DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN No. 195 Honderd en vjjttiende Jaargang. 1913 ZATERDAG 23 AUGUSTUS. Damrubriek. Bilt Zijn vacantiereis. SPROKKELINGEN. Hwm Toen hij den laatsten keer vóór de groote vacantie in den dierentuin bij de apenhokken Annatje had ont moet, het snoezige, blonde meisje, had zij weer het schattige lichtblauwe mousseline-japonnetje aan, dat zoo allerliefst stond bij haar mooie, lange haar. „Hoe jammer tochlispelde zij streelend, „dit is zeker wel voor langen tijd onze laatste ontmoeting in den dierentuin. ITenri liep dicht naast het meisje door de breede laan verder. Hij1 zag geen beesten, hoorde geen mu ziek, alleen stralende, blauwe ooigen zag hij, stralend blauwen gloed van 't mousseline, wat hem stralend en gloeiend beroerde. „Waar reist u heen, als ik vragen mag, freule?" Het vijftienjarige bakvischje vertrok haar mondje „O.... natuurlijk weer naar die vervelende Oost zee gaan we. Ik begrijp niets van moeder's smaak. Nooit nog in Zwitserland, noch in Noorwegen zijn wij geweest; neen, isteeds maar weer naar die bemin nelijke Oostzee.I" Henri straalde bijna van vreugde. „Maar dat treft magnifiek! Ik heb ook plan om mijn komende vacantie aan de Oostzee dbor te bren gen." Annatje wendde als geëlectriceerd haar kopje om. „Komt u misschien ook in Ahlbeck, meneer Stege mann Hij schudde gewichtig zijn hoofd van neen. „Neen, zoover niet. Ik ga naar Swinemiinde met eenige vrienden uit de klasse. Bakvischje's oogen sperden zich wijd open. „Zonder uw ouders dus? Heelemaal alleen?" ITenri kreeg een kleur. Hij kon het verwende jon ge meisje toch niet uitleggen, temeer daar hij in haar oogen een half-god scheen, dat zijn ouders het nood zakelijk hadden, geacht, hem in de vacantie bij een leeraar in Swinemiinde te doen, d'at in den gewenisch- ten ontspanningstijd toch met blokken voor die ellen dige Grieksche taal werd doorgegaan, omdat hij eT anders niet kwam „Ja.zei hij vlug en onverschillig, „ik reis al leen naar de Oostzee, en als ik weet, dat u in Ahlbeck is, beteekent het voor mij niets, om dikwijls daarheen te fietsen Annatje plukte opgewonden aan de rozeblaadjes, die zij in haar hand hield. „Dat zou alleraardigst zijn, meneer Stegemann! Dan speelt u mee tennis en komt u mee zeilen. Doet u dat?" Henri overlegde even bij zichzelf. Zeilen was in het pension van den leeraar verbo den Trouwens deze beele vacantie onder toezicht was een miserabele gevangenschap, die hij met den grootsten tegenzin onderging. Hij glimlachte daarom zijn melancholieken glim lach, wat Annatje zoo vreeselijk interessant aan hem vond en zeide: ,,Ik zal wel eens zien, freule, hoe ik 't een en ander combineer bij het doen van mijn kuur. Natuurlijk ben ik, zooveel als ik er tijd voor kan vin den, tot uw beschikking. De dokter heeft mij n.l. het zeilen verboden. wegens eenige overspanning door het werken „Ja, ja", zuchtte Annatje, terwijl zij de strikken van haar japonnetje wat verschikte. „Onze frangaise op school eischt van ons ook meer dan het denkbare. Wij lezen nu al Don Carlos in de Fransche taal. Henri lachte wijs en boog zich al meer en meer naar het warme, jonge gezichtje naast hem. „O, madame la reine. la vie est pourtant belle", zei hij fluisterend. „Hoe snoezig praat hij toch", dacht Annatje, „en hoe innig ziet hij er toch uit." Haar vriendinnen hadL den allen aanbidders in korte broek. Maar zij dat was gewoon verrukkelijk om te hooren, hoe hij zelfstandig en alleen door de wereld reisde. Bijna als een man En zij stond toe, dat hij' steeds afgelegener paadjes, tusschen de kooien door, met haar opzocht. 4 Op het perron drongen zich de menschen naar den vacantietrein, die naar Stettin stond te vertrekken. Ook Henri Stegemann, beladen met rugzak, kof fertje in de rechter- en pakje boterhammen in de linkerhand, bevond zich onder de menigte. Hij wais in een woedende stemming. Niet alleen dat hij, on danks hevig protest, van vader slechts een kaartje derde klasse had ontvangen, ook moest hij het ge zelschap van moeder en zuster verdragen, allerlei 'raadgevingen van de eerste slikken, die heelemaal niet pasten bij zijn waardigheid van gymnasiast derde klas. De kleine, tienjarige zuster sprak ook nog onop houdelijk met haar piepschril stemmetje er tusschen door en liep hem steeds voor de voeten. Hij hijgde, duwde om zich heen, het hielp allemaal niet, Elsje volgdb hem op de hielen en hield hem voor den gek. „Schelpen en barnsteen, hé Henri, dat breng je fceh moe.Anders vertel ik vader, dat je sigaren uit zijn kistje hebt genomen. Ai. piepte zij snerpend. Eloeij.de eene kant van het koffertje rammel de tegen den kwelgeest aan, z-oodat de magere been tjes van schrik dte hoogte in vlogen. „Schaam je toch", zei nu de moeder, „kun je nu zelfs bij het weggaan niet even wat: lief zijn voor zus je? Het kind' heeft het lang niet zoo heerlijk als jij, die maar op reis gaat. „Ja, goed hoor", pruttelde Henri uitgeput, terwijl hij eindelijk nog een leeg plaatsje in een coupe* ont dekte. en meteen zijn velerlei handbagage in het net opstapelde. „Voor die manier van reizen, onder toezicht nog wel, bedank ik lekker." Hij was innerlijk blij, dat Annatje, zijn aangebeden snoesje, hem in dezen toestand niet zag. Zelfs zijn grijze pak had hij' niet mogen aandoen; neen, zijn ouwe 'groene buis en zijn ouwe dop weid gecomman deerd het was om gek te worden, dat hij' thuis niets in te brengen had Hij draaide zich nog één keer om, om moeder de hand te reiken, toen het hem plotseling d-oor alle le den schokte. Daarvlak bij hemvoor de coupé t weede klasse., in haar bekend lief matrozenhlousetje stond Annatje. Om haar heen een kring van kennissen, al len even gedistingeerd. Henri durfde heelemaal niet groeten, hoewel het kleine brutaaltje niet naliet om door luid gelach en gepraat zijn aandacht te vragen. Hij deed maar eerst of hij haar niet zag en reikte met deftige 'gebaartjes moeder en zuster de hand' ten afscheid. „II behoeft heusch niet tot het einde toe te wach ten, mamahet iis hier zoo stoffig, zoo rommelig onder de kap." Het kleine mevrouwtje ging echter niet van haar plaats. „Doe je jas toch los, mijn jongen.je hebt im mers toch een net sporthemd aan. Zul je niet verge ten, Vat van het frissche bessensapje te drinken, dat ik je voor onderweg heb meegegeven? En echt voor zichtig, niet waar?" Henri leed folterkwalen. „Spreek toch zachter, mama", fluisterde hij haas tig en zei daarop wat luid: „Bij dit warme weer is derde klasse reizen toch feitelijk zeer practisch „Nu, vent...." zei de moeder ietwat verwijtend, „het- is toch goed, dat je het zelf inziet. Je weet, va- daj__houd't niets van die groot-doenerij, die jij je den laatsten tijd aangewend hebt. Je kost hem reeds meer dan genoeg geld. Dbe nu terdege je best, dat je kunt overgaan, Henri-jongen. Met een ruk trok de groote jongen zijn hand uit die der moeder. Hoewel hij niet keek naar het be koorlijke vriendinnetje van dichtbij, zoo ving hij toch duidelijk 'een spottend lachen op, dat hem zeker moest gelden „G:a toch weg", zei hij, steeds humeuriger, terwijl hij zijn zusje, dat op de treeplank van zijn coupé klom, op het perron terugdrong. „Zeg, Hans", riep zij met haar doordringend kin derstemmetje terug, „als jij heusch schelpen voor mij meebrengt, geef ik je bet kwartje cadeau, dat je mij nog .steeds schuldig bent." Henri dook almeer in zijn coupé terug. Hij had dat brutale wicht kunnen vermoorden, dat hem zoo ellendig tegenover zijn „koningin" blootstelde. Zijn moeder greep nog eens naar zijn hand. „Heb je wel alle leerboeken meegenomen, mijn jon gen? Dr. Grassow schreef immers nog eens extra, dat je toch vooral voor de dagelijksche lessen alle studieboeken mee bads te brengen. Ik zend' ze des noods anders nog even op. „Ja, ja, en hij heeft ook gezegd', dat jij1 je maand geld verspeelt, 'als je niet doet, wat hij zegt", gilde Elsje er nog even tusscbendbor. ITenri zei niets verder. Mevrouw Stegemann, die verdriet voelde over het bekommerde gezicht van haar zoon, nam uit haar portemonnaie even een zilverstuk en reikte het haar jongen toe. „Hier, Henri, nog iets voor een extra pretje...." Maar hij nam het niet aan. Want meisjesblikken had hij opgevangen, meisjesblikken, zóó koud, zóó verachtelijk, die alle ,haif-goddelijkheid" aan hem vernietigden. „Nest!" knarsentandde sissend de 'gymnasiast, daarbij zijn eerste jonge liefde den doodsteek toebren gende. Dan greep hij naar het geldstuk in moeder's geheven hand, wuifde met zijn hoed en wenschte smachtend, toen de trein hem naar zijn zomer-vacan- tie wegvoerde, d'at een of andere freinenbotsing mocht volgen, opdat dan onder de puinhoopen zijn ge kwetste verwachtingen, zijn aangerande mannelijk heid, konden begraven worden. Want het leven was moeilijk, heel moeilijk, meende hij in mannelijke overpeinzingen. Zijn grootheidsdroom verstoord, zijn kleipg ijdel- heid openbaar geworden, dat was om niet te overle ven. Gelukkig had hij' ©en cigarettenkoker. En toen hij, ver van den verbiedenden blik zijner ouders, zware rookwolkjes uitblies, hervond' hij zijn evenwicht. Après tout, was hij niet op reis? Eh alleen? DE DOOD DOOK DEN BLIKSEM. Over de uitwerking van den bliksem op den mensch zijn sedert onheugelijke tijden de wonderlijkste denk beelden verspreid. Zoo gelooft men zelfs nog tegen woordig, dat de lijken van door den bliksem getrof fenen niet aan vergaan onderhevig zijn. Dit is echter geheel mis, de lichamen gaan voor zoover ze niet onder zekere omstandigheden bijna tot asch verbran den allen den gewonen weg van ontbinding. Zeer verspreid is ook de meening dat een onweer op twee manieren werkt en wel door „vrees aanja gen", of door den donder. De vrees voor het onweer komt vrijwel overeen met de oude meening dat de menschen „door den donder sterven." Men kan zon der meer toegeven dat waarschijnlijk zelfs zeer veel vooral zeer zenuwachtige en oude personen uit hevige angst voor het onweer plotseling (door hersen- of hartverlamming) gedood worden. Deze gevallen hebben natuurlijk slechts in zooverre betrekking op den donder, dat het geluid de menschen angstig maakt. Een mechanische invloed van den donder is natuurlijk buiten gesloten. De meening dat de donder doodt, berust waarschijn lijk op de nog niet opgeloste werking-van-verre door de hemel-eleetriciteit. Zoo gebeurt het, dat na het opvlammen van den bliksem eenige menschen of ge- heele groepen neervallen, doch dat de electrische vonk zijn weg niet door het lichaam van de gevallenen nam. Aan hun lichaam of aan hun kleeren zijn niet de ge ringste sporen te ontdekken, die met den bliksem in verband gebracht kunnen worden. Bij de werking op een afstand stroomt mogelijkerwijze de electriciteit uit het lichaam bij de herstelling van het evenwicht der lucht-electriciteit, die noodwendig volgt in den omtrek van een bliksemstraal. Daarbij denke men aan de massa-ongelukken door het inslaan van den bliksem in kerken en scholen en dichte menschenmenigten, legers enz.; de electrische ontladingsvonk kan niet door twintig gedoode of gekwetste menschen tegelijk gegaan zijn. Ofschoon velen door „de stem van den donder" zonder bloedvergieten omgebracht worden, is het toch regel, dat de door den bliksem geraakte personen meer of minder groote wonden hebben gekregen. Meestal vindt men op de plaats waar de elec rische vonk over gesprongen is, verbrandingen. Daar kunnen alle gra den vanaf lichte verbrandingen met of zonder blaas- vorming tot verkoling van de weeke deelen optreden. Verwonding of verbrijzeling van inwendige organen, beenbreuken zijn herhaaldelijk, afscheuring van lede maten of dergelijke verwondingen daarentegen slechts zelden geconstateerd. Nog tegenwoordig beetaat bij velen de meening, dat de lijken van door den bliksem getroffenen altijd een gele, zwarte of blauw gekleurde huid hebben. Wel gebeurt het, dat na een doodelijken bliksemslag de huid onmiddellijk blauw wordt, doch over het al gemeen zijn deze abnormale kleuren het gevolg van verkeerd uitgelegde huidverschijnselen. Want het lichaam, dat door den bliksem getroffen is, is gewoon lijk veel gauwer onderhevig aan bederf. Voor den leek is het bijzonder interessant, dat de huid van door den bliksem getroffen of gedoode per sonen dikwijls boomachtige vertakkingen vertoont, die men bliksemfiguren noemt. Deze fijnvertakte, tak- en bladvormige roode stre pen, die zich meestal aan de oppervlakte bevinden, doch dikwijls ook dieper gaan, gaven en geven nog tot allerlei veronderstellingen aanleiding. Zoo zegt men, dat deze figuren welker ontstaan totnogtoe niet voldoende opgehelderd is, en die inderdaad dik wijls duidelijk bladeren vertoonen, afdrukken zijn van dichtbijstaande boomen Over de manier, waarop de bliksem eigenlijk doodt, bestaan verscheiden theorieën. Ten eerste kan de blik sem op het lichaam van de personen, welke hij treft, zeer groote mechanische werkingen uitoefenen die voldoende zijn om b.v. door verwoesting der her senen, verscheuring van de bloedvaten den onmid- dellijken dood te veroorzaken. In het meerendeel der gevallen hebben echter niet zulke groote anatomische veranderingen plaats, doch heeft men met een meer algemeene werking te doen. In de eerste plaats wordt het zenuwstelsel meer of minder hevig aangedaan, d. w. z. ongetwijfeld over spannen. Door den hooggespannen electrische stroom wordt op een deel van de hersenen en naar alle waarschijnlijkheid op het verlengde ruggemerg invloed uitgeoefend. Hier bevinden zich de middelpunten van de ademhaling en de bloedvaten, welker werking door den electrischen stroom in meerder of mindere mate uitgeschakeld wordt. Het sterkst wordt de ademhaling aangetast. Van de hoeveelheid van de op het organisme in werkende electriciteit hangt het at of de gevolgen zijn voorbijgaande of voortdurende verlammings-verschijn- selen of de onmiddellijke dood. Deze is in elk geval oogenblikkelijk en pijnloos. Het blijkt echter dat stroomen van gelijke sterkte op (verschillende menscbeu in ongelijke mate wer ken, zoodat het effect geheel verschillend is. Deze ondervinding heeft men zoowel bij personen, die door den bliksem getroffen werden gedaan, als bij degenen, die door sterkstroom verongelukt zijn en als vanzelf sprekend het best bij de op den „electrischen stoel" terechtgestelden. CHINA EN DE EUROPEESCHE KLEEDING. Niettegenstaande de revolutie weigeren de bewoners van het Hemelsche Rijk het dragen van de Europeesche kleeding en het schijnt, dat men er geheel van af moet zien om deze in te voeren. Kort na de staat kundige omwenteling meende men, dat de gele wereld den Europeesche ronden hoed opzetten zou, het Euro peesche pak zou aantrekken en de sandalen der voor ouders voor altijd afzweren. Dit is echter niet het het geval. Talrijke Europeesche kooplieden, die in de hoop Europeesche kleeding te kunnen verkoopen, naar China trokken, kwamen bedrogen uit. Al ziet men in onze Westersche landen Chineezen zonder staart, modern gekapt en in Europeesche kleeding, dan moet men toch bedenken dat dezelfde menschen, wanneer ze in hun vaderland teruggekeerd zi;n, het allereerst hun aangenomen kleeding afleggen. Zoo vlug mogelijk zetten ze de nauwe laarzen in een hoek en trekken ze de sandalen aan en het schijnt alsof de eerste po ging den lust tot een tweede voor altijd heeft doen vergaan. Daarom wordt de vraag wel gesteld Is de Europeesche kleeding werkelijk praktisch voor den Chinees De jonge buitenlandsche attaché's en anderen, die een buitenlandsche betrekking be leeden, hechten er natuurlijk waarde aan, modern gekleed te zijn, doch niet uit een oogpunt van smaak. Ook de andere be middelde Chineezen, die hen nadoen, doen dit alleen wegens hun betrekkingen tot de Europeanen. In wer kelijkheid hebben ze echter onder onze kleeding te lijden eo zullen er nooit aan wennen ook. Dat komt doordat de Europeesche kleeding niet practisch is in een land, waar de teinperatuurs-verschillen belangrijk zijn; omdat ze duur is en omdat ze ingeval van nood voor niets anders gebruikt kan worden. Een Chinees uit de arbeidersklasse geetft 7 a 10 gulden uit voor een geheele uitrusting, die voldoende is voor twee k drie jaar. De kleeding is van katoen gemaakt, die gemakke lijk kan worden gewasschen. De prijs is zoo laag, dat geen confectiemagazijn daarmee kan concurreeren. Het klimaat in China is zeer verschillendnaarmate de verschillende breedtegraden en naarmate ze een warme of koude streek bewonen, trekken de Chineezen een of meer pakken aan. In den winter ziet men Chineezen, die drie com plete pakken over elkander dragen, zooals reeds de oudste voorvaderen droegen, d.w.z. wijd en ruim. In Mantsjoerije dragen ze daarbij nog goedkoop pelswerk en sommigen dragen ook schoenen ter bescherming der voeten,, welke dracht ze van de Russen hebben afgezien. Een andere reden voor het behoud van het traditi- oneele costuum is, dat men het dikwijls in de familie bewaart als een reliquie. Van geslacht op geslacht draagt de zoon bij groote feesten het zijden gewaad van zjjn voorvaderen. In geval van nood worden dc luxe kleeren naar den lommerd gebracht, want zulk een statiekleed vertegenwoordigt een kapitaal. Doch ook de ijdelheid spreekt een woordje mee. In zijn zijden of katoenen kleed is de Chinees altijd elegant, terwijl hij in de Europeesche kleeding een eenigszins gek figuur slaat. De Chinees is dus nog niet gewonnen voor de Eu ropeesche kleeding en degenen, die een groot kapitaal zou beleegen in een kleerenexport naar China, zou gewaagd spel spelen. AAN DE DAMMERS 1 Met dank voor de ontvangen opl. van probleem 248 (auteur L. Goudsmit, Amsterdam). STAND. Zw. 4, 7, 8, 9, 13, 14, 18, 22, 31, 34, 36. W. 25, 27, 30, 32, 33, 35, 39, 42, 43, 44, 46. OPLOSSING. 1. 33-29 1. 34 23 2. 42-37 2. 31 42 3. 30-24 3. 22 31 4. 32-27 4. 31 22 5. 43-38 5. 42 33 6. 39 10 6. 4 15 7. 46-41 7. 36 47 8. 44-39 8. 47 20 9. 25 1 1 Goede opl. ontvingen wij van de heeren D. Gerling, J. Houtkooper, J. K., G. van Nieuwkuyk, J. P. de R. te Alkmaar, S. Homan, Wijde Wormer, H. E. Lantinga, Haarlem. De onlangs overleden dammer F. C. Hemmes, die te Haren (bij Groningen) woonde, was de sterkste speler uit het Noorden van ons land en hij maakte aldaar goede propaganda voor ons spel. Door 't schrijven van eenige damwerkjes neemt hij mede een plaats in onder de auteurs op damgebied, terwijl hij zeker in de geschiedenis van het damspel in ons land met eere zal genoemd worden. Dezer dagen kwam ons een stukje van hem onder oogen. 16. September 1906 was hij de gast van het V. A. D. en speelde hij o. a. een partij met Goudsmit. De wijze waarop de heer H. hier een zetje constru eerde was heel mooi, doch hij wist dat hij met een positiespeler te doen had. In dezen stand was H. met zwart aan speelde 13—18! 1 Verlokt hiermee den positiespeler 39 34 te 39- 34 9-13! 34-30 17- 22 28: 17 12: 21 26: 17 23 28 32: 12 13-18 12: 23 19: 26 30: 10 15 4 25: 14 26-31 35-30 31—36 30-25 36-41 44-39 41-46! (4146 werd door zwart gespeeld met de weten schap dat hij in 't eindspel zou winnen als wit de dame afnam). 39-33 46 10 33—28 10 43 49 38 8—12 Uitstekend gespeeld. De eenige manier om te winnen. 17 8 3 12 38-33 16—21 33—29 21—17 29-23 27—32 23—19 32—37 25—20 37—41 Wit geeft op. Ter oplossing voor deze week Probleem 249 (uit „Het Damspel"). Zw. 7, 8, 9, 11, 13, 14, 17/22, 24, 261 W. 15, 28, 29, 31, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 42, 43, 48. Opl. vóór of op £8 Aug. bur. v. d blad.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 9