DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 199
Honderd en vijftiende Jaargang.
1913
DONDERDAG
28 AUGUSTUS.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk 11,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone adverteniiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
1813-1913.
VICKERS CAR,
STIKKEL, OLIJ en TEN ZELDAM,
Het verkeer in Nederland en de invloed
daarvan op de bevolking,
door
Oeneraal WttPPEBHlNir.
I.
4 cylinder, 14.4 H. P,, twee-persoons torpedo.
Het wonder Tan Engeland.
De doktersauto bij uitnemendheid, kost geheel com
pleet met 5 lampen, kap en voorruit f 1975.
Importeurs voor geheel Nederland
BINNENLAND.
AARSGHE COURANT
Waar omtrent het verkeer in den zin van voortbe
weging, zoowel van personen als zaken, van de eene
plapts. naar de andere, iets verteld wordt, daar ligt
het in de rede met het minst ingewikkelde, de ver
plaatsing namelijk van den mensch zonder anders-
mans hulp, aan te vangen. Zóó den Nederlander in
het begin der 19de eeuw, omstreeks 1813 waarnemend,
zou men hem over den weg zien loopen als zijn vader
en grootvader, zonder overhaasting, kalm en deftig,
tenzij zijn gang een bepaald doel of wel zaken .betrof,
want dan kon hij lang, vlot en stevig doorstappen.
Afstanden, waarvan thans niet zou worden gedacht,
dat ze Ie voet zijn af te leggen, werden door hem
zonder bedenking of moeite doorloopen. Voetreizen,
'tzij alleen, 'tzij in gezelschap, vormden eene gelief
koosde uitspanning. En d'at onvermoeid loopen was
evenzeer eigen aan het. zwakkere als aan het sterkere
geslacht. Ten bewijze een. paar voorbeelden van men-
schen op zeer hoogen leeftijd, die ik in mijne jonge
jaren nog heb gekend. Twee jonge dames kuierden
toen (n.l. eene kleine honderd jaren geleden) met de
meeste opgewektheid met een zware trommel van
zeker Brabantseh dorpnaar een ander, drie uren
gaans van elkander verwijderd, door mulle zandwe
gen om haar broer op kostschool bij feestelijke gele
genheden eenige versnaperingen te brengen en ze
keerden denzelfden dag welgemoed in hare woon
plaats terug. Een jowgmensch van 16 of 17 jaar, die
later een onzer meest bekende uitgevers is geworden,
tippelde in de zes werkdagen der week onverdroten
mét. een boterham in den zak van Haarlem naar Am
sterdam heen en terug, om op een kantoor zijne eer
ste vakopleiding te genieten, waartoe voor hem in
zijne vaderstad ge.ene gelegenheid was. Trouwens de
jeugd had destijds goede voorbeelden aan een ouder
geslacht, dat overgebleven uit Napoleon's veldtoch
ten, te voet geheel Europa was doorgetrokken en een
dagmarsch van zes tot acht- uren als een kleinigheid
beschouwde. Zoo woonde ik eens bij, d'at zich een
tachtigjarige dokter van zeer kleine gestalte mengde
in het gesprek van eenige infanterie-officieren, die
het over lange en verre marschen baddert. Op de
ietwat spottende vraag van een hunner, of hij daar
ook al verstand van had1, was zijn antwoord: „Ik?
jongenheer, ik heb aan één stuk van Boulogne tot
achter Moskou -geloop-en!" De oude brave had meer
dan eene halve eeuw geleden den tocht naar Rusland
meegemaakt; dat hij tegenover hef. spottende jong-
menscli de lachers op zijn hand kreeg, was niet meer
da.n natuurlijk.
Daarom moet- evenwel niet gedacht worden, dat elk
.Nederlander toen zoo'n geweldig voetganger was, in
tegendeel vond men, en dat. vooral op het. platteland,
duizenden, die nooit verder kwamen dan hun akker,
die liet dorp, waar ze geboren, waren en zouden begra
ven worden, nimmer hadden verlaten en die verder
dan hoogstens een uur afstand van hun kerktoren
zich over t bestaan van de wereld nooit, druk hadden
gemaakt. Dat zij hunne bloedverwanten en zelfs zeer
nabestaanden elders niet kenden of althans nooit za
gen. daarin stonden die eenvoudige menschen niet al
leen, waar deze in een ander deel van het land woon
den. daar was hetzelfde ook bij aanzienlijke standen,
door L. G. MOBERLY.
Naar het Engelsch.
58) _0_
„Nu zullen er nooit weer praatjes over hem rond
gestrooid worden. Hij is in Engeland gekomen
eenige weken voor zijn dood. Hij -had rondge
zwalkt door heel Europa en toen kwam hij naar
Engeland om te sterven.'' Zij sprak op kalmen
toon, maar zij moest telkens even ophouden, men zag'
hoeveel inspanning haar die woorden kostten. „Ma
rion heeft hem geholpen hem hier naar toe té krij
gen. Ik was te ziek om het zelf te doen,en ik
durfde niet te veel doen, men mocht eens begrijpen
waar hij zich ophield. Ik geloof niet dat hij ergens
veilig was geen enkel oogenblik veilig. Maar nu
is hij buiten hun bereik; eindelijk veilig."
Er kwam een strenge trek om Sir Arthur's mond,
een gloed van verontwaardiging' in zijn oogen; geluk
kig dacht hij aan des dokters bevélen en hield de
scherpe woorden terug, die hij op de tong had.
„Marion? wie is Marion?" vroeg. hij.
„Dat was de Engelsche kamenier van de moeder
van Max een trouwe ziel o zoo'n trouwe ziel. Al
onze brieven aan elkander gingen door haar handen.
Zij heeft dit huis gekocht; zij is het die er Max naar
toe heeft, gebracht; zij heeft mij laten komen en
toen - toen kon zij niet meer. Zij had al zoo veel
gehad in haar 'leven; zij kon niet meer dragen. Het
was alles verschrikkelijk, ze werd plotseling krank
zinnig en de doctoren denken niet dat zij ooit beter
zal worden. Zij is nu heel tevreden volkomen
kalm, schrijven zij, precies een kind, maar haar ver
stand is geheel weg."
„En jij, Margaret, je hebt nu zeker spijt." Niette
genstaande alle waarschuwingen van den dokter,
kwam de ware aard van Sir Arthur te voorschijn. De
tenzij ze zeer bemiddeld waren, het geval. Men reisde
weinig, zóó we,inigw dat. waar iemand zich waagde aan
een tijdelijke, verplaatsing, bijv. van Noord-Holland
naar Gelderland of van Brabant naar Friesland, in
de kerk gebeden werd voor eene voorspoedige rei ze en
wiëlbehouden aankomst. Om een mij bekend voor
beeld van zulk eene reis aan te halen: eene familie,
die van Breda uit, Leeuwarden ging bezoeken, moest
voor dag en dauw in de diligence plaats nemen om
tegen d'en nacht Utrecht te bereiken, den tweeden
dag van daar onder dezelfde omstandigheden tot
Zwolle te komen en eindelijk den derden in den laten
avond ter bestemming te zijn.
Een natuurlijk gevolg van zulke toestanden was
mede, dat, tenzij men als ambtenaar of om andere re
denen buiten den eigen wil naar elders verhuizen
moest, van vader op zoon de familiën ter plaatse ble
ven, waar sedert eeuwen de vooroudere hadden ge
woond en zich niet. waagden aan de tasten eener ver
plaatsing, afgezien nog van de vrees voor het onbe
kende. Zoo'n verplaatsing was dan ook inderdaad
geen kleinigheid. Van booren zeggen is mij het ver
haal bijgebleven van eene verhuizing van Am-sterdam
naar Deventer. Den eersten dag uit het in de hoofd
stad bewoonde hui-s liet versjouwen met kar en paard
of per handkar van den inboedel naar de naastbij-ge
legen gracht in het schip van den zoogenaamden
beurtman, dat voor de reis wTa-s aangenomen en dat.
onder gunstige omstandigheden, na ook door de te
verplaatsen familie te zijn bezet, 's avonds laat het
IJ bereikte. Tweede, soms derde, tot vierde dag, ai
na-ar dat wind en weer het oversteken der Zuiderzee
bemoeilijkten, door den kop van den IJsel tot Kam
pen en dan als 't getij gunstig en de stroom niet al te
sterk wa-s, nog een dagje daar overheen naar Deven
ter, om daar op dezelfde onbeholpen wijze als bij het
inladen, soms nog- slap van de Zuiderzeeziekte, de
have in de nieuwe woning te brengen. Bij al z-ulke
moeilijkheden, onvermijdelijk bij eene verplaatsing,
zoowel van het individu als van het gezin, is het al
licht begrijpelijk, dat deze zoo veel mogelijk werd ver.
meden, dat van eene vrijwillige, „om -ééns wat -anders
te zien'-, al heel weinig inkwam en dat zoo de vaderen
van honderd jaar geleden den naam van „hokvast" te
zijn volkomen hebben verdiend.
En nu hetzelfde in 1913. De Nederlander loopt te
genwoordig. even geduld! loopt de Nederlander
nog? .Men zou geneigd zijn te geloov-en van niet,
waar we voor het -aantal belaste rijwielen in 1910 het
eerbiedwaardige getal van 539560 stuks vinden aan
gegeven en dat, nog afgezien van wat er op dat punt
de belasting ontduikt, in de laatste drie jaren met
tienduizenden is vermeerderd. Wie, behalve een ge
slacht, dat over een twintig jaar zal verdwenen zijn,
loopt nog als een eeuw geleden, wie bezit niet zijn
„karretje" om zich snel en gemakkelijk te verplaat
sen En niet alleen de bemiddelden, voor wie het
rijwiel meer uitspannings- dan vervoermiddel is, be
wegen zich daarop voort, het brengt onder meer den
klerk naar zijn kantoor, den leerling naar zijn school,
den ambachtsman naar zijn werk, den landbouwer
naar zijn akker; het bekende: „allemaal op d-e fiets"
zal binnen kort eenewaarheid' zijn. Stumperdis, die
jonge meisjes, die honderd jaar geleden door 't zand
moesten baggeren om een broer wat lekkers te bren-
ben; -stumpérd, dat- jonge mensch, dat ja-ren lang den
Amsterdamsehen weg „per pedes apostolorum" heeft
afgelegd, zij zijn ie vroeg geboren geworden. De ach
terkleinzoon van dien boer, die niet kwam buiten het
gezicht van zijn kerk t o ren, beklimt, zijn stalen paard
en trapt Zondags -naar stad om een biertje te drinken,
soms uren ver weg. De voetreizen behoor en tot het
verledene, de vaderen, die met den knapzak op den
rug eens wat van hun land wilden zien, zijn verdwe
nen en hoogstens nog voorwerpen van medelijden en
beklag. Waar zij in het zweet huns aans-chijns voort-
ploeterden, snorren hunne kindskinderen op de fiets
-snel en onvermoeid voort, in één d-a-g- meer afstand
afleggend dan zij in eene week en langer. Op één
dag- j-e familie -of bekenden te gaan opzoeken, die tot
honderd kilometers ver weg wonen, behoort niet meer
tot de onmogelijkheden. Diezelfde reis van drie lange
dagen van Breda naar Leeuwarden neemt nu niet
meer dan ruim zes uren in beslag, zoodat bijv. een za
kenman daarna nagenoeg- twee uren in de Friesche
hoofdstad vertoevend, op den avond van denzelfden
dag in de eigen woonplaats kan terug zijn. En wat
betreft die vier- tot vijfdaagsche verhuizing van Am
sterdam naar Deventer, die kan nu zoo noodig onder
gunstige omstandigheden in één dag volkomen wor
den afgespeeld. In den vroegen morgen beginnend
met inladen in d'e voor de deur staande verhuiswa
gens, kunnen deze bij weloverlegde maatregelen van
het vervoer per spoor in den namiddag te Deventer
zijn, om daar nog deuzelfden avond aan de te betrek
ken woning ontladen t-e worden.
Maar bij zulke toestanden, die de vaderen in den
eersten tijd der 19de eeuw onmogelijk zouden hebben
geacht, welk eene verandering dan toch ook in het
verkeerswezen in de laatstverlo-open honderd jaren.
En dat allereerst dóór de groote uitbreiding en verbe
tering van ons net van wegen, zoo te land als te wa
ter. Wat dit laatste aangaat zij, omdat het bespro
ken verkeer zich tot het binnenla-nd-sche bepaalt, al
leen even aangestipt, hoe in dien tijd de havens van
Harlingen en Vlissingen werden vergroot en hoe door
de nieuwe zeewegen van Amsterdam -naar IJmuiden
en van Rotterdam naar den Hoek van Holland de
wereldhandel van die plaatsen zoo ontzaglijk werd
uitgebreid. Maar evenzoo werd door de verbetering
van verscheiden kleine rivieren en vooral do-or het
graven van talrijke kanalen, handel en nijverheid
door de scheepvaart in liet binnenland tot hoogore
ontwikkeling gebracht. Was bij de genoemde verbete
ring soms de bedoeling alleen om nieuwe verkeerswe
gen te water te scheppen, ten andere brachten zij,
meer bepaald in het Noorden zoowel al-s in het Zui
den van ons 1-and, de ontginning der veenon tot eene
ongekende hoogte. Het. M-erwedekanaal werd de
groote w-eg te water van Amsterdam naar Duit-scli-
land. Op die wij-ze kón het, do-or -een ander, straks te
noemen gevaar, met ondergang bedreigde zeilschip
zich handhaven, nog altijd behoort d'e „beurtman",
althans voor -goederenvervoer niet tot. liet verledene.
Het had zoo een beter lot dan het andere verkeers
middel te water, dat daarop nog een heel eind in de
1.9de eeuw hoogtij vierde: de oud-vadSerlandsche trek
schuit. Zij, dat nagenoeg eenige middel van gemeen
schap, naar -onze opvattingen als een schildpad voort-
kruipende over het water en toch vroeger door dich
ters bc-zongen en door meer dan een onzer groote
schrijvers geprezen, zij is zoo goed als geheel verdwe
nen. Geen hedendaa-gsche Nederlander kan als zijne
vaderen genieten van de gezelligheid en gemoedelijk
heid van het in het „roefje" s a a m ver g ader de, dikwijls
zeer gemengde -gezelschap, maar ook behoeft hij niet
al-s zij den zwaren walm der tabakswolken van den on-
vermij-delijken „gouwenaar" te trotseeren, om niet te
spreken van andere geuren, die bij de toen nog veel
meer dan nu heerschende vrees voor „tocht", neus,
keel en longen martelde. Door de bij hare navolgers
„Kennemer Autogarage", Telef. 14«,
ALKMAAR.
aangebrachte petroleum, stoom of electriciteit wordt
eene snelheid bereikt, tien en meermalen zoo groot
als de viefste der afgeleefde knollen uit dten ouden
tijd ooit met zijn -sukkeldrafje kon ontwikkelen. Maar
niettegenstaande die verhoogde snelheid is de schuit
van tegenwoordig bijna alleen dienstig voor goederen
vervoer, de Nederlander van dezen tijd beklimt haar
slechts bij hooge noodzakelijkheid, om zich te ver
plaatsen heeft hij te Snelle en gemakkelijke middelen
gevonden in het uitgebreide verkeer te land.
(Slot volgt.)
natuur was sterker, data. de leer. Maar weer viel zijn
zuster hem in de rede:
„Spijt? O, neen. Het -d-oet mij verdriet, dat ik
mijn vader en moeder verdriet heb gedaan, maar wat
mij zeil betreft, -kan ik niet betreuren hetgeen ik
gedaan lieb. Ik heb hem zoo lief en ik bezat zijn
liefde voor dit leven en voor al 'hetgeen er mag vol
gen, ja, voor eeuwig is hij de mijne."
„Maar al wilde hij nog- zoo gaarne, Sir Arthur
kon geen weerstand bieden aan d'e. behoefte uiting te
geven- aan den vloed van -gedachten „hij was je
niet waard, Mar-garet. Je kunt niet beweren, dat hij
je liefde waard wa-s?"
Een donkere blos kleurde baar bleek gelaat, haar
magere handen beefden.
„W'aard of niet waard, daarvan i-s in. dit geval geen
sprake", antwoordde zij diep -ontroerd. „Wanneer
men liefheeft, dan heeft men lief, ondanks alles
ondanks alles."
E-r was iets in ha-ar stem en in den vreemden gloed
in haar oogen, dat Sir Arthur opeens het stilzwijgen
oplegde; hij had -een flauw bewustzijn dat hij een
macht tegenover zich liad, veel grooter, veel heerlij
ker dan iets wat hij zelf ooit ondervonden had. Hij
zou niet gaarne erkennen dat hij zich in één enkel op
zicht beperkt zou kunnen -gevoelen voor een man
van bet. type van Sir Arthur is het bijna niet moge
lijk te bekennen dat hij ergens beperkt in zou kunnen
wezen maar heel in d'e diepte van zijn eigen hart
of van zijn eigen verstand scheen hij toch t-e moeten
toegeven, dat Mhr-garet op een hoogtepunt stond,
dat hij zelf nooit zou kunnen bereiken of ten minste
nooit had bereikt.
„En wat je er dan ook van denken mag, Arthur",
ging Margaret voort, een weinig bedaarder dan zoo
even, „vindt je het niet beter om te zeggen De
mortuis."
Sir Arthur boog liet hoo-fd; voor zijn geest, ver
toonden zich de ha'lf verweerde letters van dat andere
Latijn,s-che spreekwoord, dat Margiar-et met haar vin
ger had nagetrokken op den zonnewijzer, tusschen de
rozenstruiken op diert zonnige.n Junidag.
„Per i neer tas, certa amo-r".
En nog was hij verzekerd van lraar liefde niette
genstaande alles! Er heersch-t-e eenige o ogenblik
ken diepe stilte na d'eze laatste woorden van haar; zij
was het die het stilzwijgen verbrak; en bet kostte
haar m-oeite om kalmer en gewoner te spreken.
„Ma-ar ik heb je niet getelegrafeerd of je hier wou
komen om over mijn eigen zaken met je te praten. Ik
achtte hot noodzakelijk je te vragen hier te komen,
omdat 'er een zeer zonderling geval heeft plaats ge
lui- I een merkwaardige samenloop van omstandig
heden. Schuif dien stoel wat dichter bij liet bed en
ga zitten. Je staat daar net als een -rechter voor
mij."
Sir Arthur gehoorzaamde gewillig, hij verbaasde
zich zelf over zijn eigen gehoorzaamheid, hij kou niet
anders dan doen hetgeen die zachte stem hem gebood.
Die vrouw had iets koninklijks, een waardigheid, die
een merkwaardigen. overwegenden invloed had op
haar omgeving. De man die zoo gehoorzaam was
een stoel bij te schuiven en plaats te nemen, vond het
onbegrijpelijk dat die vrouw zijn eigen zuster was,
zijn zuster Margaret, in haar jeugd d'oo-r s-ommige
m-enschen met den dwazen naam Peg aangesproken.
ITet was hem bijna onmogelijk geweest in haar zoo
zeer veranderd gezicht de trekken te herkennen van
het mooie jonge, meisje, d'at daar lachend gestaan had
tusschen de rozen. En toch niettegenstaande die ver
andering, die verdriet en 'lijden en de moeilijkheden
van het leven hadden teweeggebracht, bezat zij een
majestueuze schoonheid, zij was schooner zelfs dan
in de dagen van haar jeugd.
„Ik heb uit. je telegram be-grepen dat. j-e mij iets
wou mededeelen omtrent Ellen'-s medaillon, ofschoon
ik in de ver-ste verte niet begrijp, hoe je daar iets van
weten kunt."
„Ik weet, vrees ik, niets van het medaillon van El
len", luidde het antwoord. „Maar ik weet wel iets
van het medaillon, d'at je op Kerstmis voor 't medai-
lon van Ellen aanzag. Het sieraad dat Christine
Moore dien dag aanhad, was niet van Ellen, maar
van haar zelf."
H ET NI EC WE M l NISTERIE.
De Koningin zal morgenochtend de nieuwe Minis
ters beëedigen.
Deze zullen 's middags tusschen 12 en 1 uur de
portefeuilles uit handen van hunne ambtsvoorgangers
overnemen; de heer Cort van der Linden bovendien
tijdelijk de portefeuille van Buiten la nd-sche Zaken.
D-e heer Loudon wordt, eerst in het laatst van -Sep
tember uit Amerika hier verwacht ter aanvaarding
van de lei-ding van het Departement.
Omtrent de loopbaan van de als aanstaande minis
ters in het nieuwe vrijzinnige kabinet vermelde per
sonen worden nog -de volgende bijzonderheden ge
meld
Mr. P. IV. A. Cort van der Linden, kabinetsforma
teur, en als zoodanig tijdelijk voorzitter van den mi
nisterraad, was in 1870 advocaat, te 's-G.ravenhage.
vervolgens vele jaren commies-griffier van de 2e
Kamer der S-tatenGeneraal; hoogleeraar in de rechts
geleerdheid te Amsterdam en aan de rijks-universi
teit te Groningen, en van 1897—1901 mini-ster van
justitie in het kabmet-Pierson. Hij is sedert 1902
lid van den Raad van S-tate.
Onder zijn bestuur van het departement van justi
tie werden de grondslagen gelegd voor de Kinderwet
ten. die onder zijn opvolgers ingevoerd zijn.
Jhr. dr. J. Loudon, aanstaand mini-ster van bui-
tenlandsche zaken, promoveerde te Leiden tot doctor
in de staatswetenschappen. Na zijn promotie ging hij
dadelijk in de diplomatie en was, na een korten werk
tijd aan het. mini-sterie van buitenlandsehe zaken,
achtereenvolgens -gezantschap3-attaché te Londen en
te Rome, legatie-secretaris in laatstgenoemde stand
plaats, chef van liet kabinet aan het ministerie van
buitenland-sche zaken, secretaris bij de -gezant-schap
pen te St. Petersburg en Londen, gezantschapsraad
aldaar, later te Parijs, totdat hij in 1905 benoemd
werd tot gezant te Tokio, gevolgd in 1908 door zijn
overplaatsing naar den -gewichtigen post te Washing
ton als opvolger van" d'en aftred'enden minister van
buitenlandsche zaken, jhr. mr. de Marees van Swin-
deren.
Mr. B. Oi't, aanstaand minister van justitie, heeft
alle ambten van het openbaar ministerie doorloopen.
In 1897 trad hij uit de rechterlijke macht en werd
„Ma-ar mijn beste Margaret, d'at is onzin", ant
woordde Sir Arthur verstoord. „Het is een eenig
medaillon en ik ken liet tot in de minste bijzonderhe
den. Ik hoop toch dat jte mij niet hier hebt laten
komen om te trachten mij over te halen dit ongeluk
kige kinderjuff-rouwtje van Cicely niet té vervolgen.
Cicely zelf doet ook al haar best mij tegen mijn beter
weten in te -laten handelen en er de politie buiten te
laten."
..Je zult de zaak zeker niet willen vervolgen wan
neer je hoort, waarom ik je liet komen. ITet was een
lieel gewichtige reden, Arthur-."
..Waarom telegrafeerde je dan? Vertel mij die ge
wichtige reden dan eens."
„Het is een heel merkwaardige samenloop van om
standigheden, een toevalligheid zooals- men het wel
noemt, die meer gebeuren in het dagelij-ksch leven
dan men wel denkt. Ik heb ontdekt en er is geen
mogelijkheid aan om te twijfelen -«. d'at Christine
Moore ons eigen nichtje is. Zij. is de dochter van
Helen."
Langen' tijd sprak Sir Arthur géén woord; lnj
staarde zijn zuster maar steeds aan. met, een ongeloo-
vig verbaasd gezicht. Toen zei hij langzaam:
„Ons eigen nicht j-e? De dochter van Helen?
Onmogelijk totaal, totaal onmogelijk. Lieve Mar
garet een bedriegster beeft je wat wijs gemaakt,
liet idee alleen is ongelooflijk. En welke bewijzen
heb je daarvoor?"
..Van misleiden of bedriegen is geen sprake. De
ontdekking werd mij niet door' een ander opgedron
gen; ik heb liet zelf ontdekt. Christine had geen
idee hoegenaamd dat or verwantschap tusschen ons
beiden zou bestaan. Zij werd als 't ware bij verras
sing ingenomen toen ik haar vertelde, dat zij het
kind van mijn zuster was."
„Je hebt, je weer eens door je verbeelding laten
meesleepen, Mar-garet. Hoe kan je verzekerd zijn ran
hetgeen je (laar zegt? Waar zijn je bewijzen? Ik
geloof geen oo-genblik, dat juffrouw Moore iets met
Helen te maken heeft. Ik geloof er niets van."
(Wordt vervolgd).