DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Interview met Mevrouw Anna Sablairolles. No. 52 Honderd en zestiende jaargang. 1914 DINSDAG 3 MAART. De ongekroonde Koning. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. FEUILLETON. Telefoon nummer 3. E k BINNENLAND. 10- [»- te ,r- 0- LUlA"1 i- (Nadruk verboden). Heden viert mevrouw Sablairolles haar 30-jarig ju bileum als tooneelspeekter, en dus besloten, wij de a.s. jubilarease eens te gaan ondervragen over het een en under. Aanumkoiijk had1 het wat voetjes in de aarde, want, niet waar, zoo'n feestvierster heeft heel wat te rege len en te bedisselen en dan eene tooneeispeelater heeft wat Sif te reizen en kf te repeteer en in -ons goede land en dus was mevrouw Sablairolles eerst van plan mij te emdos&eeren aan den permmgm-ees ter-secretaris van hare commissie, den heer Frank Luns, die mij dan wel over alles zou inlichten. Nu, daar waren wij niet tevreden mee natuurlijk, want men wil de levende stem hoeren, niet waar, van de tooneelster, die 80 jaar aan den, kunsthemal heeft gestraald en na een hernieuwd beroep op mevrouw*s welwillendheid, schreef zij„Kom dan maar." Ik kwam. Eet. dienstmeisje uit Sneek hoe ik haar herkomst weet, zal u later blijken opende de deur en noodde mijl naar boven te komen, en in de kamer gebaarde zij naar mevrouw Sablairolles „Daar is ie nou." Mevrouw ontving mij' aan de deur, eenvoudig en hartelijk, alsof wij- elkaar al jaren kenden en we goede kameraden waren. De kaïmer was eenvoudig ingericht, zonder een zweem van artiste- ri'gheid, zelfs de, op altistenkamers, ihheemische teo- neelspeler®, facie® (op een kiekje) en lauwerkransen ontbraken. Maar bet nitzicht dat wijl te genieten kregen op den Amstel was wijdsch en praéhtig! En daar zat ik nu tegenover mevrouw Sablairolles, eene lieve vrouw met wit haar en o, zoo jonge oogen. En ze vertelde, zóó eenvoudig, zóó hartelijk, zóó op recht, dat ik in mijn hart al dadelijk ééne harer jon gere confi ateressen gelijk moest geven, die me zei- de: „Mevrouw Sablairolles, mevrouw Sablairolles, nou dat is 'n snoes van 'n vrouw." „Wanneer en waar debuteerde u?" was mijn eerste, zeer gebruikelijke, zeer conventioneele vraag. „Ik bén niet erg goed in jaartallen" was haar ant woord, „maar in 1878, ja, in 1878 deed ik eindexamen tooneelschool. Ik speelde toen op proef, tegelijkertijd met Schulze we waren de eerste leerlingen van die schooi: ze noemden ons „het spannetje voor den bok kenwagen" en opgevoerd werd „juffrouw Bo.s" van Schimmel. Daarin speelde ik de hoofdrol, eene „in- génue" naast meivrouw KleineGartman. Die was mijne leerares geweest aan de tooneelschool en ik heb veel aan haar te danken. Eene knappe artiste! Ik kreeg „engagement" vanaf 1 September bij „het Ne- derlandsch To on eel." Ongeveer acht jaar bleef ik daar. Ik debuteerde als eigenlijk actrice in „la joie fait peur." Bouwmeester speelde daarin een oude knecht, ik het meisje, mevrouw Kleine de oude vrouw. Ik heb daar bijna altijd „ingénues" gespeeld. In den tegenwoordigen tijd zij lachte schalksch zijn die er eigenlijk niet meer, ingénues. Er zijn eigenlijk geen jonge meisjes meer. We speelden toen veel Fransch werk, Dumas en zoo; ook wel Dnitseh, b.v. „dokter Klaus." Tegenwoordig spelen ze dit werk niet dikwijls meer, maar als het „gaat,"' dan trekt het nog wel volle zalen: Het publiek wil het nog wel. Nadat ik bij „het Nederlandsch" ben ge weest, heb ik door verandering in mijn leven een jaar het tooneel verlaten. Kijk, vanaf 1878 zou ik nu al meer dan een 30-jarig jubileum moeten vieren, maar de jaren, die ik niet gespeeld heb, heb ik er niét bij- (pTateii! verBodenO, Roman van PAUL OSKAR HeOKBR. aas het Duitseh. O— 26) Tegenover Beate was hij openhartig en natuurlijk; hij. liet zich echter niet verleiden haar het hof te ma ken. Een woord dat Evelyne onlangs tot Beate ge zegd had, gaf haar de oplossing voor zijn omgang met dames. Hij kon zich vertoonen in welken kring hij wilde, steeds waren er een paar vrouwen die jacht op hem maakten. Verleden jaar te Dresden had hij verschei dene brieven gekregen met liefdesverklaringen en hu welijksaanzoekeu en daaronder van getrouwde vrou wen, die zich ter wille van hem wilden laten scheiden en van wie iedereen daoht dat zij zoo gelukkig' moge lijk waren. Zijn geld was als het licht, waarom de motten dansten. De ongewone wandeling bergop had zoowel de gra vin als den jongen Teerbrügge vermoeid. Toen zij boven kwamen was zijn voorhoofd bezweet. Evelyne wilde niet dat hij ging zitten. Zij1 herhaalde -dat ver bod, toen hij zich verzetten wilde, op een zoo scher pen, bevelenden toon, dat beide dames verbaasd opke ken. De gravin verwachtte nu stellig dat hij- zijn wil zon doorzetten. Maar hij lachte en 'klopte vriendelijk zijn zuster op den schouder en zei: „In zulke ontzettende conflic ten wordt men nu als reconvalescent gebracht. Of men toont zich een man en doet een domheid- of Goed Eva, ik zal mij schikken. Twist zoeken? Och neen, daar ben ik te moe voor." Deze laatste woorden, die hij1 met een Rijnlandsch accent plat uitsprak klonken bijna aandoenlijk. Beate zag hem niu veer het eerst in de oogen maar zij geteld ook. Dat is billijk, niet waar. Nu dan, na dat jaar rust kwam ik aan de „Salon des Variétés." Dat was een prettige tijld! "We speelden toen Björn- son en Ibsen! „Nora," „Spoken," „Hedda Gabbler." „Hedda Gabbler" gaat nu weêr bij' Royaards. Sophie de Vries „Hedda" die speelde ik toen, ik nu tante Tesman. Ja, die Ibsen, hé. Er zijn mensehen, die zeggen dat hij een „überwundener Standpunkt" is, maar'wij zijn er nog niet aan toe. Misschien over 20 jaar. Maar weet n wat 'tis: Ibsen is geen mystiék en geen symboliek, het is allemaal heel simpel. Reali teit is hetl Maar zwaar en ernstig! En de menschen ze wil len zich amuseeren! Het publiek is., kijkgraag. Dat verklaart ook -den toeloop naar de bioscoop. Verbeeld u, ik heb eene meid uit Sneek en die wist eerst niet dat ik aan het tooneel was. Oeh, ik leef hier heel stil met mijne oude moeder van 85. Eh toen hoorde ze er iets van. Daeht „na tuurlijk bioskoop." Maar toen ik haar wilde uitleg gen, antwoordde zij„O, dus u praat in de bioskoop." Toen héb ik haar eens meegenomen naar „de Vio- liers" en toen beweerde ze: „Ik vind het toch veel aardiger.... zoo'n sprekende bioskoop zóó zal ik 't maar blijven noemen, u neemt me toch niet kwa lijk, mevrouw...." Weet u wat we ook -speelden in de Salon?: De pantomime, het muziekdrama „De Verloren Zoon." Vóór eenige jaren hebben we het nog eens gespeeld ten hate van den blinden van Wes- terhovén. Mevrouw de Boervan Rijk en ik, van de oude garde, speelden er toen weêr in meê. Na den „Salon"-tij'd, ben ik acht maanden bij de V-os en Kor- laar in Rotterdam geweest, maar daar héb ik gauw ontslag gevraagd. Daarna héb ik gesukkeld. Bij de Groot gespeeld, maar -die ging na 3 maanden over den kop. Toen ben ik 5 k 6 jaar weêr bij „Het Neder landsch" geweest. Maar feitelijk was daar geen plaats voor mij. Ik was den leeftijd van „ingénue" te boven. Nog even bij „de Tooneelvereeniging" ge weest. Vervolgens 7 jaar rust. En nu ben ik de laat ste jaren bij- Royaards, waar ik mooi werk spéél. Zie hier een getrouw verslag van mijn tooneeMioopbaan." „Had u van. jongs af aan al aanleg voor het too neel „Ja, ik ben jong begonnen. Ik ben van eene ar- tisten-familie. De vader van mijne moeder b.v. was beeldhouwer. Maar ik ben niet de dochter van Su-ze Sablairolles. Dat was mijne tante. Ik ben de dochter van Willem Sablairolles, haar broer. D'ie wa® zeekapi tein en is vroég gestorven. Zoo werd ik met moeder bij mijne grootouders opgenomen. Toen 'had ik al veel opmerkingsgave. We woonden destijds in den Haag en ik deed dikwijls Scheveningsche vischvrou- wen na. Een mandje op mijn hoofd en ik speelde vo-ot vischverkoopster. Ik wilde naar het tooneel. Veel tegenwerking ondervond ik niet, al vond moe der 't niet prettig en op mijn 13e jaar kwam ik op de tooneelschool." „Welke rollen speelt u nu bij voorkeur?" „Karakterrollen. Het sterk getypeerde. Ik houd schrikkelijk veel van Molière en van Shakespeare. Zoo vond ik het heerlijk te spelen, in „De vroolijke vrouwtjes van Windsor." „Waarom- koos u „de vijf Frankforterk' voor uw jubileum, mevrouw?" „Door de omstandigheden. Eigenlijk had ik „De ideeën van mme. Aubray" van Dumas willen spelen. Daar heb ik vroeger -ook in gespéeld met mevrouw Kleine. Ik was toen het kind, Lucienne. Maar Roy aards redeneerde zoo: verschrikte bijna van de uitdrukking daarin. Er flikkerde iets als haat in zijn blik, een inwendige on rust, die met de berusting van zijn woorden niet over een te brengen was. Hij1 zette gehoorzaam dien kraag van zijn jas op, bleef staan en stak een sigaret op. Evelyne was met de gravin vo-oruit geloopen en sprak over de strenge voorschriften, die de dokter den herstellende gegeven had. Waarschijnlijk wilde zij, trachten den indruk weg te nemen van de bruuske manier waarop zij haar meening had gezegd. „Dus is de geliefde sigaret u niet ontnomen?" vroeg Beate luchthartig, alleen opdat er geen pauze zou ontstaan. „Ik zou ze mij niet hebben laten ontnemen, freule." „Is u zulk een hartstochtelijk rooker „Neen. Niet meer dan andere mannen. Ik verzet mij' alleen tegen den lijidenden vorm: is u ontnomen." Zij schrikte. „Ik begrijp u niet." „Ik wil daarmee zeggen dat ik nooit naar een in richting gegaan zo-u zijn, waar ik mij in één enkel op zicht aan dwang had moeten onderwerpen." „TT was op 't oogenhl'ik toch zoo mooi gehoorzaam ik vondl het heel verstandig van u." „Verstandig? Him. De verstandigste geeft toe. Daar troosten de zwakken zich altijd mee." „Wat meent u dan met dien d'wang?" Hij keek haar al voortloopend onderzoekend van ter zijde aan, eenigszins wantrouwend. „U weet toch waarom ik mij' hier begraven héb? Eva heeft het u verteld. Eh de menschen in het sanatorium1 maken er zeker geen geheim1 van." Toen zij het hoofd schud de lachte hij even. Hij deed nog een paar trekjes aan zijn sigaret, toen wierp hij haar weg. „Een gekke gewoonte uit mijn studententijd, anders niet. Een morgendronk enz. enz. Neen, hebben ze u daar niets van verteld'? Z. Z. heet het in de amhtstaal: „Zuipt zeer." „He, mijnheer Teerbrügge, dat zijn toch grappen." Zij zei dit op gekremkten toon, want hij lachte nu nog harder. „Neen, in ernst, freule, gelooft u werkelijk niet d'at „Dit stuk moet romantisch gespeeld worden en kost dus heel veel studie en tijd." En hij heeft gelijk, want er komt ook nog dit 'bijZoo'n jubileum is toch al nerveus. Ik ben heel erg nerveus bij' een „premiè re," dus een jubileum, dat tevens eene „première" is,.... u begrijpt. Dat „de Erankfortersi" wat afge keken is, hindert niet zoo erg, want op een jubileum, oeh, dan komen de lieve menschen meer om de jubi- laresse dan om het stuk." Heeft u behalve uwe tooneel-speelkunst nog bizon- dere sympathieën voor andere kunsten of bizondere liefhebberijen „Dat kan ik niet bepaald zeggen. Ik houd dol veel van reizen. Van nieuwe indrukken opdoen. Van na tuur zien. In den winter hébben we daarvoor geen tijd. Dan dénk je daaraan niet. Maar, ja natuurlijk, lezen! Le zen doen we allemaal, niet waar? Als je maar tijd hebt!" „Wien komt, volgens u, de Mann-Bouwmeesterring toe „Och, de plaatsvervangster voor mevrouw Mann is niet te vinden. Iemand, die oude stukken als „Tosca" en „La dame aux Camélias" verjongd, „modern" en toch in stijl speelt! Dat Louis weer op het Leidische Plein komt, vind ik prettig.... voor hem. Och, ik ben liever bij Royaards." „Wat denkt u van Royaards als regisseur?" „O1, hij heeft heel véél talent om -de menschen iets te leeren en bij te brengen. En verschrikkelijk veel geduld! Hij is een man met, dikwijls, geniale opvat tingen. En beeft bij ontegenzeggelijk ons tooneel in nieuwe banen geleid. En een werkkracht dat hij' heeft. Hij vergeet wei eens den tij'd op eene repetitie en als je dan heel lang hebt zitten wachten en je eindelijk aan de beurt komt en 't is te laat, dan vindt je dat wél eens niet prettig, maar, och, als je ziet hoe hij zich inspant, hoe hij soms warmt om de menschen iets te leeren, dan zeg je niet: „Ik verveel mie." „Stelt u zich veel voor van nw jubileum? U moet wel erg bemind zijn bij al uwe collega's." „O, op mijn jubileum1 hébben ze veel hoop, maar, och, er wordt zooveel „gejubeld." Ik héb eene prach tige commissie. Da's waar. En bemind? Ja, ik geloof het wel. Dé harmonie is toch, over 't algemeen, heel goed tegenwoordig. Wat mij betreft; ik ben wat een zelvig. Ja, dat is een font. „Kunt u me nog wat bijzonderheden vertellen, tooneelherinneringenAnecdotes' „Nee. Of ja, misschien interesseert het uwen lezers dat ik destijds met van Zuylen en Possart in 'het Duitsch „Vriend Fritz" heb gespeeld. En in 1890 toen de Franscbe pers hier was voor de tentoonstelling, heb ik, in het Hollandscb, gespeeld in „Le monde oü l'on Vennuie" en toen beeft niemand minder dan Sar- eey mij zeer geprezen en mij vergeleken bijl Jeanne Samary. Ik speelde toen Susanne. Maar ik ben mijn tijd aan het verpraten. Het is vier uur. Ik moet. eten en dan naar Utrecht met „Mijlpalen." „Mevrouw, ilk dank u voor uw onderhoud. Wat woont u hier mooi!" „Ja, ik heb hier veel zon. En zon, daar houd ik van." Ik ging weg, maar de herinnering aan deze lie ve vr-ouw zal mijl lang, lang bijl blijven. Ho-pen wij dat zij vanavond op baar jubileum eer vol, een uitverkocht „huis" mag hebben. En dat ik over 20 jaar aan de lezers en lezeressen -der Alk-maar- scbe Courant van haar gouden jubileum mag verha len! EDfMOND VISSER. dat mijn ziekte geweest is?" „Dat is toch geen ziekte." „Zoo, wat -dan?" „Een onhebbelijkheid." Nu bleef hij weer staan. „Kostelijk! dat moet u eens aan den geneesheer-directeur vertellen. Maar in ernst: het is verbazend moeielijk een volwassen man zulk een onhebbelijkheid af te wennen. Eir zijn ont- houdingsinrichtingen waar men de menschen -opsluit als in een gevangenis. En tegen dien dwang verzet ten zij zich, zij' 'worden al -dringender, al' hartstochte lijker in hun verlangen; menigmaal schreeuwen ze als de dieren." „O, hond op, hoe vreeselijk!" Zij hield beid© han den aan de slapen en week voor hem terug. Zij zag weer datzelfde flikkeren in zijn lichtblauwe oogen, dat baar zoo angstig maakte. Maar niet langer dan een paar seconden. Toen was het of er een sluier kwam voor zijn blik. En die vriendelijke, goedige, be rustende uitdrukking kwam weer over zijn gezicht. Zij haalde verruimd adem. „U kunt iemand bang maken, mijnheer Teerbrüg ge", zei ze nog een weinig weifelend. „Ik moest het n toch verklaren, toen u het vroeg. Geloof mij, voor velen is dwang werkelijk de eenige redding. Die menschen zijn te beklagen. Als ik be grepen had' dat dit bijl mij ook bet geval was ja dan bad ik mij' liever een kogel door het hoofd ge schoten. Waarachtig. Neen, de wet volgens welke men leven moet, moet men zichzelf stellen, als een vrij man. Zich zelf -op zijn woord van eer beloven: „Jongen, van dit ©ogenblik af aan drink je geen druppel meer." En zijn woerd houden." Hij nam zijn autopet af en veegde met zijn zijden zakdoek zijn warm hoofd af. „Het is een zwaar werk, freule. Moeielijk, omdat men er altijid, altijd aan denken moet, de gelofte neemt ten slotte een veel te 'groote plaats in het leven in. Ziet u wel dat ik er dadelijk met u over moest spreken. Het is te gek. Het kan u toch) niet interesseeren." „Alleen reeds uit een psychologiséh oogpunt, mijn heer Teerbrügge. Want ik kan mij best voorstellen, STAAT SICGMMISSIEéWEEKLO'O'&HEID. In de jj. Zaterdag gehouden vergadering van de staatscommissie voor het vraagstuk der werkloosheid, in den beginne geleid door haar voorzitter mr. Treub, minister van Landbouw enz., later door dr. de Visser, onder-voorzitter, beeft de kwestie betreffende den in vloed van de handelspolitiek op dé werkloosheid, een onderwerp van breedvoerige gedachtenwisseling uit gemaakt, welke ten slotte geleid heeft tot een com promis tuaschen de voor- en tegenstanders van een beschermende tariefwet. Et zal nog een vergadering van de commissie no-o- dig zijn tot voortzetting van de werkzaamheden in verband met de vaststelling van haar eindverslag. EINDEXAMENS H. B. S. &-JARIGE' CURSUS. De commissaris der Koningin in de provincie Noord-Holland heeft bepaald, dat de eindexamens der H. B. S. met 5-jarigen cursus, zoowel als de vergade ringen der commissiën voor het afnemen dier exa mens in 1914 in Noord-Holland zullen worden gehou den te Bu&sum en te Zaandam en wel met dien ver stande, dat de commissie te Bussum (de eerste com missie genaamd1)! zal hebben te examineeren de Candi da ten afkomstig van de eerste, tweede en derde H. B. S. met vijfjarigen cursus1 te Amsterdam, de H. B. S. te Hilversum en de Gooisch-e H. B. S. te Bu&sum en dat de commissie te Zaandam (de tweede commissie) zal hébben te examineeren de candidaten afkomstig van de H. B. S. te Alkmaar, Haarlem, den Helder, Hoorn en Zaandam, zoomede van de R. K.-H. B. S. te Amsterdam en van de bijzondere H. B. S. te Hil versum. Benoemd zijn tot voorzitter, tevens lid der commis sie te Zaandam, de beer dr. O. L. van den Broek, di recteur der H. B. 8. te Zaandam; tot onder-voorzit ter, tevens lid -der commissie te Zaandam, de heer W. G. van der Meer, -directeur -der H. B. S. te Helder; tot leden der commissie te Zaandam, de heeren dr. A. C. Antusch, directeur van en F. H. Maschibaupt, N. Meijer, H. G. Baints en H. L. Ziek, leeraren aan de Rijks H. B. S. te Alkmaar; W. O. G. H. van Mourik Broekman, directeur van en H. van den Heuvel Rijn- der-s, dr. N. Bakker, dr. G. Nokt Trenité, H. Wierin-, ga, M. E. van Goor en R. Zuidema, leeraren aan de Gemeentelijke H. B. S. met 5-jarigen cursus te Haar lem, C. den Boer en H. L. Bouwman, leeraren aan de Rijks H. B. S. te Helder, dr. W. C. L. Bronsveld, di recteur van en H. van den Berg, dr. H. A. Naber en G. M. de Jongh S'chiffer, leeraren aan de Rijks H. B. S. te Hoorn; dr. P. O. E. Meerum Terwogt, L. Kie vit, H. J. Minderhoud', J. K. de Haaf en A. Beerends, leeraren aan de gemeentelijke H. B. S. te Zaandam; dr. L. Sehmedd'ing, directeur van en dr. J. Stein en L. van der Biesen, leeraren aan de R. K.-H. B. S. te Am sterdam; A. Keesing en E. A. Blömer, leeraren aan de Bijz. H. B. S. te Hilversum, en W. V. Francken, leeraar aan de H. B. S. te Alkmaar, Helder en Hoorn. Gemengd nieuws, DOE: KAZERNEBRAND TE HAARLEM. Blijkens het overzicht, dat opgemaakt was om te kunnen nagaan, welke personen alle drie de branden hebben meegemaakt, is, meldt de N. R. Crt., uitge komen, dat onder ben was de vrijwilliger K., zoon van een makelaar te Amsterdam, een jongen, die zeer slecht oppaste, en even voor -de tweede brand' van kor poraal tot soldaat was terug gesteld' en een ander, de dat men zeer trotsch moet zijn op zulk een gelofte." „Dat is men ook, freule. Zeer trotsch. Maar het is vermoeiend. Het houdt iemand van veel betere dingen af. Hier wordt men sterk in maar zwak in al 't overige van het leven. Daar zit hem het ge vaar. Men troost zichzelf met de gedachte: Och, dat is niet zoo gewichtig bij, d'at eene, eenige vergele ken!" „Ten slotte moet men de verzoeking toch eens ge heel overwonnen hebben. Die tijd komt toch een maal?" „Zeker." Hij haalde diep adem. „Ik ben nu god dank zoo ver dat ik eindelijk weer begin in andere dingen belang te stellen." De dames bleven een eind vooruit staan om op de nakomers te wachten. Toen Teerbrügge dit merkte, zei bij zachtjes tot Beate: „Mag ik u een verzoek do<en, freule. Ja?" Zij zag hem vragend aan. „Zwijgen. Over de bekentenissen van een „schoone ziel". Wij1 hebben gepraat over Oerwee, over de zeil wedstrijden. Nietwaar Zij knikte glimlachend. Hij had nu weer den aan- doenlij'k-koddigen trek van straks en zij merkte dat het hem hinderde haar stilzwijgendheid in te moeten roepen. „Maar van de zeilwedstrijden zou ik werke lijk dolgraag wat weten, mijnheer Teerbrügge. Uw zuster vertelde er mij al wat van. Hij gaf een zeer aanschouwelijke voorstelling met een paar ironische opmerkingen, van een wedstrijd van de „cup", waarbijl hij' van 'het begin tot bet eind door -gruwelijken tegenspoed scheen te wonden ver volgd. Toen begon Elvellyne een woordje mee te praten en verzachtte het eenigszins. Daarop overdreef hij het nog erger, voegde er nieuwe grappige omstandighe den bij, de stemming werd langzamerhand zeer vroo- lijk en in het terugkearen, toen de weg daalde en het tempo wat sneller werd, schaterden zij alle vier voort durend van het lachen. (Wordt vervolgd^.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1914 | | pagina 1