DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. BRIEVEN No. 225 Honderd en vQftiende eJ&argang. ZATERDAG 27 SEPTEMBER. 1H13 Brieven uit Marokko. Van de overzijde der straat. Jaarverslag van het Departement Alkmaar der Maat schappij tot Nut van het Algemeen over 1912/1913. ALKMAARSGRE COURANT. IHt nniomer beuaat nit 3 binden. Nadruk verboden. (Van onzen Correspondent.) DAR C'AïD ITOE. Zoo is dan mijn oude bataljon ten minste wat er van was overgebleven vertrokken naar Algerië, en ik, die jaren in Marokko onder haar vlag héb meege sjouwd, gevochten in de brandende zon, honger en dorst geleden, ik heb mijn tenten elders moeten op slaan. Niet dat ik nu, zooals ze dat in Holland noe men, werkeloos zou zijn, o neen! Toen ik Eez pas seerde, hoorde ik reeds, dat ook daar nog wel eenige bataljons konden geplaatst worden, was het niet di- reet om op te trekken naar Taza, dan toch om stee- daken de omgeving versierden. Een paar tuinen ver Hij had het blijkbaar goed getroffen, ook met zijn juffrouw, die netjes en geschikt scheen en bovenal met zijn kamer. Gezellige meubelen vond hij er, een ruime schrijftafel, rustig ameublement, waarvan het ouderwetsche type hem behagelijk aandeed. Dus, Frits was tevreden. Zijn kamer droeg een prettig cachet en als het stadje, het nest, zooals hij er op gescholden had, hem een even aantrekkelijks zijde liet zien, zou hij het er wel uithouden. Hij zou dan maar niet langer pruttelen over het noodlot dat hem in dezen uithoek had gedreven. Hij ging naar het open venster en ademde diep de verkwikkende voorjaarsgeuren in en inspecteerde verder, als een ernstig man, de naaste omgeving. Buiten lag de rustige, tamelijk breede afgelegen straat,' waarin patricische huizen, mooie gevels en nen te bakken voor de winterbarakken. Daar ik echter genoeg heb van het „combat a la tirailleur" evenals van het steenen bakken, keerde ik Fez verachtelijk den rug toe en begaf mij naar Mek- nez waar ik zooals U weet het vorige jaar kal me dagen in een oud kippenhok heb doorgebracht voor de revolutie te Fez. De afstand tusschen die twee steden werd in drie dagen afgelegd. Na een werkelijk roerende ontvangst door de mu ziek der „chasseurs alpins" werden we de nieuwge bouwde casbah binnengevoerd waar we, zooals ik reeds vertelde buiten mochten kampeeren. Nu, later was ik blij dat ze ons niet in de barakken hebben on dergebracht, daar deze krioelden van de vlooien. Ik geloof niet, dat er een land bestaat, waar deze para siet zoo veelvuldig voorkomt als in Marokko. Ik her inner mij nog goed, dat toen ik voor 't eerst in een tent kwam, waar om heen een steenen muur gemet seld was, ik verbaasd stond over de vele muizengaten in den grond; mijn kameraden evenwel beweerden, dat het vlooiennesten waren, waarvan de bewoners des nachts het slapen absoluut onmogelijk maakten. Ja, in Meknez wilde ik voorloopig maar blijven; dat leek mij nog het beste. Dat stille kampleven mocht ik wel; zoo 's morgens de reveille binnen de kasbah te hooren blazen en den Marokkaanschen melkboer zijn „marchand de lait" te hooren schreeu wen, dat was werkelijk een lust. Die lui maken za ken in zoo'n kamp. Hun melk, die natuurlijk goed besproeid is, verkoopen ze voor 7x/i cent per glaasje en dat is nog niet zoo heel groot. De rest van ons bataljon ging dus weg en ik be trok als ordonnans van een dokter een kleine barak van waaruit ik U de vorige maal schreef. Dat was nog houdbaar. De dokter leek als alle militaire dokters van 't legioen meer op een huurkoetsier en slofte op een paar groote klompen het geheele kamp door. De man scheen een voorliefde te hebben voor 't legioen. En zoo werd ik hem al's ordonnans toegewezen. Nu, dat is zoo'n slecht baantje niet. Ik dacht daar reeds de rest van mijn tijd kalm uit te dienen, toen op 'n morgen eensklaps mijn patroon bij mij kwam binnen sloffen en mij mededeelde, dat ik mij gereed moest maken voor den volgenden morgen, daar we naar de colonne gingen. Ge begrijpt, hoe mij dat op m'n dak viel. Ik wist niet eens, dat er een colonne in de buurt was tenzij de af deeling van kolonel Henry. Deze heeft laatst zoo erg slaag gekregen, dat de troe pen meer dan honderd dooden en gewonden te betreu ren hadden; kolonel Henry werd deswege tot gene raal bevorderd1! Zijn opvolger was ook al niet erg gelukkig, want gedurende zijn eerste verkenning bij Tadla verloor deze 23 dooden en 60 gewonden, doch braken hier en daar de huizenrij Frits snoof de gekruide atmosfeer met welbehagen op. Heerlijk was het toch te leven! En voor een korte wijle maakte hij ongecontroleerde toekomst plannen, hij de piepjonge, nieuwbakken leeraar. En plotseling, onverwacht, deed hij een ontdekking, daar, aan den overkant, precies tegenover zijn beide vensters. Hij raakte verward en staarde maar al door. En aan zijn oogen moest hij even voelen, of hij werkelijk zag en niet droomde.Hij stond er nog steeds, hoewel het venster ginds reeds lang met een stevigen ruk was dichtgeslagen. Later, tegen den avond boemelde hij op verkenning rond door het stadje en zocht naar een smakelijk eet huisje, om er zijn souper te gebruiken. Voordat Frits zich echter ter ruste legde, trad hij nog even naar het raam en keek naar den overkant. De ruiten daarginds waren in donker gehuld. Het was in de eerste weken een bezig, druk bestaan, voordat de nieuwe meneer zich had ingeleefd. Veel tijd had hij niet. Alleen de avonden, na de sluiting der school, had liij gelegenheid door de vriendelijke boschrijke omgeving te dwalen en zijn beenen tot uit putting toe werk te geven. En dan het venster aan de overzij Van achter zijn schrijftafel kon hij het juist in het oog houden. Of wel hij ging voor 't raam zitten met een of ander boek, dan ging het nog gemakkelijker. "De kersen bloeiden al. Hij had steeds een toef van die witte bloesemtwijgen in zijn kamer, van den een of anderen wandeltocht meegenomen, en in de ven sterbank, bijna zijn gezicht ermee streelende, stond dag en nacht een frissche tak in een blauw porselei nen vaas. En hij hield zich precies aan zijn dagver- deeling. Heel langzaam, heel ongemerkt, beetje bij beetje, had hij het venster van de overzij aan zijn dagverdee- ling gewend. Wanneer hij nu, na de eerste weken, in de namiddagen zijn plaats aan de schrijftafel of in de vensterbank innam, stonden ook de andere ven sters open en de warme zon, die steeds om dezen tijd aan de overzij op de huizen speelde, tooverde gouden glansen op het blonde meisjeshaar. Verder was er geen contact tusschen de beide ven sters. Geen groet en geen woord, nauwelijks een blik, alleen de bloesemtwijg op de vensterbank en aan de overzij het goudglanzende haar, de opdringende lente in de straat en steeds dit zelfde, lieve namiddaguur tje. En dan nog de lampen als het avond werd, daar ginds en hier in de kamer; het was alsof beider schijnsel zich scheen te vinden in een omarming daar buiten, in de straat.En dikwijls nog 's naehts, hij werd tot nog toe niet bevorderd en zijn colonne I een merel uit de tuinen. ligt nu te Dar Caïd Itoe, een 80 K.M. ten Zuiden van Frits had geen wenschen meer naar buiten. In den Meknez, in 't gebergte der Beni M'Tir te wachten beginne had.hij, in 't stadje, onder de hoeden der jon- op versterking. De Beni M?Tir hebben ales in den Se meisjes gezocht, steeds opnieuw. Maar geen toe steek gelaten. j val was hem gunstig. Hemel, hij zag honderdmaal de- IIet was de eerste keer, dat ik die reis maakte en zelfde gezichten, maar alleen niet deze heldere, hoewel de geheele streek ééne vlakte, de zoogenaamde f schuw-zoekende oogen, die hij zoo noodig had. „Haut plateau" vormt, was alles toch weer anders I 1erL slotte gaf hij het zoeken op en was hij met zijn dan die verschillende wegen, die ik vroeger „bewan- venster tevreden. Daar voerde hij in stilte de mooi- ant- delde." Vooral dat ik geen bergen hoefde te klimmen leek mij haast ongelooflijk en daar ik in één der Ara- ba-voertuigen een plaatsje had gevonden waar ik niet in 't oog liep, reed ik weliswaar hotsend en schok kend, maar toch niet behoevende te loopen, door de „prachtige" landstreek, die geheel doodsch en leeg was, waar zelfs niet een kraai zijn levensbehoeften kon bijeenscharrelen. Ginds a-an den horizon vertoonde zich een bergke ten. Zouden we daar heen gaan? Het scheen nog wel een 50 mijlen verwijderd, doch wanneer men geen ra vijnen heeft te passeeren ep geen bergen te beklim men, dan is zoo'n afstand gauw afgelegd, vooral wan neer men zich, zooals ik, in een rijtuig laat voorttrek ken door drie ezels. Toen we nader kwamen, ontdekte ik, dat een prach tige, heldere waterstraal tusschen de rotsblokken door naar beneden gleed om zich verder tusschen het gras een weg te banen naar het lager gelegen gedeel te. Dat gaf weer een drukte. Alles liep hard' om veldflesschen en dergelijke te vullen; de ezels trok ken met verdubbelde kracht, naar boven, om zich eer der te kunnen verkwikken in het beekje, dat ook bo ven op den berg stroomde. Daar vóór ons lag het fort „Desfrères," een oude Marokkaansche vesting, door haar bewoners prijsge geven na een bloedig gevecht. Nu werd het bewoond door een compagnie van het „Bataljon d'Afrique," welker leden als het uitschot van Frankrijk niet in hun land mogen dienen. Ook een sectie bergartille- rie bezette de vier hoeken der vesting. Plaats is er genoeg in zoo'n, als 't ware Marokkaansche stad; overal stonden woningen leeg, zoodat ik wel een plaatsje had gevonden; een markt was er echter niet te vinden. Ik legdte me zoo gauw mogelijk neder, omdat we den volgenden morgen wederom drie uur zouden vertrekken, nu naar Dar Caïd Itoe, waar we voorloopig zouden blijven. Over die reis in mijn vol genden brief. v. d. V. Zoo, die zaak was nu ook in orde Frits draaide genoegelijk een beetje rond, met te vreden blikken zijn nieuwe kamer in oogenschouw ne mende. Werkelijk, hij had alle reden om tevreden te zijn. ste twee-gesprekken, en steeds kwam heimelijk woord terug. In den grond wa9 Frits geen absolute droomer. Hij was een vroolijk, toegrijpend oogenbliksunensch, die zijn weeke, zich overgevende momenten had en ze rustig ook opnam. Dat hij echter nu door deze droo- ïnerige uren zoo geheel werd meegesleept, plaagde hem en maakte hem op den duur van streek. Hij betrapte er zich nu meermalen op dat hij met zorg over zijn toestand nadacht. Waar was hier eigenlijk de werkelijkheid? Was het gezichtje van de overzij misschien niet een verbeelding, een uitstra ling van zijn hart, van de zonnetrillende vensters van daarginds opgevangen en teruggekaatst? Zou hij vragen, zou hij brutaal naar den overkant stappen, zou hij hooren, dat de bezitster van de mooie glansende 'haren misschien Elsa of Marie heette, in 't najaar Zeventien jaar werd en prachtig handwer ken kon? Het was ergerlijk en pijnigend'.... En zijn gedachten namen reeds dagenlang denzelf den loop. Hij was gelukkig en rustig, als hij maar aan 't ven ster zat. En het gebeurde reeds, nu en dan, dat de heldere oogen onder de omsluierende wimpers een oogenblik tot hem kwamen, met een onbewusten, ver ren groet, als verrieden zij een ingehouden gevoel. En dan klopte zijn hart luid op, gleed zijn blik over de slanke, teere gestalte, en de kersentwijg, hier in het vensterkozijn, wiegelde zacht en blank.... Maar andere oogenblikken, 's morgens, vóór zijn schooltijd, kwelde hij zich. Waarom liet Else, zoo noemde hij haar, zich nooit zien in het stadje? Waar om wilde zij nooit eens aangesproken worden? Hij wist niets van haar. Hij had wel zijn huisjuffrouw Kunnen vragen, zij was een echte klets. Maar liever had hij zich zijn tong afgebeten. Eens, in het gelukkige namiddaguur, toen haar oogen de zijne troffen, maakte hij met zijn hoofd een bijna onzichtbare, vlugge zijwaartsche beweging, en zijn blik, een seconde zich onttrekkend aan de hare. duidde naar buiten, naar de begroeide heuvels. Het moest beteekenen: „de kersen bloeien daarginds, wij willen daarheen, jij en ik, wij twee, eindelijk, einde lijk Ilad zij begrepen? Haar oogen verschrikten en wendden zich af en een bloedgolf kleurde haar ge zicht. Zij zat met de oogen teneeTgeslagen, zag daarna plotseling weder op naar hem, smeekend, en schudde met een afwerend, vluchtig lachje haar kop je. Toen duurde Btet nog een paar dagen en toen wist Frits. De lente was nu overal. Een wondermooie hemel hield verrukkend stand, meisjes gingen naar buiten, zochten de natuur. En de leeuweriken eindigden niet hun lied. Frits kwam van de school naar huis. Om de een of andere reden had hij een uur vrij gekregen. Hij draaide de straat in, die stil en friseh in den morgen wachtte. Nu was hij bij' Else's huis. Midden in de straat stond een gemakkelijke leun stoel op hooge wielen. De huisdeur van de overzij was open. Een oudere dienstmeid kwam naar buiten en on dersteunde het jonge meisje, dat langzaam, voetje voor voetje naar den stoel strompelde. Haar linkerbeen, aanmerkelijk korter dan het an dere, eindigde in een vor-melooze klomp Frits, geheel uit zijn evenwicht gerukt, wilde onbe merkt voorbijschuiven. Doch, zich nederzettend, zag zij hem en een uitdrukking van -schuw-vragen lag er in haar oogen. En hij vergat in zijn verlegen schrik te groeten. Daarop liep hij, in zijn kamer gekomen, met diepe rimpels in het voorhoofd wel een uur op en neer. Ten slotte, bijna zonder overgang, lachte hij zacht en vriendelijk. ."Van zijn middageten kwam hij terug met een groote, witte papieren zak. Later, 's namiddags, zat hij bij' het venster en .wachtte. Ook de plaats tegenover hem was reeds be zet. Maar het meisje hield onafgebroken haar hoofd je over haar handwerk gebogen. Zij moest echter naar den overkant kijken. Frits legde zijn geheele hart in zijn oogen, opdat zij het voelen zou. En zij hief werkelijk langzaam, bij kleine rukjes haar blonde kopje op. Nu toefde haar blik in de straat, aarzelde een oogenblik en zocht hooger het venster, met een schuwe, angstige vraag. Frits wacht te in blijde spanning. Ja, nu zag zij het. Over haar lief gezicht gleed iets en werd tot een zachte dankbare glans. Zij was het. Daar in het venster, vlak naast het jonge, frissche mannengezicht, stond de blauwporseleinen vaas. En heelemaal gevuld'; rood, stralend wenkte zij.... Rozen, roode, roode rozen VAN KEE8 nit de Kogge EN PEET ÜEELTJE van om de Moord vandaan. XVI. Nadruk verboden. 't Spijt me allemaggies Peet, uit je leste brief lee- zen te hewwen, dat jij mit onze brieveskrijverij 't bijl tje der bai neer legge wille. „Nou, „ieder z'n „meug" zai de boer, en toe at ie vijge, en deerom as jij er graag uitskeije wille Peet, omdat je temet niet weete wat je aldeur skrijve zelle nou.... dan doen je dat hoorIk zei der gien aar gezicht om zette, en der niet om snoffe, en even.goed goeije vrinde! Ik had aars altaid docht, mit Peet Neeltje ben 'k goed klaar, ze het gien hen in de butter te jagen, g'ien lappe meer op er rokke1) deer ken 'k mee op- skiete, en voor main was 't, omdat 'k ok zoo wat niks te doen liew, 'n mooi dieversementje. Dus deerom is 't 'n ofvaller voor me! Maar zoo is 't Peet. De wereld' is vol' ofvallers 'n Taidje leeden hew 'k voor onze dochter Dieuwertje, die al 'n jaar of wat op de Laat weunt, 'thuis kocht weer ze in weunde. Ik docht zoo bai m'n aigen, deel zit wat in, want 't nuuwe postkantoor komt op 't end, en nou zelle ze op de lange weg (want hier in Alkmaar houwe ze wel 'n beetje van de lange weg) van de Laat 'n twaide Kalverstreit maake," en den ken 'k 'n bom op dat perceeltje winne. En nou, wille, verdikkeme, die Verdronkenoordbe- weuners me 'n spaak in 'tl wiel steeke, deurdat ze zegge, dat die gracht veul te smal is voor 't verkeer en dat ie noodug dempt worre moet, om den mitien 'n rechte verbinding te kraigen van de Voormeer nai 't stasion. Nou, je begraipe as dat beurt, wordt m'n huis op de Laat eer minder as meer weerd, en deerom bin ik er vlak teugen! Den is me verleeden week weer wat ofvallen. Je hewwe miskien al hoort dat we nou 'n dag of wat hier in Alkmaar 't nuuwe licht, 't eelektriesche, bran- de kenne. Je kenne me al van vroeger Peet, en je weete, dat ik altijd al zoo'n nuuwliehter weest ben en deerom had ik er moed op, om dat te zien. Maar mens, wat is me dat ofvallen!! 't Gas, mit die hang- kousjes geeft net evenveul licht, en is veul witter. Eelektriesche ziet er rood bai. En ik hew altied mient en ook in Amsterdam welders zien dat 't juist aarsom weeze most? Nou denk 'k, dat er wel wat an mankeert, en dat er gien spanning genog is, zoo as ze dat noeme, zoodat 't wel beeter worre zei; maar zoo as 'k zaid hew, 't valt me nou niks mee, hoor Deuze leste twai ofvallers ken i k niks an doen, maar an de eerste, dat jij ophouwe mit skrijven, nag wel 'n beetje, 't Spreekwoord zaid wel „Ien stien ken gien meel maale," maar in dut geval wel. Ik zei miskien prebeere, 't nag 'n taidje allien vol te hou wen en hoe.dat zei je den later wel leeze. 'Skrijf ik den ders> wat, dat jou, of oom of 'n aar niet nai 't zin is, nou, den wil 'k graag, dat jij of die aar me maar op m'n toone trappe, en me de les ers leeze, deer ken ik den miskien van leere, ep dat wil 'k altaid graag. En hiermee Peet, bedank 'k je wel, voor de brief jes die je me skreeven hewwe en groet 'k je even graag as vroeger, met je Peetzegger. KEES. Geen kinderen, tot haar last. Het bestuur van het departement bestond bij den aanvang van het jaar uit do heeren: J. A. Verkuijl, voorzitter; J. R. van der Moer, onder-voorzitter; Mr. P. A. Offers, secretaris; P. M. de Wolf, penning meester; Dr. J. H. Pameijer; Dr. J. Degenaar en A. Versteege. De heer de Wolf legde in September zijne functie als penningmeester neder en werd als zoodanig ver vangen door Dr. Degenaar. In Juli was de heer de Wolf aan de beurt van aftreding, doch niet herkies baar, terwijl de heer van der Moer, wegens drukke andere bezigheden, meende ontslag te moeten nemen. Aan hen beiden heeft het departement veel te dan ken en verdienen zij een woord van warme erkente lijkheid. In de plaats van den heer de Wolf werd ge kozen de heer A. F. Thomsen; de heer G. Krak, ge kozen in de vacature J. van der Moer, meende echter daarvoor te moeten bedanken, zoodat er- in Juli 1913 nog één vacature bestond. liet bestuur is thans als volgt samengesteld: J. A. Verkuijl, voorzitter; A. F. Thomsen, onder-voorzitter; Mr. P. A. Offers, secre taris; Dr. J. Degenaar, penningmeester; Dr. J. Pa meijer, A. Versteege. Het ledental blijft zich om de 160 bewegen. Vertrek uit de gemeente is in den regel oorzaak van leden verlies; toch zou het aantal leden nog wel voor uit breiding vatbaar zijn. De finantieele toestand is niet rooskleurig; de Fröbelschool vergt groote offers en al is de Spaar bank gelukkig bereid, voor zoover haar dat mogelijk is, te steunen, dit neemt toch niet weg, dat nieuwe dingen niet kunnen worden aangepakt; zoo kon ook de cursus voor jonge moeders in de verzorging van het zeer jonge kind' niet worden gehouden. Intus- schen neemt het aantal leerlingen op de Fröbelschool toe en laat het zich aanzien, dat de subsidie zal kun nen worden verminderd. Evenals het vorige jaar bood het bestuur vier le zingen aan de leden, hunne dames en hunne huisge- nooten aan. Mr. A. W. Kamp gaf verschillende voordrachten; de heer A. A. Beekman las over een en ander over bodemgesteldheid en waterstaat in verband met de geschiedenis van Alkmaar; Mevrouw Boldingh-Goemans droeg na de inleiding verschil lende verzen en gedichten voor, terwijl de heer Henri Dekking eenige voordrachten gaf. Met voldoening kan op deze avonden teruggezien worden. De bij het reglement voorgeschreven algemeene vergaderingen werden op de bepaalde tijdstippen ge houden, terwijl het bestuur bijeen kwam wanneer zulks noodig was. Omtrent de instellingen kan het volgende worden medegedeeld A. SPAARBANK. Het bestuur dezer inrichting bestond op 31 Decem ber 1912 uit de heeren: M. Preijer, voorzitter; J. van der Veen, onder-voorzitter; C. Bosman, secretaris; H. G. Preijer, J. Hoek, J. Houtsmuller, J. P. Kool Pzn., S. de Lange P.Bzn. De periodiek aftredende commissaris M. Preijer was niet herkiesbaar en werd vervangen door den heer G. Krak. In het beheer dezer instelling had eene belangrijke wijziging plaats. Commissarissen meenden toch het beheer te moeten opdragen aan een directeur, onder toezicht van commissarissen, zoodat de functie van commissaris^penningmeester kwam te vervallen. De hiermede verband houdend© statuten-wijziging werd door de algemeene vergadering van het departement goedgekeurd. Ook sloot deze instelling zich aan bij den accountantsdienst der Nutsspaarbanken. De balans en de winst- en verliesrekening over 1912 werden nagezien door de heeren D. A. Wisse- link, J. d© Lange C.Jzn. ©n J. R. van der Moer, op wier voorstel de algemeene vergadering van het de partement daaraan hare goedkeuring hechtte. Het bedrijf blijft zich regelmatig ontwikkelen; het bedrag der inleggelden nam wederom belangrijk toe; het sal do tegoed op 31 December 1912 was pl. m. 68000,— hooger dan op gelijken datum in 1911. Op 31 December 1912 waren 264 spaarbankbusjes in omloop, welke ook in naburige gemeenten werden geplaatst. B. HULPBANK. Het bestuur is thans samengesteld uit de heeren: P. J. C. van Toornenburgh, voorzitter; J. P. Kool Pzn., secretaris; Mr. A. Prins, penningmeester; W. Th. v. Hulst, V. S. Ohmstede, H. P. Kluitman en M. A. d© Lange, welke drie laatstgenoemden gekozen werden in de plaats van de heeren J. C. Ohmstede, LI. van den Berg en W. II. J. Helling. Van de 119 aanvragen konden 114 worden inge willigd. Een bedrag van 11105,werd verstrekt tegen ©en rente van 2 pet. met 1 pet. restitutie voor geregelde aflossing in 51 weken. Op de borgen moest 113,30 worden verhaald. Aan 57 leeners kon een bedrag van 81,05 worden gerestitueerd wegens prompte wekelijksche aflossing. Het eigen kapitaal der Bank bedroeg óp 1 Juli 1913 6768,15. Van de aanvragers behoorden 51 tot de Neder- landsch Hervormde, 48 tot de Roomsch-Katholieke, 7 tot de Doopsgezinde, 4 tot de Evangelisch Luther - sche Kerk en 1 tot de Apostolische Gemeente. Eén was Israëliet, twee waren bij geen kerkgenootschap aangesloten. O. TOYNBEE-VEREE'NIGING. De commissie bestond uit: J. A. Verkuijl, voorzit ter; Mej. C. J. van der Lee, secretaresse; V. S. Ohm stede, penningmeester; Mevrouw C. Gallandat Iluet en de heer A. Versteege. De heer Ohmstedë, aan de beurt van aftreding, werd) herkozen, terwijl in de plaats van den heer Versteege, die wegens drukke be zigheden bedankt had, de heer J. A. Ladage werd aangewezen. Bij de inschrijving op 10 October 1912 hadden zich 156 leerlingen aangemeld. Les werd gegeven in: le zen en schrijven eerst door den heer Theunis, daarna door Mej. W. van der BeijNederlandseh door Mej. Schalkwij!" den heer S. Elte; rekenen door den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 5