DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. BLOOKER's CACAO; DAALDERS No. 239. Honderd en v ij ft ionde Jaargang. 1913. DINSDAG 14 OCTOBER. JAARLIJKSCHE SCHOUT? FEUILLETON. Rijkspostduivendienst. Journalistieke Excursie. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- -en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Onder Suggestie. Telefoonnummer 3. VRAAG, in plaats van losse cacao of poederchocolade, BUSSEN gi) betaalt minder 1 ons 18 n V» P°nd 42V» 1 pond 80 2 pond 150 ALKMAARSCHE COURANT a—■BEB1I n—ni-ar*. en krijgt betere kwaliteit. vierkante bussen van l/t ons 10 ets. II M f' W 99 99 BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge meente ALKMAAR hrenge® bij deze ter kennis van belanghebbende®, dat op WOENSDAG 5 NOVEM BER dezes jaar», door den opzichter over dien Hout en de Plantsoenen zal worde® gehouden de o veer: De oude Zandersloot, beginnende bij' het brug getje in den Kenn-emer singel, beneven® d'a Hoever- vaart. De sloot langs de Egeienburgerlaan en Ropjeskuil tot den weg naar de begraafplaats. De ringsloot om de Cadettenschool. De Bleekersloot, loopende van den Nieuwlander- singel af en de nieuwe Zandersloot, beide tot aan de banscheiding van Heiloo. De sloot, loopende van het Baanpadl af achter langs de baanhuizen, tot het pad van Over-die. De sloot van de le Kanaalstraat af ten Zuiden van de huizen van het Zeglis tot het Kanaal. De sloot loopende ten Zuiden van het weiland be- Loorend'e bij „Oostwijk" en verder tot het Kanaal. De sloot-en loopende langs' de Zuidzijde van den Schermerweg. Wordende alle eigenaars of gebruikers van percee l-en aan en langs die slooten liggende, aangemaand om van de gezegde slooten, en wel ieder voor zooverre zijn eigendom zich daar langs uitstrekt, de kanten af te maaien, het kroos en afgemaaide op te halen, alsmede die slooten uit te diepen en het zand bene vens den modder, te hunnen ko-ste, ter weerszijden daaruit op te halen, alles op zoodanige diepte en on der die boet© en strafbepalingen, als bij de bestaande verordeningen zijn vastgesteld. Burgemeester en Wethouders voornoemd', G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, den 13en October 1913. 29) Roman naar heft Duitsch van O. OROM0 S'CHWIENTNG. „Er beweegt) niets." „Grijp met twee vingers door die opening en schuif den grendel weg. Duw nu de ruit achteruit. Wat zie je?" „De ruit wijkt. Er loopt iets warms langs mijn vinger; het scherpe glas heeft mijl gesnedleou" „Klim de kamer in!" „Ik ben in de kamer." En nu voligdie de rest zonder bezwaren. Po-tter slaakte een zucht van verademing. Nu moest alles gelukken. Het rijtuig stond stil. Potter sprong er uit. Er -stond een man aan het hek, bijna met te onderscheiden in -den donkeren nacht. „Ik ben het," zeidie de gebochelde zachtjes. „Wij wach ten all" De vooruit klaargemaakte staven werden door on zichtbare handen weggenomen. „Stap uit!" s-pirak Potter vlak bij Lizzie's oor. „Volg den weg dli-en ik je heb aangeduid!" Zonder aarzelen liep het meisje naar het hek. Pot ter deed haar haar mantel af. Met vastgesloten oogan klom hot slachtoffer van den misdadige® wil van een ander door da opening van het hek. Potter en de gebochelde kropen er ook met moeite door. De onzichtbare handen welke aan Wap-stra behoor den, die op den grond geknield lag, brachten de staaf weer op zijn plaats terug. Het rijtuig was langzaam doorgereden. De drie personen waren als door een tooverroerde getroffen van den straatweg verdwenen. „Volg den weg, dien ik je heb aangeduid," riep Potter nog eens met gedempte stem het meisje toe. „En breng den learen zak van die borst van dan Bali nees hier!" De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR brengt ter kennis van de lotelimgen der Militie, die in aanmerking wenschen te komen voor opleiding tot verzorger bij den Rijkspostduivendienst, dat zij zich daartoe vóór 10 NOVEMBER a.s. rechtstreeks moe ten won-den tot! dien chef van den Generale®. Staf. De Burgemeester voornoemd, G. BIPPING. Alkmaar, 13 October 1913. HL „Wien, wie es wednt und lacht." Alk ik nu eindelijk, na al-s in een roes vier dagen lang van den vroegen morgen tot den schoonen, la ten avond het Weensehe leven in velerlei schakeerin gen te hebben meegeleefd', iets wil gaan schrijven over deze wonder-schoone Lebestad-t an der s-chönen blauen D'onau en tracht in de -chaos van indrukken en herinneringen een weg te vinden, waarlangs ik mijne lezers zou kunnen voeren tot made-erkenning van het vele -goede, schoone en levenavreugdige, dat mij in deze stad) op zoo bizondere wijze beurtelings heeft ontroerd en verrukt, d'an kan slechts het plichtsgevoel tot voortzetting eener eenmaal onder- nomen taak mij de onmacht doen vergeten en mij dwingen tot schrijven, waar iedere poging daartoe voorbeschikt is het onwillekeurig hooge doelwit te missen. Weenen beschrijven is Weenen beleedigen; Weeneu bezingen kan alleen de dichter; Weenen lief hébben echter kan ieder vreemdeling.mits hij kome en zie en zijn hart en gemoed, maar ook zijn verstand openstelle voor al wat er op het gebied van schoonheid te geniete®, op dat van historie te waar- d-eeren, op dat va® volksaard e® volksliefde te bewon deren valt. Zelfs de criticus, de sinistere criticaster moge komen om in de hooge hotelprijz-en e® het in derdaad overdreven en omslachtige stelsel om in café's drieledige fooien1) uit te deele® aanleiding te vinden tot een afkeurend hand-gebaar zelfs hij, de Nurks met zijn voor ieder spontaan enthousiasme fa tale vergelijkingstheorie zou in Weenen geen arbeids veld vinden, wijl vergelijking met and-ere steden ten eenanmale uitgesloten is. Weenen laat geen verge lijking met andere steden toe. Immers de Weener zingt en wij, vreemden, zeggen het hem van heeler harte na: 's'Giebt nur a Wien! 's Giebt nut a Wien! Eén Weenen! Zóó inderdaad is het. Want Europa moge trotsch wezen op zijn wereldsteden, zijn Parijs, waar de liefde, zijn Berlijn waar „das Militar," zijn Londen waar de gevleugelde Mercurius triomfeert in Weenen alleen kan men loeren kennen „die grosze Kunst des Lebens," die voortreffelijke, eigenaardige, dli-e innemende dooréénmenging en in-eenvloeiïng van levensernst en levensgratie, die men overal speurt en noehthans in détails niet te definieeren vermag. Men spreke mij niet van, Weensehe luchthartigheid, lichtzinnigheid en erger; o, zeker, als iedere groot stad kent ook Weenen die soort „Groszstads- Elend"; maar men veroordeele om één beursche plek niet de gansche vrucht; want in diepste wezen leeft in het Weensehe volk eerder iets weemoedigs dan 1) In Weensehe café's als in alle Oostenrij'k- sche is het gewoonte een fooi te geven aan dlen „Zahlkellner," den „Speisetrager" en den „Getrank- kellner." Zachtjes gingen de takken van het struikgewas uit elkander. Lizzie was verdwenen. De gebochelde verborg zich onder de afhangende takken van het boschje en hield) het hek in het oog. Potter was dieper in het boschje doorgedrongen, en concentreer de zijn gedachten bij iederen voetstap, dien de uit voerster van zijn wil molest afleggen. Wapstra kroop vooro-ver als een slang verder door de struiken naar den beuk met dien hollen stam en kroop achteruit in de opening. Hiji spitste de ooren om ieder geluid op te vangen. Alles bleef stil. De minuten gingen voorbij, pijnlijke minuten, die hem eindeloos lang dluurden. Het koude zweet stroomde van Potters gelaat. Zijn strakke blik scheen de duisternis te willen doordrin gen om de lichte, onhoorbare gedaante te vo-lgen, zelve donker en onzichtbaar al® de nacht. En weder gingen eenige minuten voorbij. Wapstra en de gebochelde durfden haast geen adem te halen. De spanning van zijn zenuwen was bij Potter zoo ont zettend, dat zijn gezicht geheel vertrok. Ma-ar met onbuigzame® wil volgde hij' de slaapwandelaren op haar gevaarlijken weg. Eh weder gingen eenige mi nuten voorbij. Wapstra stak zijn gebalde vuist in den mond, om niet luid te zuchten of te kermen van opgewonden heid. De gebochelde tril-de als-of hij de koorts had. De seconden groeiden aan tot minuten, tot kwartie ren. Efa, alles -bleef stil. Zelfs het zwakke geluid van de rijtuigen in de verte verstomde. Het zweet liep met groote druppels van Potters gelaat. Wapstra drukte zijn vuisten tegen zijn huid kloppend voor hoofd; zijn hart bonsde onstuimig. En weder gin gen eenige minuten voorbij. Daar was het eensklaps of de -drie mannen d-oor een electrischen schok getroffen werden. Een droog takje brak onder het gewicht van een voetstap. En toen sloegen de takken der struiken zachtjes ritse lend tegen elkander. Wapstra voelde een heel zacht windje, een luchtstroom, veroorzaakt door een nade rend wezen. Als een slang draaide hij zich uit den hollen boom. Tastend raakte hij den arm van het jon overmoedigs -en wordt zijn karakter geheel bébeerscht door het streven, ook het -gewoon-dagelijksche leven te maken tot iets scho-ons en alle levenskrachten en geesteswil op één of andere, directe dan wel indirecte wijze in dienst te stellen van een schoonheidscultuur, die zich nu eens uit in lijn, dan in rhytme, in woord, dan weer in beeld, in dienst der Kunst, die eeuwen achtereen in Weenen haar hoogtij' heeft gevierd, Geen stad waar de kunst méér wordt bemind, de kunstenaars méér word'en gewaardeerd dan hier, waar B-eetihove® en Brahms hébben geleefd, waar Schubert en de beide S'trausa-en zijn geboren, waar Haydn, Mozart, Bruckner (wiens mis wij Zondagoch tend in de Hofkapelle zullen hooren) en de ongeluk kige Hugo Wolff -gevierd -en bejubeld zijn en waar van S-chumann getuigde, dat zij wa-s „de ziel van het muzikale Duitschland." D'-e groote meesters der schilderkunst onze Hollandsche in het bizonder vindt men vereenigd in de prachtige musea en het Weensehe volk kent ze en weet ze te waard-eeren. En men hoore de vreugdedaeh, hoe die opjubelt in het theater, hetzij de oude 67-jarige Baumeistar het pu bliek in geesteswoering brengt door zijn nog altijd even krachtige prestaties gelijk wij hem in het Burgtheater zagen in Wilhelm Teil hetzij de o-pe^ ra, in bijna volmaakte uitvoering, zooals wij Beetho ven's Eidelio mochten genieten, de harten ontroert en den geest op „Fltiigeln des Ges-anges" tot schooner levens-gebied opvoert. Dan leeft Weenen, dan lacht Weenen, wijl het zich gelukkig voelt in en dóór de Kunst, die niet van buiten af door de be schaving is aangebracht, maar uit de volksziel i-s ontsproten als het kostbaarst geschenk der groote moeder Natuur! Weenen lacht wijl het humor kent. Wel zijn wij niet getuigen geweest van de bekende wijnfees ten, wel hebben wij nog niet gelegenheid gehad in de kleinere café's, „die Börsen des organisierten Stadtklats-ch-es" de volkshumor te beluisteren, maar is het niet eenzelfde uiting van den „g'sunden Wea- mer Hamur" wat wij Vrijdagavond bij de hoogst-of- fi-cieele ontvangst ten raadhuize beleefden: toen daar, na afloop van het' schitterend feestbanket in de raadzaal, gepresideerd door den Oberbiirgemeister Excellenz Weiskir-chner door den Oberbiirgemeister het woord gegeven werd a'an het gemeenteraadslid Goltz, van beroep kunstschilder en in politicis tot de oppositie b-ehoorend, die omhangen met zijn gou den ambtsketen het gezelschap op allerlei „Witzé" tracteerde. Tooneel en muziek daarin lééft Weenen, het schoonheidzoekende Weenen Zijn liefde en zijn geluk uit en h-et vindt zijn hoogtepunt in.de Weener wals. Wij hebben op een avond na h-et groote souper dat de Weener journalistenkring „Concordia" den Hollandschen gasten had aangeboden, een Weener wals natuurlijk van Strauss hooren voorspelen d-oor den piano-virtuoos Alfred Grunfeld; wij hebben daarna, in een cabaret, de wals zi-en dansen, lang zaam, sleep-end al® een zoet verglijden in ©en zalige vergetelheid, een rhytme, dat rust -geeft en het was daar, dat we plotseling helder ons bewust wer den, wat van dit volk, wat van deze stad het diepste wezen van haar eigenaard' was: het was hun d'room. De Weener is geen man der daad'; geen man van ge weld het verleden heeft hij l'ief, wijl het hem d!roo m-en doet; hij vreest het al te snelle tempo van den vooruitgang, wijl' het dien dro'om zou kunnen bre ken; toch gaat hij mede met den stroom d'es tij-ds; langzaam, maar des te zekerder, schrijdt ook hij voor waarts, het nieuwe aceepteerend, maar daarbij nim mer o benijdbare piëteit! het oude vergetend; ge meisje aan. Zijl had een leeren zak in de hand, waarin hij een zacht rinkelend geluid' vernam toen hij hem aanpakte. Het was of een -gloeiende stroom plotseling door zij-n aderen vloeide. Zij hadden den buit dus in handen. Weder hoorde men het ratelen van wielen. De „Lange" kwam op het juiste oogenblik met het rij tuig terug. De mannen -ontmoetten elkander onder de voorste struiken. Geen van allen sprak een enkel woord. De vreesalijke spanning was nog niet geweken. De ger boehelde kroop naar het hek en verwijderde zachtjes de twee staven. Hiji -stak er zijn hoofd doorheen en tuurde op den weg. Er was niet® te zien, behalve het naderende rijtuig. Een zacht roepend geluid, al® de klagende kreet van ©en nachtvogel. Het rijtuig -stond stil. Wapstra sprong er in. Potter wierp die onbe wegelijke Lizzie den mantel om de schouders en droeg haar in het rijtuig. Met bevende hand'en zette de gebochelde de vooruit klaar gemaakte staven in de plaats van degene die hij er uit had gen-omen. Toen sprong hij- ook in het rijtuig, dat zich in snellen draf van het tooneel1 van de misdaad' verwijderde. Nu eerst uitte Wapstra een -gorgelend' geluid. Hij hief langzaam den l-ederen zak omhoog. Hij had' dC diamanten van den Radja in handen. Het was de ge dachte, welke hem -op dat oogenblik sprakeloos maak te, nadat het eerst de beklemmende -spanning geweest wa®. Toen het rijtuig de 'Hooigracht opreed en de her berg „De Drie Zeevaarders" naderde, li-et de „Lan ge" een paar maal d-e zweep klappen. De groote poort ging knarsend open. Het rijtuig reed de plaats op. De „Lange" sprong van den bok en wierp Verheeven de teugels toe, en ook het uitspannen der paard'en liet hij aan hem over. De mannen drongen elkaar het rijtuig uit, Wapstra achterna die zijn vingers om den zak klemde. Allen verdrongen elkaar bij de tafel in de achterkamer. Zij voelden hun hart tot in hun keel kloppen, toen Wapstra den rinkelenden zak op tafel wierp. „Er kleeft bloed aan," reide de gebochelde, zijn hij forceert de toökomst niet, maar wacht en wacht - en dróómt. 'Den dlroomi kan de Weener niet missen, evenmin als de rhytme, en wat ham -droom-en doet, 'bemint hiji met kinderlijke aanhankelijkheid. Zóó is dan ook van dit Weenen met al zijn nieuwe schoon heden, zijn moderne gebouwen, zijn prachtige bank paleizen, zijn nieuwe proefnemingen op sociaal-eco nomisch gebied, de groote charme dit: dat het bij heel zijn ontzaggelijke uitbreiding -gébleven is het oude Weenen, zooals zich dat het schoonst en innigst manifesteert in dat heel oude stadsgedeelte, dat te midden van het groote verkeer als een plekje van stille schoonheid onaangetast voortleeft rond- de rus tig en plechtig zich verheffende Stephanskirche. In die -oude stad leeft de herinnering, spreken de ver weerde sterren van tijden van 'groot leed en bloedig lijden, dagen van strijd, toen zelfs de Halve Maan voor de wallen den burgers in de angstige oogen schitterde en de geesel van pest en vervolging het na- ieve gemoed der simpele stedelingen striemde; en géén Weener, die niet d-e geschiedenis van zijn stad ként en liefheeft al-s de historie van zijn eigen hui® en haard. Dia gehechtheid aan het oude leeft voort zoowel in groote trekken als in kleine; leeft voort in het zorgzaam bewaren van historische gedenkwaar digheden, in de liefde voor oude gebouwen, in de op richting van gr-ootsche standbeelden voor de mannen, die hun vaderland hebben gïo-ot gemaakt leeft ook voort in hun dagelijksehe gebruiken en -gewoonten en valt den vreemdeling wel het meest op waar het be treft de pompeu-se wijze, waarop de Weensehe burger begraven wordt. Wiji kwamen op een onzer auto tochten een lijkstoet tegen: de stoet in vollen galop, d'e met goud en zilver gestoffeerde lijkkoets getrok ken door vier paarden en gereden a la Daumont, een tweetal bloemenwagens, met reusachtige kransen overladen er achter en gevolgd door een ontzaggelijke sleep velgrijtuigen. Op een andere plaats zagen wij een kist het sterfhuis uitdragen; de straat tot ver in den omtrek zwart van menschen, aan den gevel van het -sterfhui® -een gansche rouw-drapexie, muziek en haie opgesteld om den treurmarsch te spelen. Dat is van oudsher da grootste eer, die den Weener te beurt kan vallen: zijn aardsc'he leven te kronen dloor een pronk-'begrafenis; te worden weggebracht naar de laatste rustplaats als een „grosze Leich." „Denn so gehort siohs für einen echten Wiener Kavalier" schrijft Franz Servaes in een zijner Weener schet sen: „Zu Lebzei ten ein l'iabecr und fescher und lu-sti- ger Herr, nach d'em T-od aber eine grosze Leich." Hit het oude verleden is in het Weensehe volk van vader op zoon overgegaan die levens ernst, die, in mo derne gestalte op het -gebied van armenzorg en zie kenverpleging inrichtingen tot stand vermocht te br-engen, wij bezochten o.a. het Wiener Versor- gungshaim tel Lainz en1 hetl Keizer Franz Josef Ju- bilaemus-hospitaal der gemeente zóó groot en uit gestrekt alls nergens ter wereld, maar waaraan méér dan een gezond economisch beginsel philantropie ten grondslag ligt. En vandaar onzen blik wendend over de huizefozee naar de horizont, li-gt rond de wereld stad als een breede berg- en boschzoom het Wiener- wald, thans in den herfst, nu een lat© zon er eenbree- de, gouden klaarte over neergooide, een weelde van kleuren gelijk het in den zomer een weeld'e van le vensblijheid moet wezen, voor de duizenden Weeners, d'i-e des Zondags met vrouw en kinderen in dat 'bosch hun vrijen dag komen doorbrengen. Hier, in den l'ie- felijken overvloed' der vrije natuur, in het gespeel der zon door de blaren, het ruischen van den wind d'oor de kruinen en het zoet gekweel der gevederde vingers uitstekende. Geen van de anderen lette daar op. Met vingers trillend van hebzucht greep hij den zak en haalde er de sieraden uit, bieede, zware gou den armbanden, met juweelen ingelegd, eenige rin gen met diamanten en nog een broeden, gou-d'en band met robijnen en smaragd-en bezaaid. Toen zijn be vende hand nog eens in den zak tastte, stiet hij een luiden vloek uit. Er waren geen schatten meer in den zak. D'e schitterende tulband-agraaf, het prach tige halssnoer van diamanten, zoo -groot als hazel noten, millioenen waard, waren etr niet bij. Groen van teleurstelling staarden de dieven elkaar aan. In p-laats van mill'ioenen te hebben buit ge maakt, lagen voo-r hem op tafel sieraden, die op zijn hoogst eenige duizenden waard waren. Geen van de vier schavuiten had aan Lizzie ge dacht, die nog in haar hypnotischen slaap in het rij tuig lag. Veir'heeven wou het portier dicht doen en zag haar zitten; denkende, dat zij' gewoon in slaap wa-s gevallen, schudde hij haar zoo lang, totdat zij de oogen -opendeed. „Wou je in het rijtuig blijven sla pen?' zei bij' ongeduldig. „Toe, kom er dan toch uit!" En weder trok hiji aan haar mantel. Langzaam keerd'a haar bewustzijn terug. Toen zij in staat was indrukken in zich op te nemen, hoorde zij de stem van Verheeiven: „Ben je dan doof? Waar om staar je mij- zoo aan? Uitstappen moet je." Li-zzie streek zich met dJe hand) over het voor hoofd. Hoe kwam- zijl dan toch alleen in dat rij tuig? Eln waar was de man, dien zij oom moest noe men? Verheeven greep haar hand en trok haar uit het rijtuig. „Verduiveld 1" riep hij' plotseling, „zij bloed't." Lizzie keek naar haar hand bij het schijnsel van de stallantaarn, die Verheeven bij zich had. Zij was geheel bebloed, het bloed stroomde nog steeds uit een diepe snede, die zij in den wijsvinger had van haar rechterhand. „Ga binnen", zei Verheeven. Hij had diep mede lijden m-et het bleeke, teere meisje, dat rillend' haar mantel dichter om zich heen trok, „daar is de gang deur." (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 1