DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Van Houten s
RONA Cacao
No. 50.
Honderd en zestiende Jaargang.
1914.
ZATERDAG
28 FEBRUARI
Overijselsche Sage.
FEUILLETON.
Be ongekroonde Koning.
Seze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
v^or Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk ft,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3
Groote
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V, Boek- en Handelsdrukkerij
v/h„ HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
JANTJE WEET hoe lekher
DE MEELIJDENDE DOOD,
smaaKt, en zijn moeder
weet hoe gezond het voor
hem is.
RONA Cacao is een
ideale dagelijKsche dranB
voor hinderen. Voedend
en toch licht verteerbaar.
door JO&EQF COHEN.
(Nadruk verboden)w
Harm, de jongste van het geslacht der Klein Breu-
kinks, lag in do eenzame hoeve, en hij, zag dat de
Dood stond olp den drempel dier kamer. Hoe dichter
het duister drong, hoe moer ook da vale nevel de
Doodnaar voren schreed, en Harm voelde zijn kil
len adem, voor zijn blik schemerde een trodbel licht,
waizig-groen, dat zich slingerde om zijn oogleden, en
daar stil bleef, een floera van vaagheid, van onzeker-
„Laat me niet sterven!" riep Harm. „Ik ben zoo
jong en 't leven is zoo mooi voor me."
„Kan ik vachteni" vroeg da Hood droef-glim
lachend „Sta jij niet beschreven ala de doode van
hedennacht? Ik verbreék de wereldorde, als ik je
niet doe sterven"
„Ja bent wreed. Je weet, dat ik jong ben, en dat
Mama Tutert van me houdt.3
Weder glimlachte de Dood.
„Ze zal je vergeten."
„Nooit."
„Ik mag zeggen dat ik weet hoe gauw de
menschen vergeten. Weinigen heb ik ontmoet, die
niet na enkele dagen getroost waren. Daarom ben
ik minder wreed! dan ik schijn."
De stervende luisterde niet. Hij strekte zijn han
den naar den roerloozen gast uit.
„Laat me leven."
De Dood legde zijn kille hand op Harm Klein Breu-
kink's hoofd.
„Ga met mijl mede", zeide hij. „En als je me straks
nog om het leven zult vragen, zal ik het je gunnen,
en een jaar zal 't duren vóór ik bij je wederkeer.
Kom." lx
Hij hief zijn witten arm op, en wenkte den jongen
mam.
„Kom."
Met de kracMi, die zijn llaatafe adem hem gal,
kroop Harm Klein Breukink over den vloer, de deur
uit, over den weg.
De Dood volgde hem als een nevel.
De jonge man kroop voort langs de nacht-verdoe
zelde velden, en telkens bleef hij stil, om zijn vreemr
den kameraad te vragen, of ze de goede richting gin
gen.
„Tot aan de twee iepen van Diepenveen ant
woordde de Dood. „Vrees niet, Harm Klein Breu
kink, je zult niet sterven, wanneer jo dat niet wilt."
„Nooit zal ik dat willen," dacht Harm diep, stil in
zichzelf.
De ander raadde zijn overpeinzingen, want mets
blijft voor den Dood verborgen.
„Zelfs als de Dood bijl hem staat weet de mensch
niets van het leven."
Zwijgend ondernamen zij' beiden den tocht, tot zij
de iepen waren genaderd.
Onder den boom zat de Wilgeman, gebogen, voor
zich uit starend, en hij' zag niet op, toen Harm, wan
kelend van zwakte, dichterbij! trad en zich vóór hem
op de knieën wierp.
„Wilgeman! red mijn leven."
De Wilgeman streek zich peinzend langs zijn war-
religen baard, en noemde zijn naam.
„Harm Klein Breukink."
Zóó ernstig was zijn stem, dat de jonge man terug
schrok, en zijn handen heffend, als wilde hij1 een bede
afslaan, inplaats van erom te smeeken, riep hiji:
„Als ga meent, dat beter voor me is, dat ik
sterf
„Het is beter, Harm Klem Breukink.
„Waarom dan?" wilde de jonge man roepen. Toen
hij echter zag, hoe er groeven diep gespreid lagen in
't voorhoofd van den Wilgeman, hield hij zijn woor
den binnen zijn geest, en zijn lippen bleven gesloten.
De Dood hief zijn zeis, en wilde toeslaan. Het scher
pe ijzer was reeds geheven ter hoogte van Harm's
schouder. Op dat oogenblik zag de Wilgeman Harm
aan, en de Dood boog zijn hoofd, gelijk een schuldige.
„Red mijn leven," weende de jonge man.
^Ilarm Klein Breukink, vóór je geboren zou wor
den vergaderden de zeven heksen, die in dit land wo
nen, en ziji spraken over het lot, dat je zou wachten.
Alen waren je slecht gezind; maar zij, die je 't mees
te kwaad zwoer, was de heks van Windesheim, omdat
je moeder haar eens had nagescholden, toen ze haar
voorbij1 was gegaan.
Sinds dien dag had! ze op de wraak gewacht, zooals
een ander mensch wacht op het geluk. Hekseliede-
ren had ze gekrij-scht, om het vuur, waarop ze haar
verderfelijke dranken brouwde, en geen lied was er,
of de naam van je moeder klonk als een van de rauw-
ste vloeken. Dol van vreugde was ze, toen ze hoorde,
dat haar vijandin een kind wachtte, jou, Harm Klein
Breukink, en ze riep de heksen bijeen, om tezamen te
spreken, welk lot ze voor je zouden bereiden."
„Laat me leven
„Den geheelen nacht hebben ze in haar ketel je
toekomst gemengd uit duizend andere menschente-
vens, alen zoo huiveringwekkend mogelijk: de don
kerste levens uit alle tijdien en het schuim, dat
daaruit is opgeborreld, hebben ze gegoten in kruiken
en kannen, en ze bewaard diep in den grond. Maar
een druppel ervan heeft de heks van Windesheim
meegenomen, en ze heeft dien eenen druppel in de
melk laten vallen, die je moeder zou drinken. Daarom
hebben ze je een jeugd gegeven van lef de en vreugde,
om je later des te meer je leed' te doen voelen."
„Laat me leven."
Toen ik boorde, wat je zou wacbten, was i k het,
die den Dood bijl me riep, en ik smeekte hem om
jouwentwil, Harm, je te doen sterven vóór je het
vreeselijk eerste ongeluk treffen kon. De Dood
schreef je op, nadat hij vele dagen had gedacht
en in 't groote Boek van Sterven en Leven duizenden
namen had geschrapt, en duizenden namen had bijge
voegd, om dien êénen naam te mogen dooden. Einde
lijk was hij klaar met zijni moeilijk werk en je le
ven ging in den beginne zooals het zich de heks
van Windesheim had gedacht. Want zij wist niet
dat de Dood medelijden met je had
„Laat me leven!"
De Wilgeman stond op, in zijn volle lengte. Hij
legde zijn zware, knoestige 'handen op Harm's schou
der, en hij boog zijn gelaat over het zijne de zware
baaxd1 warrelde hem langs 't gezicht, stroef als tak
ken waren de haren' de tranen van den Wigeman
rolden hem langzaam over het gelaat.
,Zal ik je alles laten zien zooals je leven is?
vroeg de Wilgeman.
Hij wachtte het antwoord niet, dioeh hij' hief zijn
hand op, en wees vooruit.
De nacht week terug, in zware golven, en uit de
Vlakte die stil-licht overbleef, zag Harm tot zijn ver
wondering het huis, waar hij woonde, en hij-zeif trad
naar buiten. Bij' den hoogen beuk kwam hem Manna
Tutert tegemoet.
Zij lachte, en 'kuste hem.
Tezamen gingen zij.
Maar vreemdi,
Niet alleen zag hij thans vóóruit, ook échter zich
zag hij tegelijkertijd. Zij beiden waren op. de kleir
ne Belt, waarheen zij altijd des avond togen. En ver
borgen door een struik, lag een man - 1 die eerst on
bewegelijk lag, toen zich oprichtte, en spiedde naar
die kleine Belt.
„Herken je hem?" vroeg cke Wilgeman.
,Floris B artelink," schreeuwde Harm.
„Je weet het
De nacht, inééns, sloeg hoog op naar de lucht, geen
sluier, geen vlies van duister bleef over. Het was vol
diaig, licbt, een lentemorgen.
„Zie!" riep de Wilgeman.
Van bet dorp kwam Manna Tutert) ze ging naar
de wel, om baar kruiken met water te vullen. Ze was
qllftAn hij zag haar bloote voeten, wit als 't zand
van den weg, bef zonnelicht gleed er over been, min
der blank dan haar voet, hoog, recht, liep ze, veer
krachtig, als droeg ze geen last, en lenig boog ze zich
over de bron.
„Ziel" fluisterde de Wilgeman.
Harm wilde zijn gelaat afwenden, doch wéér hij
zijn blik keerde, zag hij het bedriegelijke beeld.
Manna boog zicb over de bron. Achter een boom
verscholen stond Floris, langzaam trad hij te voor
schijn in het vrije, vlakke veld hij ging recht naar
de bron, waar Manna stond, en hij kwam achter haar.
Harm Klein Breukink aanschouwde, hoe Floris
het meisje zachtjes naderde. Eensklaps wendde zij
zioh om, en glimlachte. Ze glimlachte, als Harm
Klein Breukink het nooit gezien had. Er was liefde
in haar blik.
Ze kusten elkander, zij zetten zich, kussend, op den
rand der bron.
Harm bemerkte, dat hij-zelf achter een boom stond.
Hij kwam naar voren, 'hij! liet zich op den grond val
len, sloop kruipend naderbij. Hij droeg een mes in
zijn hand, Hij wist het; 't was zijn eigen mes.
Hij' wilde wat roepen, zichzelf waarschuwen. He
Dood glimlachte droeve:
„Hij' of hij. En toch welk een verschil in de
wereldorde."
Harm Klein Breukink stond vóór! de wel, en nij
hoorde zichzelf spreken:
„Dood zul je, Kloris."
De 'ander hief zich op, doch! voor hijl zich weren
kon, had Harm's mes hem in 't hart getroffem Het
mes viel ter aarde. Dat was 't laatste, wat hij van
dit tooneel bemerkte. Even bleef een nevel voor zijn
oogen, strak gespannen van O'ost tot West het
spleet uiteen een heidevlakte sloeg uit de mist, en
hij keek naar zichzelf weder, eenzaam op de vlakte.
Hij had zijn handen geslagen voor 't voorhoofd, en
rende voort. Als hij stilstond, staarde hij achteruit,
of hij' verwachtte dat een gedaante hem volgde. Dan
snelde hij verder, en stiet geluiden uit als een gewond
beest. Kain! Kain!
„Laat me sterven!" hoorde hij zichizelf roepen.
„Dan vraag je den Dood, en komt de Dood niet.
fluisterde de Wilgeman. „Een jaar lang zwerf je
zóó en een stem in je hart en een stem in de lucht
spreken tezamen de vreeseilijkste straffen over je uit.
Dan, na een jaar, val je uitgeput neer, en 't verschrik
kelijkste lijden mergelt je langzaam uit. Wil je blij
ven leven, Harm Klein Breukink?"
„Laat me sterven."
tpTadruk varbodenS.
Kiomam van
PAUL OSKAR B8GEER.
Naar hef Dïtifaek.
24) =^~0 *=-
Tusschen Beate en mevrouw Eveiyne Biggar was
een recht vriendschappelijke verhouding ontstaan.
De jonge vrouw zij was hoogstens drie jaar ouder
dan Beate voelde zich zeer eenzaam en had iemand
noodig om mee te praten. Zijl was hier tot geleide
en gezelschap van haar broer, die voor zijn zenuwen,
die zeer veel geleden hadden, een langdurige kuur
moest doen. Hij had een verpleger en een verpleeg
ster. Zij bewoonden een der mooiste kleine villa s.
Eveiyne kon het grootste deed! van den dag gemist
worden. Zij gebruikte de maaltijden met hem en
deed van tijd tot tijd een spelletje domino of pof. Als
hij niet sliep of gymnastiek deed, las hij Engelsche
bladen over sport. Over de kwaal zelf liet Eveiyne
zich niet verder uit en Beate wilde niet onbescheiden
zijn en het haar vragen, zoo-als tante Eddy gedaan
zou hebben. Het was haar genoeg aan de mooie jon
ge vrouw een aangenaam! gezelschap te hebben bij de
spoTtoefeningen en een interessante kennis om mee
te praten. In hun pensions hadden zij' elkaar neg
niet opgezocht, het bleef bij de ontmoetingen in het
luchtbad, op dé wandeling en bijl de mitddagthee.
In de aristocratische bridgeclub, waarvan gravin
Ozernin lid was geworden, werd pp dien eersten dans
avond bijna over niets anders gesproken dan over
die broer en zuster. Eva Teerbrugge moest ook al
een liefdesroman acbter den rug hebben, wist een der
beeren te vertellen, die lang in garnizoen was ge
weest in een plaats aan den Rijn.
„Zij was zestien jaar, ik weet het precies, geen dag
ouder, toen mr. Biggar verliefd op haar werdi; hij
ging naar den ouden Teerbrugge, vroeg haar hand
en liep een blauwtje. De Biggar*» zijn in Nieuw-York
waf de Teerbmgge's voor de Rijnlanden zijn. Daar
gaf de oude man niet om. Hjj was een origineel. Hij
moet het origineelste geweest zijn als hij van zijn
heerlijke Rijnwijntjes een flesch of vier, vijf op had.
Zulk een dag moet mijnheer Biggar zeker getroffen
hebben. Want de oude man gaf volstrekt geen gel
dige reden op voor zijn barsche weigering. Hij had
heel goed het -groote verschil in leeftijd tot voor
wendsel kunnen nemen. Maar daar dacht hij niet
aan. Biggar heeft het een paar jaar geleden zelf aan
een vriend verteld. Teerbrugge deed zijn mond' haast
niet open, zooals altijd wanneer hij' in plat aceent
sprak. E!n dat deed hij'. Hij antwoordde terwijl hij
het hoofd echud'de: „Neen, mijnheer, dat gaat zoo
gemakkelijk niet. Ik ben een goed Keulenaar en i'k
héb altijd gezegd: wat wij, Keulenaars, hebben willen,
hoieven wij niet zooiver weg te halen. En daar blijf
ik bij. E!r is niets aan te doen. Mijn dochter krijg
je niet." 01 Wat was bijl kwaad, die mijnbeer Big
gar! Maar Teerbrugge was bet ook. En Eva kreeg
dien dag voor bet laatst met den stok. Hij kon na
melijk ontzettend! driftig zijn, die oude man, als hij
aangeschoten was. En den volgenden dag gebeurde
het ongeluk."
De geschiedenis interesseerde de dames bijzonder.
„Wat voor ongeluk?" vroeg gravin Ozernin en liet
haar blikken angstig naar den 'hoek van de danszaal
dwalen, waar Beate met de jonge weduwe stond, bei
den omgeven door een drom van kaltwasserkurma-
k©rs.
„Den volgenden dag was Eva Teeriniigge verdwe
nen. En den d'aarop volgenden dag kreeg de oudte
heer een telegram uit Shanklin op het eiland Wigh't
met het bericht dat zij in Southampton getrouwd
was met mr. Biggar."
„Verder! verder 1" riepen de dames.
De verteller glimlachte onbescheiden. „De witte
broodsweken kan ik u uit eigen ondervinding helaas
niet beschrijven, dames. Zij moeten ©chteT zeer
schoon geweest zijn. He kleine Eva is in die jaren
een flinke Eveiyne geworden, maar verduiveld mooi
is ze nu ook nog."
„Barones Erxleben is mooier."
„Zonder twijfel. Ik zie trouwen» liever een blon
dine dan een brunette."
„Mevrouw Biggar is toch geen brunette?"
„Nu niet meer. Als bakvisch, toen alle jonge lui
tenants van mijn regiment met haar dweepten, was
zij het wel. Voordat zij Titiaan-rood geworden is.
Een dame uit Wiesbaden maakte de opmerking.
„Eva slaat toch een beetje uit den aard, want haar
beide broers waren vlasblond, heelemaal het even
beeld van hun ouders."
„Is het eigenlijk Klaus of Peter, die hier in het sa
natorium is?"
„Klaus natuurlijk", zei de dame uit Wiesbaden
„Hij is hier in behandeling om hem verzachtende om
standigheden te bezorgen."
Nu spitste de gravin de ooren. „Verzachtende om
standigheden? Is er dan sprake van een misdaad?
„Och hemeL Hij had juist zijn gelukkigen tijd, de
goéde jongen, en de erfenis van zijn vader in han
den, ja men is niet ongestraft eigenaar van den be
roemdste® wijnkelder van de heele Rijnstreek in
zulke omstandigheden moest Klaus Teerbriigge altijd
met glacé handschoenen worden aangepakt en nu
wil het ongeluk, dat hij op het telegraafkantoor van
een klein plaatsje, waar1 hij! met zijn auto een_ panne
had, een beambte aan het loket ontmoette die
wist hoe Klaus Teerbriigge behandeld wou worden.
Zij kregen standjes en toen de telegraaf-beambte hem
officieel begon toe te spreken, begon Klaus te bok
sen. Hat kan hij' buitengewoon goed. Later speet
hef hem vreeselijk. Reeds toen hij in het politie
bureau zijn naam en adres moest opgeven. In de eer
ste plaats speet het 'hem tegenover zijn broeder Peter
die hem toch! al' ontoerekenbaar wil laten verklaren.
Nu, hij schreef een langen brief met excuses, zond
een bemiddelaar, was bereid! een groote som smarte-
geld te betalen. Maar de zaak was_ al aangegeven en
is nog hangende. Klaus wordt altijd te rechter tijd
ziek, dan moet de behandeling der zaak worden ver
daagd. Be schandaalpers heeft daar natuurlijk reeds
munt uit geslagen. E'n het geval heeft hem in Bres-
den onmogelijk gemaakt. Het spijt de menschen het
-meest om zijn zuster. Zij begon juist in Dresden
zulk een aardige p otitic te krijgen. Nu wil zij haar
heil zoeken in Piniisisch-Berllijn."
Gravin Ozernin had van de jonge vrouw gehoord,
dat zij verleden winter door den Amerikaan&eheu ge
zant in Dresden aan het hof was voorgesteld en allo
hoffeesten had bijgewoond.
„Zij zal niet rusten voordat zij' ook in Berlijn aan
het hof komt. Dat is nu eenmaal de droom van de
Amerikaansche dames. Dat wil ze aan de Biggars
schrijven in Nieuw-York. En misschien ook aan
broertje Peter aan den Rijn, Petertje Teerbriigge, en
:ijn vlasblond vrouwtje."
„Nu, we zijn flink aan het babbelen", constateerde
gravin Czemin. Maar niemand bad lust bet interes
sante onderwerp te laten varen. Heel vaag herin
nerde de gravin zich, nu de naam Teerbriigge talken»
weer genoemd werd, dat de „Kreuzzeitung" dien zo
mer gedurende de Kielerweek, een kort antwoord had
gegeven op een spottend artikel, waarin de schoener
„Eveiyne" van Klaus Teerbriigge genoemd was.
Daarover wist een zeeofficiersvxo-uw uit Kiel nu
weer inlichting te geven. „Klaus Teerbriigge had
voor de sport al groote sommen gegeven. Een prijs
van honderd duizend mark voor de internationale
vliegweek was overal besproken. Hij' bezat een schoe-
nerjacht, dat in Corves al tweemaal meegevaren had,
en men zei dat een officieel persoon hem had aange
raden, zijn boot ook in Kiel1 te laten meevaren. Eve
iyne zou het verrukkelijk vinden na die teleurstelling
aan het hof te Dresden zag zij' hier een gouden brug,
waarover zij het beloofde land kon binnengaan. Want
het was duidelijk: zij! zou in Kiel met haar broeder
aan den Keizer worden voorgesteld! En dat betee-
kende voor haar de weg naar Berlijn. Maar weer ver
volgde haar het ongeluk. Een Saksische, sociaal
democratische courant, ving het gerucht op dat mijn
heer Klaus Teerbriigge den Amerikaansehen schoener
„Eveiyne" wou laten mededingen in die KieLer-week
en publiceerde een sensatie-artikel, waarin verteld
wer-d van den geheimen invloed van het hof, die ten
doel had den millionairszoon uit de Rijnlanden aan
strafvervolging te onttrekken. Er volgde een krach
tig démenti en er bleef voor dien armen Klans
niets anders over dan zoo gauw mogelijk weer een
sanatorium op te zoeken."
(Wordt vervolgd.)