DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No.. 219
üonderd en vQitiende Jaargang.
1913
ZATERDAG
20 SEPTEMBER
I L I TI E.
Het Witte Masker.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
Aangifte voor deelneming aan het on
derzoek in zake voorgeoefendheid.
STADSNIEUWS.
Terechtwijzigingen op historisch
terrein.
COURANT
De BURGEMEESTER van ALKMAAR brengt ter
kennis van belanghebbenden dat ter gemeente-secre
tarie alhier gelegenheid bestaat voor de lotelingen die
bestemd zijn voor de lichting 1914 voor deze gemeente
bij de militie te worden ingelijfd, zich vqór 10 OCTO
BER a.s. aan te melden tot deelneming aan bovenbe
doeld onderzoek.
Het onderzoek vangt aan den lien November a.s.
en wordt, zoo noodig, de twee volgende dagen voort
gezet.
Het wordt gehouden te Leeuwarden, Groningen,
Assen, Kampen, Deventer, Arnhem, Nijmegen, Does
burg, Harderwijk, Ede, Utrecht, Amersfoort, Am
sterdam, Haarlem, Hoorn, Helder, Naarden, 's Gra-
venhage, Leiden, Delft, Gouda, Gorinchem, Vlissin-
gen, 's-Hertogenbosch, Breda, Bergen op Zoom en
Maastricht.
Bij de aanmelding moet worden opgegeven in welke
gemeente men aan het onderzoek wenscht deel te ne
men, waarbij men tevens te kennen behoort te geven
of men gedurende het onderzoek voor Rijksrekening
legering of voeding wenscht te genieten.
Volgens art. 78, le lid, sub 2o b, duurt de eerste-
oefeningstijd voor hen, die bovenbedoeld bewijs heb
ben verworven, ten hoogste 6% maand, behoudens de
uitzonderingen bij dat artikel bepaald.
Verder© inlichtingen worden, desgewenscht, ver
strekt ter gemeente-secretarie.
Alkmaar, 13 September 1913.
De Burgemeester voornoemd,
JAN DE WIT Dz., lo.-Burg.
„Een dhr eigenaardigste erimineele gevallen, welke
ik in mijn praktijk gehad) 'heb, is de geheimzinnige
verdwijning geweest van een zekeren meneer Imber
ger"^ vertelde o'p -een avond ons dé gepensionneerde
politie-detectieve Barsin. Nadat hij een diepen haal
aan zijn sigaar ged'aan had, vervolgde hij nadenkend:
„de geschiedenis is nooit in détails openbaar ge
maakt. Zij is trouwens al verjaard en nu bindt mij
mijn dlenstgeheim niet meer; ik kan ze u wel eens
mededeel en
Irabergen was een zeer welgesteld en geacht man,
die zijn heele leven niet anders gedaan had1 dan kope
ren deurkloppers verzamelen. Zijn rijke en onge-
tmeene verzameling was, naast zijn liefde voor zijn
vrouw, zijn eenige passie.
Toen hij trouwde, was hij al over de veertig en hij
leefde sedert die drie jaar in gelukkigen echt met zijn
vrouw, die twintig jaren jonger was dan hij en heel
mooi._ Zij had, dat spreekt wel van zelf, geen cent
fortuin.
In het vriendelijke voorstadje Pa.ssy bewoonden zij
een beeldige villa, in eert mooien tuin gelegen. Een
neef van Imberg woonde bij hem in Maxence heette
deze kraehtig-gebouwde dertiger, die, ondier voor
wendsel de schilderkunst te beoefenen, een vlot le
ventje leid'de en zijn niet onbelangrijk verinogen in
Parijs en elders doorbracht. Ondanks zijn bon-vivant-
achtige hoedanigheden wist hij het vertrouwen van
den goedhartigen oom Imberger te behouden, die hem
ten slotte in zijn huis had opgenomen.
De jonge vrouw, die eerst niet erg ingenomen was
met de vriendschap tusschen oom en neef, raakte er
allengs aan gewend, zelfs mocht zij hem meer en
meer. Zoo was het leven der drie zeer 'genoegelijk
tot op het oogenblik, waarop de gebeurtenis plaats
greep.
Op zekeren avond gin'g mevrouw Imberger alleen
naar een gecostumeerd bal, met volle instemming van
baar man, die voor die soort uitgangetjes geen smaak
meer had. Hij ging haar echter wel steeds halen en
ook dezen keer had hij beloofd om één uur present te
zijn.
Eén uur sloeg, half twee, twee uur, maar Imberger
verscheen niet. De jonge vrouw werd ongerust, ken
nende de accuraatheid van haar echtgenoot. Ver
geefs trachtten haar kennissen haar gerust te stel
len, maar zij wensöhte naar huis te gaan, en twee
ouwere vrienden van haar man gaven haar geleide.
In de stille, kleine villa te Passy was Imberger ook
met De bedienden, uit den slaap wakker geklopt
verklaarden, dat meneer zijn rok 'had aangetrokken
en om elf uur naar zijn studeerkamer was gegaan, om
tot middernacht nog te werken. Zijn kamerdienaar
had zijn overjas klaar gelegd en zich daarna, met de
andere bedienden, ter ruste begeven. De neef, Maxen
ce, was in de stad gaan soupeeren en was stellig nog
m het Clubgebouw, waarvan hij meestal niet eerder
dan vier uur 's morgéns terugkeerde. In het vroege
/Ochtenduur kwam Maxence dan ook thuis en toonde
zich uitermate ontdaan over het verdlwijnen van ziin
oom.
Nog d'ienzelfden morgen werd mij het onderzoek in
deze zaak opgedragen, 't Allereerst onderzocht, ik de
geheele villa en den tuin. Vergeefs! Tk hoorde het
personeel uit. Niets! Op al mijn vragen aan 't
jonge vrouwtje, kreeg ik aldoor niets anders ten ant
woord dan de snikkende woorden: „ik weet niets. Hij
had beloofd te komen, hij is niet gekomen. Ik smeek
u, zoek u voor mij, vind' hem
De neef Maxence, uiterlijk zeer ontdaan, hielp mij
trouw bij die huiszoeking en stond mij ter zijde bij
mogelijke ophelderingen. Hij: loofde onder tranen
zijns ooms goedheid, sprak van het interesse, dat deze
slechts had voor zijn vrouw, voor zijn verzameling:
voor hemzelf, die zijn oom alles te danken had.
Ondanks deze verzekering liet ik niet na informa
ties in te stellen naar het private leven van den heer
Imberger. Maar een zoogenaamd) privaat leven had
hij niet gevoerd. Zijn heelie bestaan was doorzichtig,
Hij had geeni vijanden noch politieke tegenstanders;
hij was, overal gezien. Ook had hij geen groote som
men toevallig hij zijn bankier opgenomen, en bij zijn
verdwijnen lag er nog een belangrijke som in zijn bu
reau. Uit zijn garderobe ontbrak niets, niets dan zijn
rok-pak en zijn, overjas, die door den dienaar klaar
waren gelegd vóór zijn weggaan. Alles wees er dus
op, dat Imberger uitgegaan was om zijn vrouw op het
bal tte ontmoeten.
Al mijne nasporingen bleven zonder resultaat.
Voor den eersten 'keer in mijn praktijk stond' ik voor
een schier onoplosbaar raadsel.
Meerdere weken verstreken zonder eenig succes,
maar op zekeren morgen werd ik door mijn chef aan
een professor Ferrier voorgesteld, die mij over de
zaak Imberger wenschté te spreken.
Toen wij alleen waren, begon hij„ik 'ben een dei-
oudste vrienden van Imberger en eerst gisteren van
een langdurige buitenland'sche reis teruggekeerd. Im
berger dank ik mijn opleiding tot dokter, en daarin
ziet u de reden, waarom ik mij razend voor déze zaak
interesseer. Wat denkt u van zijn verdlwijnen?"
In 't eerste oogenblik wat ik wel even verbaasd
over die directe vraag, maar zijn doordringende blik
dwong mij geen ontwijkend antwoord te geven en zei-
de ik: „Ik geloof, dat hij vermoord is."
Perrier fronste zijn wenkbrauwen en bevestigde
met harde stem: „Ik ben er zeker van! Hij is ver
dwenen, maar men heeft hem doem verdwijnen; dat is
duidelijk. Het is nu de kwestie op welke wijze. Door
apachen?"
„Dat geloof ik niet," zeid'e ik.
„Wat gelooft u dan?" en weer doorboorden mij zijn'
blikken.
Ik raakte in verlegenheid en zocht een uitweg: „Ik
denk, profeesor, hm, weet u, wij van 't vak, moe
ten alles, de meest onaannemelijke mogelijkheden on
der oogen nemen."
Toen zweeg ik.
„Neen," verklaarde plotseling de professor, op
mijn onuitgesproken gedachte ingaande, „neen, z ij
is onschuldig! Ik ken haar goed'! Als u in deze mij
geen geloof schenkt, bereiken wij niets."
„Ik onderbrak hem haastig: „Het gaat in deze
zaak om een ouderen heer en een zeer jonge vrouw.
Hij was rijk, zij arm. Hij had haar alles vermaakt,
dat wist zij. Tus-schem hen stond' een knappe, jonge
man, egoïst en zonder scrupules zooals men zegt
haar amant. De echtgenoot verdwijnt. Dat zegt
voor mij alles en als ik in deze richting nog geen na
sporingen deed, d'an was dit op hooger bevel, opdat ik
eerst alle andere mogelijkheden zou navorschen, voor
dat ik tot dit laatste overging.
„Neen," herhaalde Ferrier, „uw conclusie deugt
maar voor de helft. Hij alléén is in staat om. De
ellendeling zoekt slechts de jonge vrouw en haar geld,
vooral haar geld!"
„Heeft u eenig bewijs?" vroeg ik 'hem.
„Niets, maar 't is uw taak het te vinden! Ik
sta geheel tot uw dienst, wil met geld 'helpen, indien
het noodig is, alles blijft tusschen ons. Het allereerst
moet het lijk gevonden en de moordenaar overrom
peld worden. Hij moet eerst zich veilig wanen, want
hij is even achterd'ochtig als slim...."
Kort daarna verliet Ferrier mij. Hij had mij in
mijn meeningen versterkt. Maar elk bewijsmiddel
ontbrak en eeni'ge mistasting kon mij duur te staan
komen.
Maxence 'bewoonde sedert! de verdwijning van Im
berger een jongelui's woning in een ander deel van
Parijs, en kwam slechts zelden naar Passy. De jonge
mevrouw leefde in haar rouw zeer teruggetrokken.
Ik treuzelde nog met in te grijpen. De couranten
begonnen voor en na te zinspelen op die mogelijkheid
van een familiedrama, waarin zij den mooien Maxen
ce reeds betrokken.
Geheel onverwachts werden de gemoederen in groo
te opwinding gebracht door een zonderlinge gebeurte
nis. Meneer Imberger werd op de straten gezien!
Het kameniertje van mevrouw was de eerste, die
haar verdwenen meneer in de straten had gezien. 0)p
zekeren avond kwam zij heelemaal van stree'k thuis
en vertelde, dat zij- meneer Imberger was tegengeko
men.
„Hij was het, het was inderdaad meneer Imberger
verklaarde zij mij persoonlijk. En is hij het niet ge
weest, dan was het stellig zijn geest! Ja, zijn geest
zal het geweest zijn, want hij zag er heelemaal niet
als een mensch van vleesch en bloed uit in zijn lan
gen, waaienden mantel, maar verwonderlijk bleek en
verstijfd. IJlings is hij langs mij gegleden en verdwe
nen in een zijstraat; ik kon hem onmogelijk inhalen,
maar toch heb ik hem herkend. Het is onze meneer,
die vermoord is geworden en nu als geest ronddoolt.
Van dien tijd af aan weigerde zij 's avonds- meer
alleen uit te gaan, hoewel niemand haar verhalen
eenig geloof schonk. Een ieder hield professor Fer
rier s meening voor de ware, dat men hier met een
hallucinatie te doen had.
Maar den volgenden morgen verscheen Imberger
opnieuw. Om tien uur zag een antiquiteitenverzame
laar hem in Passy. De verschijning vertoonde zich
een oogenblik in de halfopen winkeldeur van den han
delaar, tot- wiens cliënteele Imberger behoorde. De
zakenman had hem duidelijk herkend.
Van dien tijd af herhaalden zich de verschijningen
van Imberger meerdere malen, die dan door deze dan
door gene herkend werd. Op zekeren dag was het
professor Ferrier zelve, die de zonderlinge verschij
ning zag. Hij vertelde mij„Bij schemeravond zag
ik duidelijk het gezicht van mijn overleden vriend,
die mij door de ruit van een auto tegenknikte. HoeL
wel ik erheen ijlde, raasde het gevaarte ijlings verder.
Imberger gaf mij no:g een teeken, dat ik echter niet
begreep."
Van een hallucinatie was nu geen sprake meeT,
noch van een geestverschijning. Stemmen lieten zich
hooren, die verklaarden dat Imberger niet dood was,
doch zich maar verborgen hield om ongestoord' op
gvonturen uit te gaan. Professor Ferrier gaf mij
lange uitleggingen over abnormale geestestoestanden,
waarin zieken vaak lanigeren tijd in somnabulisti-
schen toestand verkeeren. Bij al deze uitspraken had
ik echter het idee, dat Ferrier mij zijn echte meening
over het vreemde geval' onthield, evenals ik mijn in
nigste overtuiging voor mij bewaarde. Ik geloofde
noch aan geestverschijning noch aan het werkelijke
optreden van Imberger en vroeg mijzelf af, of het
niet van 't meeste belang was om mevrouw Imber'ger
en Maxence van nabij gade te slaan. Maar zonder op
zien te baren was dit bijna onmogelijk, want Maxence
leidde het leven van een rijke meneer en hield zich
uiterlijk geheel op een afstand van mevrouw Imber
ger. Bij al mijn oplettendheid kon ik nauwelijks
ontdekken of hij mevrouw Imberger heimelijk ooit
ontmoette. Eén weg bleef mij nog alleen maar open
om tot mijn doel te geraken. Ik moest Imberger vin
den, hetzij dood1 of levend.
En op -een' nacht' vond ik hem!
In een veelgezocht cafê-chantant vond ik Maxence
op een laat uur in den kring van vroolijke boemelaars
en lichtzinnige danseresjes bij schuimende champag
ne. Na een tijdje begonnen eenige der meisjes te
dansen, terwijl eene van haar Maxence dicht naderbij
kwam, hem vleide en liefkoosde. Plotseling, al' d'oor
een zeer bijzonder grappige gedachte gedreven,
sprong het meisje op en riep: „Wacht eens, ik zal
jullie eens wat voordansen je zult eens zien wat
een verrassing dat is!"
„Daar ben ik nieuwsgierig naar," zeide Maxence,
en rolde, nonchalant in zijn stoel geleund, -een ciga-
retje.
Na vijf minuten hoorde ik, met mijn rug gewend
naar de deur der garderobe om Maxence's tafel goed
in 't oog te houden, de kleine met klaterenden lach
door de zaal dansen. Maxence keek naar haar en ont
stelde op hetzelfde oogenlblik. „Ben je gek, neemt
het af," gilde hij. En dé kleine stond al reeds vóór
hem.
Drukkend stil was het geworden; de beursman, die
het eerst zich hersteld had, riep uit: „Maar dat is
Imberger'» gezicht!"
In minder d'an geen tijd stond' ik naast Maxence's
tafeltje; vóór mij stond het kleine danseresje, wier
blonde krullen te voorschijn sprongen achter een was-
masker, dat onmiskenbaar Imberger's trekken had,
Zooals ik ze op photo's had' gezien.
„Waar hebt u zijn lijk verborgen?" vroeg ik den
nog geheel van zinnen zijnden Maxence, mijn hand
zwaar zijn schouder drukkend'.
Ik verwachtte een strijd, waarvan het einde mij
nog^ onzeker leek. Maar voor zóó laf had ik dén mis
dadiger niet gehouden, die zich zonder tegenstand
door de beide aanwezige agenten liet knevelen. Toen
Wij hem schielijk wegvoerden, meende dé dikke
beursman nog steeds ongeloovig: „Onmogelijk, wie
had zooiets van dezen genoegelijken kerel' gedacht.
Het moet een dwaling zijn!"
De kleine danseres had het masker bedeesd afgeno
men. „Och hemel, ik had' het ding bij dén haard' hij
Maxence gezien en wilde er een grap mee hebben,"
zuchtte zij.
Ik vond het lijk van Imberger im d'en uitersten hoek
van den kelder in de kleine villa te Passy begraven.-
Meneer Imberger, wien de neiging van Maxence voor
zijn jonge tante niet was ontgaan, had' dén neef in
een heftige scène gelast Parijs onmiddellijk te verla
ten. En Maxence, die mijzelf de détails van zijn wan
daad' meedeelde hij behoorde tot de soort der
praatlustige misdadigers had de afwezigheid! van
mevrouw Imberger op den balavond benut om den
beraamden moord uit te voeren. Hij had' zich in de
studeerkamer van zijn oom verstopt, dien hij daarop
met zijn handen worgde. Het lijk begroef hij in een
•keldergat. Ik zou het stellig gevonden hébben, wa
ren mijn offi'cieele navorschingen door de verschijnin
gen van Imberger niet onderbroken geworden.
.Deze verschijningen waren inderdaad een geestige
uitvinding van Maxence. Met één slag vernietigden
zij de eerste vermoedens, die op eenige misdaad we
zen en onderbraken mijn naspeuringen.
Ij begrijpt het reeds; hij had van het gezicht van
den doode een gipsafdruk genomen en daarna zich
■een was-masker gemaakt, dat hij handig bijgeverfd
■had. an dit masker maakte hij gebruik, zoodra hij
bemerkte, dat ik hem op het spoor was. Met den wij
den mantel van dén doode en dragende het masker,
vertoonde hij zich In schemer op straat en riep daar
mee de visie eener geestverschijning op.
Dit masker had hiji hij den schoorsteenmantel tus
schen andére maskers verborgen, zonder het angst
vallig te verstoppen. Het kleine danseresje, dat hem
af en toe bezocht, had het masker een avond eens
meegenomen, om in het ballokaal een grap ermee uit
te halen, zonder het minste vermoeden te hebben,
wiens beeltenis het voorstelde.
Zoo werd Maxence door een toeval verraden, het
toeval., dat nu eens in de kaart van misdadiger», dan
weer in die van de wre'kers speelt.
In een der talrijke ingezonden stukken betreffende
de demping of het behoudl van het Verdronkenoord
als gracht, troffen, mij een paar opmerkingen, welke
ik in ongeveer deze bewoordingen kan weergeven:
1. Indien d'e combinatie van hoornen en water zoo tot
het stedenschoon bijdraagt, waarom hebben d'e voor
standers daarvan) zich niet doen hooren toen de plan
nen tot demping der Nieuwesloot, en der Laat aan
hangig waren? en 2. De bedoeling om de gedempte
Laat. tot een grooten verkeersweg te maken is door
de uitkomst niet verwezenlijkt. Naar aanleiding hier
van wensch ik de thans aan de ord'e zijnde hoofd
zaak onbesproken latendé»— iets in het midden te
brengen.
De dempingsjaren 1863 en 1871 vallen in het tijd
vak toen de kwestie van schoonheid' nog slapende
was, toeni men overal fraaie poorten en andere ge
bouwen, die eene dhre herstelling noodig hadden of
waarvan de afbraak wat geld in het laadje kon bren
gen, maar klakkeloos afbrak. Maar al had het later
ontwaakte schoonheidsgevoel toen reed's bestaan, dan
zou het moeten bedwongen zijn tegenover een eiseh
van hooge ord'e, het gezondheidsbelang der ingezete
nen. Dit ging burgemeester Maclaine Pont zeer aan
het hart, en het is hem gelukt door demping van
grachten en grachtjes, gepaard' aan de totstandko
ming der duinwaterleiding, den hier voorheen slecht-
befaamden gezondheidstoestand zeer te verbeteren.
Dit groote belang heeft hem gedreven de demping
van Nieuwesloot en Laat aan dé orde te stellen, want
beide waren geenszins schoon, maar stinkgrachten.
De gemeentereiniging met haar tonnenstelsel werd
eerst ingevoerd in 1882, en men zal begrijpen wel'ke
onreinheid) voor dat jaar aan de grachten werd! toe
gevoegd, zoodat de smalle zoovele open riolen waren.
De beide genoemde grachten misten ook voldoende
doorstrooming om het euvel te verkleinen, en zij wa
ren als woonplaatsen weinig gezocht. Aan de Nieu
wesloot stonden nog verscheidene stallingen achter
de erven van de heerenhuizem der Langestraat, uit de
dagen toen de openbare vervoermiddelen weinig be-
teekenden. Aan het westeinde rees de oude, verval
len kazerne uit het water, waar nu het postkantoor
staat pronkte op een stuk land) een groote mesthoop
van de naburige boerderij van Jansen, ,,'t Nagtglas,"
wiaar nabij een groot, nimmer gereinigd riool, dat bij
den bouw van genoemd' kantoor als eene onwelkome
Verrassing te voorschijn 'kwam, uitmondde.
Toen bij de behandeling der gemeente-begrooting
voor 1871 tot d'e demping der Laat., d. w. z. tot de
Zoutsteeg, besloten werd, bezigde d'e 'burgemeester
geen ander dan het gezondheids-argument. Alleen
de heer Verhoeff voerde aan, dat d'e demping tevens
tot verfraaiing en bevordering van gemakkelijker
verkeer zou strekken. E-n t-oen in 1897, in verband
met klachten over rioolstank én met de voor de uit
dieping der singelgrachten; noodi'ge bergruimte van
den modder, tot de démping van het water langs den
Limmerhoek besloten werd, dacht niemand er aan
daarmede een verkeersweg te voltooien, althans daar
over is geen woord gerept.
De Laat omstreeks Riddérstraat en Boterst-raat
bezat tal van jarenj voor den bouw der groote percee-
len-de Wild, Cloeck en Bervoetsr, reeds in mijne
jeugd, aardige winkelbuurtjes, zeer afwijkende in
karakter van de andere deelen der gracht. Om nu
van het oostelijk deel maar niet te gewagen, in het
westelijk stond tegenover de r. c. S. Laurenskerk
een nog al voornaam huis, d'at 's winters bewoond
werdi door mevr. de wed. Tinne van Egmond'-Gregory,
maar iets verder een lange tuinmuur met koetshuis
van een aanzienlijke woning der Oudegracht, en waar
nu de r.c. meisjesscholen zijn wed'arom een tuinmuur
van een dergelijke woning en een pakhuisje van de
bierbrouwerij „het Fortuin".
De voorgevel van het huis „de Schopjes" is niet
herbouwd ondier de leiding van den heer Looman,
maar van zijn voorganger, den heer dtu Croix.
Tot geruststelling van velen voeg ik hier nog bij,
dat voor demping van de fraaie en voor de kaassche
pen onmisbare Mient volstrekt geen gevaar moet be
staan.
C. W. B.
GEVESTIGDE PERSONEN.
V. M. S. ten Pas, electricien, r.c., Stuartstraat 17.
A. Ru tigers, commies H. IJ. S. ]Vf., n.Ii., Kenne-
mei-straatweg 160. G. Kluft, zaadhandélaar, n.h., Sta
tionsweg 108. G. J. Spiekermann, sla'gersnecht, r.c.,
I nidsen 101. H. Riemers, bankwerker, n.h., Zeglis 42.
C. E. Ooms, dienstbode, n.h., Houttil 48. J. H. Leurs,
inlegger, r.c., Lindtengracht 2. J. Schapendonk,
schoenmakersknecht, r.c., Zeglis 41. M. Kelderman,
zonder beroep, r.c., Houttil' 52. C. d'e Jong, fabrieks
arbeider, r.c., Limmerhoek 22. J. W. Varossieau, mo
diste, n.h., Mient 14. C. Kl'ijn, zonder beroep, n.h.,
Kennemerstraatweg 92. A. Bosch'man, arbeider, n h.
Egmondermeer 8. W. E. van der Bok, bewaarder
Strafgevangenis, Zuiderhoutlaan 11. R. Peereboom,
metselaar, n.h., Kerkplein 2. M. M. Assmann, zonder
beroep, n.h., Langestraat 82. C. Withagen, dienstbo
de, r.c., Van dér Maijstraat 10. K. W. Walstra, leer-
aar R. H. B. S„ n.h., Schoutenstraat 10. R. Leegwa
ter, huishoudster, n.h., Heiligland 8. F. Lafargne,
dienstbode, n.h., Heiligland. N. Buis, dienstbode, r.c.,
Luttik-Oud'orp 40. K. Baesjou, winkeljuffrouw, r.c.,
Verdronkenoord 45. A. E. Heuvelink-Wolfswinkel,
zonder beroep, n.h., Van der Meijstraat 10. P. Lange-
veld, kantoorbediende, n.h., Stationsweg 39. O. J.
Jonker, zonder beroep, r.c., Lindengracht 3. G. Kik-