DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
BRIEVEN
No. 225
Honderd en vQftiende eJ&argang.
ZATERDAG
27 SEPTEMBER.
1H13
Brieven uit Marokko.
Van de overzijde der straat.
Jaarverslag
van het Departement Alkmaar der Maat
schappij tot Nut van het Algemeen
over 1912/1913.
ALKMAARSGRE COURANT.
IHt nniomer beuaat nit 3 binden.
Nadruk verboden.
(Van onzen Correspondent.)
DAR C'AïD ITOE.
Zoo is dan mijn oude bataljon ten minste wat er
van was overgebleven vertrokken naar Algerië, en
ik, die jaren in Marokko onder haar vlag héb meege
sjouwd, gevochten in de brandende zon, honger en
dorst geleden, ik heb mijn tenten elders moeten op
slaan. Niet dat ik nu, zooals ze dat in Holland noe
men, werkeloos zou zijn, o neen! Toen ik Eez pas
seerde, hoorde ik reeds, dat ook daar nog wel eenige
bataljons konden geplaatst worden, was het niet di-
reet om op te trekken naar Taza, dan toch om stee- daken de omgeving versierden. Een paar tuinen ver
Hij had het blijkbaar goed getroffen, ook met zijn
juffrouw, die netjes en geschikt scheen en bovenal
met zijn kamer. Gezellige meubelen vond hij er, een
ruime schrijftafel, rustig ameublement, waarvan het
ouderwetsche type hem behagelijk aandeed.
Dus, Frits was tevreden. Zijn kamer droeg een
prettig cachet en als het stadje, het nest, zooals hij
er op gescholden had, hem een even aantrekkelijks
zijde liet zien, zou hij het er wel uithouden. Hij zou
dan maar niet langer pruttelen over het noodlot dat
hem in dezen uithoek had gedreven.
Hij ging naar het open venster en ademde diep de
verkwikkende voorjaarsgeuren in en inspecteerde
verder, als een ernstig man, de naaste omgeving.
Buiten lag de rustige, tamelijk breede afgelegen
straat,' waarin patricische huizen, mooie gevels en
nen te bakken voor de winterbarakken.
Daar ik echter genoeg heb van het „combat a la
tirailleur" evenals van het steenen bakken, keerde ik
Fez verachtelijk den rug toe en begaf mij naar Mek-
nez waar ik zooals U weet het vorige jaar kal
me dagen in een oud kippenhok heb doorgebracht
voor de revolutie te Fez. De afstand tusschen die
twee steden werd in drie dagen afgelegd.
Na een werkelijk roerende ontvangst door de mu
ziek der „chasseurs alpins" werden we de nieuwge
bouwde casbah binnengevoerd waar we, zooals ik
reeds vertelde buiten mochten kampeeren. Nu, later
was ik blij dat ze ons niet in de barakken hebben on
dergebracht, daar deze krioelden van de vlooien. Ik
geloof niet, dat er een land bestaat, waar deze para
siet zoo veelvuldig voorkomt als in Marokko. Ik her
inner mij nog goed, dat toen ik voor 't eerst in een
tent kwam, waar om heen een steenen muur gemet
seld was, ik verbaasd stond over de vele muizengaten
in den grond; mijn kameraden evenwel beweerden,
dat het vlooiennesten waren, waarvan de bewoners
des nachts het slapen absoluut onmogelijk maakten.
Ja, in Meknez wilde ik voorloopig maar blijven;
dat leek mij nog het beste. Dat stille kampleven
mocht ik wel; zoo 's morgens de reveille binnen de
kasbah te hooren blazen en den Marokkaanschen
melkboer zijn „marchand de lait" te hooren schreeu
wen, dat was werkelijk een lust. Die lui maken za
ken in zoo'n kamp. Hun melk, die natuurlijk goed
besproeid is, verkoopen ze voor 7x/i cent per glaasje
en dat is nog niet zoo heel groot.
De rest van ons bataljon ging dus weg en ik be
trok als ordonnans van een dokter een kleine barak
van waaruit ik U de vorige maal schreef. Dat was
nog houdbaar. De dokter leek als alle militaire
dokters van 't legioen meer op een huurkoetsier
en slofte op een paar groote klompen het geheele
kamp door. De man scheen een voorliefde te hebben
voor 't legioen.
En zoo werd ik hem al's ordonnans toegewezen. Nu,
dat is zoo'n slecht baantje niet. Ik dacht daar reeds
de rest van mijn tijd kalm uit te dienen, toen op 'n
morgen eensklaps mijn patroon bij mij kwam binnen
sloffen en mij mededeelde, dat ik mij gereed moest
maken voor den volgenden morgen, daar we naar de
colonne gingen. Ge begrijpt, hoe mij dat op m'n dak
viel. Ik wist niet eens, dat er een colonne in de
buurt was tenzij de af deeling van kolonel Henry.
Deze heeft laatst zoo erg slaag gekregen, dat de troe
pen meer dan honderd dooden en gewonden te betreu
ren hadden; kolonel Henry werd deswege tot gene
raal bevorderd1! Zijn opvolger was ook al niet erg
gelukkig, want gedurende zijn eerste verkenning bij
Tadla verloor deze 23 dooden en 60 gewonden, doch
braken hier en daar de huizenrij
Frits snoof de gekruide atmosfeer met welbehagen
op. Heerlijk was het toch te leven! En voor een
korte wijle maakte hij ongecontroleerde toekomst
plannen, hij de piepjonge, nieuwbakken leeraar.
En plotseling, onverwacht, deed hij een ontdekking,
daar, aan den overkant, precies tegenover zijn beide
vensters. Hij raakte verward en staarde maar al
door. En aan zijn oogen moest hij even voelen, of hij
werkelijk zag en niet droomde.Hij stond er nog
steeds, hoewel het venster ginds reeds lang met een
stevigen ruk was dichtgeslagen.
Later, tegen den avond boemelde hij op verkenning
rond door het stadje en zocht naar een smakelijk eet
huisje, om er zijn souper te gebruiken. Voordat Frits
zich echter ter ruste legde, trad hij nog even naar
het raam en keek naar den overkant.
De ruiten daarginds waren in donker gehuld.
Het was in de eerste weken een bezig, druk bestaan,
voordat de nieuwe meneer zich had ingeleefd. Veel
tijd had hij niet. Alleen de avonden, na de sluiting
der school, had liij gelegenheid door de vriendelijke
boschrijke omgeving te dwalen en zijn beenen tot uit
putting toe werk te geven. En dan het venster
aan de overzij
Van achter zijn schrijftafel kon hij het juist in het
oog houden. Of wel hij ging voor 't raam zitten met
een of ander boek, dan ging het nog gemakkelijker.
"De kersen bloeiden al. Hij had steeds een toef van
die witte bloesemtwijgen in zijn kamer, van den een
of anderen wandeltocht meegenomen, en in de ven
sterbank, bijna zijn gezicht ermee streelende, stond
dag en nacht een frissche tak in een blauw porselei
nen vaas. En hij hield zich precies aan zijn dagver-
deeling.
Heel langzaam, heel ongemerkt, beetje bij beetje,
had hij het venster van de overzij aan zijn dagverdee-
ling gewend. Wanneer hij nu, na de eerste weken,
in de namiddagen zijn plaats aan de schrijftafel of in
de vensterbank innam, stonden ook de andere ven
sters open en de warme zon, die steeds om dezen tijd
aan de overzij op de huizen speelde, tooverde gouden
glansen op het blonde meisjeshaar.
Verder was er geen contact tusschen de beide ven
sters. Geen groet en geen woord, nauwelijks een blik,
alleen de bloesemtwijg op de vensterbank en aan de
overzij het goudglanzende haar, de opdringende lente
in de straat en steeds dit zelfde, lieve namiddaguur
tje. En dan nog de lampen als het avond werd,
daar ginds en hier in de kamer; het was alsof beider
schijnsel zich scheen te vinden in een omarming daar
buiten, in de straat.En dikwijls nog 's naehts,
hij werd tot nog toe niet bevorderd en zijn colonne I een merel uit de tuinen.
ligt nu te Dar Caïd Itoe, een 80 K.M. ten Zuiden van Frits had geen wenschen meer naar buiten. In den
Meknez, in 't gebergte der Beni M'Tir te wachten beginne had.hij, in 't stadje, onder de hoeden der jon-
op versterking. De Beni M?Tir hebben ales in den Se meisjes gezocht, steeds opnieuw. Maar geen toe
steek gelaten. j val was hem gunstig. Hemel, hij zag honderdmaal de-
IIet was de eerste keer, dat ik die reis maakte en zelfde gezichten, maar alleen niet deze heldere,
hoewel de geheele streek ééne vlakte, de zoogenaamde f schuw-zoekende oogen, die hij zoo noodig had.
„Haut plateau" vormt, was alles toch weer anders I 1erL slotte gaf hij het zoeken op en was hij met zijn
dan die verschillende wegen, die ik vroeger „bewan- venster tevreden. Daar voerde hij in stilte de mooi-
ant-
delde." Vooral dat ik geen bergen hoefde te klimmen
leek mij haast ongelooflijk en daar ik in één der Ara-
ba-voertuigen een plaatsje had gevonden waar ik niet
in 't oog liep, reed ik weliswaar hotsend en schok
kend, maar toch niet behoevende te loopen, door de
„prachtige" landstreek, die geheel doodsch en leeg
was, waar zelfs niet een kraai zijn levensbehoeften
kon bijeenscharrelen.
Ginds a-an den horizon vertoonde zich een bergke
ten. Zouden we daar heen gaan? Het scheen nog wel
een 50 mijlen verwijderd, doch wanneer men geen ra
vijnen heeft te passeeren ep geen bergen te beklim
men, dan is zoo'n afstand gauw afgelegd, vooral wan
neer men zich, zooals ik, in een rijtuig laat voorttrek
ken door drie ezels.
Toen we nader kwamen, ontdekte ik, dat een prach
tige, heldere waterstraal tusschen de rotsblokken
door naar beneden gleed om zich verder tusschen het
gras een weg te banen naar het lager gelegen gedeel
te. Dat gaf weer een drukte. Alles liep hard' om
veldflesschen en dergelijke te vullen; de ezels trok
ken met verdubbelde kracht, naar boven, om zich eer
der te kunnen verkwikken in het beekje, dat ook bo
ven op den berg stroomde.
Daar vóór ons lag het fort „Desfrères," een oude
Marokkaansche vesting, door haar bewoners prijsge
geven na een bloedig gevecht. Nu werd het bewoond
door een compagnie van het „Bataljon d'Afrique,"
welker leden als het uitschot van Frankrijk niet in
hun land mogen dienen. Ook een sectie bergartille-
rie bezette de vier hoeken der vesting. Plaats is er
genoeg in zoo'n, als 't ware Marokkaansche stad;
overal stonden woningen leeg, zoodat ik wel een
plaatsje had gevonden; een markt was er echter niet
te vinden. Ik legdte me zoo gauw mogelijk neder,
omdat we den volgenden morgen wederom drie uur
zouden vertrekken, nu naar Dar Caïd Itoe, waar we
voorloopig zouden blijven. Over die reis in mijn vol
genden brief. v. d. V.
Zoo, die zaak was nu ook in orde
Frits draaide genoegelijk een beetje rond, met te
vreden blikken zijn nieuwe kamer in oogenschouw ne
mende.
Werkelijk, hij had alle reden om tevreden te zijn.
ste twee-gesprekken, en steeds kwam heimelijk
woord terug.
In den grond wa9 Frits geen absolute droomer. Hij
was een vroolijk, toegrijpend oogenbliksunensch, die
zijn weeke, zich overgevende momenten had en ze
rustig ook opnam. Dat hij echter nu door deze droo-
ïnerige uren zoo geheel werd meegesleept, plaagde
hem en maakte hem op den duur van streek.
Hij betrapte er zich nu meermalen op dat hij met
zorg over zijn toestand nadacht. Waar was hier
eigenlijk de werkelijkheid? Was het gezichtje van de
overzij misschien niet een verbeelding, een uitstra
ling van zijn hart, van de zonnetrillende vensters van
daarginds opgevangen en teruggekaatst?
Zou hij vragen, zou hij brutaal naar den overkant
stappen, zou hij hooren, dat de bezitster van de mooie
glansende 'haren misschien Elsa of Marie heette, in
't najaar Zeventien jaar werd en prachtig handwer
ken kon? Het was ergerlijk en pijnigend'....
En zijn gedachten namen reeds dagenlang denzelf
den loop.
Hij was gelukkig en rustig, als hij maar aan 't ven
ster zat. En het gebeurde reeds, nu en dan, dat de
heldere oogen onder de omsluierende wimpers een
oogenblik tot hem kwamen, met een onbewusten, ver
ren groet, als verrieden zij een ingehouden gevoel.
En dan klopte zijn hart luid op, gleed zijn blik over
de slanke, teere gestalte, en de kersentwijg, hier in
het vensterkozijn, wiegelde zacht en blank....
Maar andere oogenblikken, 's morgens, vóór zijn
schooltijd, kwelde hij zich. Waarom liet Else, zoo
noemde hij haar, zich nooit zien in het stadje? Waar
om wilde zij nooit eens aangesproken worden? Hij
wist niets van haar. Hij had wel zijn huisjuffrouw
Kunnen vragen, zij was een echte klets. Maar liever
had hij zich zijn tong afgebeten.
Eens, in het gelukkige namiddaguur, toen haar
oogen de zijne troffen, maakte hij met zijn hoofd een
bijna onzichtbare, vlugge zijwaartsche beweging, en
zijn blik, een seconde zich onttrekkend aan de hare.
duidde naar buiten, naar de begroeide heuvels. Het
moest beteekenen: „de kersen bloeien daarginds, wij
willen daarheen, jij en ik, wij twee, eindelijk, einde
lijk
Ilad zij begrepen? Haar oogen verschrikten en
wendden zich af en een bloedgolf kleurde haar ge
zicht. Zij zat met de oogen teneeTgeslagen, zag
daarna plotseling weder op naar hem, smeekend, en
schudde met een afwerend, vluchtig lachje haar kop
je.
Toen duurde Btet nog een paar dagen en toen wist
Frits.
De lente was nu overal. Een wondermooie hemel
hield verrukkend stand, meisjes gingen naar buiten,
zochten de natuur. En de leeuweriken eindigden
niet hun lied.
Frits kwam van de school naar huis. Om de een
of andere reden had hij een uur vrij gekregen.
Hij draaide de straat in, die stil en friseh in den
morgen wachtte. Nu was hij bij' Else's huis.
Midden in de straat stond een gemakkelijke leun
stoel op hooge wielen. De huisdeur van de overzij was
open.
Een oudere dienstmeid kwam naar buiten en on
dersteunde het jonge meisje, dat langzaam, voetje
voor voetje naar den stoel strompelde.
Haar linkerbeen, aanmerkelijk korter dan het an
dere, eindigde in een vor-melooze klomp
Frits, geheel uit zijn evenwicht gerukt, wilde onbe
merkt voorbijschuiven. Doch, zich nederzettend, zag
zij hem en een uitdrukking van -schuw-vragen lag er
in haar oogen. En hij vergat in zijn verlegen schrik
te groeten.
Daarop liep hij, in zijn kamer gekomen, met diepe
rimpels in het voorhoofd wel een uur op en neer.
Ten slotte, bijna zonder overgang, lachte hij zacht en
vriendelijk. ."Van zijn middageten kwam hij terug
met een groote, witte papieren zak.
Later, 's namiddags, zat hij bij' het venster en
.wachtte. Ook de plaats tegenover hem was reeds be
zet. Maar het meisje hield onafgebroken haar hoofd
je over haar handwerk gebogen.
Zij moest echter naar den overkant kijken. Frits
legde zijn geheele hart in zijn oogen, opdat zij het
voelen zou.
En zij hief werkelijk langzaam, bij kleine rukjes
haar blonde kopje op. Nu toefde haar blik in de
straat, aarzelde een oogenblik en zocht hooger het
venster, met een schuwe, angstige vraag. Frits wacht
te in blijde spanning.
Ja, nu zag zij het. Over haar lief gezicht gleed
iets en werd tot een zachte dankbare glans. Zij was
het.
Daar in het venster, vlak naast het jonge, frissche
mannengezicht, stond de blauwporseleinen vaas. En
heelemaal gevuld'; rood, stralend wenkte zij....
Rozen, roode, roode rozen
VAN
KEE8 nit de Kogge
EN
PEET ÜEELTJE van om de Moord vandaan.
XVI.
Nadruk verboden.
't Spijt me allemaggies Peet, uit je leste brief lee-
zen te hewwen, dat jij mit onze brieveskrijverij 't bijl
tje der bai neer legge wille. „Nou, „ieder z'n „meug"
zai de boer, en toe at ie vijge, en deerom as jij er
graag uitskeije wille Peet, omdat je temet niet weete
wat je aldeur skrijve zelle nou.... dan doen je dat
hoorIk zei der gien aar gezicht om zette, en der
niet om snoffe, en even.goed goeije vrinde!
Ik had aars altaid docht, mit Peet Neeltje ben 'k
goed klaar, ze het gien hen in de butter te jagen,
g'ien lappe meer op er rokke1) deer ken 'k mee op-
skiete, en voor main was 't, omdat 'k ok zoo wat niks
te doen liew, 'n mooi dieversementje. Dus deerom is
't 'n ofvaller voor me!
Maar zoo is 't Peet. De wereld' is vol' ofvallers
'n Taidje leeden hew 'k voor onze dochter Dieuwertje,
die al 'n jaar of wat op de Laat weunt, 'thuis kocht
weer ze in weunde. Ik docht zoo bai m'n aigen, deel
zit wat in, want 't nuuwe postkantoor komt op 't
end, en nou zelle ze op de lange weg (want hier in
Alkmaar houwe ze wel 'n beetje van de lange weg)
van de Laat 'n twaide Kalverstreit maake," en den
ken 'k 'n bom op dat perceeltje winne.
En nou, wille, verdikkeme, die Verdronkenoordbe-
weuners me 'n spaak in 'tl wiel steeke, deurdat ze
zegge, dat die gracht veul te smal is voor 't verkeer
en dat ie noodug dempt worre moet, om den mitien
'n rechte verbinding te kraigen van de Voormeer
nai 't stasion. Nou, je begraipe as dat beurt, wordt
m'n huis op de Laat eer minder as meer weerd, en
deerom bin ik er vlak teugen!
Den is me verleeden week weer wat ofvallen. Je
hewwe miskien al hoort dat we nou 'n dag of wat
hier in Alkmaar 't nuuwe licht, 't eelektriesche, bran-
de kenne. Je kenne me al van vroeger Peet, en je
weete, dat ik altijd al zoo'n nuuwliehter weest ben
en deerom had ik er moed op, om dat te zien. Maar
mens, wat is me dat ofvallen!! 't Gas, mit die hang-
kousjes geeft net evenveul licht, en is veul witter.
Eelektriesche ziet er rood bai. En ik hew altied mient
en ook in Amsterdam welders zien dat 't juist aarsom
weeze most?
Nou denk 'k, dat er wel wat an mankeert, en dat er
gien spanning genog is, zoo as ze dat noeme, zoodat
't wel beeter worre zei; maar zoo as 'k zaid hew, 't
valt me nou niks mee, hoor
Deuze leste twai ofvallers ken i k niks an doen,
maar an de eerste, dat jij ophouwe mit skrijven, nag
wel 'n beetje, 't Spreekwoord zaid wel „Ien stien
ken gien meel maale," maar in dut geval wel. Ik zei
miskien prebeere, 't nag 'n taidje allien vol te hou
wen en hoe.dat zei je den later wel leeze.
'Skrijf ik den ders> wat, dat jou, of oom of 'n aar
niet nai 't zin is, nou, den wil 'k graag, dat jij of
die aar me maar op m'n toone trappe, en me de les
ers leeze, deer ken ik den miskien van leere, ep dat
wil 'k altaid graag.
En hiermee Peet, bedank 'k je wel, voor de brief
jes die je me skreeven hewwe en groet 'k je even
graag as vroeger, met je Peetzegger.
KEES.
Geen kinderen, tot haar last.
Het bestuur van het departement bestond bij den
aanvang van het jaar uit do heeren: J. A. Verkuijl,
voorzitter; J. R. van der Moer, onder-voorzitter; Mr.
P. A. Offers, secretaris; P. M. de Wolf, penning
meester; Dr. J. H. Pameijer; Dr. J. Degenaar en
A. Versteege.
De heer de Wolf legde in September zijne functie
als penningmeester neder en werd als zoodanig ver
vangen door Dr. Degenaar. In Juli was de heer de
Wolf aan de beurt van aftreding, doch niet herkies
baar, terwijl de heer van der Moer, wegens drukke
andere bezigheden, meende ontslag te moeten nemen.
Aan hen beiden heeft het departement veel te dan
ken en verdienen zij een woord van warme erkente
lijkheid. In de plaats van den heer de Wolf werd ge
kozen de heer A. F. Thomsen; de heer G. Krak, ge
kozen in de vacature J. van der Moer, meende echter
daarvoor te moeten bedanken, zoodat er- in Juli 1913
nog één vacature bestond. liet bestuur is thans als
volgt samengesteld: J. A. Verkuijl, voorzitter; A. F.
Thomsen, onder-voorzitter; Mr. P. A. Offers, secre
taris; Dr. J. Degenaar, penningmeester; Dr. J. Pa
meijer, A. Versteege.
Het ledental blijft zich om de 160 bewegen. Vertrek
uit de gemeente is in den regel oorzaak van leden
verlies; toch zou het aantal leden nog wel voor uit
breiding vatbaar zijn.
De finantieele toestand is niet rooskleurig; de
Fröbelschool vergt groote offers en al is de Spaar
bank gelukkig bereid, voor zoover haar dat mogelijk
is, te steunen, dit neemt toch niet weg, dat nieuwe
dingen niet kunnen worden aangepakt; zoo kon ook
de cursus voor jonge moeders in de verzorging van
het zeer jonge kind' niet worden gehouden. Intus-
schen neemt het aantal leerlingen op de Fröbelschool
toe en laat het zich aanzien, dat de subsidie zal kun
nen worden verminderd.
Evenals het vorige jaar bood het bestuur vier le
zingen aan de leden, hunne dames en hunne huisge-
nooten aan. Mr. A. W. Kamp gaf verschillende
voordrachten; de heer A. A. Beekman las over een
en ander over bodemgesteldheid en waterstaat in
verband met de geschiedenis van Alkmaar; Mevrouw
Boldingh-Goemans droeg na de inleiding verschil
lende verzen en gedichten voor, terwijl de heer Henri
Dekking eenige voordrachten gaf. Met voldoening
kan op deze avonden teruggezien worden.
De bij het reglement voorgeschreven algemeene
vergaderingen werden op de bepaalde tijdstippen ge
houden, terwijl het bestuur bijeen kwam wanneer
zulks noodig was.
Omtrent de instellingen kan het volgende worden
medegedeeld
A. SPAARBANK.
Het bestuur dezer inrichting bestond op 31 Decem
ber 1912 uit de heeren: M. Preijer, voorzitter; J. van
der Veen, onder-voorzitter; C. Bosman, secretaris;
H. G. Preijer, J. Hoek, J. Houtsmuller, J. P. Kool
Pzn., S. de Lange P.Bzn. De periodiek aftredende
commissaris M. Preijer was niet herkiesbaar en werd
vervangen door den heer G. Krak.
In het beheer dezer instelling had eene belangrijke
wijziging plaats. Commissarissen meenden toch het
beheer te moeten opdragen aan een directeur, onder
toezicht van commissarissen, zoodat de functie van
commissaris^penningmeester kwam te vervallen. De
hiermede verband houdend© statuten-wijziging werd
door de algemeene vergadering van het departement
goedgekeurd. Ook sloot deze instelling zich aan bij
den accountantsdienst der Nutsspaarbanken.
De balans en de winst- en verliesrekening over
1912 werden nagezien door de heeren D. A. Wisse-
link, J. d© Lange C.Jzn. ©n J. R. van der Moer, op
wier voorstel de algemeene vergadering van het de
partement daaraan hare goedkeuring hechtte. Het
bedrijf blijft zich regelmatig ontwikkelen; het bedrag
der inleggelden nam wederom belangrijk toe; het sal
do tegoed op 31 December 1912 was pl. m. 68000,—
hooger dan op gelijken datum in 1911.
Op 31 December 1912 waren 264 spaarbankbusjes
in omloop, welke ook in naburige gemeenten werden
geplaatst.
B. HULPBANK.
Het bestuur is thans samengesteld uit de heeren:
P. J. C. van Toornenburgh, voorzitter; J. P. Kool
Pzn., secretaris; Mr. A. Prins, penningmeester; W.
Th. v. Hulst, V. S. Ohmstede, H. P. Kluitman en M.
A. d© Lange, welke drie laatstgenoemden gekozen
werden in de plaats van de heeren J. C. Ohmstede,
LI. van den Berg en W. II. J. Helling.
Van de 119 aanvragen konden 114 worden inge
willigd. Een bedrag van 11105,werd verstrekt
tegen ©en rente van 2 pet. met 1 pet. restitutie voor
geregelde aflossing in 51 weken. Op de borgen moest
113,30 worden verhaald. Aan 57 leeners kon een
bedrag van 81,05 worden gerestitueerd wegens
prompte wekelijksche aflossing. Het eigen kapitaal
der Bank bedroeg óp 1 Juli 1913 6768,15.
Van de aanvragers behoorden 51 tot de Neder-
landsch Hervormde, 48 tot de Roomsch-Katholieke,
7 tot de Doopsgezinde, 4 tot de Evangelisch Luther -
sche Kerk en 1 tot de Apostolische Gemeente. Eén
was Israëliet, twee waren bij geen kerkgenootschap
aangesloten.
O. TOYNBEE-VEREE'NIGING.
De commissie bestond uit: J. A. Verkuijl, voorzit
ter; Mej. C. J. van der Lee, secretaresse; V. S. Ohm
stede, penningmeester; Mevrouw C. Gallandat Iluet
en de heer A. Versteege. De heer Ohmstedë, aan de
beurt van aftreding, werd) herkozen, terwijl in de
plaats van den heer Versteege, die wegens drukke be
zigheden bedankt had, de heer J. A. Ladage werd
aangewezen.
Bij de inschrijving op 10 October 1912 hadden zich
156 leerlingen aangemeld. Les werd gegeven in: le
zen en schrijven eerst door den heer Theunis, daarna
door Mej. W. van der BeijNederlandseh door Mej.
Schalkwij!" den heer S. Elte; rekenen door den