DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Interview met Mevrouw Anna Sablairolles.
No. 52
Honderd en zestiende jaargang.
1914
DINSDAG
3 MAART.
De ongekroonde Koning.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
FEUILLETON.
Telefoon nummer 3.
E
k
BINNENLAND.
10-
[»-
te
,r-
0-
LUlA"1
i-
(Nadruk verboden).
Heden viert mevrouw Sablairolles haar 30-jarig ju
bileum als tooneelspeekter, en dus besloten, wij de
a.s. jubilarease eens te gaan ondervragen over het
een en under.
Aanumkoiijk had1 het wat voetjes in de aarde, want,
niet waar, zoo'n feestvierster heeft heel wat te rege
len en te bedisselen en dan eene tooneeispeelater heeft
wat Sif te reizen en kf te repeteer en in -ons goede land
en dus was mevrouw Sablairolles eerst van plan mij
te emdos&eeren aan den permmgm-ees ter-secretaris van
hare commissie, den heer Frank Luns, die mij dan
wel over alles zou inlichten.
Nu, daar waren wij niet tevreden mee natuurlijk,
want men wil de levende stem hoeren, niet waar, van
de tooneelster, die 80 jaar aan den, kunsthemal heeft
gestraald en na een hernieuwd beroep op mevrouw*s
welwillendheid, schreef zij„Kom dan maar."
Ik kwam. Eet. dienstmeisje uit Sneek hoe ik
haar herkomst weet, zal u later blijken opende de
deur en noodde mijl naar boven te komen, en in de
kamer gebaarde zij naar mevrouw Sablairolles
„Daar is ie nou." Mevrouw ontving mij' aan de
deur, eenvoudig en hartelijk, alsof wij- elkaar al jaren
kenden en we goede kameraden waren. De kaïmer was
eenvoudig ingericht, zonder een zweem van artiste-
ri'gheid, zelfs de, op altistenkamers, ihheemische teo-
neelspeler®, facie® (op een kiekje) en lauwerkransen
ontbraken. Maar bet nitzicht dat wijl te genieten
kregen op den Amstel was wijdsch en praéhtig!
En daar zat ik nu tegenover mevrouw Sablairolles,
eene lieve vrouw met wit haar en o, zoo jonge oogen.
En ze vertelde, zóó eenvoudig, zóó hartelijk, zóó op
recht, dat ik in mijn hart al dadelijk ééne harer jon
gere confi ateressen gelijk moest geven, die me zei-
de: „Mevrouw Sablairolles, mevrouw Sablairolles,
nou dat is 'n snoes van 'n vrouw."
„Wanneer en waar debuteerde u?" was mijn eerste,
zeer gebruikelijke, zeer conventioneele vraag.
„Ik bén niet erg goed in jaartallen" was haar ant
woord, „maar in 1878, ja, in 1878 deed ik eindexamen
tooneelschool. Ik speelde toen op proef, tegelijkertijd
met Schulze we waren de eerste leerlingen van die
schooi: ze noemden ons „het spannetje voor den bok
kenwagen" en opgevoerd werd „juffrouw Bo.s" van
Schimmel. Daarin speelde ik de hoofdrol, eene „in-
génue" naast meivrouw KleineGartman. Die was
mijne leerares geweest aan de tooneelschool en ik heb
veel aan haar te danken. Eene knappe artiste! Ik
kreeg „engagement" vanaf 1 September bij „het Ne-
derlandsch To on eel." Ongeveer acht jaar bleef ik
daar. Ik debuteerde als eigenlijk actrice in „la joie
fait peur." Bouwmeester speelde daarin een oude
knecht, ik het meisje, mevrouw Kleine de oude
vrouw. Ik heb daar bijna altijd „ingénues" gespeeld.
In den tegenwoordigen tijd zij lachte schalksch
zijn die er eigenlijk niet meer, ingénues. Er zijn
eigenlijk geen jonge meisjes meer. We speelden toen
veel Fransch werk, Dumas en zoo; ook wel Dnitseh,
b.v. „dokter Klaus." Tegenwoordig spelen ze dit
werk niet dikwijls meer, maar als het „gaat,"' dan
trekt het nog wel volle zalen: Het publiek wil het
nog wel. Nadat ik bij „het Nederlandsch" ben ge
weest, heb ik door verandering in mijn leven een jaar
het tooneel verlaten. Kijk, vanaf 1878 zou ik nu al
meer dan een 30-jarig jubileum moeten vieren, maar
de jaren, die ik niet gespeeld heb, heb ik er niét bij-
(pTateii! verBodenO,
Roman van
PAUL OSKAR HeOKBR.
aas het Duitseh.
O—
26)
Tegenover Beate was hij openhartig en natuurlijk;
hij. liet zich echter niet verleiden haar het hof te ma
ken. Een woord dat Evelyne onlangs tot Beate ge
zegd had, gaf haar de oplossing voor zijn omgang met
dames.
Hij kon zich vertoonen in welken kring hij wilde,
steeds waren er een paar vrouwen die jacht op hem
maakten. Verleden jaar te Dresden had hij verschei
dene brieven gekregen met liefdesverklaringen en hu
welijksaanzoekeu en daaronder van getrouwde vrou
wen, die zich ter wille van hem wilden laten scheiden
en van wie iedereen daoht dat zij zoo gelukkig' moge
lijk waren. Zijn geld was als het licht, waarom de
motten dansten.
De ongewone wandeling bergop had zoowel de gra
vin als den jongen Teerbrügge vermoeid. Toen zij
boven kwamen was zijn voorhoofd bezweet. Evelyne
wilde niet dat hij ging zitten. Zij1 herhaalde -dat ver
bod, toen hij zich verzetten wilde, op een zoo scher
pen, bevelenden toon, dat beide dames verbaasd opke
ken. De gravin verwachtte nu stellig dat hij- zijn
wil zon doorzetten.
Maar hij lachte en 'klopte vriendelijk zijn zuster op
den schouder en zei: „In zulke ontzettende conflic
ten wordt men nu als reconvalescent gebracht. Of
men toont zich een man en doet een domheid- of
Goed Eva, ik zal mij schikken. Twist zoeken? Och
neen, daar ben ik te moe voor."
Deze laatste woorden, die hij1 met een Rijnlandsch
accent plat uitsprak klonken bijna aandoenlijk. Beate
zag hem niu veer het eerst in de oogen maar zij
geteld ook. Dat is billijk, niet waar. Nu dan, na
dat jaar rust kwam ik aan de „Salon des Variétés."
Dat was een prettige tijld! "We speelden toen Björn-
son en Ibsen! „Nora," „Spoken," „Hedda Gabbler."
„Hedda Gabbler" gaat nu weêr bij' Royaards. Sophie
de Vries „Hedda" die speelde ik toen, ik nu
tante Tesman. Ja, die Ibsen, hé. Er zijn mensehen,
die zeggen dat hij een „überwundener Standpunkt" is,
maar'wij zijn er nog niet aan toe. Misschien over 20
jaar. Maar weet n wat 'tis: Ibsen is geen mystiék
en geen symboliek, het is allemaal heel simpel. Reali
teit is hetl
Maar zwaar en ernstig! En de menschen ze wil
len zich amuseeren! Het publiek is., kijkgraag. Dat
verklaart ook -den toeloop naar de bioscoop. Verbeeld
u, ik heb eene meid uit Sneek en die wist eerst niet
dat ik aan het tooneel was.
Oeh, ik leef hier heel stil met mijne oude moeder
van 85. Eh toen hoorde ze er iets van. Daeht „na
tuurlijk bioskoop." Maar toen ik haar wilde uitleg
gen, antwoordde zij„O, dus u praat in de bioskoop."
Toen héb ik haar eens meegenomen naar „de Vio-
liers" en toen beweerde ze: „Ik vind het toch veel
aardiger.... zoo'n sprekende bioskoop zóó zal ik
't maar blijven noemen, u neemt me toch niet kwa
lijk, mevrouw...." Weet u wat we ook -speelden in
de Salon?: De pantomime, het muziekdrama „De
Verloren Zoon." Vóór eenige jaren hebben we het
nog eens gespeeld ten hate van den blinden van Wes-
terhovén. Mevrouw de Boervan Rijk en ik, van de
oude garde, speelden er toen weêr in meê. Na den
„Salon"-tij'd, ben ik acht maanden bij de V-os en Kor-
laar in Rotterdam geweest, maar daar héb ik gauw
ontslag gevraagd. Daarna héb ik gesukkeld. Bij de
Groot gespeeld, maar -die ging na 3 maanden over
den kop. Toen ben ik 5 k 6 jaar weêr bij „Het Neder
landsch" geweest. Maar feitelijk was daar geen
plaats voor mij. Ik was den leeftijd van „ingénue" te
boven. Nog even bij „de Tooneelvereeniging" ge
weest. Vervolgens 7 jaar rust. En nu ben ik de laat
ste jaren bij- Royaards, waar ik mooi werk spéél. Zie
hier een getrouw verslag van mijn tooneeMioopbaan."
„Had u van. jongs af aan al aanleg voor het too
neel
„Ja, ik ben jong begonnen. Ik ben van eene ar-
tisten-familie. De vader van mijne moeder b.v. was
beeldhouwer. Maar ik ben niet de dochter van Su-ze
Sablairolles. Dat was mijne tante. Ik ben de dochter
van Willem Sablairolles, haar broer. D'ie wa® zeekapi
tein en is vroég gestorven. Zoo werd ik met moeder
bij mijne grootouders opgenomen. Toen 'had ik al
veel opmerkingsgave. We woonden destijds in den
Haag en ik deed dikwijls Scheveningsche vischvrou-
wen na. Een mandje op mijn hoofd en ik speelde
vo-ot vischverkoopster. Ik wilde naar het tooneel.
Veel tegenwerking ondervond ik niet, al vond moe
der 't niet prettig en op mijn 13e jaar kwam ik op de
tooneelschool."
„Welke rollen speelt u nu bij voorkeur?"
„Karakterrollen. Het sterk getypeerde. Ik houd
schrikkelijk veel van Molière en van Shakespeare.
Zoo vond ik het heerlijk te spelen, in „De vroolijke
vrouwtjes van Windsor."
„Waarom- koos u „de vijf Frankforterk' voor uw
jubileum, mevrouw?"
„Door de omstandigheden. Eigenlijk had ik „De
ideeën van mme. Aubray" van Dumas willen spelen.
Daar heb ik vroeger -ook in gespéeld met mevrouw
Kleine. Ik was toen het kind, Lucienne. Maar Roy
aards redeneerde zoo:
verschrikte bijna van de uitdrukking daarin. Er
flikkerde iets als haat in zijn blik, een inwendige on
rust, die met de berusting van zijn woorden niet over
een te brengen was.
Hij1 zette gehoorzaam dien kraag van zijn jas op,
bleef staan en stak een sigaret op. Evelyne was met
de gravin vo-oruit geloopen en sprak over de strenge
voorschriften, die de dokter den herstellende gegeven
had. Waarschijnlijk wilde zij, trachten den indruk
weg te nemen van de bruuske manier waarop zij haar
meening had gezegd.
„Dus is de geliefde sigaret u niet ontnomen?"
vroeg Beate luchthartig, alleen opdat er geen pauze
zou ontstaan.
„Ik zou ze mij niet hebben laten ontnemen, freule."
„Is u zulk een hartstochtelijk rooker
„Neen. Niet meer dan andere mannen. Ik verzet
mij' alleen tegen den lijidenden vorm: is u ontnomen."
Zij schrikte. „Ik begrijp u niet."
„Ik wil daarmee zeggen dat ik nooit naar een in
richting gegaan zo-u zijn, waar ik mij in één enkel op
zicht aan dwang had moeten onderwerpen."
„TT was op 't oogenhl'ik toch zoo mooi gehoorzaam
ik vondl het heel verstandig van u."
„Verstandig? Him. De verstandigste geeft toe.
Daar troosten de zwakken zich altijd mee."
„Wat meent u dan met dien d'wang?"
Hij keek haar al voortloopend onderzoekend van
ter zijde aan, eenigszins wantrouwend. „U weet toch
waarom ik mij' hier begraven héb? Eva heeft het u
verteld. Eh de menschen in het sanatorium1 maken
er zeker geen geheim1 van." Toen zij het hoofd schud
de lachte hij even. Hij deed nog een paar trekjes aan
zijn sigaret, toen wierp hij haar weg. „Een gekke
gewoonte uit mijn studententijd, anders niet. Een
morgendronk enz. enz. Neen, hebben ze u daar niets
van verteld'? Z. Z. heet het in de amhtstaal: „Zuipt
zeer."
„He, mijnheer Teerbrügge, dat zijn toch grappen."
Zij zei dit op gekremkten toon, want hij lachte nu
nog harder.
„Neen, in ernst, freule, gelooft u werkelijk niet d'at
„Dit stuk moet romantisch gespeeld worden en kost
dus heel veel studie en tijd." En hij heeft gelijk,
want er komt ook nog dit 'bijZoo'n jubileum is toch
al nerveus. Ik ben heel erg nerveus bij' een „premiè
re," dus een jubileum, dat tevens eene „première"
is,.... u begrijpt. Dat „de Erankfortersi" wat afge
keken is, hindert niet zoo erg, want op een jubileum,
oeh, dan komen de lieve menschen meer om de jubi-
laresse dan om het stuk."
Heeft u behalve uwe tooneel-speelkunst nog bizon-
dere sympathieën voor andere kunsten of bizondere
liefhebberijen
„Dat kan ik niet bepaald zeggen. Ik houd dol veel
van reizen. Van nieuwe indrukken opdoen. Van na
tuur zien.
In den winter hébben we daarvoor geen tijd. Dan
dénk je daaraan niet. Maar, ja natuurlijk, lezen! Le
zen doen we allemaal, niet waar? Als je maar tijd
hebt!"
„Wien komt, volgens u, de Mann-Bouwmeesterring
toe
„Och, de plaatsvervangster voor mevrouw Mann is
niet te vinden. Iemand, die oude stukken als „Tosca"
en „La dame aux Camélias" verjongd, „modern" en
toch in stijl speelt! Dat Louis weer op het Leidische
Plein komt, vind ik prettig.... voor hem. Och, ik
ben liever bij Royaards."
„Wat denkt u van Royaards als regisseur?"
„O1, hij heeft heel véél talent om -de menschen iets
te leeren en bij te brengen. En verschrikkelijk veel
geduld! Hij is een man met, dikwijls, geniale opvat
tingen. En beeft bij ontegenzeggelijk ons tooneel in
nieuwe banen geleid. En een werkkracht dat hij' heeft.
Hij vergeet wei eens den tij'd op eene repetitie en als
je dan heel lang hebt zitten wachten en je eindelijk
aan de beurt komt en 't is te laat, dan vindt je dat
wél eens niet prettig, maar, och, als je ziet hoe hij
zich inspant, hoe hij soms warmt om de menschen
iets te leeren, dan zeg je niet: „Ik verveel mie."
„Stelt u zich veel voor van nw jubileum? U moet
wel erg bemind zijn bij al uwe collega's."
„O, op mijn jubileum1 hébben ze veel hoop, maar,
och, er wordt zooveel „gejubeld." Ik héb eene prach
tige commissie. Da's waar. En bemind? Ja, ik geloof
het wel. Dé harmonie is toch, over 't algemeen, heel
goed tegenwoordig. Wat mij betreft; ik ben wat een
zelvig. Ja, dat is een font.
„Kunt u me nog wat bijzonderheden vertellen,
tooneelherinneringenAnecdotes'
„Nee. Of ja, misschien interesseert het uwen lezers
dat ik destijds met van Zuylen en Possart in 'het
Duitsch „Vriend Fritz" heb gespeeld. En in 1890 toen
de Franscbe pers hier was voor de tentoonstelling,
heb ik, in het Hollandscb, gespeeld in „Le monde oü
l'on Vennuie" en toen beeft niemand minder dan Sar-
eey mij zeer geprezen en mij vergeleken bijl Jeanne
Samary. Ik speelde toen Susanne. Maar ik ben
mijn tijd aan het verpraten. Het is vier uur. Ik moet.
eten en dan naar Utrecht met „Mijlpalen."
„Mevrouw, ilk dank u voor uw onderhoud. Wat
woont u hier mooi!"
„Ja, ik heb hier veel zon. En zon, daar houd ik
van." Ik ging weg, maar de herinnering aan deze lie
ve vr-ouw zal mijl lang, lang bijl blijven.
Ho-pen wij dat zij vanavond op baar jubileum eer
vol, een uitverkocht „huis" mag hebben. En dat ik
over 20 jaar aan de lezers en lezeressen -der Alk-maar-
scbe Courant van haar gouden jubileum mag verha
len!
EDfMOND VISSER.
dat mijn ziekte geweest is?"
„Dat is toch geen ziekte."
„Zoo, wat -dan?"
„Een onhebbelijkheid."
Nu bleef hij weer staan. „Kostelijk! dat moet u
eens aan den geneesheer-directeur vertellen. Maar in
ernst: het is verbazend moeielijk een volwassen man
zulk een onhebbelijkheid af te wennen. Eir zijn ont-
houdingsinrichtingen waar men de menschen -opsluit
als in een gevangenis. En tegen dien dwang verzet
ten zij zich, zij' 'worden al -dringender, al' hartstochte
lijker in hun verlangen; menigmaal schreeuwen ze
als de dieren."
„O, hond op, hoe vreeselijk!" Zij hield beid© han
den aan de slapen en week voor hem terug. Zij zag
weer datzelfde flikkeren in zijn lichtblauwe oogen,
dat baar zoo angstig maakte. Maar niet langer dan
een paar seconden. Toen was het of er een sluier
kwam voor zijn blik. En die vriendelijke, goedige, be
rustende uitdrukking kwam weer over zijn gezicht.
Zij haalde verruimd adem.
„U kunt iemand bang maken, mijnheer Teerbrüg
ge", zei ze nog een weinig weifelend.
„Ik moest het n toch verklaren, toen u het vroeg.
Geloof mij, voor velen is dwang werkelijk de eenige
redding. Die menschen zijn te beklagen. Als ik be
grepen had' dat dit bijl mij ook bet geval was ja
dan bad ik mij' liever een kogel door het hoofd ge
schoten. Waarachtig. Neen, de wet volgens welke
men leven moet, moet men zichzelf stellen, als een
vrij man. Zich zelf -op zijn woord van eer beloven:
„Jongen, van dit ©ogenblik af aan drink je geen
druppel meer." En zijn woerd houden."
Hij nam zijn autopet af en veegde met zijn zijden
zakdoek zijn warm hoofd af. „Het is een zwaar werk,
freule. Moeielijk, omdat men er altijid, altijd aan
denken moet, de gelofte neemt ten slotte een veel te
'groote plaats in het leven in. Ziet u wel dat ik er
dadelijk met u over moest spreken. Het is te gek.
Het kan u toch) niet interesseeren."
„Alleen reeds uit een psychologiséh oogpunt, mijn
heer Teerbrügge. Want ik kan mij best voorstellen,
STAAT SICGMMISSIEéWEEKLO'O'&HEID.
In de jj. Zaterdag gehouden vergadering van de
staatscommissie voor het vraagstuk der werkloosheid,
in den beginne geleid door haar voorzitter mr. Treub,
minister van Landbouw enz., later door dr. de Visser,
onder-voorzitter, beeft de kwestie betreffende den in
vloed van de handelspolitiek op dé werkloosheid, een
onderwerp van breedvoerige gedachtenwisseling uit
gemaakt, welke ten slotte geleid heeft tot een com
promis tuaschen de voor- en tegenstanders van een
beschermende tariefwet.
Et zal nog een vergadering van de commissie no-o-
dig zijn tot voortzetting van de werkzaamheden in
verband met de vaststelling van haar eindverslag.
EINDEXAMENS H. B. S. &-JARIGE' CURSUS.
De commissaris der Koningin in de provincie
Noord-Holland heeft bepaald, dat de eindexamens der
H. B. S. met 5-jarigen cursus, zoowel als de vergade
ringen der commissiën voor het afnemen dier exa
mens in 1914 in Noord-Holland zullen worden gehou
den te Bu&sum en te Zaandam en wel met dien ver
stande, dat de commissie te Bussum (de eerste com
missie genaamd1)! zal hebben te examineeren de Candi
da ten afkomstig van de eerste, tweede en derde H. B.
S. met vijfjarigen cursus1 te Amsterdam, de H. B. S.
te Hilversum en de Gooisch-e H. B. S. te Bu&sum en
dat de commissie te Zaandam (de tweede commissie)
zal hébben te examineeren de candidaten afkomstig
van de H. B. S. te Alkmaar, Haarlem, den Helder,
Hoorn en Zaandam, zoomede van de R. K.-H. B. S.
te Amsterdam en van de bijzondere H. B. S. te Hil
versum.
Benoemd zijn tot voorzitter, tevens lid der commis
sie te Zaandam, de beer dr. O. L. van den Broek, di
recteur der H. B. 8. te Zaandam; tot onder-voorzit
ter, tevens lid -der commissie te Zaandam, de heer W.
G. van der Meer, -directeur -der H. B. S. te Helder; tot
leden der commissie te Zaandam, de heeren dr. A. C.
Antusch, directeur van en F. H. Maschibaupt, N.
Meijer, H. G. Baints en H. L. Ziek, leeraren aan de
Rijks H. B. S. te Alkmaar; W. O. G. H. van Mourik
Broekman, directeur van en H. van den Heuvel Rijn-
der-s, dr. N. Bakker, dr. G. Nokt Trenité, H. Wierin-,
ga, M. E. van Goor en R. Zuidema, leeraren aan de
Gemeentelijke H. B. S. met 5-jarigen cursus te Haar
lem, C. den Boer en H. L. Bouwman, leeraren aan de
Rijks H. B. S. te Helder, dr. W. C. L. Bronsveld, di
recteur van en H. van den Berg, dr. H. A. Naber en
G. M. de Jongh S'chiffer, leeraren aan de Rijks H. B.
S. te Hoorn; dr. P. O. E. Meerum Terwogt, L. Kie
vit, H. J. Minderhoud', J. K. de Haaf en A. Beerends,
leeraren aan de gemeentelijke H. B. S. te Zaandam;
dr. L. Sehmedd'ing, directeur van en dr. J. Stein en L.
van der Biesen, leeraren aan de R. K.-H. B. S. te Am
sterdam; A. Keesing en E. A. Blömer, leeraren aan
de Bijz. H. B. S. te Hilversum, en W. V. Francken,
leeraar aan de H. B. S. te Alkmaar, Helder en Hoorn.
Gemengd nieuws,
DOE: KAZERNEBRAND TE HAARLEM.
Blijkens het overzicht, dat opgemaakt was om te
kunnen nagaan, welke personen alle drie de branden
hebben meegemaakt, is, meldt de N. R. Crt., uitge
komen, dat onder ben was de vrijwilliger K., zoon
van een makelaar te Amsterdam, een jongen, die zeer
slecht oppaste, en even voor -de tweede brand' van kor
poraal tot soldaat was terug gesteld' en een ander, de
dat men zeer trotsch moet zijn op zulk een gelofte."
„Dat is men ook, freule. Zeer trotsch. Maar het
is vermoeiend. Het houdt iemand van veel betere
dingen af. Hier wordt men sterk in maar zwak
in al 't overige van het leven. Daar zit hem het ge
vaar. Men troost zichzelf met de gedachte: Och,
dat is niet zoo gewichtig bij, d'at eene, eenige vergele
ken!"
„Ten slotte moet men de verzoeking toch eens ge
heel overwonnen hebben. Die tijd komt toch een
maal?"
„Zeker." Hij haalde diep adem. „Ik ben nu god
dank zoo ver dat ik eindelijk weer begin in andere
dingen belang te stellen."
De dames bleven een eind vooruit staan om op de
nakomers te wachten. Toen Teerbrügge dit merkte,
zei bij zachtjes tot Beate: „Mag ik u een verzoek
do<en, freule. Ja?"
Zij zag hem vragend aan.
„Zwijgen. Over de bekentenissen van een „schoone
ziel". Wij1 hebben gepraat over Oerwee, over de zeil
wedstrijden. Nietwaar
Zij knikte glimlachend. Hij had nu weer den aan-
doenlij'k-koddigen trek van straks en zij merkte dat
het hem hinderde haar stilzwijgendheid in te moeten
roepen. „Maar van de zeilwedstrijden zou ik werke
lijk dolgraag wat weten, mijnheer Teerbrügge. Uw
zuster vertelde er mij al wat van.
Hij gaf een zeer aanschouwelijke voorstelling met
een paar ironische opmerkingen, van een wedstrijd
van de „cup", waarbijl hij' van 'het begin tot bet eind
door -gruwelijken tegenspoed scheen te wonden ver
volgd.
Toen begon Elvellyne een woordje mee te praten en
verzachtte het eenigszins. Daarop overdreef hij het
nog erger, voegde er nieuwe grappige omstandighe
den bij, de stemming werd langzamerhand zeer vroo-
lijk en in het terugkearen, toen de weg daalde en het
tempo wat sneller werd, schaterden zij alle vier voort
durend van het lachen.
(Wordt vervolgd^.