DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 261. Honderd en vijftiende jaargang. 1913. ZATERDAG 8 IOYEIBER. Brieven uit Marokko. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,— Afzonderlijke nummers 3 Cents Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. HERMAN POORT. (Nadruk verboden). Even nadat de schoolbel voor den eersten bal die hij pronkend zou laten zien aan de jongens van zijn straat; en de lucht, helder, maar al even donkerend, beloofde, een mooi rooverspel straks in de schemering. Hoe dichter hij bij huis kwam, hoe 'angstiger het werd in zijn denken. Hij herinnerde zich precies hoe het geweest was, toen ze dien middag om twaalf keer I uur uit school kwamen. Het was in huis alles helder-op en flink-lang geluid had, stommelden donker en stilje durfde met te lachen en te praten feit Ie jongens, van ^hoogste klassen hun lo- het was er vol verdne Met tante Jans hafden kalen uit, wat netjes nog en kalm om de meesters die in de deuren stonden. Maar op de gang werd het al een heviger geroezemoes van vele half-luide stemmen, een elkaar opdringen en stiekum gestomp met de armen, links en rechts, onder haastig ge- graai naar jassen en petten, en dan vlogen ze met rommelend klomp-geklos holder-de-bolder de trap af, schreeuwden ze en sloegen ze of gleden, behendig, de gladde leuning langs in-éénen naar omlaag. Daar stond de groote schooldeur wagenwijd gegeten aan het kleine tafeltje in de keuken, heel stil, alsof ze iets deden, dat niet mocht. En vader was er niet bij geweest, omdat hij in de kamer bij moeder blijven moest. Even was vader nog ge komen op zijn kousen; hij had niets gezegd en had gekeken, alsof hij kwaad was; maar dat was niet zoo't was om moedef Hij begon langzamer te loopen en nog langzamer. Toen bedacht hij plotseling, dat hij wei dadelijk kon gaan spelen; niemand lette er nu op, of hij -ten en whh weer uo Biraau .thuis kwam. Die gedachte was iets als een verlos- Gosse had nog te wachten op zijn kleine broertje sing voor hem; hij bracht broertje gauw tot de hoek it, de derde. Hii bleef even hangen bij de deur- van hun straat, het hem daar los en zei dat hij e Rooie hem wou beentjeflippen, straks wel thuis kwam j i In de verte zag hij nu de jongens al bij de lantaarn paal. Hij keek ook even in de lucht boven hem, die fijn-blauw-grijs gekleurd was; er voer een zachte, heldere wind door den vroegen avond't was alles heerlijk en goed. Hij voelde zich heel -sterk en heel de straat derde, post, maar toen sprong hij hem losjes tot midden op achterna, gaf hem zonder een woord te zeggen een paar üinke tikken bovenop zijn in angst neer-ge doken, roodharige kop en wandelde dood-bedaard met de handen in de zakken en de lippen gespitst tot zacht gefluit naar de deur terug. Daar ging hij zitten op de bank en vóór hij het zelf wist, dacht hij weer aan zijn moeder. Zou ze nog erger geworden zijn Ze was wel heel erg ziek, dat vader niet naar 't werk gegaan was van morgen Hij haalde zijn eene klomp van de voet en on derzocht of het ijzerdraadje nog stevig om de ka potte kap zat. Als moeder nu eens dood gmg I Kon je nu wel doodgaan? Ook nu, nu 't licht was? Hij geloofde ook dat doodgaan niet zoo dicht bij je gebeuren kon. Daar hoorde je haast nooit van. 't Was altijd ver weg. Behalve soms bij een ongeluk. Natuurlijk. Maar een ongeluk was er niet geweest Toen zag hij opeens de Poester bij de waterkraan en dadelijk gleed zijn hand in de broekzak zijn rooversfluitje was er en drie kastanjesals hij dan nog een cent van vader vroeg Meteen stond hij op van de bank en „Heil Poester 1 Poester!'' riep hij. De ander scheen iets te begrijpen, maar zonder haast kwam hij nader en alsof hij alleen dacht aan zijn spel, zwaaide hij met zijn natte handen dat de droppels in 't rond vlogen. „Als 'k dan morgen de cent meeneem", zei Gosse en" toen hij zag dat de Poester weifelde, loog hij er, even aarzelend, achteraan „Iedere W oensdag krijg 'k een cent van m'n vader". De Poester antwoordde niethij kletste zijn han den tegen zijn pilo broek om ze te drogen. „Laat nog es kijken", vroeg Gosse nu, haastig en zacht. Diep uit zijnen broekzak haalde de Poester een vtritte marmeren bal. Het was een mooie, bekende Gosse zich weerhij was geheel gaaf rond, ner gens een deukje of hobbeltje en er waren kleine, fijne adertjes in van rood en blauw. Toen ging plotseling de schoolbel voor de tweede keer en door de gang beneden kwamen de kleintjes naar buiten gedribbeldeen stil gescharrel van kaboutervolk met ernstige gezichtjes. Gosse zag zijn kleine broertje dadelijk. Hij deed hem het roode dasje beter om en aan de hand trok hij hem haastig mee de straat op. De Poester had gewacht. Hij bekeek aandachtig en bewonderend zijn bal, die lag in het kuiltje van zijn hand. Gosse zag even een wit, glad kapje boven de Poester zijn vingers uit. „Doe je 't nou vroeg Gosse gretig. De ander knikte bedachtzaam van ja. „Maar het fluitje en alle drie kastanjes en morgen een cent" Gosse beloofde het: mórgen, vèst, vóór negen uur, de koop was gesloten. schok alsof iemand hem aanstootte en een koude wind blies in zijn nek. Moeder was dood. Moeder was dood. Dood was het ergste. En dat was nu gekomen, nu, nu. Hij keek verslagen de keuken rond en zag de dingen niet goed meer. Wat was het gek, dat hij nu niet huilde. Moest er nog niet iets vreeselijkers gebeuren? Was dè,t het nu? Maar toen kroop de droefheid omhoog in zijn keel en begon hij zaohtjes te snikken. Even later sloop hij de trap op naar boven en voelde hij weer de bal zwaar hangen in zijn broek zak. Hij was hem bijna vergeten, 't Leek nu een ding uit een andere wereld. Maar de Poester moest nog een cent hebben, mórgen, vóór negen uur. Dorst hij vader er nu wel om vragen Met deze nieuwe zorg ging hij naar bed. TADLA. en de Koop Het popelde in Gosse's hart van blijdschap, dat de mooie bal nu van hèm was. Hij voelde hem mooi-glad en zwaar in zijn hand en hij bekeek hem met streelende bewondering; hij betuurde nauwkeurig de fijné adertjes, hoe ze door elkaar heen liepen, rood en blauw, soms vele dicht bij elkaar en dan weer een paar wijd-uit-een, met groote plekken wit ertusschen. De Poester was al weg en Gosse nam broertje nu stevig bij de hand en trok hem mee naar huis. Hij was blij geworden en floot zachtjes. Zijn rechter hand had hij in zijn broekzak en daar voelde hij aldoor zijn gladde, zware bal. Gedurig moest hij er ook nog eens naar kijkenhij ademde er dan tegen aan, tot de eene kant heelemaal dof was en dan Eoetste hij hem tegen zijn jasje weer glad. Ook liet ij hem aan broertje zien en even lei hij hem voor zichtig in de kleine handjes om te laten voelen hoè zwaar hij wel was. Maar toen ze 't spoor over waren en ze dichter bij hun huis kwamen, begon in Gosse weer het denken aan zijn moeder. Hij had wel mede lijden met haar omdat ze zoo ziek was en op bed moest liggen heele dagen, maar erger vond hij het toch dat het in huis zoo vreemd was, zoo angstig en zoo stil en vader die nu niet naar 't werk ging en tante Jans, die voor het eten zorgde, ze spra ken den heelen dag bijna niet en ze keken bang en medelijdend. Hij voelde een benauwenis over zich nu hij er aan dacht en hij vond het verdrietig dat dit hem het andere, prettige, bedierf. Want er waren anders allemaal blije dingen nu; in zijn zak was vlug en lenig in armen en beenen. Haastig deed hij zijn kieltje bij de broek in en de sportriem goed er over; zijn "pet draaide hij om, klep naar achteren en drukte hem stevig op het hoofd. Toen schoot hij, als een paard in gestrekten draf, naar voren, schuin bij de huizenrij langs. Hij was paard en ruiter te gelijk. Soms steigerde hij en brieste als een paard, dan weer klakte hij zachtjes met zijn tong en hij>te regelmatig op en neer, rechtop als een ruiter. Zoo kwam hij met groote mooie bochten als een gped pikeur bij de kameraden. Zij, die soldaat waren, hadden hunne lange sa bels meegenomende roovers kwamen alle, even als Grosse, met hun jas of kiel bij de broek in, want ze moesten heel hard kunnen loopen en overal door kunnen kruipen. Maar.de kapitein was er nog niet en daarom stonden ze nu nog bij elkaar te vertellen van hoe 't gisteravond gegaan was, en ze schreeuwden en betoogden met drukke gebaren, heel 'verontwaardigd soms en dan weer met groote ret. Gosse liet dadelijk zijn bal zien en ze moesten em allemaal bekijken en bewonderen en in de hand wegen hoe zwaar hij was. Gosse voelde met trotsch hoe hij benijd werd en hij blufte dat hij hem voor geen stuiver weer zou willen missen. En toen later hun kapitein er was, stonden ze in het prikkelend geheimzinnige der schemering dicht om de lantaarn-paal en spraken ze ernstig at, hoe er gespeeld zou worden, of ze ook over 't. spoor mochten gaan en of je een soldaat z'n sabel mocht afnemen of niet. In-éénen stond toen de lantaarn-man tusschen hen inhet werd even stil en ze keken allemaal naar boven, hoe hij met het haakje het. kraantje opendraaide, dan zijn stok met het kleine, flikkerende lichtje wat hooger hield en... floep 1 daar stonden ze in het licht en zagen ze eikaars gele ge zichten. De lantaarn-man ging met groote, haastige stappen verder, de nog donkere straat in, zijn stok over den schouder het lichtjewandelde boven hem. Onder het spelen door moest Gosse toch telkens en telkens weer denken aan zijn moeder en -aan huis. Soms was hij het wel heelemaal vergeten, maar dan ineens dacht hij er weer aan en schrok hij er van zóó vreeselijK kwam dat onverwachts tusschen de vroolijkheid van 't spel in. Het was hem dan even of hij alles duidelijker zag en hoorde en toch niet meedeed. Hij keek dan soms angstig naar de lucht, die nu al heelemaal donker was. Hoe laat zou 't al wel zijn? Als straks het spel verliep, moest hij naar huis... En toen hij een tijdje alleen in de duisternis achter het spoorhekje te loeren lag of de soldaten kwamen, kreeg hij zelfs even berouw dat bij niet dadelijk uit school in huis gekomen was en nu maar vroolijk meespeelde, terwijl moeder zoo ziek lag. Het was al heel laat, toen de laatste j'ongens naar huis gingen en ook Gosse langzaam zijn straat in liep. Hij had honger en was moe. Ook was hij nu bang dat vader het toch gemerkt zou' hebben, dat hij nog niet in huis was geweest. Heel voorzichtig draaide hij de kruk van de. deur om. 't Was alle maal donker en stil in de gang. Een angst en een verdriet, dat het zoo akelig was, kwam over hem Hij werd even benauwd, er wrong iets aan zijn keel en hij begon plotseling te zweeten. Zou hij weer terug gaan De drukke straat, waar het leven was, lag achter hem als een verloren Paradijs... En mór gen kwam bij pas weer vrij Trillende zette hij, heel zachtjes, zijn klompen tegen de muur en toen sloop hij naar de keukendeur. Ze keken even om, toen hij binnen kwam, maar ze zeiden niets. Tante stond bij het aanrecht en onder de lamp zaten vader en oom Piet. Hun gezichten waren ernstig en ze spraken niet. Wat was dat, die angst, die narigheid, die er hier hing in de lucht I Waarom zeiden ze nu niets? Waarom keken ze zoo kwaad en toch ook zoo medelijdend? Een zware last begon te wegen op zijn schouders, op zijn rug en ook op zijn borst Het was hem alsof hij heel erg kwaad had gedaan en nu gestraft zou worden. Stilletjes ging bij zit ten op het bankje naast het aanrecht en keek angstig Tante aan. „En zóó kalm is ze gestorven ook 1" hoorde hij nu vader met vreemde zachte^stem zeggen tegen oom Piet. Toen begreep hij het. In eens. Hij kreeg een De Berberes, de meest fanatieke stam van het centrum van Marokko kwamen telkens den „mara bout" van Bou-El-Djad, die zioh reeds eenige maanden aan de Fransche macht had onderworpen, lastig vallen. Het ging zelfs zoover, dat ze de posten bij de Casbah Tadla aanvielen. Natuurlijk reclameerden de onderworpen stammen bij de Fransche overheid waarvoor betaalden ze anders hun belasting, wan neer hunne buren, vijandig gezind, telkens onga- gehinderd hunne paarden of osseu konden wegrooven. De „marabout", een hooggeplaatst persoon in zoo'n stam, kwam zelf om de Franschen er op te wijzen, dat zijn troepen onder hun bescherming stonden. Hij had succes: de generaal gat toestemming dat de'colonne Mangin van uit Bou-El-Djad zou oprukken en bij een nachtelijke beweging kwamen we dan tegenover den vijand die over een oppervlakte van 40 K.M. zijn voorposten had opgesteld, duidelijk zichtbaar aan de rijen nachtvuren, waarmede ze ook signalen wisselden. Hoe sterk ze ook waren en hoe dapper ze zich weerden, onze troepen, goed opgesteld, awamen in gesloten gelederen hun kamp verrassen. De cavalerie om de dingen af te wachten die gebeuren zouden; om te kijken of de tribus zich niet zouden komen onderwerpen. Doch neenal zaten hunne verzamel plaatsen vol gepropt, al stonden hunne graankuilen vol en wachtten hunne ossen om naar Engeland gezonden te worden, evenals hun paarden, schapen, kameelen, koeien en ezels, liever laten ze alles rotten, van honger sterven dan de Franschen om genade te vragen. Wel kwamen na eenige dagen enkele arme, schamel gekleede zieken, die de hulp onzer dokters inriepen, of die paarden wenschten te ver- koopen aan onze officieren, dooh de voornaamsten, I de Caïds. kwamen niet, zoodat we weer op weg togen, nu met een versterking, zoodat we 4200 man in getal waren. Weder ging het langs den zelfden weg, granaten zaaiende waar slechts tegenstand ge boden werd, tot we eensklaps van achteren werden aangevallen en alleen de achterhoede reeds 50 dooden telde. In de voorhoede wi3ten ze daar evenwel niets vandaar ging alles zeer goed tot de cavalerie, wat al te moedig, zich te ver waagde en 3 officieren het leven erbij inschoten. Toen zijn we maar terug gekeerd, want hoe verder we doordrongen, hoe vijandiger de streek werd Thans zijn we weer eenige dagen hier aan het rondscharrelen, om misschien later nog te nemen. wel eens terug te keeren en „revanche1' galoppeerde dwars door de kudden schapen, die achter boschjes verborgen lagen. Ir. vliegenden galop I een sneden ze den terugtocht naar het Atlas-gebergte af, waarbij vele troepen runderen in onze handen vielen. De eskadrons zaten nog lang den chef Moha-ou-Saïd na, tot zijn woning. Slechts de stan daard, een groote groene lap viel ons in handen. Nu kwam de tweede „harka" in het westen aan de beurt; 18 dngen lang manoeuvreerden we over berg en dalen en in de ravijnen, om de verzamelde rebellen op te sporen. Men ziet. er komt heel wat kijken om de onderworpen stammen op hun beurt weder te beschermen tegen hunne wraakzuchtige buren. De Beni Iinir kunnen niet overweg met de Reni Tadla, die het de fanatieke Berebers weer ontzettend lastig maken. Iedereen meent het recht te hebben, de naburen te besteleneven als voor aren, geldt het recht van den sterksten stam nog. Het is gemakkelijk gezegd daar in Parijs: „men wil niet meer met geweld tegen de Marokkanen optrekken", met andere woordenwe moeten met zachtheid te werk gaan. O, wee! de gevolgen! Bij duizenden komen de bergbewoners naar beneden, naar de vlakte, gewapend met goede repeteergeweren. Maar dan is bet te laat! Neen, we moeten van te voren den minsten tegenstand verhinderen, zoodat ze geen tijd aebben om hun gruwelijke bedreigingen ten uitvoer te brengen en den rustigen landbouwer te benadeelen. In Parijs, waar zij, die nauwelijks op een kaart kunnen kijken en nog minder van aard rijkskunde op de hoogte zijn maar zich toch niet storen aan rapporten der werkelijk bevoegde gene raals, waar zij willen regeeren met heel eenvoudige beginselen, daar weet men helaas niet, dat de Marokkanen zich geen wetten laten voorschrijven. Denk slechts aan het gevecht tegen de bergstam men, die gewapend waren met gewone geweren dat heeft ons aan ammunitie heel wat meer gekost. De artillerie verschoot daar 3500 granaten en 200.000 geweerkogels in slechts 10 dagen. En na eenige dagen rust begon het weer. De colonne werd aan gevallen door 4000 bergbewoners, die als verwoed tegen ons instormden. Het was dicht bij d'Ain Zezza; de infanterie met de bajonet, de cavalerie met de sabel vochten tot de dag aanbrak. Een ver volging had daarna plaats op den weg naar Sidi fLli bou Brohim, een stadje dat reeds veel tegenweer heeft geboden aan de Fransche troepen en gelegen Nu bijna van alle zijden de invoer van wapens en ammunitie onmogelijk wordt gemaaakt, door den snellen opmarsch der Fransche troepen langs de kust tot aan Mogador en A gadir, wordt het voor de Marokkaansche „harka's" moeilijk, zich van die onmisbare voorwerpen te voorzien. Een fortuin wordt er dan ook geboden aan dengeen die zijn ge weer met patronen verkoopen wil, doch daartegen over staat weer de zware straf, welke hem, die ook maar ééne patroon durft verkoopen, boven net hoofd hangt. U zult misschien vragen„zeg legionair, hoe is het mogelijk, dat je kunt handelen met den vijand Maar wilt u wel gelooven, dat ons ge heele kamp wemelt van Marokkanen. Honderden doen met hun paarden en ezels dienst als verschaf fer van levensmiddelenanderen hebben hunne tentjes van katoen opgeslagen en verkoopen in het centrum van ons kamp lucifers of een glaasje thee, en hoeveel loopen er niet rond om hier en daar handje te helpen en hun kost te vinden in de vele veldkeukens bij de verschillende wapens. Deze lui staan wel degelijk in verbinding met de „harka's". Nu was het reeds eenige malen voorgekomen, dat des morgens een geweer, sabel of karabijn was ver dwenen. De eigenaar merkte het eerst bij de reveille en alle naspeuringen van de twee gendarmen, onze openbare macht bleven vruchteloosde algemeene opinie wasde Marokkanen kwamen 's nachts hier in 't kamp om wapens te stelen. Het gevolg was, dat de order werd gegevenIedereen, die zich te slapen legt, maakt zijn wapen, aan hem toebehoorende, stevig vast aan nek, pols of been. Ge begrijpt de ellende ervan, wanneer men des avonds, moede van het ruwe constructie werk in 't kamp, - waar een ware revolutiebouw is uit gebroken, zich op den niet al te zachten grond nederlegt om wat te rusten, (wanneer het den vlooien en Marokkanen behaagt) en men moet zich dan nog vastbinden aan z'n geweer, dat in den slaap al uw bewegingen volgt. Iedereen klaagdevelen deden of ze sliepen wan neer de sergeant passeerde om hen te controleeren, doch nauwelijks was hij de tent uit of het geweer werd in de steek gelaten. Tot op een morgen weer een geweer werd vermist. De eigenaar kon niet ver klaren hoe de dief het gedaan had gekregen den riem van zijn arm los te maken, zonder dat hij het bemerkt had, doch niettemin werd een aanklacht tegen hem ingediend bij een krijgsraad, die om zulke dingen niet lacht in Marokko. De wachten werden verdubbeld buiten het kamp, kregen de order niemand uit of in te laten zonder, eerst goed toe te zien of het werkelijk een soldaat was. Lieden, die buiten het kamp door de patrouilles werden aangehouden, werden naar het kamp gebracht en daar door een tolk verhoord. Ook in het kamp zelf werd de waakzaamheid verdubbeldiederen avond en midden in den nacht moest een onder officier zich overtuigen, dat de geweren goed „vast gekoppeld" waren aan hun eigenaars. Iedereen die zich naar buiten begaf, moest zijn geweer mede- dragen; de patronen natuurlijk ook. Er werd danig gebromd over het vele dienstkloppen, wat tenge volge had, dat velen werden gestraft voor hun on tevredenheid en „mauvaise volonté". Met dat alles ontbrak er na eenige dagen wéér is tusschen de plooien van het Atlas gebergte-; het een sabel der cavalerie, door den eigenaar, die even v,u-VaI aan een dringende behoefte had moeten voldoen, achtergelaten in zijn tent. Arme kerel! Niet aan de verordening voldaanweg naar Meknez, voor den krijgsraad. Het was belachelijk! Wie neemt er nu een sabel mede bij zulk een gelegenheidMaar, nóg brutaler werd het. Een jager te paard was sial- wacht op klaarlichten dag en stapte links en rechts tusschen zijn paarden door, die hier aan lange koorden staan saamgebonden, in de open lucht natuurlijk. DéAr merkte hij, dat een paard midden tusschen de andere, los was. Zijn karabijn neerzetten tegen eenige zakken gerste en toespringen was het werk van een oogenblik. Ook d&t is strafbaar, wan neer een paard los rukt, want die Arabische paar den, meer gehecht aan hun vrijheid in de gourbi, dan aan de Fransche vastknooping nemen direkt de richting naar 't „bied", en het kost de grootste moeite, zoo'n dier weer meester te worden. Toen onze stalwacht terug kwam, was o schrik, zijn kara- ïs net de geschikte plaats, waar de „harka's" zich vormen en zich klaar maken voor hun rooftochten. Wat te doen Het eenige middel was, de zaak te bombardeeren; vervolgens de bajonet op 't geweer; maar dat is zoo gemakkelijk niet, want daar in de Zaouia ligt een heilige begraven, de oom van den nu nog bekenden propagandist El Hiba, en wee hem, die de schendende hand uitstrekt naar het graf van zoo'n Zaouia. De Berebers met hun lange haren en hunne blauwe gelaatskleur laten niet met zich spotten, dat weten we, en toch moeten we voorwaartseen talmen nemen zij op als een terug tocht en overwinning voor hen, hetgeen ook de andere stammen tot oproer zou brengen en de harka's zou doen versterken. Drie dagen waren we in 't gevecht, zonder op houden, en weer bleven we meester van het terrein. Duizenden bergbewoners vluchtten terug naar hunne bergtoppen en wij keerden naar de Casbah Tadla GODRA DOOR

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 9