DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Raleigh Rijwielen,
SUKKEL, OUJ&TEN ZELDAM,
No. 171
Honderd en vijftiende Jaargang.
1918
ZATERDAG
26 JULI.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. fir®«te
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
Ie klas Engelsch rijwiel,
ALKMAARSCHE COURANT
UAVl
door J. EIGENHUIS.
Marie Jansen stapte ais een vorstin uit het rijtuig'
de vestiaire van de zaal binnen, den Dierentuin in.
Ze voelde zich, tusschen papa en mama in, als een
volwassen meisje, nu ze gekapt was met opgestoken
haar. Hé, zalig, zoo'n ba'l.... en alle dansen „had"
ze.
Terwijl ze haar mantel afgaf, zag ze „heeren" ter
sluiks en vlug dansschoentjes aantrekken, die ze in
een pakje bij zich hadden. Ze moest er om lachen,
zoo grappig, dat heele regiment schoenen tegen den
muur. Ze gluurde eens rond.Maar geen een
kende ze. Zeker allemaal jongens van een andere
dansles.
Maar nauwelijks was ze in de zaal, of ze vergat al
haar groote meisjeswaardigheid, wierp als verwend
kind haar fichu aan papa toe en stevende op de dan
sers af, die druk-gonzend rondwandelden. Ze had
hem al in het oog en blij-huppelend kwamen ze naar
elkaar toe, zij .en Frits Lagan, een opgeschoten jon
gen van zeventien met een zacht, onschuldig gezicht.
Vader en moeder hadden een tafeltje uitgezocht,
dicht bij de afgezette, dansruimte.
„Zie je ze nog?" vroeg moeder.
„Ja, daar aan die zij van de zaal, achter dat dik-
kertje in het rose....: Kijk, daar, tegenover dien
rooien jongen
O, nu had moeder ze ook in het oog.
En onder die kinderen en aankomende jongelui
zocht ze telkens weer dat slanke kind in het licht
blauw. Wat was ze al een volwassen meisje.
En wat mooi.Maar toch nog zoo'n echt kinder
lijk gezichtje.Wat een schik hebben ze.Zou die
Frits Lagan nu niet groeten? Nee, zoowaar. Hij
durft niet op- of omkijken. Wacht, even wuiven. Ah,
Marie wuift terug.Ze zegt zeker waar haar ou
ders zitten. Kijk zoo'n jochie verlegen buigen.
Och, wat een kinderen nog.
O, mijnheer Kneppel, de dansleeraar, houdt een
toespraak! Kou, knap, die er wat van verstaat....
De muziek valt in en de paren schuifelen voort.
En tusschen al die kleurige toiletjes ziet moeder
niets, dat haalt bij MarieEen aardig paar!
Wat zonen z'n ouders wezen? Hij ging op het gym
nasium. Vijfde klas.Kou, dat was flink.
Zeker dokter of advocaat worden.
En de moeder zag de dwarrelende danspaartjes
voorbij gaan in een wemelende kleurenmengeling.
maar alleen bestond daarin haar Marie en de jonge
gymnasiast. Kiets van het spannetje ontging
haar. Zijn vereerende blikken en gelukkigen glim
lach, haar blije gezichtje.
,'i Was of ze zelf in die warreling van wiege
lende danspaartjes was. Marie's opgewondenheid
voelde ze mee.ze doorleefde weer haar eigen eer
ste bal-zaligheden.
Daar was Marie al terug naar haar tafeltje, par
mantig wuivend met haar waaier. Goddelijke dans,
straks. Ja, ze „had" hem weer met Lagan.... En
Kellie had geen dans, Willy maar drie.Maar zij
had alles. Die Lagan danste zalig.Jammer, dat
ze niet alles met hem mocht bespreken.Waarom
vond ma dat nou niet goed.
En ongedurig stapte ze al op, vóór haar cavalier
haar kwam afhalen, bang te laat te komen.
„Ze nemen het zoo nauw niet", lachte vader.
door L. G. MOBEKLY.
Kaar het Engelsch.
31) -o-
„Is hij begon Eergüsson, maar zij raakte hem
aan met een van haar rustelooze handen en zei ern
stig:
„Ach, vraag niet of ik u vertellen wil wie hij is;
hij is heel ziek geweest; hij is hier gekomen toen hij
beter werd," weder keek zij schichtig den dokter aan,
„maar voordat hij hier kwam was hij erg ziek en heel
ongelukkig. Ach! wees vriendelijk voor hem," riep
zij uit en plotseling kon zij zich niet langer goed hou
den, laat hem met rust; hij heeft zulk een ongeluk
kig leven gehad." De bitter ongelukkige uitdrukking
van haar oogen maakten diepen indruk op Eergüsson,
ihij nam haar bevende hand' in de zijne en zijn sterke
handdruk moest iemand geruststellen.
„Ik zal mijn best voor hem doen," zei hij opgewekt,
„en zal geen onnoodige vragen doen. U hoeft niet
bang te wezen dat ik mijn best zal doen andere din
gen te weten te komen dan zijn ziekte. H kunt op mij
vertrouwen." En met een blik uit zijn bijzonder be
trouwbare oogen verzocht hij Christine hem voor te
gaan naar zijn nieuwen patiënt. Zwijgend liepen zij
samen de gang door, die Christine 's nachts alleen
was doorgegaan; toen zij getikt had, fluisterde de
dokter haar toe:
,,'t Is misschien beter als u niet betrokken wordt
in een geschiedenis die wellicht een zeer onaange
naam geheim kan bevatten. Zou u niet heengaan?
Ik kan zeil' wel verklaren wat ik kom doen."
Christine schudde het hoofd en er kwam een zeer
gedecideerde frek om haar mond, een trek dien de
dokter als een van de meest karakteristieke eigenaar
digheden van Christine leerde beschouwen.
„Keen ik wil liever doen wat zij mij gevraagd
heeft", zei zij. „Ik ben niet bang voor geheimzinnig
heden en ik moet mijn schoone onbekend# helpen
„Kijk, ze loopt hem te zoeken. O, daar hebben ze el
kaar! Gezellig, nog zoo'n kind te wezen. Al zoo
groot lijken ze en 't zijn net echte kinderen!"....
Moeder lachte ook om de vormelijke revereneetjes
en dan ineens plechtig gearmd loopen.
En zoo zaten de ouders den lieelen avond tot half j
twaalf, zonder het moede te worden uit' de verte mee
te genieten met de triomfen van hun dochtertje en i
met haar kinderlijke opgewondenheid.
„Verrukkelijk, zoo'n bal!" zuchtte Marie in het rij- j
tuig. „Jammer dat ik niet mocht blijven soupeeren." j
„Verbeeld-je", lachte vader, „wie praat er niet van
soupeeren 1"
„Ja, hij had er voor gespaard.
„Wie is die hij
„Kou, Erits.... Lagan natuurlijk", kleurde ze.
„Elke week krijgt hij wel een gulden zakgeld. En
dat had hij nu gespaard voor het soupé.Maar nu
blijft hij zelf ook niet...,."
Vader en moeder verkneukelden zich.
,,'n Malle jongen", lachte vader guitig, ,,'t Soupé
zou 'm toch even lekker smaken al was jij er niet
bij...."
„Je soupeert toch niet om lekker te eten", protes
teert Marie. „Ik zou 't zalig vinden, dol, als ik had
mogen meedoen.Maar niet om 't eigenlijke sou
peeren
„Kiet, wel zoo. En waarom dan wel?...." plaagt
vader.
Marie kraait het uit van lachen, wuift heftig met
haar waaier: „Och, omdat het zoo leuk is, laat thuis
te komen. En zoo gewichtig met een heer te sou
peeren. En aan tafel moet het zoo doi-gezellig we
zen
Den volgenden dag liep Marie uit de H. B. S. met
Kei Schreuder en Ans Pasma. „Langzaam loopen",
giebelde Kei, en ze wees met een hoofdknik naar het
Plein, waar op eiken hoek van de straat een jongen
bij zijn fiets stond1 te wachten.
En de ondeugende nesten bleven voor eiken winkel
staan kijken, ingehouden schaterend, en op zij glu
rend naar de geduldige cavaliers, die haar eiken
middag trouw kwamen afhalen.
Marie zag tegen Kei en Ans op, die zoo vlak bij
school zich door 'n jongen „dorsten" te laten afha
len. En zoo zonder eenige agitatie. Verbeeld je, dat
Frits Lagan daar ook eens stond. Ze kreeg van die
gedachte alleen al hartklopping en Kei en Ans ston
den daar te giehelen en pret te maken over hun
trouwe ridders, die als goedige lobbessen bij hun fiets
den uitgang der straat bewaakten. Van alles ver
zonnen ze, om hun geduld op de proef te stellen.
„Kou, ik stap op hoor", riep Marie, op haar fiets
wippend, verlegen tusschen de groetende heertjes
doorrijdend, maar ze voelde, dat ze vuurrood werd,
toen plotseling' Erits aan haar zijde was, zonder dat
ze wist, vanwaar hij1 kwam.
Kei en Ans schoten haar ineens voorbij en knikten
uitdagend, terwijl Erits verlegen zijn pet afnam.
„Hoe durf je," zei Marie. „Kou weten ze 't alle
maal op school. En verbeeld je, dat de „dirk" ons
zag of een van de leeraren.
Frits lachte kordaat en vertelde, dat hij al een half
uur heen en weer gereden had, want dat ze eerder
vrij hadden gekregen omdat de wiskunde-leeraar ziek
was. En al heel gauw reden ze als echte schoolka
meraads naast elkaar, druk over de leeraren en over
hun klassen, zonder te zien, wie hen passeerden. En
ze repeteerden de zaligheden van het bal en hij ver
telde haar, dat ze het mooiste meisje was, als ze zoo
zooveel in mijn vermogen is." Dit zeggende draaide
ZÜ den deurknop om, op een ongeduldig „binnen!"
en zij trad met dokter Fergusson de kamer in.
i De zieke lag-, door kussens gesteund, in bed, zijn
oogen waren naar de deur gericht, met een knorri-
gen trek op zijn gezicht, een uitdrukking die veran
derde in die van doodsangst, toen hij den dokter ach
ter Christine zag binnenkomen.
„Wie is u?" riep hij terugdeinzende uit. „Wat.
komt u hier doen? Ik verzeker u, dat ik hier volko
men veilig ben; u kunt mij geen kwaad doen. Ik ben
hier volkomen veilig waarom
„Ik kom volstrekt niet met de bedoeling u eenig
kwaad te dóen", antwoordde de dokter geruststel
lend; zonder iets te laten blijken van de verbazing
die hij zonder twijfel gevoelde. „Ik ben geneesheer
en heb geen andere begeerte dan u beter te maken.
U is ziek geweest, niet waar?"
„Ku, wat zou dat?" antwoordde de ander gemelijk,
terwijl hij met aandacht Eergüsson aankeek; zijn
zwakke lippen trilden, „ik heb geen dokter noodig, al
ben ik ziek geweest. Ik kan het zeer goed zonder
dokter stellen. Waarom komt u hier?"
Ku naderde Christine zacht het ziekbed en haar
stem was teeder en vriendelijk. „Herinnert u u mij
nog?" zei zij, „ik ben vannacht bij1 u geweest om u te
helpen en ik moest u nu een boodschap overbrengen
dat Madge den dokter gezonden heeft en dat zij u
vriendelijk verzoekt- den dokter alles van uw ziekte
te vertellen. U kunt op dokter Fergusson. vertrou
wen", ging- het meisje ernstig voort. „Hij zal aan
(niemand vertellen dat hij u gezien heeft. IJ kunt vei
lig op hem vertrouwen."
„Wij vertrouwen op veel' te veel menschen", luidde
het ontevreden antwoord. „Eerst had Elisabeth het
druk en kwam u 's nachts bij mij, ik kende u in 't ge
heel niet, Hoe vriendelijk u ook voor mij geweest
is, u kan niet tegenspreken dat u mij totaal onbekend
was. Toch moest ik u vertrouwen en nu moet ik
ook al weer op den dokter vertrouwen. Er worden
veel te veel menschen in betrokken."
„Deze jonge dame, juffrouw Moore, en ik, weten
absoluut niets van u of van de dame die hier woont",
zei Fergusson flink maar geruststellend. „Wij weten
vroolijk tegen hem lachte. Dat kwam er heelemaal
niet hofmakerig uit, maar even eenvoudig-oprecht,
als toen hij dadelijk daarop haar attent maakte op de
mooie bloemperken van het Vredespaleis.
Ze had nog nooit den Scheveningselian Weg' zoo
heerlijk gevonden en de vogels er zoo uitgelaten hoo-
ren zingen. En toen ze thuis kwam, zei Griet, de
meid: „Wel, Marie, wat een lekker kleurtje heb je.
En wat schitteren je oogen."
Ze jubelde het luidruchtig uit, terwijl ze opgewon
den de trap opstoof naar haar kamer om het haar
wat op te maken voor den eten:
„Sure, I've got rings on my fingers, bells on my
[toes,
Elephants to ride upon, my little Irish Rose,
So come to your nabob, and next Patrick's Day
Be Mistress Kumbo Jumbo Jijjiboo J."
Moeder kwam haar in de gang' tegen en lachend
omhelsde Marie haar, 't jolige liedje doorscliaterend,
dat mama ijlings wegliep, de handen op de ooren.
„Het hal heeft 'er er geen kwaad gedaan", spotte
vader.
't Waren verrukkelijke dagen. En zoo gewichtig
op school, dat alle meisjes wisten van den gymnasi
ast, die haar altijd kwam afhalen. Erits en zij wer
den hoe langer hoe brutaler en hij bracht haar soms
tot huis toe. Haar broer Jim was ook al in het. ge
heim en die plaagde Erits en stompte hem in het
voorbijrijden in de ribben.
Maar eens was het erger. Toen kwam vader haar
achterop rijden.
„Allemachtig", schoot Frits oneerbiedig uit en
haast was hij te beduusd om te groeten en met een
stil knipoogje tegen Marie maakte hij rechtsomkeert
als een afgeranseld hondje.
„Is zus daarom zoo uitgelateu als ze uit schooi
thuiskomt?" nam vader haar onder handen. Maar
Marie had zich al weer hersteld en bij-de-hand zei ze:
„Ja, vadertjelief. ,'t Was dolletjes samen uit school
te komen."
„Zoo, zoo, juffrouwtje. Maar ik vind 't heelemaal
niet goed"' zei vader streng.
,,'t Zou ook wat", haalde Marie, koel de schouders
op. „Waarom mag ik wel met Kei en met Ans fiet
sen en met u? En niet met een anderen jongen?"
„Een anderen jongen", lachte papa. En Marie
schaterde het ineens uit: „Mee, nee, ik wou niet
zeggen, dat u ook een jongen is...."
„Ja, ondeugend nest", bestrafte vader komisch.
„Maar met je brutaliteit zal je me niet om den tuin
leiden. Hoor 'ris, je weet heel goed, dat het niet
staat met vreemde jongens te fietsen...'. En dat
het heel gauw in de buurt, is: O, die Marie is zoo'n
jongensgek. Hoe praatte je zelf vroeger wel over
Kei en Ans.
i „Ja, da's heel wat anders.Die fietsen elke
week wel met een anderen jongen
„Heusch, zusje, het gaat niet. Hot schaadt je
goeien naam. Blijf jij nog maar 'n poos kind en
zoek je pop nog' er is op. En ik zal het dien me
neer in lange broek wel eris zeggen, waar het op
staat.
„O, nee, doe u dat niet. Ik zou me doodscha
men. Ket of u.
Ze ging niet verder en vader plaagde: „Ket of u
een verklaring wil uitlokken?.Bedoel je dat?
Heb je al zooveel romannetjes gelezen? Kou kindje,
ont-hou goed, dat het uit moet wezen, en dat jij nog'
een poos vaders kindje, vaders ondeugende meid
niet eens hoe u met elkaar verwant zijn. Uw gehei
men zijn volkomen veilig bij ons, omdat wij geen
flauw denkbeeld hebben, waarin die geheimen be
staan. Daardoor kunt u veilig' op ons vertrouwen.
Ik kan instaan voor juffrouw Moore als voor mij
zelf in ieder geval' zullen wij zwijgen omtrent alles
wat wij hier in huis hebben gezien."
De zieke man mompelde een paar zwakke tegen
werpingen en met een plotselinge berusting', karak
teristiek voor iemand met een zwak karakter of een
zwak lichaam, zei hij:
„Ach, het helpt niets of wij er lang' over praten
praten helpt nooit iets -en indien Madge verlangt
dat ik mij laat onderzoeken, het zij zoo. Ik wil mij
onder uw behandeling stellen, maar begrijp wel, het
is onder-protest."
Denis Fergusson knikte glimlachend tot antwoord
en zeide tot Christine:
„Ku, als u nu een kop thee wilt gaan drinken, doe
het dan, ik zal in dien tijd mijn best doen voor den
patiënt en u over korten tijd! komen halen.''
Het jonge meisje be.greep.de bedoeling en liet de
twee mannen alleen; zij zelve keerde naar de andere
kamer terug en daar vond zij mevrouw Madge met
haar groote oogen op de deur gericht, terwijl Elisa
beth haar te vergeefs smeekte, de thee op te drinken
die zij voor haar had klaar gemaakt.
„Ik kon onmogelijk thee of wat dan ook drinken,
voordat u terug was", riep zij uit en zij strekte met
koortsachtige, haast de handen naar het jonge meisje
uit. „Was mijn arme Max boos was hij erg boos,
toen u met, den dokter in de kamer kwam?" Christine
wist niet wat zij hoorde. Waarom toch zou die stem
zoo onuitsprekelijk lief en teeder worden van klank,
izoodra zij sprak van den zieken man? Welke aan
trekkingskracht kon die zwakke, twistzieke man toch
uitoefenen op deze statige, prachtige vrouw, die in
het bewonderend oog van het. jonge meisje even ver
boven hem stond als een ster boven de aarde. Waar
om had zij dien man lief met die groote, alles over-
heerschende liefde, die in zulk een vrouw de godde
lijke liefde nabijstreeft?
„lm 't begin was hij wel boos", antwoordde zij,
„maar Dr. Fergusson heeft keel veel tact; kij boe-
„Kennemer Antegarage", Telef. 146.
AlfiHAAB.
moet blijven.
Maar nu was het juist veel interessanter voor Ma
rie. Ze droomde van versmachtende minnaars en
Frits pochte van den strijd, dien hij thuis had te ver
duren en dat hij haar nooit zou vergeten en dat hij
thuis eens flink had gezegd waar het op stond en dat
ze hem nu zijn gang' lieten gaan.
Marie zag hem nu niet één keer op een dag, maar
wel zes, zeven inial. Eiken schooltijd heen en terug
sprak ze hem en als ze op haar kamertje zat te wer
ken, zag ze hem wel drie, vier keer op en neer wan
delen.
Doch eens riep vader haar bij zich in zijn kamer.
„Hoor r'is Marie", zei hij ernstig, „ik heb nu ge
noeg gemerkt, dat je je heelemaal niet stoort aan
mijn raad. En ik denk, dat je al leedijk in opspraak
komt in de buurt.
„Opspraak", viel Marie heftig uit, „opspraak. Is
't dan zoo erg, als we samen uit de school fietsen.
„Wel nee, 't is doodonschuldig, vind ik. Maar jullie
zijn kinderen en over 'n paar jaar ziet hij misschien
in, dat hij eigenlijk zijn jongensflirt te v,er heeft Ia-
ten komen en hij kijkt je niet meer aan.... Of jij
komt tot inkeer.... En dan is misschien een vaa
béiden ongelukkig,
Mario zweeg, want ze was slim genoeg om het zich
Zelf te bekennen, dat de ontmoetingen een aanget-
naam gebeuren op den saaien schooldag waren ge
worden, maar dat. ze toch niet van Erits hield, zooals
liefdesheldinnen in1 een roman.
„En daarom, kind, moet het uit' zijn. Ik zal of
naar den vader 61' naar den galanten jongeling gaan."
„O, nee, doe u dat niet. Verbeeld je naar z'n va
der. Wat zou die wel denken.
„Ku, dan zal ik hemzelf op m'n bureau uitnoodi-
gen. Hoe. heet het jonge mensch?"
„Frits Lagan", pruilde Marie en ze wist nu, dat
het uit zou zijn, want dat er met vader niet verder
viel te spotten.
Aan tafel sprak ze geen woord en toen na het eten
vader haar glimlachend aanzag, zei ze nukkig: „Kee,
'k vind u heelemaal niet lief...."
„Niet, m'n schat", plaagde vader. „Kom hier, dan
gaan we samen in den rommelhoek op zolder je pop
opzoeken."
En half knorrend lachend vluchtte ze weg en sloot
zich op in haar kamertje.
De jongeheer Lagaai schelde den volgenden dag
werkelijk bij mijnheer Jansen's kantoor aan.
Hij zag' zoo bleek en groette zoo beverig, of hij bij
den rector moest komen om een standje af te halen.
Mijnheer Jansen zag' hem glimlachend aan en had
met hem te doen.
„U schijnt veel belang te stellen in mijn dochter,
mijnheer", begon Jansen komisch-plechtig.
„En een van beiden, u meent er niets van, en dan
moet ik mijn dochter tegen u beschermen. Of i!
meent het wèl. En dan vraag' ik me af, of u er wel
over nagedacht hebt, hoe erg u den goeden naam van
zenit vertrouwen in. Ik denk dat alles heel goed zal
gaan. Ik ben teruggekomen om een kopje thee mef
u te drinken", voegde zij er opgewekt bij, toen zij den
angstigen blik van de trouwe dienstbode opmerkte en
begreep. „Ik moet u bekennen dat ik een groot ge
deelte van den nacht wakende heb doorgebracht en
erg naar een kop thee verlang om mij wat op te f'ris-
ischen." Zij zag wel dat de zieke haar thee eerder
zou gebruiken indien zij dacht dat Christine werke
lijk een opfrissching noodig had. En zij vergiste zich
niet.
,,U moet dadelijk thee gaan drinken," riep de zieke
dame uit. „Ik kan het niet verdragen dat ik u uit
den slaap gehouden heb; ja, het is vreeselijk als ik
mij bedenk dat u zonder het te weten in mijn somber
bestaan is ingewijd'," voegde zij er fluisterend bij, ter
wijl het jonge meisje naast het bed zitten ging; Eli
sabeth bediende de dames beiden.
„Het doet mij erg veel pleizier dat ik u heb kun
nen helpen," zei Christine, toen do dienstbode stil de
kamer was uitgegaan. En die woorden kwamen uit
haar hart voort. „TT weet niet hoe prettig ik het zon
vinden als ik iets kon doen om het leven wat ge
makkelijker voor u te maken," zei zij zachtjes; de be
wondering die in haar oogen te lezen stond, was on
miskenbaar en de schoon gevormde hand met den
cenen ring legde zich op die van Christine.
„IJ heeft vannacht meer voor mij gedaan dan u
denkt," zei zij, „er gaat een groote rust van uw ge
heele persoon uit, lief meisje, weet u dat- wel? Den
lieelen nacht heeft u mij een gevoel van rust en kalm
te gegeven."
„Dat vind ik prettig," antwoordde Christine, en
er kwam een flikkering in haar oogen; „ik geloof dat
ik niets liever zou wenschen dan rust en vrede bren
gen aan mijn omgeving."
..Een rustgeefster", was het zachte antwoord, „dat
zult u altijd blijven, als u voortgaat zooals u begon
nen is. En dat is een dankbare taak rust brengen
aan vermoeide zielen, aan hen die dit tranendal door
gaan, wie weet met hoeveel smart en verdriet. Wees
een rustgeefster, lief meisje; er is geen betere, gee»
heerlijker taak."
(Wordt rervulgd.)