WEST-INDISCHE
Openbare Verkooping
met Woning, Stal en Erf
uit de hand te koop,
brandstoffenhandel heeft over
gedaan aan den heer Jb. HOP,
De kwellingen van aambeien,
CHOCOLADE EN CACAO
met naiuupltfKen CacaosmaaK
R. KEUTER Az.
Pluche en
waschechte
Taielkleeden
Serrekleedjes
stroomafwaarts, waar twee lichters lagen als gevaar
lijke muren ran donker staal. Er waren men&dieu
op de eerste lichter, d'och geen van hen hielp ons.
Toen het sohip too dioht bij wae, dat we hen een
touw hadden kunnen toewerpen, gingen se naar bin
nen. Ze wilden den goddel ijken geest van den stroom
de offers niet ontnemen, die hij1 zich misschien uit
verkoren had!
Opeens hield het echip stil en een echaduw vloog
mij voorbij, een naakte mensch, die den tweeden lich
ter, waartegen ons schip schuurde, haastig beklom.
Een touw werd hem toegeworpen en weldra lag het
•chip veilig vastgemeerd. Toen ontkleedden we ons
en gingen naar bed. Het schip rukte nog lang aan
zijn ketting en de mast dreunde nog binnenin' het
schip. Doch langzamerhand bedaarde de storm en
wij sliepen in."
BESCHAVINGSWERKEN EN1 EGYPTE.
De Egyptische regeering brengt in het land met
succes verscheidene verbeteringen aan, waarop enkele
Westersche landen met recht trots souden zijn. Wel
- werken de reusachtige stuwdammen aan de IN ijl niet
zooveel uit al» men wel' wenschte, doordat in het
«tuwbekken zelf duizenden kubieke meters kostbaar
water in den lossen bodem dringen en zoo verloren
gaan. Men heeft echter in de Nijldelta duizenden hec
taren land, die eerst onvruchtbaar lagen, door doel
matige besproeiing teruggewonnen voor den land
bouw en een groot aantal jonge, flinke boeren, die tot
dusverre voor grootgrondbezitters werkten, kreeg dit
land van de regeering in eigendom. Eten geheel dorp
is vanuit den grond verrezen en waar totnogtoe on
vruchtbaar land lag, zal nu de rijst ontkiemen en het
suikerriet en de katoen groeien.
Ia zeer korten tijid' is E!gypte een dorp van tweedui
zend inwoners rijker geworden. Met ploeg, bijl en
spade kwamen de boeren aan, hun vee voor zich heen
drijvend; verder kwamen vrouwen en kinderen en het
huisraad, dat op een kameel geladen was. In den be
ginne wantrouwde men het zaakje wel, omdat men
niet gewoon is, van de regeering een geschenk te krij
gen, zoodat men er een valstrik achter zocht.
De regeering is echter ook niet van plan, den boe
ren het geld eenvoudig in den schoot te werpen. Aan
vankelijk worden de landverhuizer» echter zeer billijk
behandeld'. Ze moeten peir hectare jaarlijks 5 piasters
(60 cent) betalen. Doordat niemand1 meer dan 5 hec
taren gekregen heeft, is de hoogste belasting die men
betalen moet 3 gulden. Na vijf jaren wordt de schroef
wat aangedraaid, omdat men verwacht dat de land
verhuizer dan financieel vooruit gegaan zal1 zijn.
Deze regeeringsondememing heeft echter niet al
leen een maatschappelijke, doch ook een politiek doel.
De Egyptische bevolking ziet zoodoende zeer duidelijk
dat een sterke hand het rad' van den vooruitgang
voert, dat de beschavingswerken in zijn belang wor
den gemaakt.
ADOOHO(L EN
KUNSTEN IAAKSEANTASIE.
De Engelsche dramaturg Ben Johnson, een tijdge
noot van Shakespeare, heeft eens gezegd: „Mijn Vol-
pona (een tooneelatuk) schreef ik bij' tien dozijn fles-
achen voortreffelijken wijn. De grootsche scène in
„Catalina" schreef ik na een drinkgelag. De eenige
minder goede scène in het stuk ia ontstaan, nadat ik
op het ongelukkige idee kwam den wijn met water te
vermengen.
Den 20 Mei gaf de koning mij een beurs met hon
derd 'guinea's. Zestig guinea's verdronk ik, terwijl ik
de „Alchimisten" schreef.
Lord B. nood'igde mij uit op zijn landgoed, en op
kosten van zijn voortreffelijken wijnkelder schreef ik
„De «tiEe vrouw".
De werken van Ben Johnson, dlie hij zijn leven nog
al groot suocea hadden koning Jacob benoemde
den dichter tot hofpoëet worden reed» lang niet
meer opgevoerd.
Een sterk drinker waa ook, zooals wel bekend is,
Lord Byron, die zijn zenuwgestel, evenals verscheide
ne andere dichters (Alfred de Musset, Christian
Grabbe e. a.)i hierdoor ondermijnde.
Daarentegen wantrouwde Beethoven den invloed
van den wijn op het scheppen van kunstwerken zóó
zeer, dat hij1 na de compositie van een canon, die hij
om een vriend te believen, bij een flesch wijn had ge
componeerd en naderhand' dien vriend meegegeven
had, reed» in den vroegen morgen zich haastte, het
werk terug te halen en nog eens na te zien. Het werk
was echter goed gekukt en gerustgesteld keerde Beet
hoven naar huis terug.
EOEMEEN'SCHE VERLOVEN GEN.
Wanneer een Roemeen besloten heeft het een of
ander meisje tot vrouw te nemen, laat hij eerst eeni
ge mannen voorzichtig de oudera polsen, of dezen
hun dochter reeds wenschen uit te huwelijken. Vin
den dezen, dat er van die zijde geen bezwaren zullen
bestaan, dan vragen ze voor hun beschermeling om de
hand der dochter. Is het resultaat van den eersten
stap ongunstig, dan gaat men niet vexd'er, is echter
op het huwelijksaanzoek het jawoord van ouders en
van het meisje gevolgd', dan worden door 'ie afgevaar
digden van den huwelijkscandidaat eenige fiosschen
wijn of brandewijn te voorschijn gehaald en men
drinkt op het welzijn van het aanstaande echtpaar en
tot laat in den nacht wordt feestgevierd.
Den daaropvolgenden Donderdag of Zondag wordt
dan het officieels huwelijksaanzoek gedaan, waarbij
de minnaar, diens ouders, „aanzoekers", eenige fami
lieleden en twee muzikanten tegenwoordig zijn. Ook
thans tracht men nog in vele streken van Roemenië
aan deze plechtigheid1 een poëtisch tintje te geven.
Eén uit den stoet gaat naar den aanstaanden
schoonvader toe en stelt zichzelf en zijn metgezellen
als de jachtgenooten van den eveneens aanwezigen
keizer voor. Ze zijn, too vertelt hij, met groot gevolg
op jacht gegaan, vergeefs hadden ze reeds den gehee-
len dag naar edel wild gezocht, totdat ze eindelijk bij
het vallen van den avond op het spoor van een ree
waren, die echter in het huis der bruid verdwenen
was. De vader der bruid ontkent dit; men beschrijft
hem oogen en haar der „ree" en wanneer hij nog
steeds ontkent, komen de moedige jagers op hem af.
Eindelijk gaat hiji weg, om met zijn dochter terug te
keeren. De „jagers" heffen bij den aanblik van het
meisje een luid gejuich aan en brengen haar naar den
jongen „keizer", den bruidegom. Eenige fl-esschen
brandewijn en de opgewekte wijsjes der muzikanten
brengen het gezelschap al spoedig in een vroolijke
stemming en men acht dan het oogenblik gekomen
om den dag van het verlovingsfeest nader te bepalen
en de moeilijke vraag van den bruidsschat op te los
ten.
Die oplossing brengt heel wat moeilijkheden mee;
dikwijls krijgen de schoonouders hevige ruzie over
een stuk vee en degenen, die het huwelijksaanzoek
hebben gedaan, hebben een moeilijke taak, want zij
moeten door geestige opmerkingen en verzoenende
toespraken beide partijen 'bewegen, met elkander een
overeenkomst te sluiten.
EEN ANECDOTE VAN1 PASTEUR
Pasteur, de bekende geleerde, was eens bij zijn
schoonzoon te eten. De maaltijd liep ten einde en de
groote geleerde at met veel smaak zijn kersen, welke
hij een voor een zorgvuldig in een glas water af-
waschte, om welke reden zijn familie hem uitlachte.
Faateux cuiaw„Ge lacht kinderen, en je weet toch
nieft, hoeveel omreitiKedesi «rei die horsen zitten
Toen 'hield hijj een beeld lezing over het wezen dor mi
ureben, daarbij steeds zijn vruchten afwassohend.
Ten slotte zei hij'; „Zop riet. gei dus, dat men niet
voorzichtig genoeg kan zijn; doe al» ik en wusch
steeds uw vruchten afDaarna nam de geleerde
zijn glas op, waarin hij' alle microben van de vruchten
had afgespoeld en dronk het achter elkander leegl
VRLEMDSGELAP TUSISGDEDEN KAT' EN MUIS.
In het kleine Oost-Bruisische stadje Bartenstein
werd eenigen tijld geleden een woning grondig 'schoon
gemaakt. Daarbij1 kwam een klein muisje uit zijn
schuilh'O'ek te voorschijn. De schoonmaakster® maak
ten onmiddellijk jacht op de muis, totidat plotseling
de kat ten tooneele verscheen. Allen wachtten in
spanning af, wat er nu gebeuren zou, en ieder dacht
natuurlijk, dat de kat de muis zou vangen. Doch toen
gebeurde het ongelooifelij'ke. Het beangste muisje
sprong zoo vlug het kon naar de kat toe en kroop,
bescherming zoekend, tusschen haar voorpooten. De
kat beschermde het diertje en blies woedend' naar
iedereen, die bij het muisjr ;'e komen. Het diertje
keek vanuit zijn, schuilhoek r.i.ul en voelde zich ner
gens zoo veilig als in den schoot van zijn „vijand",
zoodat het niet eens voor de manschen, die rondom
stonden, bang werd. Na verloop van eenigen tijd1 ver
liet het zijn redder en kroop in 't beschermende mui
zengaatje, waar het verdween. De kat keek haar be
schermeling welwillend na1 en ging toen bij het mui
zengaatje liggen, om daar de wacht te houden.
VOORLOOPIG OVERZICHT OVER HET WEER
IN APRIL.
In de afgeloopen maand April was de temperatuur
gemiddeld twee tot drie graden Celsius boven de nor
male. Het te De Bildt bereikte maandgemiddelde,
11,9 graden is het hoogste sinds 1849. Hoewel in
de laatste drie weken zeer ewinig regen voorkwam,
was de maandsom gemiddeld slechts weinig beneden
het normale bedrag tengevolge van zware regenbuien
in de eerste dagen. Het geheele aantal uren met zon
neschijn te De Bildt bedroeg 214 tegen 159 uren nor
maal.
NOO EENS: COOK DE NOORDPOOL-
REIZIGER.
De Senator Pondexter, oud-vrederechter van Spo
kane heeft in den Senaat voorgesteld Dr. Cook wiens
beweerde Noordpoolontdekking tot zooveel strijd aan
leiding heeft gegeven, alsnog in eer te herstellen. Hij
eischt verleening van de gouden medaille, die de Se
naat der Vereenigde Staten kan verkenen voor bijzon
dere prestaties op het gebied van kunsten en weten
schappen. Hij verklaart in zijn voorstel dat Cook on
danks alle tegenstrijdige beweringen de ware ontdek
ker der Noordpool is en dat hem doordat men zijn
beweringen niet ernstig heeft genomen, bitter onrecht
is geschied.
stond, om voor te stellen, over deze zaak geheimhou
ding op te leggen, wat als regel steeds geschiedt,
wanneer er over personen vertrouwelijke mededeelin
gen worden gedaan.
Het slot van al die onderlinge besprekingen, mede-
deelingen, of hoe men het ook noemen wii, was, dat
als conclusie aan het oordeel van den Raad werd on
derworpen, eene vraag, waaraan ongeveer de volgen
de toelichting was voorafgegaan: Bij B. en W. heeft
voorgezeten de bedoeling, om den heer D. de gele
genheid te geven, om eene eervolle retraite te
un-
Ingezonden mededeelingen.
in het begin niet zoo hevig, zijn ten slotte onuitstaan
baar. De verschrikkelijke jeuk en stekende pijn zijn
niet tot bedaren te brengen, of men zit, staat of
loopt. Zij komen meer voor bij vrouwen dan bij man
nen en worden vaak veroorzaakt door verstopping,
een zittende levenswijze enz.
Bloedende zoowel als droge, in- zoowel als uitwen
dige aambeien kunnen volkomen genezen worden door
Foster's Zalf. Menigmaal werd do patiënt door aan
wending van één doos van zijn lijden verlost.
Foster's Zalf (let op den juisten naam)' is te Alk
maar verkrijgbaar bij de heeren Nierop en Slothou-
ber, Langestraat 83. Toezending geschiedt franco
na ontvangst van postwissel a 1.75 per d.ooa,
Ingezonden stukken.
DE ZAAK-DIKKERS.
Geachte Redactie.
Naar aanleiding van mijn ingezonden stuk van
gisteren, kom ik nu plaatsruimte vragen in Uw blad,
om alsnog gelegenheid te hebben mede te deelen, wat
ik Woensdag j.l. in hoofdzaak gaarne had gezegd.
Toen in de Raadsvergadering van den 18en Maart
j.l. het le adres van den heer Dikkers is behandeld
geworden, heeft de Raad m. i. volkomen correct ge
handeld, door, zonder meer, te voldoen aan het ver
zoek van den heer D. tot ons gericht, n.l. om hem
eervol ontslag te verleeuen op de door hem opgege
ven gronden. Meer dan dat werd niet gevraagd; de
Raad mocht de motieven, welke de heer D. tot zijn
verzoek hadden geleid voor kennisgeving aannemen,
de opinie over die motieven werd den Raad niet ge
vraagd. Dit wil niet zeggen, dat de Raad zich daar
over niet had mogen uitspreken; natuurlijk had ieder
Raadslid het recht daarover zijne meening te zeggen
met opgave van redenen en zelfs het feit dat aan de
behandeling van dit adres eene geheime vergadering
was voorafgegaan, behoefde daarvoor geen beletsel
te zijn, waarover aanstonds nader.
Het feit echter, dat ei een geheime Raadszitting is
voorafgegaan, heeft terecht of ten onrechte, eene groo
te beweging tengevolge gehad, waarvan het resultaat
is geweest een tweede adres van den heer D. aan den
Raad, behandeld in de zitting van 22 April.
Bij die gelegenheid is de geheimhouding van de
vóórzitting van de Raadsvergadering van den 18en
Maart opgeheven. Ofschoon ik daarvan in het on
derhavige geval de resultaten niet betreur en, zelf
aanwezig vóór opheffing zou hebben gestemd, wil ik
echter, nu ik a tete reposée de zaak kan overwegen,
wel zeggen, dat ik in het vervolg mij wel twee malen
zal bedenken, om tot opheffing van een opgelegd ge
heim mede te werken, wanneer ten minste die ge
heimhouding in verband staat met besprekingen over
personen. Ik zal echter als ter zake niet noodig,
hierover verder zwijgen.
Het mag nu als van algemeene bekendheid wor
den geacht, wat in die vergadering is gezegd, toch ts,
zoover ik de gegevens omtrent deze zaak heb kunnen
nagaan, niet voldoende licht gevallen op de vraag,
die ten slotte aan het eind onzer bespreking is ge
steld en waarop ik heb gezinspeeld in mijn aange
vallen schrijven aan den Raad, omdat die vraag ten
slotte de conclusie was van het besprokene.
Het zij mij echter vergund, om eerst mede te dee
len, wat ik in die geheime zitting heb gezegd, waar
uit zal blijken, dat.de heer D. dwaalt, als hy in de
Alkmaarsche Courant van den 28en April schrijft:
„Wat kan ik verwachten van den (Heer) v. d. Bosch,
die als antwoord op mijn verzoek om openbaarheid
der vergadering van den 18en Maart nog gauw even
met 'n nieuw stelletje grieven aankomt, grieven van
een installateur, iemand, dien ik had te controleeren,
wiens werk ik goed-of af te keuren had."
Ik heb in de bewuste zitting gezegd, dat het mij
niet verbaasd had, dat B. en W. gemeend hadden
den heer D. voor eene vaste betrekking niet te kunnen
voordragen en kon dit zeggen, omdat ik vanaf den
beginne gemeend heb, dat de heer D. niet de aange
wezen persoon voor ons was; ik wees er op, dat mij
van de zijde van installateurs zeer ernstige bezwaren
tegen zijn beleid waren kenbaar gemaakt, ik had zelfs
daaromtrent aanteekeningen bij mij, of ik toen al of
niet namen heb genoemd, durf ik niet beweren, maar
dit doet m. i. niets ter zake; zou ik in openbare zit
ting wellicht liever geen namen hebben genoemd
van vertrouwelijke mededeelingen, in geheime zitting
behoefde ik niet te schromen dit te doen, want er was
ona al reeds te voren gezegd, dat het voornemen be
nen maken, zij wenschen alsnog zooveel mogelijk uit
standpunt te blijven handhaven en daarom niet in
j bizonderheden te treden over de verschillende grieven
welke bij hen tegen den heer D. bestaan: volgt de
vraag: „Kan de Raad daarom medegaan met het
voorstel, om in de openbare Raadszitting alleen me
de te deelen, dat er een adres is ingekomen van den
heer D. waarvan de conclusie is, dat hij eervol ont
slag vraagt en dat B. en W. voorstellen, om hem dat
eervol ontslag te verleenen? De voorzitter gaf als
zijne meening te kennen, dat dit gerust kon geschie
den, omdat het meermalen voorkwam, dat bij adres
sen alleen werd kennisgegeven den naam van den in
zender en het verzoek.
Hierop heeft Mr. Dorbeck, m. i. te recht gezegd,
dat hij dit niet «ewenscht achtte, dat het trouwens
ook niet het gewenschte effect zou hebben, immers dat
hij overtuigd was, dat de Heer D. het adres dan in
de pers zou pubiiceeren en de Raad dan de schijn op
zich nam, iets te willen achterhouden; hy stelde dus
volledige voorlezing van het adres in publieke zitting
voor.
Dit voorstel werd zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Hierop heeft de Voorzitter, en ik vestig hier de bi-
zondere aandacht op, ongeveer het volgende gezegd:
„Kunnen dan alle leden er zich mede vereenigen, dat
aanstonds, in openbare zitting, het adres wordt
voorgelezen, maar „dat het echter geen onderwerp
van discussie zal uitmaken."
Zonder eenig protest werd dat voorstel, zonder
hoofdelijke stemming aangenomen en besloten, om de
geheimhouding over al hetgeen in deze gesproken
was, op te leggen. En nu wensch ik hier op te mer
ken, dat als een der aanwezige raadsleden op dat
oogenblik, de eerlijke meening was toegedaan, dat
den heer D. onrecht geschiedde, als er een raadslid
was, dat niet voldaan was, het toen, op dat oogenblik
plicht was geweest dit te zeggen; toen, op dat mo
ment had hij zich tegen de geheimhouding moeten
verklaren en openbare behandeling eischen als recht
van den heer D. en met reden en met volkomen recht
ons allen een verwijt kunnen maken, als wij openba
re behandeling alsdan hadden geweigerd.
Maar zelfs, als hij toen niet aantekortkoming aan
de rechten van den heer D. dacht, maar het niet eens
was met de meening van B. en W., dat deze genoem
de Heer niet voor een vaste betrekking konden aanbe
velen, had hij gerust, zonder in iets aan de opgeleg
de geheimhouding te kort te doen, in openbare zit
ting zelfs kunnen zeggen, dat hij meeging met het
voorstel, om den heer D. eervol ontslag te geven,
maar dat hij niet overtuigd was geworden, dat de
heer D. niet voor eene vaste benoeming in aanmer
king behoorde te komen.
Ik zou dan ook zeker in de zitting van den 22en,
ware ik daar tegenwoordig geweest, den heer Dor
beck hebben opgemerkt dat ik in geen enkel opzicht
onderschreef, zijne bewering, dat de opgelegde ge
heimhouding hem tot absoluut zwijgen had ver
plicht.
Het geheele optreden van Mr. Dorbeck In deze
zaak, heeft in verband met hetgeen ik hierboven aan
haalde, mij dan ook niet weinig verbaasd.
En dit zeg ik niet nu achteraf, want reeds voor dat
het tweede adres van den heer D. aan den Raad, ons
bereikt had, maar toch de beweging reeds in vollen
gang was en er op openbaarheid in deze zaak werd
aangedrongen, werd mij tijdens een gesprek er over
opgemerkt, dat Mr. Dorbeck wel als pleitbezorger
voor den heer D. zou optreden en heb ik toen rond
uit opgemerkt: daar zult ge U toch zeker wel in ver
gissen, want ik ben vast overtuigd, dat Mr. Dorbeck
dan wel anders in de geheime zitting zoude hebben
gesproken, waarin algeheele eenstemmigheid
heerschte. Dit is de geheele en overkorte waarheid.
Inmiddels kwamen in de bladen de Ingezonden
stukken en onder anderen het, laat ik het maar het
manifest noemen van pi. m. 60 middenstanders.
Hoe of men nu over de zaak D. denkt of niet, het
zou te dwaas zijn, om te beweren dat deze heeren niet
volkomen in hun recht waren om als hunne-meening
kenbaar te maken, dat zij den beer D. hadden leeren
kennen als een welwillend en voorkomend ambtenaar
en dat zij als zoodanig zijn heengaan betreurden
maar niet ben ik het eens met de aanhef van deze
passus in bedoeld manifest: „zijn van meening, dat
de heer Dikkers als leider van dat bedrijf zeer ge-
wenscht is:,al ben ik het, vooral na al het
geen geschied is, hartroerend met hen eens in het
geen volgt: „en betreuren het behandelen van zijn
ontslag aanvrage door den Raad in geheime zitting
ten zeerste," al durf ik voor mij zelf en voor alle
raadsleden gerust verklaren, dat er niet de minste
kwade bedoeling achter stak.
Ik zeg, dat ik het niet eens ben met den aanhef van
aangehaalde zinsnede: „zijn van meening, dat de
heer D. als leider van dat bedrijf zeer gewenscht is."
Om daarover te kunnen oordeelen moet men meer
gegevens hebben, dan wie ook der onderteekenaars
tot zijne dienst had; daarover konden alleen zijne
superieuren oordeelen, in casu, de Directeur der gas
fabriek, Burgemeester en Wethouders, de Commissie
der gasfabriek en de technische adviseur van het
electrisch bedrijf.
Ook de Raadsleden konden dat niet beoordeelen en
hadden geen andere keus, of hun vertrouwen te
schenken aan hunne voorlichters, of zelfstandig een
zeer minitieus onderzoek in te stellen.
In casu hadden zij dit in zooverre niet te doen, om
dat de heer D. verklarend „niet meer vriendschappe
lijk" met B. en W. te kunnen samenwerken, zoo spoe
dig mogelijk zijn eervol ontslag vroeg, maar ik ont
ken en blijf ontkennen, dat de onderteekenaars zonder
meer gegevens dan hun „practisch in aanraking ge
komen zijn" hun bewering kunnen volhouden.
En hierop had ik willen wijzen in de openbare zit
ting en omdat ik het niet daar kon doen, deed ik het
in het schrijven, dat door Mr. Dorbeck zooals be
weerd is „ontrafeld" is geworden.
En omdat ik in dat schrijven beweerde, dat onder
de onderteekenaren, de beste beoordeelaren ten slotte
nog de installateurs konden zijn, haalde ik tegen den
heer D. ook grieven aan van installateurs, en wees
er op, dat een van de onderteekenaren, installateurs,
mij destijds wel iets anders had gezegd en wel zoo
danig en op zulk eene wijze, dat aan eene oprechte
bekeering en ridderlijk erkennen van dwaling, door
mij in dit geval maar weinig geloof gehecht kan wor
den en dat goed recht heb ik toch en mag niemand
aanleiding geven, om te beweren, dat mijn schrijven
aan den raad een onwaardig gedoe was of iets der
gelijks; op dit punt ga ik, begrijpelijkerwijze liefst
verder niet in.
Ik zou het hierbij kunnen laten; de eerlijke en on
partijdige lezer, welke meening hij ook overigens in
de zaak Dikkers heeft, zal deze conclusie trekken, dat
ik in deze zaak even vrij uitga, als welk raadslid ook
en misschien krijgen sommigen nog wel een andere
kijk op deze zaak ala zij hadden.
Ingezonden Mededeetlngen.
West-LridtscKe Import CO '- 4
Heerencjr 455 Amateroao) j
Alleen nog dit: Wanneer m. i. zonder noodzaak, te
gen den wil zelfs in van de voorstanders van den heer
D. die „de zaak D." niet uitwenschten, de heer Leguit
Woensdag j.l. niet belet ware geweest te kunnen zeg
gen wat hem op het hart lag, en waarvan men, alwe
der naar m. i. ten onrechte omdat men niet wist wat
het zoude zijn, beweerde, dat hij dat maar vroeger
had moeten doen, dan zou men vernomen hebben:
„Gaat H.H. Raadsleden, die misschien aan ons ad
vies twijfelt, eens een kijkje nemen bij den Directeur
van de Gasfabriek en vraagt daar enkele gegevens,
enoordeelt dan."
In ieder geval, had de verdediger van den heer D.
met allen eerbied voor zijne goede bedoelingen, die in-
direkt door die verdediging het beleid van gerespec
teerde raadsleden critiseerde, alsmede dat van B. en
W. alsmede dat van een pas aangesteld ambtenaar,
aan wien de Raad °enparip noer kortelings zijn alge
heele vertrouwen ..cl i, 1 a ,j niet
alleen pleiter, maai iu casu ook xcaxiei was, iui min
ste met dien ambtenaar, 's heeren Dikkers onmiddel
lijke chef, moeten gaan hooren en het „audite et alte
ram partem" in praktijk moeten brengen. Verder: la
ten de Raadsleden allen steeds bedenken, dat hoezeer
wij ook verschillen van opinie, de tegenstanders ten
opzichte van elkander nooit mogen vergeten, dat een
eerlijk Raadslid nooit zijn eed vergeet, dat hij naar
beste weten het Gemeentebelang moet dienen; dat zal
beletten, dat men niet lichtvaardig, omdat men zelf
een zaak andere beziet, lage, onwaardige motieven
andersmeenenden aantijgt; dat betaamt ons allen ten
opzichte van elkander, dat betaamt zeker nog meer
aan partijgenooten, die zamen willen werken voor wat
zij goed en recht achten.
Hiermede, geachte Redactie, dank ik U oprecht
voor de gelegenheid mij zoo ruimschoots toegemeten,
om uitdrukking te geven aan wat in mij omging. Nog
dit: op gevaar af, dat mijne ingezonden stukken op
een feuilleton zullen gaan gelijken, zal ik nog een
maal eenige ruimte moeten vragen, terwille van hen,
die men heeft willen noemen: „de mij bevriende fir
ma van der Laan en Stam."
Met de meeste hoogachting,
Uw Dw. Dienaar,
G. Th. M. VAN DEN BOSCH,
Lid van den Raad.
ADVERTENTIÈN.
te ALKMAAR in het „Café Central" aan de Nieuwe-
sloot op MAANDAG den 11 MEI 1914, 's avond.» ten
6 ure, van de goed beklante en sedert meer dan 50 ja
ren een goed bestaan opgeleverd hebbende
bij den OMVAL in de Schermeer, volgens het kadas
ter in de gemeente Alkmaar sectie G, nummer 322,
groot 2 aren 49 centiaren, waarvan 9 centiaren staan
ten name van den polder de Schermeer als eigenaar,
alsmede den volledigen inventaris.
Het perceel is inmiddels
te bevragen bij den eigenaar F. WEDER.
Inlichtingen te bekomen ten kantore van den no
taris P. A. DE GELDER te STOMPETOREN in de
aremeente Oterleek.
•i COMPLETE MIVBELEEBIifG
VERDRONKENOORD
- - 113-115. - - - -
TAPIJTEN, OOlt IUJXFA KMZ
f umiuiuuii ui i|
ALKMAAR,
Fnldsen 84, Telef. 81«.
Onder dankzegging voor het
genoten vertrouwen deelt onder-
geteekende hierbij mede, dat hij zijn
dien hij beleefd aanbeveelt.
C. BAKKER.
Stompetoren, 1 Mei 1914.
In verband met bovenstaande kennis
geving houdt ondergeteekende zich be
leefd aanbevolen.
Jb. HOP.
Stompatoran, 1 Mei 1914.