DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 201
Honderd en vijftiende Jaargang.
1013
ZATERDAG
80 AUGUSTUS.
De verzoeking van den Heiligen
Antonius.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
ALKMAARSCRE COURANT
EEN 11E Di: XT) A AG S CUE LEGENDE.
Door SAM. GOUD,SMIT.
(Nadruk verboden.)
Aan liet kleine provincie-station stond de oude
treinconducteur, twaalf maal daags, voor zijn trein
tje, en liet zijn reizigers in, en verzorgde de portie
ren, en keek op de groote, ronde stationsklok, die
daar hing met zijn ruige dubbele aangezicht als een
oiiverbiddelijk-dienend sluier en blies op zijn fluitje 't
vertrek, en sprong in zijn la aftsten wagen om mee te
rijden.
Winter en zomer, twaalf malen daags; twaalf klei
ne, stille reizen heen en terug; vijf wagentjes met
kleine burgers en boeren voor de markt, een half uur
rijden ver, gedurende dertig dienstjaren als een klok-
kegang.
Van zijn dertig dienstjaren was hij er vijftien ge
trouwd: vijf jaren met zijn eerste vrouw, vier jaren
als rustig-wachtend weduwnaar; zes jaren in zijn
tweede huwelijk, dat hem, bij de twee kinderen uit
zijn eerste, nog vier welig-volgende, zorgwekkende
kleinen had gegeven,.
Zijn gezicht was mager, en zijn oogen lagen flauw
en vochtig, en omwald van vermoeienis en slechte
voeding: dat, was het Huis. Doch zijin snor, die reeds
grijsde, stond over zijn ingevallen wangen dik en
forsch uitgestreken, en zijn uniform droeg' hij steil en
waardig, wanneer bij rondging en floot: dat was de
Arbeid. Het hart van dear arbeid was de Tijd, gewe
zen door den vinger van de wijzerplaten der beide sta
tionsklokken, één van Vertrek, één van Aankomst
het rylhme, de polsslag van den dienst was de minuut
van heengaan en van binnenrollen, en de angstwek
kende beheerder van zijn rust was de meester, die
op cle sissende, driftig-v-arende machine zat, en zijn
levende vracht altijd maar weer nieuw, altijd weer
frisck van plechtigheid, dreef over de baan, terwijl
hij, als leider, met alle kleine waardigheid der zwaar-
omvangende verantwoordelijkheid, plaats had geno
men in den laatsten, g,rommelenden wagen.
Daar, buiten den- troebelen armoe-adem van het
huis, leefde hij in de bescheiden, maar koele statig
heid der wereldregeling, en het ©enige geluk was het
veilige grijpen der aangewezen minuten, als zoovele
plekken van rust en mannelijke bevrediging'.
Zoo was hij in zijn dertig jaren de trouwe, strenge
ambtenaar, zich voegend in het groote gareel der
waardigbeidsbestendigers van den dienst, onopge
merkt door zijn trouw en ondankbaar aanvaard in
zijn gestrengheid, een blindelings arbeidend deel van
het geheel; en het scheen zoo te zullen voortgaan tot
de kracht van zijn aandacht zou zijn gesleten, en hij
zou worden opgenomen in het verminkte leger van de
massa der afgedankten die weg-,leven met de geringe
blijfselen van hun blijmoedigheid en hun loon als de
ver]oopen en. roestige schroeven eener kolossale ma
chine, tnsecben de stoffige en geminachte weg werp-
selen eener groote lorrenmarkt.
De trein liep zijn ritten twaalf maal daags, van
provinciestad naar provinciestad; de conducteur keek
op de klok, en blies zijn fluitje naar den machinist,
vierentwintig-maal daags, behalve de kleinere tus-
schenstations, portieren sluiten en openen, en naar
door L. Q. MOBERLY.
Naar het Engelseh.
60) -o-
„Denk je dan dat ik een andere vrouw zou kunnen
aanzien nadat ik jou gezien had", riep hij heftig' uit.
Zij antwoordde zacht:
„Eenmaal hoop ik, zal je een vrouw bezitten die jc
al het. geluk verschaffen zal dat je zoolang hebt moe
ten ontberen, die
„Ik wil geen andere vrouw hebben dan jou alleen",
riep hij op hartstochtelijken toon. „O, Margaret, je
zegt dat er nooit één andere man voor je op de wereld
heeft bestaan. Begrijp je dan niet, dat jij de eenige
vrouw bent. in mijn leven en dat je dat altijd geweest
bent van het eerste oogenblik af aan dat ik ie heb ge-
zien
Zij stak hem de hand toe, de doorschijnende hand
met den zwanen trouwring tot eenig- sieraad; hij boo^
zich en drukte een kus' op die hand, plechtig en eer
biedig. Haar oogen vulden zich met tranen.
„Je bent altijd zulk een trouwe vriend voor nuj
geweest, maar geloof mij, er kan niets anders dan
vriendschap bestaan tusschen ons beiden en ear
blijft, zoo weinig tijd meer voor ons over."
„Wat. bedoel je daarmee?" vroeg hij en bet was of
hij eensklaps niet verder kon spreken, hij zag haar in
het vermagerde 'gezicht-, dat iets etherisch gekregen
had door haar bleekheid, „waarom spreek je alsof
„Alsof het einde naderde? Omdat dit inderdaad
zoo is." Hij keek haar onafgewend .aan, en er kwam
een pijnlijke uitdrukking in zijn oogen, een blik van
zoo onuitsprekelijk groot verdriet, dat Margaret uit
riep
„Ik vind het vreeselijk dat, ik je verdriet moet doen,
maar het is toch beter dat. ik je de waarheid zeg, a
doet, j'e dat pijn. Het einde zal heel spoedig komen;
de ronde klok zien en fluiten.
Zijn vijfentwintig vrije dagen per jaar er afgere
kend1: honderdzesenvijftig keeren per week. Gemid
deld zeshonderdzeventig reizen per maand. Een en
tachtig' honderd malen per jaar.
In de schrikkeljaren iets meer.
Op een morgen, dat de horizon, waar het trein-
beest zich door zou slingeren, wijd-open blauw op
stond, met fijne, frissche wolkenveeren, licht en glan
zend en donzig van zon en wind'. Toen de hemel
boven het zacht-,groene, jonge land rustig-gebogen
stond van blijde, drieste kracht, als een roeper van
aansporende, beloften, die achteT den licht-,gebroken
eind er'sellenen te wachten. Toen het, in die wijdheid
van wind en zon, onder de bemoedigende liefde der
krachten van het buiten, scheen, alsof de locomotief
bevend gereed stond, zich los te breken van de afge
meten geringwaardige bestemming, en met zijn ge-
]-ino-geschatten nasleep door te donderen over den el-
leiidig-igetrokken streep van dat ééne station, er heen
zou rennen over de baan met zijn beëngde dorpelin
gen naar heerlijk-overwaaiende vesten van vrijheid,
nieuwheid en frissche gelukzaligheid. Op zulk een
morgen stond de grijzende conducteur bij bijn laat
sten wagen, en keek langs de juist gesloten portieren
zijn laatsten, onderzoekenden blik, en greep naar het
riempje waaraan hij zijn'fluitje droeg, en keek naar
de groote ronde stationsklok, die de volte van den
tijd wees. llij stond gereed te blazen, toen plotseling
reizigers zich uit de portieren bogen en hem met uit
gestoken handen en luidruchtigheid van stemmen ge
boden, nog te wachten. De conducteur, met het
fluitje aan zijn mond, wendde zich nog eenmaal naai
de stationsklok, verwonderd over den moed van an
deren, hem tegen te 'houden als werd hij belemmerd
in den gezonden omloop van zijn lichaamsbloed. Zijn
blik t-aai ij gedrongen naar de wagens, floot bij, niet
heviger dan anders, kalm en rustig en krachtig, zijn
sein, en zag dan omlaag' naar de wielen op de baan,
als om die. voort te dringen met zijn wil, in dertig ja
ren tijds tot een onweerstreefbaarheid 'gegroeid. En
terwijl de stoomfluit gilde op de locomotief, en de
wagens zich met een geschuur en gepiep van hun wie
len, onwillig en zwam, lieten meesleuren, borg de
conducteur zijn fluitje in zijn zak en wilde de laatste
treeplank grijpen om in te stappen. Toen bleef hij
plotseling staan. Als door een zachte, windvlaag van
heerlijke ontroering bevangen, bleef hij. Een bewo
genheid, die hij niet wist van waar te komen, en die
hij nog nimmer in zijn gansohe leven voelde te heb
ben óndergaan. De siddering van een lucht, aange
varen van buiten zijn wereld, die zijn opperhuid aan
tastte, en drong- door zijn igansche, bevende lichaam,
en zijn hoofd en zijn hart met 'he,t fijnste aller men
schel ük-mogelijk gewaande g'&daehten als met
heerlijke geuren vervulde. De stem van een vrouw,
zacht en machtig, liefelijk en gebiedend, huivering
wekkend van zoele beving, zong in hem door:
„Conducteurik moet mee
Hij had haar aangezien, en opgenomen met zijn be
schroomde blikken, en was geschrokken, stil, diep in
zijn binnenste.
„Ja, mevrouw, maar...." Hij wist niet verder.
Met één schok voelde hij al zijn zekerheid wegzinken,
llij wees met. een wanhoopsgebaar naar den voortbe
wegen den trein, en zag- haar weer aan.
„Ik'kan hier toch niet blijven! Ik kan hier van
daag niet blijven!" hoorde hij haar zingen. Hij voel
de dat zij loog-, er waren nog negen -treinen dien dag.
Maar hij was niet in staat, haar te weerstreven, hij
voelde de bekoring van het kwaad van haar leugen,
van haar opzettelijken lust, als een verwend kind de
d-r. Fergusson is het geheel met mij eens, en het ver
heugt, mij, Rupert. Ik kan je niet zeggen hoezeer 't
mij verheugt."
llij kermde en sloeg- de handen voor het gezicht, da
Zachte stem ging voort, kalm en eentonig:
„Ik heb veel verdriet en moeilijkheden gehad in
mijn huwelijk en ik ben dat nooit geheel te boven ge
komen. Zoolang je mij kent ben ik ziek geweest, liet
scheelde ten minste niet veel en deze laatste maan
den hebben de rest, van mijn krachten uitgeput. Toen
Max heenging zij kon bijna niet voortgaan van
aandoening „scheen al mijn levenskracht gebroken.
Ik heb mijn be-st. gedaan in 'leven te blijven, ik wou le
ven, maar mijn ziekte is mij de baas, ik kan er niet
tegen op en het is goed dat ik het einde zie naderen."
„Heb je mij hier laten komen om hij hief het
hoofd op en zag haar a,an.
..Ik heb je bier laten komen om je alles duidelijk te
maken en omdat ik niet voorgoed wilde -heengaan,
zonder mijn vriend nog eens weer te zien. En ik
wou je helpen, voor je eigen toekomst, als ik kon."
„Mijn eigen toekomst". Rupert lachte schamper,
„denk je dat mijn toekomst alles wat mij zelf betreft
mij iets ter wereld kan schelen als jij als jij
Hij kon niet voortgaan. Hij bleef -stil pitten, heel
stil, met zijn gezicht naar het venster; de boo,men
rondom het huis begonnen reeds een waas van feeder
groen te vertoonen.
„Mijn vriendschap is al iets heel droevigs voor je
geweest wanneer ze je geheele leven bederft". Marga
ret -sprak zeer zacht, haar blik volgde den zijne naar
het lentegroen, naar de lentelucht.
„Iets roerigsZijn oogen straalden toen hij haar
aanzag. „Denk je dat ik -er ooit spijt van zal hebben
je -lief te 'hebben? Dtenk je dat ik één enkel oogenblik
spijt- zal hebben je te hebben gekend en liefgehad?
Toen ik je voor 't, eerst ontmoette, had ik een soort
van minachting voor de vrouw, zooals zoovele man
nen dat hebben. Jij hebt mij geleerd wat een goede
vrouw voor een man kan wezen. Zelfs nu op dit
oogenblik ben ik niet waard den zoom van je kleed
aan te ra-ken, maar ik heb ten minste sedert ik je heb
uitzonderende liefkozing af te dwingen.
Hij kon zijn verzet niet naar buiten brengen, en
voelde zich opgenomen -als door een wo-lk van teeder-
heid en jeugd en zoete beheersching, en was al, met.
zijn blik naar haar toegewend, naar voren geloopen,
en wenkte en siste en floot en schreeuwde naar den
machinist, dat hij stoppen zou.
Eki liij voelde al de strakheid van den plicht zijner
vele jaren in zich gebroken. Want zij was niet van
hem afgewend; zij omgaf hem en omgreep hem met
haar macht, met de macht, van haar s-choone verwend
heid en van haar alles overweldigende begeerlijkheid.
Zij stond daar in haar volle verleidelijkheid, ha-ar
kostelijkheid ,en haar -aanbiddelijkheid', met haar so-
ber-glanzende reine, rui-schende en geurende kleeren
om haar ranke, statige lijf dat stond en b-oog en be
woog als een gebouw vol verrassende ien overstelpende
schoonheden, welks aanbiddelijkheid niet te schatten
of te vermoeden leek, en dat scheen te kunnen be
dwelmen en te ontroeren tot schreien® toe.
Zij zag hem ruattg-laehend aan, die overwinning,
met één gebaar van haar aanwezigheid alleen, op al
zijn stelligheid van zooveel jaren trouw, aanvaardend
als haar voedsel van iederen dag, en zij vroeg gemak
kelijk:
„Waar moet ik instappen? Moet ik de heele spoor
baan over?"«
De trein was voorbij het statio-n stilgestaan, en de
conducteur, steeds met zijn hoofd naar haar toege
wend, schrok van die onbeleefdheid, haar zoover te
willen laten loopen, en lachte zenuwachtig:
„Welnee, mevrouw.... wacht...." zei hij, en
zocht, en rende weer heen en terug, en liep weer naar
voren, en gebood- driftig aan den machinist, dat hij
toch zijn locomotief terug zou drijven, om haar be
hoorlijk op het perron te bunnen doen instappen.
„O", zei zij, „juist". Zij nam met- haar geschoeide
hand haar kleeren bij, om 'haar voet op de treeplank
te kunnen tillen.
Hij flichte verward op dat woordje, dat hem de
vriendelijk-dankbare wenk scheen van een vorstin. En
hij voelde zich reeds zoover getrokken in -den aandrift
haaa.' te dienen, dat hij, bij den toorn tegen den ma-
eliinemees-ter die niet vlug genoeg begreep, verlegen
lachte in zijn rood gezicht, van den schroom voor de
vereering die zij hem aandeed, door hem zijn plicht
van dertig jaren voor haar verschijning te doen ver
geten.
Zij lachte.
Dan kromp hij ineen van pijn.
Hij ho-orde de verschrikkelijke woorden van haar
vriendclijk-lachende -steip, met een steek on zijn bin
nenste als de stoot van een zilveren dolk.
„Dank je wel. Als ik weerom kom, krijg je wat,
hoor."
Hij knikte en boog-, en schudde zijn hoofd, en durf
de haar niet toonen, hoe zij hem even kalmweg, met
teleurstelling en .vernedering gestoken had.
„Jawel, mevrouw", l-aog hij lachend.
Hij greep de deur van een eerste coupé en liet haar
instappen, en sloot langzaam achter haar, als achter
de jonge 'keizerin van 'een ontzaglijk rijk, en bleef nog
even met een beving in zich den wagen nastaren,
waarin li ij haar met haar heerlijken sleep van kleeren
had zien stijgen. Dan ti'ld-e hij zich in de laatste -lee-
lijke kast om mee te rijden. Hij deed het langzaam.
Met een zucht binnen in zich. Ben talming. En
een pijn. Voor de eerste maal in dertig jaren kon hij
niet besluiten, het portier met een rustigen slag te
do-en dichtvallen. Met- een hoofd, geslagen en verhit,
zat hij neer. Het vriendelijke malsche lachen van de
vrouw klonk als een lied van liefelijkheid in de ver-
leeren kennen mijn best gedaan een goed leven te lei
den. Ik kan je in het, aangezicht zien en zeggen dat
mijn hart en mijn handen rein zijn."
„Dat maakt mij gelukkig", zei zij en haar oogen
schitterden van vreugde. „Je weet niet hoe geukkig
mij dat maakt als ik je een beetje heb kunnen helpen.
Ik hoop, dat je eenmaal een vrouw zu'lt krijgen, die
je innig liefheeft. Laat mij dat nu maar zeggen, ik
zal er zoo spoedig niet meer zijn en een stervende kan
niet anders dan de waarheid spreken; ik wou dat je
haar liefhadt en dat je eindelijk een geluk vondt dat
je om mijnentwille zoo lang hebt moeten missen al
die jaren lang."
..Onmogelijk. Je vraagt- te veel van mij. Hoe zou
ik ooit aan ©en andere vrouw kunnen denken nadat ik
jouw vriend geweest ben?"
„Eenmaal zal dat gebeuren'', antwoordde zij met
baar bet-ooverend glimlachje, „ik begin bepaald veel
van een koppelaarster te krijgen, Rupert", voegde zij
er vroolijk bij, „ik heb zelfs al een vrouw voor je ge
kozen. Dat hadt je nooit gedacht, hé, dat ik daar
talent voor had."
„Spreek niet op die ma-nier over zulke dingen",
riep hij bijna heftig uit. „Hoe kan je nu lachen en
zoo lichtvaardig spreken, terwijl
„Terwijl ik alleen over graven en grafschriften
moest denken. Neen, kijk nu niet zoo s-omber en zoo
boos. Laat mij mijn smaak voor humor tot het laatst
toe behouden. En toe, laat mij een vrouw voor je
zo-eken. Ik wou mij je zoo graag gelukkig' voorstel
len met - een vrouwtje, dat ik voor je gekozen
heb."
„Neen, spreek zoo -niet", zei hij met toorn in zijn
stem. Maar weder raakte haar hand de zijne aan en
die aanraking kalmeerde hem.
„Je moet niet boos of verdrietig zijn", zei zij. „Ik
heb gevraagd of je hier wou komen omdat i,k je be
danken wou voor je trouwe vriendschap. En het was
•of ik een ingeving had gehad en i'k met je spreken
wou over iemand, die ik dacht dat je 'later misschien
zou kunnen troosten."
„Mij troosten?"
warde gedachte van den ouden man. Ln den rossen
brand van zijn verbeelden stond de vrouw in al haar
heerlijkheid. En er was een smartelijke opstand in
hem tegen het kwaad van haar laatst© woorden, als
wilde hij de pijn van -dat wanbegrip -en dier vernede
ring verbidden, en bezweren, en omgrijpen en tegen
zijn hartevreugde drukken, om ze in de warmte van
zijn blijde bewogenheid om die ontmoeting te doen
vergaan. Zijn ho-ofd- brandde en zijn keel, zat als toe-
gesel iroefd met de hitte van die ontroering.
De chef met zijn roode pet was op hgt laatste
oogenblik naar huiten komen loopen. En terwijl de
trein wegreed, zag de conducteur met een ontzetten-
den schrik hem staan, wit en uitzinnig van toorn.
Hij liep een paar passen vooruit, op den wegrollen
den wagen toe.
„Zal rapport van je maken hoor 1" boorde de oude
man hem roepen, als een opjagende 'onbarmhartig
heid. En hij keek ontzet uit zijn raampje naar de
plek waar hij nu pas begreep, onherstelbaar te heb
ben misdaan. De groote, ronde trouwe klok scheen
verbolgen te blikken, als een plots verraden vriend.
Het was meer dan tien minuten over den tijd.
Hij had nog slechts enkele weken dienst. Zijn ont
slagbrief lag thuis als het doodvonnis over een dier
bare uit het gezin. En hij leefde, als in een ommewa-
renden droom der nadering van het ongeluk, nimmer
mogelijk gedacht en aangestaard als de komende uit
storting van den langen oneindig-gerekenden bodem,
waarop li ij ging. Eln hoezeer hij het leed voelde van
zijn vrouw, die hem in haar wanhoop opjoeg, de dame
te zoeken en aansprakelijk t© stellen voor het nim
mer overkomelijk verlies hij had zich betrapt op
een plotseling gevoel van afkeer tegen die heele ver
knochtheid aan dien zekeren aanvoer van het karige
brood; hij walgde diep in ziohze.lve van haar gewee
klaag iederen dag het ganse-he stadje rond over het
ongeluk, dat hem tot, een meelij-wekkend-en weerlooze
heette te maken. Voor het eerst in zijn leven stond
hij in zijn man-zijn als een eerlijkheid, eenzaam tegen
over het huis met zijn kleinen jammer, en in zijn ei
gen krachtiger besef van deu slag; brandend-gevoelig
in zijn trots tegenover zijn knechtschap aan het
brood, die hem nu pas pijnde, nu hij daarmee het
eerst zijn gelukkige zwakheid liaid moeten boeten.
Zoo, nauwelijks wetend waarom, en slechts in den on-
weerstreefbaren aandrang haar te naderen, was hij
dien morgen op haar toegetreden; en had zijn eerste
schorre woorden gesproken.
Met een scherpen flits van 'haar bewustzijn, dat
immer de bezieling leidd'e van de begeerte, naar haar
droomenvervulling', had zij zijn verbleekte gezicht ge
zien, terwijl hij den klank h-oorde van haar stem.
En zij wierp haar blonde hoofd achterover, en
lachte.
„En wou je mij nu -spreken?"
„Als mevrouw zou willen Hij gaf zich geheel
over. Hij beefde.
„Goed kom vanmiddag in mijn hotel -
„Vanmiddag mevrouw draalde hij met -schuwen
blik, „vanmiddag zal ik haast niet. kunnen ik heb
natuurlijk dienst
„Dienst? Ein jebent ontslagen?"
„Tegen den eersten mevrouw", glimlachte hij ver
wond en pijnlijk. „Mevrouw ziet toch dat 'k nog in
functie ben
„O, juist. Tegen den eersten. O, juist. En dan
ben je nu nog in functie."
„Ja."
„Nou, als je niet kunt dan niet hè?"
Hij voelde het als een ondoenlijkheid, oen oogen-
„Ja, je troosten, Rupert, je weet, natuurlijk alles
van mijn nichtje, mijn lieve nichtje Christine. Je
weet door welken zonderlingen samenloop van om
standigheden ik ontdekt heb wie zij was, en je weet
hoe Arthur al de bewijzen vond en het dus boven al
len twijfel verbeven is dat zij de dochter is van mijn
eigen zuster Heden? Weet j-e dat alles reed-s?'
„Ja, ik weet dat allemaal. Ik heb juffrouw Moore
dikwijls ontmoet; het is een allerliefst meisje en ik
vind liet bijzonder aardig dat- zij voorloopig graag bij
Bébé blijven wou om Ci-cely niet alleen te laten, zon
der hulp. Dat vond ik een bewijs van vastberaden
heid en moed, een bewijs, dat zij karakter heeft,"
„Ja, moed en een goed karakter, dat heeft zij. Zij
heelt nog meer, zij is buitengewoon beminnelijk en
aantrekkelijk; ik weet zeker, Rupert, dat, zij een aller
liefste vrouw zou wezen voor een man die veel van
haar hield.
..Een man die veel van haar hield", herhaalde Ru
pert met klem. „niet een man wiens geheele hart aan
een ander toebehoort."
„Eenmaal wanneer die andere vrouw is heen
gegaan denk dan nog eens aan hetgeen ik gezegd
heb. Maar zwijgen wij er verder over; het is niet een
onderwerp waar men over praten kan, zelfs niet met
een vriendin. Maar denk aan hetgeen ik je gezegd
heb, die Christine is waard dat men haar liefheeft.
Zij is zacht en sterk van geest."
Meer dan eens trachtte Rupert dien middag het
gesprek terug te brengen op zijn groote liefde voor
haar! maar evenals haar broeder Arthur vier maan
den tevoren bad opgemerkt, ook hij had een gevoel of
een overheerschende macht, die van haar uitging,
hem op een afstand hield en sterker was dan hij. Zij
was lie, die hem eindelijk met een vriendelijk woordje
te kennen gaf, dat hij heen moest gaan; en zij was
zoo hartelijk en feeder, dat hij zich niet gekwetst kon
gevoelen, al had 11ij een gevoel dat hij niet van haar
scheiden kon.
„Mag ik terugkomen?" vroeg bij en zijn stem
klonk hard en ruw. daa rhij zijn aandoening verber
gen wilde; zij glimlachte hem toe, een zonderlinge