DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No.. 219 üonderd en vQitiende Jaargang. 1913 ZATERDAG 20 SEPTEMBER I L I TI E. Het Witte Masker. Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Dit nummer bestaat uit 3 bladen. Aangifte voor deelneming aan het on derzoek in zake voorgeoefendheid. STADSNIEUWS. Terechtwijzigingen op historisch terrein. COURANT De BURGEMEESTER van ALKMAAR brengt ter kennis van belanghebbenden dat ter gemeente-secre tarie alhier gelegenheid bestaat voor de lotelingen die bestemd zijn voor de lichting 1914 voor deze gemeente bij de militie te worden ingelijfd, zich vqór 10 OCTO BER a.s. aan te melden tot deelneming aan bovenbe doeld onderzoek. Het onderzoek vangt aan den lien November a.s. en wordt, zoo noodig, de twee volgende dagen voort gezet. Het wordt gehouden te Leeuwarden, Groningen, Assen, Kampen, Deventer, Arnhem, Nijmegen, Does burg, Harderwijk, Ede, Utrecht, Amersfoort, Am sterdam, Haarlem, Hoorn, Helder, Naarden, 's Gra- venhage, Leiden, Delft, Gouda, Gorinchem, Vlissin- gen, 's-Hertogenbosch, Breda, Bergen op Zoom en Maastricht. Bij de aanmelding moet worden opgegeven in welke gemeente men aan het onderzoek wenscht deel te ne men, waarbij men tevens te kennen behoort te geven of men gedurende het onderzoek voor Rijksrekening legering of voeding wenscht te genieten. Volgens art. 78, le lid, sub 2o b, duurt de eerste- oefeningstijd voor hen, die bovenbedoeld bewijs heb ben verworven, ten hoogste 6% maand, behoudens de uitzonderingen bij dat artikel bepaald. Verder© inlichtingen worden, desgewenscht, ver strekt ter gemeente-secretarie. Alkmaar, 13 September 1913. De Burgemeester voornoemd, JAN DE WIT Dz., lo.-Burg. „Een dhr eigenaardigste erimineele gevallen, welke ik in mijn praktijk gehad) 'heb, is de geheimzinnige verdwijning geweest van een zekeren meneer Imber ger"^ vertelde o'p -een avond ons dé gepensionneerde politie-detectieve Barsin. Nadat hij een diepen haal aan zijn sigaar ged'aan had, vervolgde hij nadenkend: „de geschiedenis is nooit in détails openbaar ge maakt. Zij is trouwens al verjaard en nu bindt mij mijn dlenstgeheim niet meer; ik kan ze u wel eens mededeel en Irabergen was een zeer welgesteld en geacht man, die zijn heele leven niet anders gedaan had1 dan kope ren deurkloppers verzamelen. Zijn rijke en onge- tmeene verzameling was, naast zijn liefde voor zijn vrouw, zijn eenige passie. Toen hij trouwde, was hij al over de veertig en hij leefde sedert die drie jaar in gelukkigen echt met zijn vrouw, die twintig jaren jonger was dan hij en heel mooi._ Zij had, dat spreekt wel van zelf, geen cent fortuin. In het vriendelijke voorstadje Pa.ssy bewoonden zij een beeldige villa, in eert mooien tuin gelegen. Een neef van Imberg woonde bij hem in Maxence heette deze kraehtig-gebouwde dertiger, die, ondier voor wendsel de schilderkunst te beoefenen, een vlot le ventje leid'de en zijn niet onbelangrijk verinogen in Parijs en elders doorbracht. Ondanks zijn bon-vivant- achtige hoedanigheden wist hij het vertrouwen van den goedhartigen oom Imberger te behouden, die hem ten slotte in zijn huis had opgenomen. De jonge vrouw, die eerst niet erg ingenomen was met de vriendschap tusschen oom en neef, raakte er allengs aan gewend, zelfs mocht zij hem meer en meer. Zoo was het leven der drie zeer 'genoegelijk tot op het oogenblik, waarop de gebeurtenis plaats greep. Op zekeren avond gin'g mevrouw Imberger alleen naar een gecostumeerd bal, met volle instemming van baar man, die voor die soort uitgangetjes geen smaak meer had. Hij ging haar echter wel steeds halen en ook dezen keer had hij beloofd om één uur present te zijn. Eén uur sloeg, half twee, twee uur, maar Imberger verscheen niet. De jonge vrouw werd ongerust, ken nende de accuraatheid van haar echtgenoot. Ver geefs trachtten haar kennissen haar gerust te stel len, maar zij wensöhte naar huis te gaan, en twee ouwere vrienden van haar man gaven haar geleide. In de stille, kleine villa te Passy was Imberger ook met De bedienden, uit den slaap wakker geklopt verklaarden, dat meneer zijn rok 'had aangetrokken en om elf uur naar zijn studeerkamer was gegaan, om tot middernacht nog te werken. Zijn kamerdienaar had zijn overjas klaar gelegd en zich daarna, met de andere bedienden, ter ruste begeven. De neef, Maxen ce, was in de stad gaan soupeeren en was stellig nog m het Clubgebouw, waarvan hij meestal niet eerder dan vier uur 's morgéns terugkeerde. In het vroege /Ochtenduur kwam Maxence dan ook thuis en toonde zich uitermate ontdaan over het verdlwijnen van ziin oom. Nog d'ienzelfden morgen werd mij het onderzoek in deze zaak opgedragen, 't Allereerst onderzocht, ik de geheele villa en den tuin. Vergeefs! Tk hoorde het personeel uit. Niets! Op al mijn vragen aan 't jonge vrouwtje, kreeg ik aldoor niets anders ten ant woord dan de snikkende woorden: „ik weet niets. Hij had beloofd te komen, hij is niet gekomen. Ik smeek u, zoek u voor mij, vind' hem De neef Maxence, uiterlijk zeer ontdaan, hielp mij trouw bij die huiszoeking en stond mij ter zijde bij mogelijke ophelderingen. Hij: loofde onder tranen zijns ooms goedheid, sprak van het interesse, dat deze slechts had voor zijn vrouw, voor zijn verzameling: voor hemzelf, die zijn oom alles te danken had. Ondanks deze verzekering liet ik niet na informa ties in te stellen naar het private leven van den heer Imberger. Maar een zoogenaamd) privaat leven had hij niet gevoerd. Zijn heelie bestaan was doorzichtig, Hij had geeni vijanden noch politieke tegenstanders; hij was, overal gezien. Ook had hij geen groote som men toevallig hij zijn bankier opgenomen, en bij zijn verdwijnen lag er nog een belangrijke som in zijn bu reau. Uit zijn garderobe ontbrak niets, niets dan zijn rok-pak en zijn, overjas, die door den dienaar klaar waren gelegd vóór zijn weggaan. Alles wees er dus op, dat Imberger uitgegaan was om zijn vrouw op het bal tte ontmoeten. Al mijne nasporingen bleven zonder resultaat. Voor den eersten 'keer in mijn praktijk stond' ik voor een schier onoplosbaar raadsel. Meerdere weken verstreken zonder eenig succes, maar op zekeren morgen werd ik door mijn chef aan een professor Ferrier voorgesteld, die mij over de zaak Imberger wenschté te spreken. Toen wij alleen waren, begon hij„ik 'ben een dei- oudste vrienden van Imberger en eerst gisteren van een langdurige buitenland'sche reis teruggekeerd. Im berger dank ik mijn opleiding tot dokter, en daarin ziet u de reden, waarom ik mij razend voor déze zaak interesseer. Wat denkt u van zijn verdlwijnen?" In 't eerste oogenblik wat ik wel even verbaasd over die directe vraag, maar zijn doordringende blik dwong mij geen ontwijkend antwoord te geven en zei- de ik: „Ik geloof, dat hij vermoord is." Perrier fronste zijn wenkbrauwen en bevestigde met harde stem: „Ik ben er zeker van! Hij is ver dwenen, maar men heeft hem doem verdwijnen; dat is duidelijk. Het is nu de kwestie op welke wijze. Door apachen?" „Dat geloof ik niet," zeid'e ik. „Wat gelooft u dan?" en weer doorboorden mij zijn' blikken. Ik raakte in verlegenheid en zocht een uitweg: „Ik denk, profeesor, hm, weet u, wij van 't vak, moe ten alles, de meest onaannemelijke mogelijkheden on der oogen nemen." Toen zweeg ik. „Neen," verklaarde plotseling de professor, op mijn onuitgesproken gedachte ingaande, „neen, z ij is onschuldig! Ik ken haar goed'! Als u in deze mij geen geloof schenkt, bereiken wij niets." „Ik onderbrak hem haastig: „Het gaat in deze zaak om een ouderen heer en een zeer jonge vrouw. Hij was rijk, zij arm. Hij had haar alles vermaakt, dat wist zij. Tus-schem hen stond' een knappe, jonge man, egoïst en zonder scrupules zooals men zegt haar amant. De echtgenoot verdwijnt. Dat zegt voor mij alles en als ik in deze richting nog geen na sporingen deed, d'an was dit op hooger bevel, opdat ik eerst alle andere mogelijkheden zou navorschen, voor dat ik tot dit laatste overging. „Neen," herhaalde Ferrier, „uw conclusie deugt maar voor de helft. Hij alléén is in staat om. De ellendeling zoekt slechts de jonge vrouw en haar geld, vooral haar geld!" „Heeft u eenig bewijs?" vroeg ik 'hem. „Niets, maar 't is uw taak het te vinden! Ik sta geheel tot uw dienst, wil met geld 'helpen, indien het noodig is, alles blijft tusschen ons. Het allereerst moet het lijk gevonden en de moordenaar overrom peld worden. Hij moet eerst zich veilig wanen, want hij is even achterd'ochtig als slim...." Kort daarna verliet Ferrier mij. Hij had mij in mijn meeningen versterkt. Maar elk bewijsmiddel ontbrak en eeni'ge mistasting kon mij duur te staan komen. Maxence 'bewoonde sedert! de verdwijning van Im berger een jongelui's woning in een ander deel van Parijs, en kwam slechts zelden naar Passy. De jonge mevrouw leefde in haar rouw zeer teruggetrokken. Ik treuzelde nog met in te grijpen. De couranten begonnen voor en na te zinspelen op die mogelijkheid van een familiedrama, waarin zij den mooien Maxen ce reeds betrokken. Geheel onverwachts werden de gemoederen in groo te opwinding gebracht door een zonderlinge gebeurte nis. Meneer Imberger werd op de straten gezien! Het kameniertje van mevrouw was de eerste, die haar verdwenen meneer in de straten had gezien. 0)p zekeren avond kwam zij heelemaal van stree'k thuis en vertelde, dat zij- meneer Imberger was tegengeko men. „Hij was het, het was inderdaad meneer Imberger verklaarde zij mij persoonlijk. En is hij het niet ge weest, dan was het stellig zijn geest! Ja, zijn geest zal het geweest zijn, want hij zag er heelemaal niet als een mensch van vleesch en bloed uit in zijn lan gen, waaienden mantel, maar verwonderlijk bleek en verstijfd. IJlings is hij langs mij gegleden en verdwe nen in een zijstraat; ik kon hem onmogelijk inhalen, maar toch heb ik hem herkend. Het is onze meneer, die vermoord is geworden en nu als geest ronddoolt. Van dien tijd af aan weigerde zij 's avonds- meer alleen uit te gaan, hoewel niemand haar verhalen eenig geloof schonk. Een ieder hield professor Fer rier s meening voor de ware, dat men hier met een hallucinatie te doen had. Maar den volgenden morgen verscheen Imberger opnieuw. Om tien uur zag een antiquiteitenverzame laar hem in Passy. De verschijning vertoonde zich een oogenblik in de halfopen winkeldeur van den han delaar, tot- wiens cliënteele Imberger behoorde. De zakenman had hem duidelijk herkend. Van dien tijd af herhaalden zich de verschijningen van Imberger meerdere malen, die dan door deze dan door gene herkend werd. Op zekeren dag was het professor Ferrier zelve, die de zonderlinge verschij ning zag. Hij vertelde mij„Bij schemeravond zag ik duidelijk het gezicht van mijn overleden vriend, die mij door de ruit van een auto tegenknikte. HoeL wel ik erheen ijlde, raasde het gevaarte ijlings verder. Imberger gaf mij no:g een teeken, dat ik echter niet begreep." Van een hallucinatie was nu geen sprake meeT, noch van een geestverschijning. Stemmen lieten zich hooren, die verklaarden dat Imberger niet dood was, doch zich maar verborgen hield om ongestoord' op gvonturen uit te gaan. Professor Ferrier gaf mij lange uitleggingen over abnormale geestestoestanden, waarin zieken vaak lanigeren tijd in somnabulisti- schen toestand verkeeren. Bij al deze uitspraken had ik echter het idee, dat Ferrier mij zijn echte meening over het vreemde geval' onthield, evenals ik mijn in nigste overtuiging voor mij bewaarde. Ik geloofde noch aan geestverschijning noch aan het werkelijke optreden van Imberger en vroeg mijzelf af, of het niet van 't meeste belang was om mevrouw Imber'ger en Maxence van nabij gade te slaan. Maar zonder op zien te baren was dit bijna onmogelijk, want Maxence leidde het leven van een rijke meneer en hield zich uiterlijk geheel op een afstand van mevrouw Imber ger. Bij al mijn oplettendheid kon ik nauwelijks ontdekken of hij mevrouw Imberger heimelijk ooit ontmoette. Eén weg bleef mij nog alleen maar open om tot mijn doel te geraken. Ik moest Imberger vin den, hetzij dood1 of levend. En op -een' nacht' vond ik hem! In een veelgezocht cafê-chantant vond ik Maxence op een laat uur in den kring van vroolijke boemelaars en lichtzinnige danseresjes bij schuimende champag ne. Na een tijdje begonnen eenige der meisjes te dansen, terwijl eene van haar Maxence dicht naderbij kwam, hem vleide en liefkoosde. Plotseling, al' d'oor een zeer bijzonder grappige gedachte gedreven, sprong het meisje op en riep: „Wacht eens, ik zal jullie eens wat voordansen je zult eens zien wat een verrassing dat is!" „Daar ben ik nieuwsgierig naar," zeide Maxence, en rolde, nonchalant in zijn stoel geleund, -een ciga- retje. Na vijf minuten hoorde ik, met mijn rug gewend naar de deur der garderobe om Maxence's tafel goed in 't oog te houden, de kleine met klaterenden lach door de zaal dansen. Maxence keek naar haar en ont stelde op hetzelfde oogenlblik. „Ben je gek, neemt het af," gilde hij. En dé kleine stond al reeds vóór hem. Drukkend stil was het geworden; de beursman, die het eerst zich hersteld had, riep uit: „Maar dat is Imberger'» gezicht!" In minder d'an geen tijd stond' ik naast Maxence's tafeltje; vóór mij stond het kleine danseresje, wier blonde krullen te voorschijn sprongen achter een was- masker, dat onmiskenbaar Imberger's trekken had, Zooals ik ze op photo's had' gezien. „Waar hebt u zijn lijk verborgen?" vroeg ik den nog geheel van zinnen zijnden Maxence, mijn hand zwaar zijn schouder drukkend'. Ik verwachtte een strijd, waarvan het einde mij nog^ onzeker leek. Maar voor zóó laf had ik dén mis dadiger niet gehouden, die zich zonder tegenstand door de beide aanwezige agenten liet knevelen. Toen Wij hem schielijk wegvoerden, meende dé dikke beursman nog steeds ongeloovig: „Onmogelijk, wie had zooiets van dezen genoegelijken kerel' gedacht. Het moet een dwaling zijn!" De kleine danseres had het masker bedeesd afgeno men. „Och hemel, ik had' het ding bij dén haard' hij Maxence gezien en wilde er een grap mee hebben," zuchtte zij. Ik vond het lijk van Imberger im d'en uitersten hoek van den kelder in de kleine villa te Passy begraven.- Meneer Imberger, wien de neiging van Maxence voor zijn jonge tante niet was ontgaan, had' dén neef in een heftige scène gelast Parijs onmiddellijk te verla ten. En Maxence, die mijzelf de détails van zijn wan daad' meedeelde hij behoorde tot de soort der praatlustige misdadigers had de afwezigheid! van mevrouw Imberger op den balavond benut om den beraamden moord uit te voeren. Hij had' zich in de studeerkamer van zijn oom verstopt, dien hij daarop met zijn handen worgde. Het lijk begroef hij in een •keldergat. Ik zou het stellig gevonden hébben, wa ren mijn offi'cieele navorschingen door de verschijnin gen van Imberger niet onderbroken geworden. .Deze verschijningen waren inderdaad een geestige uitvinding van Maxence. Met één slag vernietigden zij de eerste vermoedens, die op eenige misdaad we zen en onderbraken mijn naspeuringen. Ij begrijpt het reeds; hij had van het gezicht van den doode een gipsafdruk genomen en daarna zich ■een was-masker gemaakt, dat hij handig bijgeverfd ■had. an dit masker maakte hij gebruik, zoodra hij bemerkte, dat ik hem op het spoor was. Met den wij den mantel van dén doode en dragende het masker, vertoonde hij zich In schemer op straat en riep daar mee de visie eener geestverschijning op. Dit masker had hiji hij den schoorsteenmantel tus schen andére maskers verborgen, zonder het angst vallig te verstoppen. Het kleine danseresje, dat hem af en toe bezocht, had het masker een avond eens meegenomen, om in het ballokaal een grap ermee uit te halen, zonder het minste vermoeden te hebben, wiens beeltenis het voorstelde. Zoo werd Maxence door een toeval verraden, het toeval., dat nu eens in de kaart van misdadiger», dan weer in die van de wre'kers speelt. In een der talrijke ingezonden stukken betreffende de demping of het behoudl van het Verdronkenoord als gracht, troffen, mij een paar opmerkingen, welke ik in ongeveer deze bewoordingen kan weergeven: 1. Indien d'e combinatie van hoornen en water zoo tot het stedenschoon bijdraagt, waarom hebben d'e voor standers daarvan) zich niet doen hooren toen de plan nen tot demping der Nieuwesloot, en der Laat aan hangig waren? en 2. De bedoeling om de gedempte Laat. tot een grooten verkeersweg te maken is door de uitkomst niet verwezenlijkt. Naar aanleiding hier van wensch ik de thans aan de ord'e zijnde hoofd zaak onbesproken latendé»— iets in het midden te brengen. De dempingsjaren 1863 en 1871 vallen in het tijd vak toen de kwestie van schoonheid' nog slapende was, toeni men overal fraaie poorten en andere ge bouwen, die eene dhre herstelling noodig hadden of waarvan de afbraak wat geld in het laadje kon bren gen, maar klakkeloos afbrak. Maar al had het later ontwaakte schoonheidsgevoel toen reed's bestaan, dan zou het moeten bedwongen zijn tegenover een eiseh van hooge ord'e, het gezondheidsbelang der ingezete nen. Dit ging burgemeester Maclaine Pont zeer aan het hart, en het is hem gelukt door demping van grachten en grachtjes, gepaard' aan de totstandko ming der duinwaterleiding, den hier voorheen slecht- befaamden gezondheidstoestand zeer te verbeteren. Dit groote belang heeft hem gedreven de demping van Nieuwesloot en Laat aan dé orde te stellen, want beide waren geenszins schoon, maar stinkgrachten. De gemeentereiniging met haar tonnenstelsel werd eerst ingevoerd in 1882, en men zal begrijpen wel'ke onreinheid) voor dat jaar aan de grachten werd! toe gevoegd, zoodat de smalle zoovele open riolen waren. De beide genoemde grachten misten ook voldoende doorstrooming om het euvel te verkleinen, en zij wa ren als woonplaatsen weinig gezocht. Aan de Nieu wesloot stonden nog verscheidene stallingen achter de erven van de heerenhuizem der Langestraat, uit de dagen toen de openbare vervoermiddelen weinig be- teekenden. Aan het westeinde rees de oude, verval len kazerne uit het water, waar nu het postkantoor staat pronkte op een stuk land) een groote mesthoop van de naburige boerderij van Jansen, ,,'t Nagtglas," wiaar nabij een groot, nimmer gereinigd riool, dat bij den bouw van genoemd' kantoor als eene onwelkome Verrassing te voorschijn 'kwam, uitmondde. Toen bij de behandeling der gemeente-begrooting voor 1871 tot d'e demping der Laat., d. w. z. tot de Zoutsteeg, besloten werd, bezigde d'e 'burgemeester geen ander dan het gezondheids-argument. Alleen de heer Verhoeff voerde aan, dat d'e demping tevens tot verfraaiing en bevordering van gemakkelijker verkeer zou strekken. E-n t-oen in 1897, in verband met klachten over rioolstank én met de voor de uit dieping der singelgrachten; noodi'ge bergruimte van den modder, tot de démping van het water langs den Limmerhoek besloten werd, dacht niemand er aan daarmede een verkeersweg te voltooien, althans daar over is geen woord gerept. De Laat omstreeks Riddérstraat en Boterst-raat bezat tal van jarenj voor den bouw der groote percee- len-de Wild, Cloeck en Bervoetsr, reeds in mijne jeugd, aardige winkelbuurtjes, zeer afwijkende in karakter van de andere deelen der gracht. Om nu van het oostelijk deel maar niet te gewagen, in het westelijk stond tegenover de r. c. S. Laurenskerk een nog al voornaam huis, d'at 's winters bewoond werdi door mevr. de wed. Tinne van Egmond'-Gregory, maar iets verder een lange tuinmuur met koetshuis van een aanzienlijke woning der Oudegracht, en waar nu de r.c. meisjesscholen zijn wed'arom een tuinmuur van een dergelijke woning en een pakhuisje van de bierbrouwerij „het Fortuin". De voorgevel van het huis „de Schopjes" is niet herbouwd ondier de leiding van den heer Looman, maar van zijn voorganger, den heer dtu Croix. Tot geruststelling van velen voeg ik hier nog bij, dat voor demping van de fraaie en voor de kaassche pen onmisbare Mient volstrekt geen gevaar moet be staan. C. W. B. GEVESTIGDE PERSONEN. V. M. S. ten Pas, electricien, r.c., Stuartstraat 17. A. Ru tigers, commies H. IJ. S. ]Vf., n.Ii., Kenne- mei-straatweg 160. G. Kluft, zaadhandélaar, n.h., Sta tionsweg 108. G. J. Spiekermann, sla'gersnecht, r.c., I nidsen 101. H. Riemers, bankwerker, n.h., Zeglis 42. C. E. Ooms, dienstbode, n.h., Houttil 48. J. H. Leurs, inlegger, r.c., Lindtengracht 2. J. Schapendonk, schoenmakersknecht, r.c., Zeglis 41. M. Kelderman, zonder beroep, r.c., Houttil' 52. C. d'e Jong, fabrieks arbeider, r.c., Limmerhoek 22. J. W. Varossieau, mo diste, n.h., Mient 14. C. Kl'ijn, zonder beroep, n.h., Kennemerstraatweg 92. A. Bosch'man, arbeider, n h. Egmondermeer 8. W. E. van der Bok, bewaarder Strafgevangenis, Zuiderhoutlaan 11. R. Peereboom, metselaar, n.h., Kerkplein 2. M. M. Assmann, zonder beroep, n.h., Langestraat 82. C. Withagen, dienstbo de, r.c., Van dér Maijstraat 10. K. W. Walstra, leer- aar R. H. B. S„ n.h., Schoutenstraat 10. R. Leegwa ter, huishoudster, n.h., Heiligland 8. F. Lafargne, dienstbode, n.h., Heiligland. N. Buis, dienstbode, r.c., Luttik-Oud'orp 40. K. Baesjou, winkeljuffrouw, r.c., Verdronkenoord 45. A. E. Heuvelink-Wolfswinkel, zonder beroep, n.h., Van der Meijstraat 10. P. Lange- veld, kantoorbediende, n.h., Stationsweg 39. O. J. Jonker, zonder beroep, r.c., Lindengracht 3. G. Kik-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 1