht kennis zullen maken met Rev. Pfanstiehl. Hij is een man, die Amerika en Holland beide een warm hart toe draagt en die door de levendigheid en de geestigheid van zijn voordracht juist de geschikte persoon is om de Amerikanen van ons en ons van de Amerikanen te vertellen. Ik draag- van het onderhoud met hem de prettigste herinneringen met me mee. P. M ij hadden over derden gesproken, ik wil het wel eerlijk bekennen. En ieder van het kleine kringetje had wat gezegd, niet bepaald' iets slechts, maar ook niet bepaald iets goeds. Alleen advocaat Kirchner had gezwegen. Hoewel hij eerst kort geleden bij onze balie was ingeschreven, mochten wij hem erg graag, en wisten ook, dat hij dol gelukkig was met zijn jong vrouwtje, een levendi ge, hartelijke dorpsdominee'sdochter. „Nu,. Kirchner zei mijn man lachend, „zegt uwe hoogheid niets? Is dat eigenlijk aangeboren voorzich tigheid, wijsheid', of misschien wel principe-kwestie?" Kirchner keek even een moment ernstig voor zich uit. „Noch het een, noch het ander", antwoordde hij langzaam, „ik zou u een voordracht kunnen houden over het bedriegelijke van onze physioniinische ken nis, van. „Maar, lieveling", kwam zijn vrouwtje ongeduldig tusschenbeide, „waarom een zoo lange voorrede? Ver tel toch liever van hetgeen je van nabij hebt meege maakt, liet zal zeker allen interesseeren!" Wij beaamden volmondig, waarop Kirchner ons het volgende toevertrouwde: „Ik was verscheidene maanden in Z. voor zaken, in den tijd, dat het uitgaans-seizoen in vollen glans was. Nauwelijks hadden wij onze visites afgestoken, of de invitatiekaarten stapelden zich op. Op een dei- eerste groote partijen, aan huis bij een rechter, werd mijn aandacht door een jong meisje geboeid. Het was niet zoozeer om haar lichtblond haar, dat merk waardig afstak tegen de donkere oogen en wenkbrau wen als wel om haar vroolijk, bij de hand persoon- lijkheidje. Alles aan haar verried leven en beweging. Haar helder, frisch lachen klonk bijna onafgebroken door de zaal en ik bewonderde haar ook om haar uit houdingsvermogen bij het dansen. Zij ging- van den eenen arm in den anderen; zij was als een wolkje in haar luchtige, lichte zijd'e en haar tule en kanten, en mij scheen/ zij het ware middenpunt te zijn der ge heele dansende jeugd. Ik vroeg een ouderen heer naar haar. "Oh. u meent juffrouw Bertie, ons klein lachebek je? Ja, wie zij eigenlijk is, kan ik u niet precies zeg gen. Als ik mij niet bedrieg, moet haar vader een onaanzienlijk ambtenaartje zijn. Zij behoort eigenlijk niet precies tot onzen kring. Maar zij is met de doch ters van den president innig bevriend sedert de schooljaren, zoodat zij „erin" gekomen is. Tenminste men ziet haar overal een aardig frisch, klein ding is zij zeker!" Na deze mededeeling steeg mijn belangstelling in

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 5