DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 207
Honderd en yQftiende Jaargang.
1913
ZATERDAG
6 SEPTEMBER.
Uit Alkmaar's verleden.
FEUILLETON.
Bedelmenschen
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
AL&HAARSCHE
SCHAVOTSTRAFFEN.
In de 18e eeuw en nog- wel wat later werden de ver
oordeelingen tot schavotstraffen voltrokken voor een
blijkbaar daartoe gebouwd gedeelte van het stadshuis,
op den hoek der Breê- en Schoutestraten. De bene
denverdieping daarvan, 5 ramen in het front tellende,
was laag, de bovenste, met een deur tusschen 4 ra
men, merkelijk rijziger. Voor deze werden de straf
fen toegepast. Hadat in 1816 en '17 de, tot barakken
gediend hebbende, gebouwen om de zuidelijkste bin
nenplaats van het voormalig S. Catharina-convent al-
gebroken waren en dus een plein „het Klooster
(thans ingenomen door de school en andere inrich
tingen van het Rijks-Opvoedingsgesticht) ontstaan
en genoemde onderste verdieping tot koffiekamer van
den 11) April 1819 ingewijden stadsschouwburg (dé
vroegere garenmar'kt) bestemd was, werd het schavot
niet meer op de Breêstraat maar voor het tuchthuis
opgeslagen, waarheen dubbel-oponslaande deuren uit
het portaal naast de gijselkamer toegang verleenden.
De zoldering in genoemde benauwde koffiekamer*)
is ten koste van het bovenvertrek wat verhoogd, toen
dr. de Gelder daarin onderricht in de oude talen zou
geven. Omstreeks 1890 werd dit locaal aan het mu
seum toegevoegd voor boekenmagazijn, in 1909 naar
boven verplaatst, toen daar beneden de Bruinviska
mer- was gekomen. Bij' de daarvoor noodige verbou
wing van het perceel zijn de laatste sporen der voor
malige bestemming verdwenent).
In 1816 heeft op de Breêstraat de laatste terdood
brenging plaats gehad; of er sedert nog- lijfstraffen
zijn toegepast is -mij niet bekend. Dat men vroeger
daarmede niet zuinig- was, blijkt mij uit. eene over de
jaren 17961805 loopende lijst van door schepenen
en vervolgens door het comité van rechtsoefening
veroordeelde personen, „waarvan de executie der sen
tentiën ten koste van het' gemeeneland is geschied",
waarop 101 personen voorkomen. Hiervan werden 7
één uur te pronk gesteld, 13 met roeden voor de bil
len geslagen, 24 gegeeseld, waarvan 7 „voor de ge
vangenissen", 1 gegeeseld met den strop om den hals,
8 gegeeseld en gebrandmerkt, 4 desgelijks met den
strop om den hals en werd 1 geradbraakt. Het met
roeden voor de billen slaan zal wel aan zeer jonge lie
den te beurt zijn gevallen; het ging al of niet ge
paard met kortè gevangenisstrafmaar onder de ge-
geeselden en gebrandmerkten bevonden zich ook jon
gens van 16- en 17jarigen leeftijd (meestal bleef mij de
ouderdom der gestraften onbekend). Veelal werden
de tot. harde lijfstraffen veroordeelden te gelijk, som
migen ook wel na korter of langer gevangenisstraf,
voor een bepaalden tijd of voor altijd, uit het voorma-
Tal van schouwburgbezoekers ontweken de
volte en den dikken tabaksrook tijdens de pauze ineen
naburig, anders niet door hen betreden, koffiehuis.
t) T. w. een kram ter bevestiging- der galgbalk
aan het gootbord1 en een houten onderdorpel aan het
middelste bovenraam (vroeger deur), terwijl de an
dere ramen hardsteenen dorpels hadden. De 4 muur-
gaten voor het insteken van de ijzeren pennen der
schavotbalken waren reeds bij het verhoogen van den
henedenzolder weggemaakt.
66)
door L. G. MOBERLY.
Haar het Engelseh.
o
„Ach! Brengt u het. dan gewoonlijk ten uitvoer?"
„Ja. De schepen zullen vandaag verbrand worden
totaal verbrand."
Zij stond heel stil in het zonlicht, met gebogen
hoofd, langzaam streek zij met de hand over den knop
van haar parasol, dien zij bij zich had, er speelde een
flauw glimlachje om haar mond; haar oogen waren
strak gevestigd op de flauwe kleuren san het Turk-
sche tapijt.
„Ik geloof - dat ik hier zou willen zijn, vóór het
verbranden van de schepen. Het klinkt zoo vernieti
gend zoo beslissend."
„Dat is het ook was het korte antwoord; hij werd
boos op haar. V aarom kwam zij dan ook hier om hem
t.e pijnigen? Wat bezielde haar, waarom stond zij
daar in zijn kamer, in het zonlicht, te midden van al
de dingen waaraan hij het meest gehecht was, juist
zooals in een van zijn onzinnige droomen, zoo
mooi, zoo jong en zoo lief? Waarom had zij dat ge
daan? Het was wreed, tegenover een man, op het
punt den weg van eer en plicht te volgen tot het bit
tere einde. Zoo dacht hij, terwijl Cicely daar nog
stond met den knop van haar parasol in de hand en
een glimlachje om de lippen.
„Ik wou wel eens weten zei zij langzaam, na
een oogenbiik, en Eergusson zag- haar blozen „ik
wou wel eens weten of dat verbranden werkelijk
noodig is."
„Dringend noodig. Ik heb mijn besluit genomen.''
„En komt u nooit op een besluit terug?" Zij
keek hem heel even aan met haar lieve oogen, maar
sloeg ze dadelijk weer neer, terwijl haar handen ze
nuwachtiger bewogen en haar stem beefde.
„Niet wanneer ik zeker weet dat ik goed handel.
En in dit geval is daar geen twijfel aan."
Zij zweeg weder en dat stilzwijgen scheen den man
vele minuten te duren, hoewel er slechts een paar se-
lig gewest Holland verbannen. Voor enkele veroor
deelden bleef het bij zoodanige verbanning zonder
meer. Door alzoo met de misdadigers andere gewes
ten op te schepen bespaarde men zeker de kosten
hunner gevangenhouding. Toch schroomde men som
wijlen niet om ook langdurige gevangenisstraffen op
te leggen: blijkens eene lijst der gevangenen, in 1810
opgemaakt, ten getale van 92, waren er met 20, 30,
zelfs 1 met 50jarige opsluiting. Die eene was Jan
Woudman, 6 October 1807 tot dien langen duur ver
wezen, maar Koning Bodewijk Napoleon kwam hem
30 Maart 1810 met 30 jaren afslag te stade.
Ten aanzien van den geradbraakte komt onder
mijne aanteekeningen eene voor, welke ik hier doe
volgen, tevens als een tijdbeeld:
„In December 1801 is Pieter Dirksz. Kaat gerad
braakt. Den,9 werd hem op de binnenplaats van het
stadshuis door den hoofdschout, in tegenwoordigheid
van het comité van rechtsoefening en den secretaris,
het doodvonnis aangezegd; hij hoorde het gelaten aan
en antwoordde: „ik bedank je." Ds. Porjeere ging
daarop met den veroordeelde in de gevangenis, en be
tuigde daarna, namens hem, dank voor de weldaden,
hem door zijne rechters in zijne gevangenschap be
wezen, met verzoek, dat de straf zoo zacht mogelijk
aan zijn lichaam mocht toegebracht worden. De hee-
ren besloten gezamenlijk de avond-godsdienstoefening
in de Kapel bij te wonen onder het gehoor van ds.
van den Berg- van Eg-mond aan Zee, en dezen een
briefje te overhandigen, waarbij een gebed verzocht
werd voor een door den wereldlijken rechter veroor
deelden misdadiger. De stad betaalde voor zijne leve
ring in handen der justitie 315."
Ik heb geen reden de geloofwaardigheid dezer aan-
teekening te betwijfelen, te minder nu zij bevestigd
wordt door de lijst der sententiën, aldus: „4 Deeemb.
[1801] Pieter Dirkse Kaat geradbraakt." Wie was
deze man, waarmede de rechters niettegenstaande
hun streng oordeel toch mededoogen hadden, met
welke misdaad had hij zijn vonnis verdiend?
Ik zocht licht bij den heer Rijks-archivaris in
Noordholland, onder wiens beheer het archief onzer
oude reehtscollegiën berust. Z. Ed. berichtte mij, dat-
de kanonnier van dien naam in den nacht van 25/c
December 1800 gezocht was ten huize van den* kaste
lein van „Het Scheepje" aan de Turfmarkt, Aart de
Ligt, die, wegens weigering van toegang aan het ge
recht. en het uiten van beleedigebde woorden, den 26
tot 5 dagen zitten op brood en water veroordeeld
werd. Maar verder was niets over Kaat te vinden.
Wel had het comité van rechtsoefening den 26 Nov.
1801 tot den dood door radbraken „van onder op"
verwezen Xicolaas Brouwensteyn, kastenmaker, oud
24 jaren, geboren te Amsterdam, laatst gewoond heb
bende op het Ritsevoort, die in den avond van 1 Oc
tober de echtelieden Willem Kieftenburg- en Maria
Greve, wonende op den hoek van Laat en Hofstraat,
ten hunnen huize zoo deerlijk mishandeld had, dat de
man ten doode toe gewond werd en de vrouw er dade
lijk het leven bij inschoot**).
Is nu in het sententieboek niets over de strafzaak
tegen Kaat. te vinden, het vermoeden, door den Rijks
archivaris geopperd, dat hij als militair door den
krijgsraad zou kunnen berecht zijn, kan ik niet dee-
len. Tusschen December 1800 en December 1801 kan
hij als deserteur uit het leger zijn afgevoerd en dus
de burgerlijke rechtspraak onderworpenzijn geworden,
en de bemoeiing van schout en schepenen met zijne
conden waren voorbijgegaan voordat zij vriendelijk
zei:
„Ik wou wel eens weten waarom u dat zoo
zeker weet."
„Omdat er geen reden kan zijn om te twijfelen",
luidde het korte antwoord. Weder een korte stilte,
totdat Cicely heel zacht zei:
„Ik geloof dat u zich vergist. Ik geloof dat er wel
degelijk reden is voor twijfel."
„Waarom zegt u dat? Hoe kunt u zeggen, hoe
kunt li weten, wat ik Zijn plotseling stilzwijgen
was veelbeteekenend. Cicely kwam een weinig nader.
„Dr. Eergusson", zei zij zacht, maar heel snel, „ik
weet niet hoe ik het u moet verklaren waarom
ik het zeg ik ben overtuigd dat u verkeerd doet
uw schepen te verbranden. Ik ben vanmorgen hier
gekomen om u te zeggen
„Om wat te zeggen?" Hu zij zoo zenuwachtig was,
werd zijn toon wat vriendelijker.
„Om u te zeggen dat het verkeerd is uw werk
hier op te geven en weg te gaan."
„Verkeerd? Waarom?" Het was Eergusson onmo
gelijk nog een syllabe te uiten; hij staarde maar
steeds naar dat gebogen hoofdje, en had geen vuriger
wensch dan dat zij zou heengaan voordat hij niet lan
ger weerstand kon bieden aan de overweldigende be
geerte haar handen te vatten in de zijne en haar aan
zijn borst te drukken.
„Heel, heel verkeerd", antwoordde zij met vaste
stem. Zij sloeg de oogen naar hem op en keek hem
aan; „u moet niet heengaan. Ik Hen hier gekonu-n
om u te zeggen dat u niet heen moet,gaan., :Bé-
bé en ik kunnen u niet missen." Die laatste; woor
den zei zij heel zacht, bijna onverstaanbaar; maar
Eergusson hoorde ze en hij zag dè Spreekster aan of
hij zijn ooren nauwelijks kon gelooven.
„Bébé en u?" herhaalde hij.
„Bébé en ik", fluisterde zij. „O! ik had
niet moeten komen misschien, maar er was geen an
der middel om u te toonen wat een vreesetijke ver
gissing u op het punt was te begaan, en Rupert
zegt altijd dat ik zoo impulsief ben", vbegde zij er bij
met een lachje. „Ik ben hier naar toe gekomen, om
dat ik een ingeving had dat ik komen moest." Zij
kwam wat nader en legde haar hand op zijn mouw.
Zoo zag- ze hem aan, onschuldig en smoekend als een
zaak schijnt mij voor deze veronderstelling te pleiten.
En dat mijn lijst van executiën zwijgt over de terdood
brenging van Brouwensteyn doet mij gissen, dat deze
na zijne veroordeeling op het Hof van Holland geap
pelleerd heeft en zijne zaak te 's-Graveijhage berecht
en beëindigd is. In beide gevallen blijft dus nog op
heldering- gewenscht.
Waarin bestond nu het radbraken? lie „Encyclo-
paedie" van Winkler Prins zegt er dit vau: „Radbra
ken is de naam van een vreeseiijke straf;, die nog lang
na de middeneeuwen in verschillende rijken van Eu
ropa op zware misdadigers werd toegepast. Men sloeg
hun namelijk achtereenvolgens armen en beenen stuk
en legde hen daarna op een rad, waar zij vaak nog
ge-ruimen tijd leefden. Intusselien maakte men aan
die marteling ook wel een einde door den genadeslag-,
namelijk een doodelijken slag op de borst of in den
nek [zoo verstaan wij het vonnis van Brouwensteyn,
„om, op een kruis gebonden, van onderen op levendig
te worden geradbraakt dat er de dood na volge"]
Zélfs voorkwam men haar door voorafgaande wor
ging.'' Dat zal Kaat wel bedoeld hebben toen hij
verzocht de straf aan zijn lichaam zoo zacht mogelijk
toe te brengen.
Bij het Crimineel Wetboek voor het Koningrijk
Holland van 1809 werd1 bepaald, dat de doodstraf zou
toegepast worden door den strop of het zwaard.
Ik weet niet of er ooit op het Klooster een dood
vonnis is voltrokken, maar te pronk stellen, geeselen
en brandmerken was in mijne jeugd nog in zwang, al
geschiedde het veel minder dan onze lijst aangaf.
Daar de rechtbank alhier een z,g. correctioneele was,
werden de schavotstraffen door het provinciaal ge
rechtshof te Amsterdam opgelegd en door een aan
plakbiljet voor het policie-bureau alhier bekend ge
maakt. De uitvoering geschiedde des Zaterdags te
12 uur, na het luiden der klok. 's Avonds te voren
kwam de beul van Haarlem met 1 of 2 knechts in de
stad, logeerende in „Het Wapen van Munster." Er wa
ren steeds liefhebbers om daar den beul te bezoeken
en de hand te geven. Tepronkstellingen, welke nog al
eens plaats hadden van dieven van schapen uit de
weide, wekten weinig belangstelling, maar de lijf
straffen lokten steeds veel toeschouwers, waaronder
het vrouwelijk element talrijk vertegenwoordigd was,
vele rnarktgangers zich lieten vinden en de uit de
scholen komende jongens niet ontbraken. *t Was een
treurig schouwspel, de bloedende ruggen met telkens
vernieuwde roeden te zien teisteren, terwijl het ge-
krijt of gegil om genade der patiënten luide weer
klonk.
Bij de wet van 29 Jipii 1854 werden dé doodstraf iri
hare toepassing beperkt, de teprotikstelling, geeseling-
en brandmerking afgeschaft. Dé geheele afschaffing
der doodstraf vólgde in 1870. Van eën en ander was
eene speciale studie gemaakt door mr. P. vau Bem-
melen, die zijne resultaten in 1858 en '59 in tijdschrift
en brochure deed blijken, en vooral door zijne 'in
1864, '65 en '66 uitgegeven geschriften krachtig-l tot
de afschaffing der dood'straf heeft bijgedragen.' Hij
was toenmaals (18614,870) rechter in de rechtbank
alhier en bewoonde het huis „Oostwijk" aan het Zeg-
lis. Hij overleed in December 1892, als lid van den
Hoogen Raad. C. W. B.
De vrouw werd den 9 October begrayen, maar
de man in weerwil zijner doodelijke verwonding eerst
den 19 Juli 1814.
kind. „Ik weet niet wat neef Arthur er wel van zeg
gen zou a,l's hij' het wist."
„Maar ik begrijp het zelfs nu nog niet." Hij deed
een poging om heel bedaard en kalm te spreken, maar
dit gelukte hem niet. „Ik geloof niet dat- ik u of
Bébé van eenig- nut zou 'kunnen zijn. Er zijn andere
dokters genoeg die
„Andere dokters genoeg", antwoordde zij met
trillende stem; „maar er is maar een zooals u en
en zijn alle mannen dan zoo onbegrijpelijk? Be
grijp-clan toch. Bébé en ik vragen u of u wilt blijven.
Wij zijn heel brutaal en- onbeschaamd Bébé
en ik."
Hu sloeg zij de oogen niet naar hem op. Zij za.
niet zijn stralenden blik, zij voelde alleen hoe hij de
armen om haar heensloeg, zij wist alleen wat een on
uitsprekelijke rust het „voor haar was haar gloeiende
wangen tegen zijn borst te verbergen, terwijl hij zich
tot haar overboog- .en haar hartstochtelijke woordjes
toefluisterde, die haar onuitsprekelijk gelukkig maak-
ten.
„Ik kan liet nóg niet begrijpen", zei hij, terwijl hij
zacht haar. kin oplichtte en haar diep in de oogen zag,
„u kunt liet niet meenen dat u zich zou willen
neerbijigen tot mij
„Lk wi§t niet hoe ik liet. u zou te kennen geven
zonder in ronde woorden te zeggen dat ik dat
je r" Zij kon niet voortgaan, zij sloeg de oogen ne-
dej: voor zijn blik, zij bloosde nog heviger.
„Dat u en Bébé veel van mij houden vroeg
hij zacht,
„Ja, wij kunnen u niet missen, Bébé en ik, wij kun
nen u niet naar het verre Westen laten vertrekken,
of waar dan ook heen. Maar
„Wat maar?" fluisterde hij, zijn lippen dicht bij dé
hare.
„Maar ik had niet gedacht dat ik ooit zoo vree-
selijk onbeschaamd zou kunnen zijn om een man te
vragen
„TT hebt mij niets gevraagd", antwoordde hij ondeu
gend met een glimlach om den mond, een' flikkeren
lichtje in de oogen, die haar zoo feeder aanzagen. „TT
hebt mij nog niets gevraagd."
„Maak mij niet nog meer beschaamd", fluisterde
zij. „Het is vreeselijk dat ik hier gekomen ben
dat ik gezegd heb dat ik
door G. YAH HULZEN.
(Nadruk verboden.)
De schouders hoog opgetrokken van drift die zich
niet koelen kon, de knieën slap van zwakte, de pas
sen toch zoo groot mogelijk om niet te veel door te
zakken, zijn neus in de wind van ergernis, van wrevel
over zijn vrouw, zijn kind, zoo schoof Ruffert weg, de
slaapsteedeur achter zich toetrekkend met geweldige
slag.
Vrouw Ruffert, onthutst, keek hem meewarig en
toch weer kribbig door liet venster na, en wendde zich
dan tot Tilly.
Jouw schuld, zei ze bits.
-Lekker, echt lekker, antwoordde het kind.
Wil je je mond es houwen, nest dat je bent!
Ik kan hem niet uitstaan, een hekel heb ik aan
hem
't Is je vader, Til!
M'n vader. een mooie vader, die je maar effo
ziet; eenmaal in het. jaar, als-ie nergens terecht kan
komt-ie hier!
Toe, maak voort, moeten we soms de heele dag
verbeuzele
- En toch doe ik 't niet voor hem, ik doe 't niet,
ik doe 't niet! stootte het kind er opstandig uit-
Hij heeft je niks misdaan.
Hij heeft mp geknepe, gisteravond, zei Tilly
weer.
Dat -tvas je eigen schuld
Zoo, was. dat mijn eige schuld, nietes hoor....
u trek altijd z'n partijas hij er is, tel ik niet
mee.laat hem wegblijven, wat doet 'hij' bij ons.
Vrouw Ruffert verbeet zich en gaf geen antwoord.
Ze wilde Tilly wel door elkaar rammelen, maar wat
baatte haar dit, bedwingen moest ze zich, als het kind
onwillig bleef, bracht ze weinig in en hadden ze niets.
Voor haar uit daar over de weg, schoof haar slun
gelige man, die maar af en toe tot haar kwam. In tij
den ''zag ze hem niet, alleen in de wintermaanden, als
er op het. land nergens werk voor hem te vinden viel
en inert hem ook op de kermissen niet gebruiken kon,
kreeg- ze hem tot haar last. Het was wel ergerlijk dat
Tilly zich zoo tegen haar vader kantte en niks van
hetu verdragen wilde, hoe moest ze toch die koppig
heid breken
Vooruit Til, vermaande ze stug, we trekken er
op uit,
Het. kind schokschouderde en verzette geen pas.
Eerst mot hij weg.zijn, heel ver weg, dat ik hem
niet meer zie.
Is 't gedaan of niet! viel haar moeder al wee:
uit. schaam je je niet! 't Moet gedaan zijn, hoor!
Tilly verroerde zich niet. Even bezon zich vrouw
Ruffert, dan, begrijpend dat ze met geweid niets
verkreeg, trok ze liet kind op haar schoot, streelde en
zoende het en vroeg fluisterend-vleiend, vandaag- toch
heel lief te zijn en haar best te doen als ze aan de
deuren bedelde om wat speelgoed.
Voor u wil ik wel, voor hem niet.... gaf het
kind al mokkend toe.
Wat is dat nouweerlei vrouw Ruffert op
nieuw, zich bewust dat ze het kind geen voet mocht
geven in haar verzet, doe nou maar je best, dan komt
alles terecht.
- Dat doe ik toch altijd, antwoordde Tilly gevat,
„Dat je de rol gespeeld hebt van een bevallige, be
koorlijke koningin, wier Prins Gemaal niet durft
spreken voordat zij er hem het recht toe geeft?" Zijn
stem was een liefkozend fluisteren, hij drukte baal
vaster tegen zich aan. „En zelfs nu nog- weet ik niet
of ik het recht wel1 heb het recht aan te nemen dat je
mij verleent, Wij- zijn zulke tegenovergestelde polen."
„Werkelijk? Zijn wij dat? Omdat ik nu een beet
je meer geld heb dan jij? Zijn wij niet een man en
een vrouw, die
„Die?" herhaalde hij zacht.
„Die veel van elkaar houden", fluisterde zij ver
legen. „Ik vind dat je mij niet al die moeielijke din
gen moest laten zeggen."
„Is het zoo moeielijk te zeggen dat je veel van mij
houdt", antwoordde hij met eer. blijden lach. „Et-
zitten massa's patiënten beneden op mij te wachten,
maar ik wil je wel voortdurend toefluisteren hoeveel
ik van je houd. zooveel dat ik niet in Engeland kon
blijven zonder je de waarheid te zeggen."
„En waarom zei je het dan ni,et?" vroeg ze ver
wijtend, terwijl ze hem aanzag.
„Omdat je door je rang en stand door de fortuin
en geheele omgeving, door alles ver boven mijn be
reik stond", antwoordde bij weer even kort als te vu
ren. „Zelfs nu op flit oogenbiik heb ik niet het min
ste recht mijn voordeel te doen met het heerlijke wat
je vandaag gedaan hebt. Wat zal je familie zeggen
En wat zullen de menschen er van zeggen? Wat
„Behoeven er wij beiden er iets om te geven wat
andere mensehen zoggen of denken?" Uitdagend zag
zij item aan. „Misschien heb ik heel onvrouwelijk en
heel ongepast gehandeld toen ik hier bij je kwam; en
toch moest ik het doen, want ik wist dat het geluk
van ons beiden te veel waard was om het op te offe
ren aan een gevoel van trots, of aan de opinie van de
mensehen."
„En zal dit je geluk wezen?" Hu was zijn stem
niet ruw meer of hard. „Geloof je werkelijk, dat je
gelukkig met mij kunt worden, met een ruwen vent
zooals ik ben?"
„Met een ruwen vent zooals jij bent", antwoordde
zij lachend, „ik kan niet gelukkig wezen zonder je en
ik kwam vandaag om je dat te vertellen!"
(Wordt vervolgd.)