DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 201 Honderd en vijftiende Jaargang. 1013 ZATERDAG 80 AUGUSTUS. De verzoeking van den Heiligen Antonius. FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Telefoonnummer 3. Dit nummer bestaat uit 3 bladen. ALKMAARSCRE COURANT EEN 11E Di: XT) A AG S CUE LEGENDE. Door SAM. GOUD,SMIT. (Nadruk verboden.) Aan liet kleine provincie-station stond de oude treinconducteur, twaalf maal daags, voor zijn trein tje, en liet zijn reizigers in, en verzorgde de portie ren, en keek op de groote, ronde stationsklok, die daar hing met zijn ruige dubbele aangezicht als een oiiverbiddelijk-dienend sluier en blies op zijn fluitje 't vertrek, en sprong in zijn la aftsten wagen om mee te rijden. Winter en zomer, twaalf malen daags; twaalf klei ne, stille reizen heen en terug; vijf wagentjes met kleine burgers en boeren voor de markt, een half uur rijden ver, gedurende dertig dienstjaren als een klok- kegang. Van zijn dertig dienstjaren was hij er vijftien ge trouwd: vijf jaren met zijn eerste vrouw, vier jaren als rustig-wachtend weduwnaar; zes jaren in zijn tweede huwelijk, dat hem, bij de twee kinderen uit zijn eerste, nog vier welig-volgende, zorgwekkende kleinen had gegeven,. Zijn gezicht was mager, en zijn oogen lagen flauw en vochtig, en omwald van vermoeienis en slechte voeding: dat, was het Huis. Doch zijin snor, die reeds grijsde, stond over zijn ingevallen wangen dik en forsch uitgestreken, en zijn uniform droeg' hij steil en waardig, wanneer bij rondging en floot: dat was de Arbeid. Het hart van dear arbeid was de Tijd, gewe zen door den vinger van de wijzerplaten der beide sta tionsklokken, één van Vertrek, één van Aankomst het rylhme, de polsslag van den dienst was de minuut van heengaan en van binnenrollen, en de angstwek kende beheerder van zijn rust was de meester, die op cle sissende, driftig-v-arende machine zat, en zijn levende vracht altijd maar weer nieuw, altijd weer frisck van plechtigheid, dreef over de baan, terwijl hij, als leider, met alle kleine waardigheid der zwaar- omvangende verantwoordelijkheid, plaats had geno men in den laatsten, g,rommelenden wagen. Daar, buiten den- troebelen armoe-adem van het huis, leefde hij in de bescheiden, maar koele statig heid der wereldregeling, en het ©enige geluk was het veilige grijpen der aangewezen minuten, als zoovele plekken van rust en mannelijke bevrediging'. Zoo was hij in zijn dertig jaren de trouwe, strenge ambtenaar, zich voegend in het groote gareel der waardigbeidsbestendigers van den dienst, onopge merkt door zijn trouw en ondankbaar aanvaard in zijn gestrengheid, een blindelings arbeidend deel van het geheel; en het scheen zoo te zullen voortgaan tot de kracht van zijn aandacht zou zijn gesleten, en hij zou worden opgenomen in het verminkte leger van de massa der afgedankten die weg-,leven met de geringe blijfselen van hun blijmoedigheid en hun loon als de ver]oopen en. roestige schroeven eener kolossale ma chine, tnsecben de stoffige en geminachte weg werp- selen eener groote lorrenmarkt. De trein liep zijn ritten twaalf maal daags, van provinciestad naar provinciestad; de conducteur keek op de klok, en blies zijn fluitje naar den machinist, vierentwintig-maal daags, behalve de kleinere tus- schenstations, portieren sluiten en openen, en naar door L. Q. MOBERLY. Naar het Engelseh. 60) -o- „Denk je dan dat ik een andere vrouw zou kunnen aanzien nadat ik jou gezien had", riep hij heftig' uit. Zij antwoordde zacht: „Eenmaal hoop ik, zal je een vrouw bezitten die jc al het. geluk verschaffen zal dat je zoolang hebt moe ten ontberen, die „Ik wil geen andere vrouw hebben dan jou alleen", riep hij op hartstochtelijken toon. „O, Margaret, je zegt dat er nooit één andere man voor je op de wereld heeft bestaan. Begrijp je dan niet, dat jij de eenige vrouw bent. in mijn leven en dat je dat altijd geweest bent van het eerste oogenblik af aan dat ik ie heb ge- zien Zij stak hem de hand toe, de doorschijnende hand met den zwanen trouwring tot eenig- sieraad; hij boo^ zich en drukte een kus' op die hand, plechtig en eer biedig. Haar oogen vulden zich met tranen. „Je bent altijd zulk een trouwe vriend voor nuj geweest, maar geloof mij, er kan niets anders dan vriendschap bestaan tusschen ons beiden en ear blijft, zoo weinig tijd meer voor ons over." „Wat. bedoel je daarmee?" vroeg hij en bet was of hij eensklaps niet verder kon spreken, hij zag haar in het vermagerde 'gezicht-, dat iets etherisch gekregen had door haar bleekheid, „waarom spreek je alsof „Alsof het einde naderde? Omdat dit inderdaad zoo is." Hij keek haar onafgewend .aan, en er kwam een pijnlijke uitdrukking in zijn oogen, een blik van zoo onuitsprekelijk groot verdriet, dat Margaret uit riep „Ik vind het vreeselijk dat, ik je verdriet moet doen, maar het is toch beter dat. ik je de waarheid zeg, a doet, j'e dat pijn. Het einde zal heel spoedig komen; de ronde klok zien en fluiten. Zijn vijfentwintig vrije dagen per jaar er afgere kend1: honderdzesenvijftig keeren per week. Gemid deld zeshonderdzeventig reizen per maand. Een en tachtig' honderd malen per jaar. In de schrikkeljaren iets meer. Op een morgen, dat de horizon, waar het trein- beest zich door zou slingeren, wijd-open blauw op stond, met fijne, frissche wolkenveeren, licht en glan zend en donzig van zon en wind'. Toen de hemel boven het zacht-,groene, jonge land rustig-gebogen stond van blijde, drieste kracht, als een roeper van aansporende, beloften, die achteT den licht-,gebroken eind er'sellenen te wachten. Toen het, in die wijdheid van wind en zon, onder de bemoedigende liefde der krachten van het buiten, scheen, alsof de locomotief bevend gereed stond, zich los te breken van de afge meten geringwaardige bestemming, en met zijn ge- ]-ino-geschatten nasleep door te donderen over den el- leiidig-igetrokken streep van dat ééne station, er heen zou rennen over de baan met zijn beëngde dorpelin gen naar heerlijk-overwaaiende vesten van vrijheid, nieuwheid en frissche gelukzaligheid. Op zulk een morgen stond de grijzende conducteur bij bijn laat sten wagen, en keek langs de juist gesloten portieren zijn laatsten, onderzoekenden blik, en greep naar het riempje waaraan hij zijn'fluitje droeg, en keek naar de groote ronde stationsklok, die de volte van den tijd wees. llij stond gereed te blazen, toen plotseling reizigers zich uit de portieren bogen en hem met uit gestoken handen en luidruchtigheid van stemmen ge boden, nog te wachten. De conducteur, met het fluitje aan zijn mond, wendde zich nog eenmaal naai de stationsklok, verwonderd over den moed van an deren, hem tegen te 'houden als werd hij belemmerd in den gezonden omloop van zijn lichaamsbloed. Zijn blik t-aai ij gedrongen naar de wagens, floot bij, niet heviger dan anders, kalm en rustig en krachtig, zijn sein, en zag dan omlaag' naar de wielen op de baan, als om die. voort te dringen met zijn wil, in dertig ja ren tijds tot een onweerstreefbaarheid 'gegroeid. En terwijl de stoomfluit gilde op de locomotief, en de wagens zich met een geschuur en gepiep van hun wie len, onwillig en zwam, lieten meesleuren, borg de conducteur zijn fluitje in zijn zak en wilde de laatste treeplank grijpen om in te stappen. Toen bleef hij plotseling staan. Als door een zachte, windvlaag van heerlijke ontroering bevangen, bleef hij. Een bewo genheid, die hij niet wist van waar te komen, en die hij nog nimmer in zijn gansohe leven voelde te heb ben óndergaan. De siddering van een lucht, aange varen van buiten zijn wereld, die zijn opperhuid aan tastte, en drong- door zijn igansche, bevende lichaam, en zijn hoofd en zijn hart met 'he,t fijnste aller men schel ük-mogelijk gewaande g'&daehten als met heerlijke geuren vervulde. De stem van een vrouw, zacht en machtig, liefelijk en gebiedend, huivering wekkend van zoele beving, zong in hem door: „Conducteurik moet mee Hij had haar aangezien, en opgenomen met zijn be schroomde blikken, en was geschrokken, stil, diep in zijn binnenste. „Ja, mevrouw, maar...." Hij wist niet verder. Met één schok voelde hij al zijn zekerheid wegzinken, llij wees met. een wanhoopsgebaar naar den voortbe wegen den trein, en zag- haar weer aan. „Ik'kan hier toch niet blijven! Ik kan hier van daag niet blijven!" hoorde hij haar zingen. Hij voel de dat zij loog-, er waren nog negen -treinen dien dag. Maar hij was niet in staat, haar te weerstreven, hij voelde de bekoring van het kwaad van haar leugen, van haar opzettelijken lust, als een verwend kind de d-r. Fergusson is het geheel met mij eens, en het ver heugt, mij, Rupert. Ik kan je niet zeggen hoezeer 't mij verheugt." llij kermde en sloeg- de handen voor het gezicht, da Zachte stem ging voort, kalm en eentonig: „Ik heb veel verdriet en moeilijkheden gehad in mijn huwelijk en ik ben dat nooit geheel te boven ge komen. Zoolang je mij kent ben ik ziek geweest, liet scheelde ten minste niet veel en deze laatste maan den hebben de rest, van mijn krachten uitgeput. Toen Max heenging zij kon bijna niet voortgaan van aandoening „scheen al mijn levenskracht gebroken. Ik heb mijn be-st. gedaan in 'leven te blijven, ik wou le ven, maar mijn ziekte is mij de baas, ik kan er niet tegen op en het is goed dat ik het einde zie naderen." „Heb je mij hier laten komen om hij hief het hoofd op en zag haar a,an. ..Ik heb je bier laten komen om je alles duidelijk te maken en omdat ik niet voorgoed wilde -heengaan, zonder mijn vriend nog eens weer te zien. En ik wou je helpen, voor je eigen toekomst, als ik kon." „Mijn eigen toekomst". Rupert lachte schamper, „denk je dat mijn toekomst alles wat mij zelf betreft mij iets ter wereld kan schelen als jij als jij Hij kon niet voortgaan. Hij bleef -stil pitten, heel stil, met zijn gezicht naar het venster; de boo,men rondom het huis begonnen reeds een waas van feeder groen te vertoonen. „Mijn vriendschap is al iets heel droevigs voor je geweest wanneer ze je geheele leven bederft". Marga ret -sprak zeer zacht, haar blik volgde den zijne naar het lentegroen, naar de lentelucht. „Iets roerigsZijn oogen straalden toen hij haar aanzag. „Denk je dat ik -er ooit spijt van zal hebben je -lief te 'hebben? Dtenk je dat ik één enkel oogenblik spijt- zal hebben je te hebben gekend en liefgehad? Toen ik je voor 't, eerst ontmoette, had ik een soort van minachting voor de vrouw, zooals zoovele man nen dat hebben. Jij hebt mij geleerd wat een goede vrouw voor een man kan wezen. Zelfs nu op dit oogenblik ben ik niet waard den zoom van je kleed aan te ra-ken, maar ik heb ten minste sedert ik je heb uitzonderende liefkozing af te dwingen. Hij kon zijn verzet niet naar buiten brengen, en voelde zich opgenomen -als door een wo-lk van teeder- heid en jeugd en zoete beheersching, en was al, met. zijn blik naar haar toegewend, naar voren geloopen, en wenkte en siste en floot en schreeuwde naar den machinist, dat hij stoppen zou. Eki liij voelde al de strakheid van den plicht zijner vele jaren in zich gebroken. Want zij was niet van hem afgewend; zij omgaf hem en omgreep hem met haar macht, met de macht, van haar s-choone verwend heid en van haar alles overweldigende begeerlijkheid. Zij stond daar in haar volle verleidelijkheid, ha-ar kostelijkheid ,en haar -aanbiddelijkheid', met haar so- ber-glanzende reine, rui-schende en geurende kleeren om haar ranke, statige lijf dat stond en b-oog en be woog als een gebouw vol verrassende ien overstelpende schoonheden, welks aanbiddelijkheid niet te schatten of te vermoeden leek, en dat scheen te kunnen be dwelmen en te ontroeren tot schreien® toe. Zij zag hem ruattg-laehend aan, die overwinning, met één gebaar van haar aanwezigheid alleen, op al zijn stelligheid van zooveel jaren trouw, aanvaardend als haar voedsel van iederen dag, en zij vroeg gemak kelijk: „Waar moet ik instappen? Moet ik de heele spoor baan over?"« De trein was voorbij het statio-n stilgestaan, en de conducteur, steeds met zijn hoofd naar haar toege wend, schrok van die onbeleefdheid, haar zoover te willen laten loopen, en lachte zenuwachtig: „Welnee, mevrouw.... wacht...." zei hij, en zocht, en rende weer heen en terug, en liep weer naar voren, en gebood- driftig aan den machinist, dat hij toch zijn locomotief terug zou drijven, om haar be hoorlijk op het perron te bunnen doen instappen. „O", zei zij, „juist". Zij nam met- haar geschoeide hand haar kleeren bij, om 'haar voet op de treeplank te kunnen tillen. Hij flichte verward op dat woordje, dat hem de vriendelijk-dankbare wenk scheen van een vorstin. En hij voelde zich reeds zoover getrokken in -den aandrift haaa.' te dienen, dat hij, bij den toorn tegen den ma- eliinemees-ter die niet vlug genoeg begreep, verlegen lachte in zijn rood gezicht, van den schroom voor de vereering die zij hem aandeed, door hem zijn plicht van dertig jaren voor haar verschijning te doen ver geten. Zij lachte. Dan kromp hij ineen van pijn. Hij ho-orde de verschrikkelijke woorden van haar vriendclijk-lachende -steip, met een steek on zijn bin nenste als de stoot van een zilveren dolk. „Dank je wel. Als ik weerom kom, krijg je wat, hoor." Hij knikte en boog-, en schudde zijn hoofd, en durf de haar niet toonen, hoe zij hem even kalmweg, met teleurstelling en .vernedering gestoken had. „Jawel, mevrouw", l-aog hij lachend. Hij greep de deur van een eerste coupé en liet haar instappen, en sloot langzaam achter haar, als achter de jonge 'keizerin van 'een ontzaglijk rijk, en bleef nog even met een beving in zich den wagen nastaren, waarin li ij haar met haar heerlijken sleep van kleeren had zien stijgen. Dan ti'ld-e hij zich in de laatste -lee- lijke kast om mee te rijden. Hij deed het langzaam. Met een zucht binnen in zich. Ben talming. En een pijn. Voor de eerste maal in dertig jaren kon hij niet besluiten, het portier met een rustigen slag te do-en dichtvallen. Met- een hoofd, geslagen en verhit, zat hij neer. Het vriendelijke malsche lachen van de vrouw klonk als een lied van liefelijkheid in de ver- leeren kennen mijn best gedaan een goed leven te lei den. Ik kan je in het, aangezicht zien en zeggen dat mijn hart en mijn handen rein zijn." „Dat maakt mij gelukkig", zei zij en haar oogen schitterden van vreugde. „Je weet niet hoe geukkig mij dat maakt als ik je een beetje heb kunnen helpen. Ik hoop, dat je eenmaal een vrouw zu'lt krijgen, die je innig liefheeft. Laat mij dat nu maar zeggen, ik zal er zoo spoedig niet meer zijn en een stervende kan niet anders dan de waarheid spreken; ik wou dat je haar liefhadt en dat je eindelijk een geluk vondt dat je om mijnentwille zoo lang hebt moeten missen al die jaren lang." ..Onmogelijk. Je vraagt- te veel van mij. Hoe zou ik ooit aan ©en andere vrouw kunnen denken nadat ik jouw vriend geweest ben?" „Eenmaal zal dat gebeuren'', antwoordde zij met baar bet-ooverend glimlachje, „ik begin bepaald veel van een koppelaarster te krijgen, Rupert", voegde zij er vroolijk bij, „ik heb zelfs al een vrouw voor je ge kozen. Dat hadt je nooit gedacht, hé, dat ik daar talent voor had." „Spreek niet op die ma-nier over zulke dingen", riep hij bijna heftig uit. „Hoe kan je nu lachen en zoo lichtvaardig spreken, terwijl „Terwijl ik alleen over graven en grafschriften moest denken. Neen, kijk nu niet zoo s-omber en zoo boos. Laat mij mijn smaak voor humor tot het laatst toe behouden. En toe, laat mij een vrouw voor je zo-eken. Ik wou mij je zoo graag gelukkig' voorstel len met - een vrouwtje, dat ik voor je gekozen heb." „Neen, spreek zoo -niet", zei hij met toorn in zijn stem. Maar weder raakte haar hand de zijne aan en die aanraking kalmeerde hem. „Je moet niet boos of verdrietig zijn", zei zij. „Ik heb gevraagd of je hier wou komen omdat i,k je be danken wou voor je trouwe vriendschap. En het was •of ik een ingeving had gehad en i'k met je spreken wou over iemand, die ik dacht dat je 'later misschien zou kunnen troosten." „Mij troosten?" warde gedachte van den ouden man. Ln den rossen brand van zijn verbeelden stond de vrouw in al haar heerlijkheid. En er was een smartelijke opstand in hem tegen het kwaad van haar laatst© woorden, als wilde hij de pijn van -dat wanbegrip -en dier vernede ring verbidden, en bezweren, en omgrijpen en tegen zijn hartevreugde drukken, om ze in de warmte van zijn blijde bewogenheid om die ontmoeting te doen vergaan. Zijn ho-ofd- brandde en zijn keel, zat als toe- gesel iroefd met de hitte van die ontroering. De chef met zijn roode pet was op hgt laatste oogenblik naar huiten komen loopen. En terwijl de trein wegreed, zag de conducteur met een ontzetten- den schrik hem staan, wit en uitzinnig van toorn. Hij liep een paar passen vooruit, op den wegrollen den wagen toe. „Zal rapport van je maken hoor 1" boorde de oude man hem roepen, als een opjagende 'onbarmhartig heid. En hij keek ontzet uit zijn raampje naar de plek waar hij nu pas begreep, onherstelbaar te heb ben misdaan. De groote, ronde trouwe klok scheen verbolgen te blikken, als een plots verraden vriend. Het was meer dan tien minuten over den tijd. Hij had nog slechts enkele weken dienst. Zijn ont slagbrief lag thuis als het doodvonnis over een dier bare uit het gezin. En hij leefde, als in een ommewa- renden droom der nadering van het ongeluk, nimmer mogelijk gedacht en aangestaard als de komende uit storting van den langen oneindig-gerekenden bodem, waarop li ij ging. Eln hoezeer hij het leed voelde van zijn vrouw, die hem in haar wanhoop opjoeg, de dame te zoeken en aansprakelijk t© stellen voor het nim mer overkomelijk verlies hij had zich betrapt op een plotseling gevoel van afkeer tegen die heele ver knochtheid aan dien zekeren aanvoer van het karige brood; hij walgde diep in ziohze.lve van haar gewee klaag iederen dag het ganse-he stadje rond over het ongeluk, dat hem tot, een meelij-wekkend-en weerlooze heette te maken. Voor het eerst in zijn leven stond hij in zijn man-zijn als een eerlijkheid, eenzaam tegen over het huis met zijn kleinen jammer, en in zijn ei gen krachtiger besef van deu slag; brandend-gevoelig in zijn trots tegenover zijn knechtschap aan het brood, die hem nu pas pijnde, nu hij daarmee het eerst zijn gelukkige zwakheid liaid moeten boeten. Zoo, nauwelijks wetend waarom, en slechts in den on- weerstreefbaren aandrang haar te naderen, was hij dien morgen op haar toegetreden; en had zijn eerste schorre woorden gesproken. Met een scherpen flits van 'haar bewustzijn, dat immer de bezieling leidd'e van de begeerte, naar haar droomenvervulling', had zij zijn verbleekte gezicht ge zien, terwijl hij den klank h-oorde van haar stem. En zij wierp haar blonde hoofd achterover, en lachte. „En wou je mij nu -spreken?" „Als mevrouw zou willen Hij gaf zich geheel over. Hij beefde. „Goed kom vanmiddag in mijn hotel - „Vanmiddag mevrouw draalde hij met -schuwen blik, „vanmiddag zal ik haast niet. kunnen ik heb natuurlijk dienst „Dienst? Ein jebent ontslagen?" „Tegen den eersten mevrouw", glimlachte hij ver wond en pijnlijk. „Mevrouw ziet toch dat 'k nog in functie ben „O, juist. Tegen den eersten. O, juist. En dan ben je nu nog in functie." „Ja." „Nou, als je niet kunt dan niet hè?" Hij voelde het als een ondoenlijkheid, oen oogen- „Ja, je troosten, Rupert, je weet, natuurlijk alles van mijn nichtje, mijn lieve nichtje Christine. Je weet door welken zonderlingen samenloop van om standigheden ik ontdekt heb wie zij was, en je weet hoe Arthur al de bewijzen vond en het dus boven al len twijfel verbeven is dat zij de dochter is van mijn eigen zuster Heden? Weet j-e dat alles reed-s?' „Ja, ik weet dat allemaal. Ik heb juffrouw Moore dikwijls ontmoet; het is een allerliefst meisje en ik vind liet bijzonder aardig dat- zij voorloopig graag bij Bébé blijven wou om Ci-cely niet alleen te laten, zon der hulp. Dat vond ik een bewijs van vastberaden heid en moed, een bewijs, dat zij karakter heeft," „Ja, moed en een goed karakter, dat heeft zij. Zij heelt nog meer, zij is buitengewoon beminnelijk en aantrekkelijk; ik weet zeker, Rupert, dat, zij een aller liefste vrouw zou wezen voor een man die veel van haar hield. ..Een man die veel van haar hield", herhaalde Ru pert met klem. „niet een man wiens geheele hart aan een ander toebehoort." „Eenmaal wanneer die andere vrouw is heen gegaan denk dan nog eens aan hetgeen ik gezegd heb. Maar zwijgen wij er verder over; het is niet een onderwerp waar men over praten kan, zelfs niet met een vriendin. Maar denk aan hetgeen ik je gezegd heb, die Christine is waard dat men haar liefheeft. Zij is zacht en sterk van geest." Meer dan eens trachtte Rupert dien middag het gesprek terug te brengen op zijn groote liefde voor haar! maar evenals haar broeder Arthur vier maan den tevoren bad opgemerkt, ook hij had een gevoel of een overheerschende macht, die van haar uitging, hem op een afstand hield en sterker was dan hij. Zij was lie, die hem eindelijk met een vriendelijk woordje te kennen gaf, dat hij heen moest gaan; en zij was zoo hartelijk en feeder, dat hij zich niet gekwetst kon gevoelen, al had 11ij een gevoel dat hij niet van haar scheiden kon. „Mag ik terugkomen?" vroeg bij en zijn stem klonk hard en ruw. daa rhij zijn aandoening verber gen wilde; zij glimlachte hem toe, een zonderlinge

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 5