DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Raleigh.
M. DE WILD, Baterstraat II19, Alkmaar.
Honderd en zestiende Jaargang.
1914.
WOENSDAG
1 APRIL.
Openbare Vergadering
Engelsche Brieven.
De ongekroonde Koning.
Het eenige Rijwiel dateenwigdareed gegarandeerd wordt.
$0. 77
FEUILLETON.
ten STADHUIZE,
op Woensdag, den 1 April 1914,
BINNENLAND.
Alleen verkrijgbaar
ALKMAARSCHE COURANT.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
des avonds half negen.
A. PRINS Azn., Voorzitter.
Mr. J. VERDAM, Secretaris.
KENNISGEVING,
liet IIO O PD van het Plaatselijk Bestuur te ALK
MAAR brengt, op grond van artikel 1 der Wet van
22 Mei 1845 (Staatsblad' No. 20) ter kennis der inge
zetenen, dat bij hem ingekomen en aan dien ontvanger
den- Rijks directe 'belastingen binnen deze gemeente
ter invordering zijn overgegeven:
de kohieren der Personeele belasting No. 6, 16 en
17, voor het dienstjaar 1213 executoir verklaard door
den Directeur der directe belastingen in Noordlhol-
lamd te Amsterdam- den 28 Maart 1.1.
dat ieder verplicht ie zijn aanslag, op den hij de
Wet bepaalden voet, te voldoen en dat heden ingalat
de termijn van zes weken binnen welken daartegen
bezwaarschrif ten kunnen worden ingediend.
Alkmaar, den 31 Maart 19141.
liet Hoofd van het Plaatselijk Bestuur
voornoemd,
G. REP'PING.
HINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat heden op
de gemeente-secretarie ter visie is gelegd het aan
hem ingediende verzoek met bijlagen van de firma
SPRUIT HINSE, handelaarster in bouwmateria
len aldaar, om vergunning tot het oprichten van
eene steenhouwerij op het perceel Kamaalweg, Sectie
B, No. 3621.
Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden
ingediend1 ten raadhui'ze dezer gemeente, mondeling
op Dinsdag 14 April e.k., 's vooTmiddags te elf uur en
schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie da
gen vóór gemelden dlag kan de verzoeker en hij, die
bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer
gemeente van de terzake ingekomen schrifturen ken
nis nemen.
Alkmaar, 31 Maart 1914.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DO'NATH, Secretaris.
Van onzen Londenschen medewerker.
Nadruk verboden.
o~—
„Sein geen geruchten, sein feiten," aldus luidde
het zeer duidelijk verzoek, dat de Londenscbe cor
respondent van een Oostenrijks-cb. blad van zijn
hoofdredacteur kreeg, in verband met den opstand
der Engelsche cavalerie in Ierland. Zijn collega's
staken de hoofden bij elkaar en kwamen tot de con
clusie, dat ze allen „geruchten" hadden geseind', want
dat bet resultaat van al' wat er was gebeurd was, dat
er niets gebeurde, niettegenstaande de ontzettende
herrie die de Ehgelsch'e pers maakte. De feiten wa
ren: dat een aantal generaals en officieren ontslag
vroegen, doch het niet kregen; dat eeta minister zijn
ontslag vroeg, doch het ook niet kreeg; d'at een ver
klaring, die geschreven was, wefar werd' ingetrokken
en een ministerieele aanschrijving aan het leger werd
uitgevaardigd, waarin, volgens den leider dien conser
vatieve partij, niets nieuws stond, met andere woor
den, dat di't diocument ook onaangeschrevem en onuit-
gevaardigd ha'dl kunnen blijven. Resultaat: nihil.
In deze omstandigheden schijnt het 't beste zich
(Nadruk verboden.)
ook maar tot geruchten te hepallen en verder wat te
vertellen over de hoofdpersonen in d'i't „pronuncia-
miento d'opéra bouffe," en over hen die een, wel iets
doch niet veel, minder gewichtige r.ol spelen.
In de eerste plaats komt voor zulk een praatje ge
neraal Gough (spreek uit „ghoff") in aanmerking
met diens broer den kolonel.
Brigadier-generaal Hubert die la, Poer Gough is in
31870 geboren, de kolonel, John Eduard, is een jaar
jonger. Hun vader was ook generaal, Sir Oha'rles
Gough, hun moeder, d!ie nog leeft, is Harietta A. de
la Poer, en komt uit Waterford, hetzelfde ma'rkiezaat
in Ierland, waar de katholieke lersche leider, John
Redmond, zijn goederen heeft. De douairière Gough
is een vurige protestantsche en hare zuster, Frances
Vincent, die met baron Emly getrouwd is en in Li
merick woont, een even vurige „nationalists" of
voorstandster van Home Rule, zeifregeering voor Ier
land. Zoo groot is de onverdraagzaamheid der ande
re partij, d'at Lady Emljy door bare protestantsche
buren genegeerd wordt.
De Goughs worden genoemd de kranigst© officie
ren in da Engelsche cavalerie, dapper en driftig en
izoo stijfkoppig, dat, toen ze ais jongens op de ber
roemde kostschool te Eton, bij 'WindaoT, waren, men
er sprak van de „Gough obstinacy" als een soort fa-
miiie-verschijnsel.
Hun vader, Sir Charles, heeft in zijn tijd onaan
genaamheden gehad met den ouden veldmaarschalk
Lord Roberts, die van zijn kant evenwel altijd all'es
heeft gedaan om de heide jonge Goughs vooruit te
helpen.
Zoo iets is voor een jong Ehigelsohman, die officier
wil worden, alles waard. Men kan hier bijna nooit
van gewoon soldaat, korporaal of sergeant opklim
men tot officier; vooral zij, die in -dé keurcorpsen
willen dienen, hebben weinig kans, tenzij ze tot den
hoogen adel bebooren en protectie hebben. Er zijn
lange candidatenlijsten van aspirant-tweede-luite
nants bij de bereden gardes en de hertog van West-
minster vertelde aan een mijner kennissen, dat zijn
vader hem, toen 'hij nog een kind! was, al op die lijst
heeft ingeschreven. Met andere woorden: alle offi
cieren behooren tot den hoogen adel (de de la Boers
zijn b.v. familie van den markies van Waterford) en
de geheele adel, of zeker 90 a 96 van Gnoot-Brit-
tannië, is aarts-conservatief en op luttele uitzon
deringen na ul'tra-protestants-ch.
Men kan dus begrijpen dat men grif gelooft, dat
de heeren Gough vurig gesteund worden, door hunne
moeder en dat de dames uit de groote wereld over
het algemeen de officieren krachtig animeeran alles
te doen wat ze kunnen, om de regeering te dwarsboo-
men. Daarom gelooft men ook dat Lord Roberts een
lijst in zijn zak heeft met die namen van 900 officie
ren, die verklaard hebben ontslag uit den dienst te
zullen nemen als ze te eeniger tijd'bevel mochten krij
gen tegen de protestanten in Noord-Ierland, in Ul
ster dés, op te trekken.
Nu komt het ook bjj officieren wel voor dat ze
krachtige uitdrukkingen gebruiken, waar hun argu
menten niet bijzonder sterk zijn. En Lord! Roberts
moet dit ook gedaan hebben, toen hij veldmaarschalk
bir John Erench, den chef van den Staf, een kwaad-
aardigen brief schreef, waarin hij dezen jongeren col
lega voor „verrader" uitmaakt. Sir John stelde de
zen brief onmiddellijk aan beider onmiddellijken chef
in handen. Die chef is natuurlijk de Koning; Ko
ning George liet „Bobs" bij zich komen en gelastte
hem Erench zijne excuses aan te bieden, wat de oude
heer dan ook deed. Het gevolg was dat de conserva
tieve pers direct het verhaal opdischte, dat Lord Ro
berts, gebruik makend van zijn recht als veldmaar
schalk, pair, of lid van den Geheimen Raiad, om den
Koning te gaan spreken, zonder audiëntie aan te
vragen, Zijn© Majesteit uit eigen beweging was gaan
waarschuwen dat het leger bijna in staat van rebellie
verkeert.
Een ander die dezer dagen een gewichtige rol
speelt is de lersche leger-commandant, luitenant-ge
neraal Sir Arthur Henry Fitzroy Paget (de fami'ïie-
Roman van
PAUL OSKAR HöGKER.
Naar het Duitse h.
49) -o-^-
Beate wentelde al' die beschuldigingen met de
grootste heftigheid van zich af. Zij was misleid, be
drogen. Evelyne had haar altijd de volle waarheid
omtrent baar broeder verzwegen, omd'at zij wist, dart
zij anders nooit tot een huwelijk bad kunnen beslui
ten.
„Vijf maal heb ik zulk een afschuwelijk tooneel
doorgemaakt. Het werd steeds erger. Een zesde
maal zou ik ni e t believen."
„Dat hangt van je zelf af, Ati. Je moet een beetje
slimmer zijn, je moet beter oppassen, dat is het eeni-
ge. En heeft hij je werkelijk weten te misleiden,
dan moet je flink tegen hem optreden en hem door je
wil1 dwingen. Met sentimenteele redeneeringen be
reik je niets."
„Je begrijpt mij1 ni'at, Evelyne. Ik zal d© vergeef-
sche poging invloed op Klaua uit te oefenen, niet
meer beproeven. Ik ga van hem scheiden."
„Beate ?1"
„Ja. Het is mijn onherroepelijke besluit. Ik laat
mij van hem scheiden."
De baron kwam binnen om zijn dochter bij1 te staan.
Hij bleef beleefdl en correct, ofschoon Evelyne alle
zelfbeheersching verloor en hem1 ten slotte in toene
mende opgewondenheid herinnerde op hoe edelmoedi
ge wijze zij en haar broedér hem uit zijn behoeftige
omstandigheden hadden gered en tot welstand1 ge
bracht.
Beate schaamde zich voor deize weinig nobele woor
den. Gwendoline, die juist van haar spreekuur thuis
kwam, had ze ook nog gehoordl Zij zag de uitwerking
op het gezicht van haar zuster. Beate was bleek, al
leen de fijne streep liep nog oiver voorhoofd en kaak
been en leek Gwedoline nu nog scherper rood.
Etvelyne weigerde dadelijk met de jongere zuster
van Beate over de zaak te spréken. Met een twist
tusschen man en vrouw moesten anderen zich niet
bemoeien. De verzoening werd daardoor deis te moei
lijker.
„Van een verzoening kan volstrekt geen sprake
zijn", zei Beate, „ik ben mijn leven niet meer zéker
bij hem."
„Er zijn plichten, Ati, waar men zich niet aan kan
onttrekken", antwoordde Evelyne, nu weer volkomen
rustig en kalm geworden.
„Jouw plicht zou het geweest zijn bij hem te blij
ven, Evelyne. Maar je bebt ons bijl elkaar gebracht
op allerlei slimme manieren, omdat je afgelost wou
worden, omdat je vriji wou wezen."
Er werden harde, boo-ze woorden gesproken. Woer
den die diepen indruk maakten en scheidsmuren op
richtten.
Toen Evelyne vertrok, was haar fijn, anders zo©
vriendelijk gezicht koud en somber. „Hoe scherp zijn
haar trekken eigenlijk", zei Gwedoline bij zichzelf;
zij had zich dien heelen tijd stil op den achtergrond
gehouden. „Een onnoemelijk egoïst wezen", zei von
Erxleben. Het kookte in hem: hiji zou die infame op
merking van dé jonge mevrouw Biggar zijn geheele
leven niet vergeten.
Eenige dagen daarna kwam Evelyne terug, ditmaal
in gezelschap van1 Klaus. Na eindelocs aarzelen be
sloot Beate hem te ontvangen.
Hij zag bleek, uitgeput, maar hield zich uitstekend.
Op zijn gezicht was een aandoenlijk hulpeloos lachje.
„Je zult mij dat kleine ongelukje toch niet zoo erg
kwalijk nemen, Ati'?" zei hij! en ging op den rand van
het bed zitten en vatte d'e band van zijn vrouw.
Ziji lag onbeweeglijk en zag hem rustig en ernstig
aan. „Het is uit tusschen ons, geef je geen moeite,
Klaus."
naam van den markies van Anglesey is Paget), die in
11851 geboren is. Wat die de officieren in Ierland
precies verteld heeft over onmiddellijk agressief op
treden tegen Ulster, weet nog geen mensch, doch het
zou in elk geval1 op dezen onzin neerkomen, dat reeds
nu de regeering Ulster wil' vereveren, om een wet in
te voeren (die regelende Home-Rule) die nog lang
niet in staat van wijzen isl 't Dwaaste is dat de con
servatieve pers maar blijft doen alsof ze dit fabeltje
van de regeering gelooft, hoewel de eerste minister
verleden Vrijdag in 't Lagerhuis de malligheid er
van liet uitkomen.
Generaal! Paget heeft in zijn manier van doen en
wezen iets van Kitchener, hoewel! hij niet geheel den
naam van diens buitengewone békwaambeden heeft.
Hij is brussk in zijn optreden em als hij een rede
houdt, declameert hij- meer dan hij1 betoogt. Men kan
begrijpen dat bij, zijn ondergeschikte officieren toe
sprekend, i'n deze tijden van opwinding men denke
aan den brief van Lord Roberts aan French zich
niet precies even voorzichtig heefu uitgedrukt, als
bijvoorbeeld de minister' van Oorlog, de heer Seely,
dit zou hebben gedaan. Daar deze twee, Paget en
Seely, bovendien zeer intiem bevriend zijn, is het
best mogelijk dat eerstgenoemde gedacht heeft den
minister een d'ienst te bewijzen, door maar eens heel
duidelijk te zeggen wat hij dacht dat er eerlang zou
gebeuren. Hij beeft denkelijk geweten dat zijn offi
cieren aan politieke tinnegieterij' doen en misschien
gemeend dioor heftig spreken de discipline te redden.
Over het algemeen zijn de oudere officieren niet
ingenomen met die tinnegieterij. 'Zij zeggen: de
dienst gaat voor en eten soldaat moet gehoorzamen.
De groote werkgevers, vooral in Yorkshire en Lan-
sater, zijn ook niet te spreken over de aanmatiging
der officieren. Er broeit allerlei in d'e werkmanswe
reld en als de officieren vandaag dienst weigeren te
gen de gegoeden in Ulster, dan kunnen morgen de
soldaten dit doen, als ze geweldenarijen van stakers
moeten tegengaan.
Het werkmansparltementsl'id, John Ward, een ge
wezen soldaat zel'f en later polderjongen geworden,
heeft dit in het Lagerhuis duidelijk dben uitkomen:
als d'e officieren der regeering d'é wet kunnen stel
len, geven ze hun soldaten het recht ditzelfde te
doen. En waar Lord Roberts de namen van 900 mui
tende officieren heeft, daar ontvangt Ward1 eiken dag
uit elk regitaent van elk wapen, uit het geheele land,
adressen van instemming („round robins") die druk
door soldaten, korporaals en sergeanten geteekend
worden!
Gemengd nieuws.
DE BRAND TE ALMELO.
Het is thans zeker, dat er bij den brand, die de
stoomspinnerij te Almelo geheel heeft verwoest, vijf
mensehen zijn omgekomen. De namen der slachtof
fer-s zijn: W. ter Stal, 51 jaar, geihuwd; P. Brummer,
21 jaar, gehuwd; B. Schollink, 15 jaar; J. Egbertsen,
29 jaar, weduwnaar met 3 kinderen, en H. Voorhuis,
ongehuwd.
Men heeft van de slachtoffers nog niets ontdékt.
Zeer waarschijnlijk zijn ze in den hevigen vuurgloed
geheel verbrand. De verslagenheid over deze ramp
is groot.
In de fabriek werkten ongeveer 160 arbeiders en
arbeidsters.
De spinnerij was verzekerd op beurspolis.
De fabriek was gebouwd in het jaar 1863. De eer
ste steen was gelegd do-or Z. M. Koning Willem 111,
toen deze een bezoek bracht aan Almelo en Ehisehede.
„DE NEDERLANDEN," VAN 1845.
In de te 's-Gravenhage gehouden Algemeene Ver
gadering van Aandeelhouders werdlen de Winst- en
Verliesrekening over 1913 en de Balans per 31 Der
cemlber 1913 goedgekeurd.
Aan Premi'ën uit dé Brand- en Inbraakverzeke-
ringsoontracten werd 4.326.977 geboekt tegen
3.472.366 in 1912.
Hiervan kwam aan herverzekeraars ten goede
1.479.051, zoo dat voor eigen rekening verbleef
2.847.926.
Aan Brand- en Inbraakschaden, met inbegrip van
een overvloedige Reserve voor op 31 December j. 1.
onafgedane schaden, werd geboekt 2.361.185 en
voor eigen rekening der Maatschappij 1.373.171.
Levensverzekering. 'Gedurende het boekjaar wer
den behandeld 885 contracten met 3.713.042 kapi-
ta/al en 40.688 rente.
Op 31 December 1913 waren van kracht 4988 con
tracten met 18.033.374 kapitaal en 255.076 rente.
De vooruitgang in verzekerd bedrag over 1913 be
droeg 2.015.087. De uitkeeringen van kapitaal en
rente bedroegen 146.9i68. Het winstaandeel1 op ver
zekeringen, gesloten met aandeel in de winst, be
draagt 1 van het totaal-bedrag der sedert den
aanvang der verzekering betaalde j-aarpremiën, zoodat
b.v. op verzekeringen, gesloten in 1903, 11 eener
jaarpremie wordt teriyjbetaaM.
Aan rente, met inbegrip van de netto-opbrengst der
vaste goederen, doch niet medegerekend de door de
af deeling Levensverzekering gekweekte intérest,
werd geboekt 184.900.
Op 31 December 1913 had de Maatschappij eene
koersvermindering der effecten te oonstateeren van
94.584.
De vergadering besloot 20.000 toe te voegen a'an
de Reserve voor afschrijving op de waarde der vaste
goederen 59.264.86 toe te voegen aan het Reserve
fonds en 204.000 dividend uit te keeren, d.i. 34
per aandeel.
Het reservefonds bedraagt thans 1.674.491.36, de
reserve voor koers verschillen 292.806.59terwijl
het kapitaal der vennootschap 6.000.000 bedraagt.
De aftredende commissarissen, de heeren mi. Th.
H. de Meester en Mr. B. M. Yl'ielander Hein werdlen
herkozen.
1 APRIL-GRAPPEN.
Enkele redactieis hebben van het 1 April-recht ge
bruik gemaakt en dus getracht bun lezers te foppen.
„Het Volk" verwachtte heden een hetooging om
het amoveeringswerk van „Naatje op den Dam" ter
gen te gaan, o.a. van de vereeniging van oud-strijders
1830'31. Alle kans zou er zijn, dlat 'da betoogers
van uit bet Paleis éem nat pak zouden oploop-en en
daarom waarschuwde bet blad nieuwsgierigen, daar
er tusschen hen en 'kwaadwilligen in de lichtelijk
ontstaande verwarring geen onderscheidt kon worden
gemaakt.
Het Rott. Nwisibl. bevat een cliché van de Delft-
sche Poort, „het schoons oude bouwwerk, dat terecht
stadgenoot en vreemdeling imponeert." Het begint
bouwvallig te worden, Zooals het cliché duidelijk
toont. „Men kan zi'ch vanaf het Slagveld overtuigen,
hoever de Poort reedis geweken is," aldus de toevoe
ging.
Hetzelfde blad geeft een uitvoerig verba-al van een
onderaardsche schatkamer, ontdekt op bet afgebro
ken Zandstraatterrein te Rotterdam, waar men reed's
eenige weken bezig is met het gravingswierk voor dé
fundeering van het nieuwe stadhuis en waar men
edelgesteenten, saffiéren en parelen enz. hadl gevon
den. Ook was er een gang ontdekt naar kamers, vor
mende de catacomben van een klooster uit de vroeg
ste eeuwen. Al speurend kwam men in de kelderge-
welven van de oude Roomsch-Katlholiëke Kerk aan de
Leeuwenstraat.
Het blad' zinspeelde ntu op dé mogelijkheid' van een
proces tuisischen gemeente en kerk en stelde een be
langrijke verlaging der inkomstenbelasting in het
vooruitzicht, wanneer dé gemeente won.
Hij' speéilde met de kant van haar mouw. „Een en
kelen keer moest je het nog eens met je vagebond
probaeren." Hiji boog zich tot haar over om haar
hand te kussen. „Ik ben zoo kwaad niet. Of
Zij liet niet toe, dat hij haar hand kuste. „Het is
uit tusschen ons", herhaalde zij toonloos.
„Als ik je beloof, Ati
„Je houdt je beloften niet."
„Ik zweer je
„Je verbreekt je eedén."
Nu stond hij op en lachte. „Een echt monster
maak je van mij." Toen kwam hij- weer bij het bed en
wildé haar oog zien. Hij geloofde niet dat bet ge
kwetst was. Ze bad de compres er alleen op gelegd
om hem ongerust te maken, zei bij.
„Het is een toeval dat ik aan bet ongeluk ontsnapt
ben een oog te verliezen", zei ze en wierp de com
pres weg.
Het was plotseling of een vreemdé macht bem
aanpakte en nederwienp. Hij viel op de knieën, druk
te zijn gezicht naast haar in het kussen en Bchreide.
Beate's vader stond! in de aangrenzende kamer, get-
reed ter hulp te 'Snellen bij den eersten kreet van zijn
dochter. Gwedoline steunde hem. Zij' zwegen bei
den langen tijd. Zij waren diep ondier den indruk
toen zij den ongelukkigen man boorden- snikken.
„Ze zal hem vergeven en dan zal het weer een
tijd: gaan", dachten zij: heiden, „hoe lang
Maar Beate Had' hem al' te dikwijls na zulk© uit
barstingen van wanhoop vergeven: 't ontroerde haar
vandaag niet meer.
Buiten, in den kleinen tuin, liep Evelyne heen en
weer, met Haunsbeinz, met wien zij besprak, welk
een vreeselijk schandaal het zou geven als Beate niet
aan ho-ord terug kwam. Hier waren zij' het middel
punt van ieders belangstelling, ze waren het aan hun
naam verschuldigd alles te vermijden wat tot praat
jes aanleiding kon geven. Het zou anders alleen
kwaad! doen, in de eerste plaats Ingri'd' en Börries,
wier toekomst er nu juist van afhing. Haunsheinz in
zijn treurige, verslagen stemming, lliet alles over zich
heengaan. Hoe die verwarring ooit zou opgelost
worden, wist bij niet. Hij was werkelijk veel van zijn
zwager gaan houden. Het kostte hem moeite dCe
schandelijke dingen die van hem verteld werden te
gelooven. Eh toch voelde hij- weer met zijn zuster
het bloed sprak het werd hem rood voor dé oogen
als hij zich voorstelde dat Klaus haar in zijn aanval
len van razernij reeds menigmaal mishandeüld had.
Na lange, pijnlijke en vruohtelooze pogingen be
sloot Klaus 'Teerbriigge zijn vrouw voorloopig hier te
laten-. Zij' moest „uitrazen" zei hiji. Hij deed zijn
best in tegenwoordigheid van anderen de zaak
niet al te tragisch op te nemen.
Daar zij1 zonder kleeren heengegaan was, bood hij
aan te laten inpakken wat zij dén eeristen tijd noodig
mocht hebben. Hiji verzocht zijn schoonvader mee
aan boord te gaan om hem) daarbij te helpen. Ervely-
ne moest nog aan land blijven: ze wilde zich telefo
nisch met Heil'i'gendaum laten verbinden om met In-
grid te spreken. Het jonge meisje moest onmiddellijk
in den trein gaan zitten en overkomen, want naar
haar luisterde Beate nog het meest.
Generaal von Erxlébens stemming was zeer ge
mengd. Geen twijfel: Klaus Teerbriigge was een
goede keriél dlié vreeselijke kwaal uitgezonderd1. On
derweg was hij! niet uitgepraat over Beate. Hij sprak
woorden van een innigheid dié hij niet van hem ver
wacht had. Zonder eenigen twijfel) had hij' een goed
hart wat van Evelyne niet gezegd kon worden.
Een ramp, een ware ramp was het, dat die vervloekte
ondeugd hem niet losliet.
Voor het huis had de verpleger zich stilzwijgend
bij hen aangesloten. Hij ging ook mee in de motor
boot. Het viel den heer von Efxlében op dat zijn
schoonzoon nooit het woord tot deszien richtte en ook
vermeed hem aan te zien. De verpleger was een ster
ke man, bijna een hoofd grooter dan Klaua.
„Wat een ellendig idee eigenlijk voor zulk een jon
ge vrouw," dacht de baron, „dat haar man afhanke
lijk is van zulk een vent' die kijkt als een gevangenbe
waarder." (Wordt vervolgd).