s-vyas jsarsysvt a Herhalingsoefeningen. Uitgave H. J, W. BECHT, Amsterdam. Militie. FEUILLETON. Braakloop; •Diarrhea, ■zi^t Darmkatarrh,etc. Woensdag 8 Mel. De BUROEMEESTER der gemeente ALKMAAR „plast krachtens bekomen aanschrijving, op grond van art 80 in verband met art. 114 der Militiewet r Staatsblad 1912 No. 21) den onderstaanden hier wonenden verlofganger, om zich, ter bijwoning der herhalingsoefeningen, bij zijn korps te vervoegen als V°4et Regiment Vesting-Artillerie, lichting 1907, gar- nineMdelld9T4: HERMAN ANTHONIJ HAARS- ^Den verlofganger wordt hierbij gewezen op de na- lo^daf'de'SSs-verlolgangcii die verblijf hou- lags bij hun korps moeten aanmi voor de opkomst Depaaia, uiienijs w o uur voor middags bij hun korps moeten aanmelden 2o. dat de miliciens-verlofgangers die verblijf hou- den binnen 20 K.M. van de plaats van opkomst op den dag voor de opkomst bepaald, uiterlilk te 10 uur voormiddags bij hun korps aanwezig moeten zijn; 5, 3o. dat de overige miliciens-verlofgangers zich brj hun korps moeten aanmelden: voor zooveel^ ^zij binnen het Rijk verblii" waarop zij aanwezig oo den dag, voor de opkr eerst vertrekkende middel van versneld vervoer langs de op de vervoerbewijzen aangegeven rou te naar de plaats van opkomst begeven, of, in dien bij gebruikmaking van een later vertrek kend micfdel van versneld vervoer langs diezelf de route zulks mogelijk is, uiterlijk op het sub 2o aangegeven tijdstip en voor zooveel zij bui ten het Rijk verblijf houden vóór 4 uur namid- VoorSzooveel de milicien door ziekte of om eene andere reden niet tot den werkelijken drenst kan overgaan, wordt hij verzocht daarvan vóór het tijd stip voor de opkomst bepaald, ter gemeent;>secretane mededeeling te doen. Na zijn herstel zal hij zich on verwijld naar zijn korps moeten begeven. De Burgemeester voornoemd, O. RIPPINQ. Alkmaar, 1 Mei 1914. STADSNIEUWS. ARRONDIS SEMENT S^REÖHTB ANK Zitting van Dinsdag 5 MeL HELING. De gedetineerde Heldersche koopman A. 8. bad zich het eerst te verantwoorden en wel' wegens heling. Den 27 Maart 's avonds werden hem door den 18- jarigen matroos J. Versnel verkocht een viertal koperen scepters, welke later bleken afkomstig te zijn van de stuurboordzijde van den valreep van de ka nonneerboot „Hefring", tegoevoegd aan de „Neptu- nus", welke voorwerpen toebehoor en aan den Staat der Nederlanden. Versnel was belast geweest met het oppoetsen en wegbergen van deze scepters, hij heeft dit op eenigszins eigenaardige wijze gedaan. Versnel had zich bij bekl. in de Vijzelstraat ver voegd met de mededeeling, dat hij koper te koop had. Bekl. had toen gevraagd of het gestolen was. Versnel die zich nog voor den militairen rechter moet verant- woorden, verklaarde eerst neen te hebben gezegd, maar later: het komt van boord, er zit een beetje ge vaar bij. 's Avonds kwam bekl. en in een kruiwagen vervoerde hiji het koper naar zijn woning, waar het gewogen werd en de matroos 8 kreeg. BekL zei wel eemige keeren gevraagd) te hebben of het van diefstal afkomstig was en hij had een ontken nend antwoord gekregen 1 hij' kon voor een paar gulden negotie zijn vrouw en vier kinderen toch niet ia den waagschaal stellen. Een tweetal agenten van politie werd1 als getuigen gehoord, de één had twee scepters aangetroffen onder een zeildoek in de bergplaats van beikL, de ander twee scepters in de bedstee. Hij! had nog al wat gedraaid bij de huiszoeking. Tien maal is hij veroordeeld, o. m. tot 2% jaar in 1905 wegens poging tot inbraak in vereeniging. De koopman O. Visser te Alkmaar verklaart dat bekl., die 82% ets. per kilo had betaald, beneden de marktwaarde had gekocht. Hij betaalt 45 ets. Het O. M. noemde den heler erger dan den steler en eischte tegen bekl., die den Jeugdigen matroos misschien den eersten stap op den slechten weg heeft doen zetten, 10 maanden gevangenisstraf. De ambtshalve toegevoegde verdediger, mr. K. A. Cohen Stuart, achtte de straf te zwaar. De matroos heeft brutaal gestolen en niet op aanzetting van bekL Hij vroeg aan een ouden matroos, die hij in 't geheel niet kende, of deze iemand wist, die koper zou willen koopen. 't Is als de president opmerkte, in dien Hei der is alles mogelijk, er wordt geweldig gestolen. Dat is een maatschappelijk kwaad, maar daarvoor moet deze bekl. nu niet zoo zwaar boeten. PL vroeg een lichtere straf. BEDELAEU. De in Alkmaar geboren sigarenmaker L. de R., reeds langen tijd zwervend de pres. kwalificeerde hem als een beroepsbedelaar heeft ook in Hoorn zijn werk verricht. Vijftien jaar geleden voor 't laatst ver oordeeld, merkte bekl. op. Maar hij werd er attent op gemaakt, dat hij in den tuaachentijdi 12 maal veroor deeld is. In Duitschland doch dat rekende bekL niet mee, de rechtbank denkt daar anders over. Het O. M. eischte 3 dagen heohteni» en 8 jaar op zending naar de Rijkswerkinrichting, waar bekL zei niet graag heen te willen. DIEFSTAL. De koetsier T. 8., van Behagen, stond terecht we gens het stelen vandrie schelvissChen. Den 12 Februari hingen die diertjes aan een kleerenhek in het café van Stam en dat vond bekl. blijkbaar een heele slechte plaats. Hij) verzocht K. Blokker die vischjes er weg te halen en naar zijn huis te orengen, langs een aangegeven weg, vooral niet door het café heen. De geen kwaad vermoedende Blokker deed uit. De Officier wilde tegen den niet ongunstig bekend staanden koetsier nog geen gevangenisstraf eischen. maar 30 boete eubs. 10 dagen hechtenis. De visch wordt duur betaald! VERNIELING. Andijk Btaat in kwaad gerucht bij' de rechtbank. Er worden geweldig veel vernielingen gepleegd en er zijn al vaak flinke straffen uitgedeeld, om er een eind aan te maken. Dat is echter alles langs den jougdi- gen broodbakkersknecht D. D. heengegaan. In den nacht van 18 op 19 Februari had hij zich „mannelijk gedragen door een stuk in zijn kraag te drinken en toen is hij aan het vernielen gegaan. Ten laste was hem gelegd het vernielen van een ruit bij den tim- merma.i O. Gutter en dien landbouwer P. Sluijs. Maar bijl had nog meer uitgehaald, nog een drietal ruiten waren gesneuveld, een molton-deken had het moeten ontgelden, terwijl de hel aan dominéé'® wo ning ook iets van den bewusten nacht vertellen kan. Nadat bekl.'a vrienden van dien nacht waren ko men vertellen, hoe hun amice zich had aangesteld, wees het O. M. er op, dat bekl. eigenaardige karakter eigenschappen schijnt te bezitten. Ook thuis maakt hij zich wel eens aan vernieling schuldig. Al is bekl. jong en staat hiji overigens niet ongunstig bekond, toch meende het O. M. gevangenisstraf te moeten ei schen, n.l. 14 dagen. Bdkl. wees er op, dat hij de schade zelf heeft voldaan van zijn salaris, dat 872 gulden 's weeks buiten den kost bedraagt. HUISVREDEBREUK EN WEDERSPAN- NIGHEID. De Oudendijkschen slager D. van dier P. was 29 Maart in beschonken toestand in het café van O. J. Teenstra te Avemhom. De gemente-veldwachter J. Kok zou hem op F.'s verzoek er uitzetten, waarop D. zich verzette, door zich aan het biljart vast te houden. De eisch luidde 14 dagen gevangenisstraf. VERNIELING. Evenals de bekl. uit de vorige zaak was ook de zwervende koopman J. van W., die daarna komen ■moest, niet verschenen. Hij heeft 21 Maart een 7 a 8-tal glasruiten vernield in de woning van den land arbeider G. Bakker te Zijpe. Bovendien sloeg hij nog een klokje stuk op een damhekpaal. Bekl. heeft ver keering met een voordochter van Bakker s tweede vrouw. Bakker moet van dien vrijer niets hebben, hij heeft hem al eens door de politie uit zijn woning la ten zetten. Hoe bekl. op den bewusten dag zoo woest ■geworden is, werd niet recht duidelijk, maar hij is er tusschen uit en de dochter heeft schreiend geroepen: „Jochem is weg en hiji komt nooit weerom". Ze is op 't ooigenblik in een inrichting te Amsterdam, waar einde dezer maand' de komst van een jong Jochempje wordt tegemoet gezien. Tegen den groeten Jochem werd 2 maanden gevan genisstraf geëischt. Wind, zonder beroep te Helder. De eisch luidde 1 maand gevangenisstraf. VERZETZAiAK. De veesnijder J. K. te Wervershoof was in verzet gekomen van het vonnis dezer rechtbank van 20 Ja nuari, waarbij bij wegens het onbevoegd uitoefenen der veegeneeskunde veroordeeld werd tot 100 boete. Na het getuigenverhoor eischte het O. M. bevestiging van het indertijd bij verstek gewezen vonnis. INGEZONDEN STUKKEN. DE ZAAK-DIKKERS. Alkmaar, 5 Mei. Uit het zeer lange epistel van den heer Van den Bosch vernemen wij dan ln de eerste plaats, dat hij zeer onder den indruk was van de aanranding van zijn waarheidsliefde door den heer Dorbeck in de laatste raadsvergadering. Dit is zijn recht en volko- jk. Want, ondanks, dat__ wij „onzen men bi naaste Hef^moeten hebben, gelijk onszelf, bewijst de dat wij ons zelf liet hebben boven al. Van Twee Grafter halfbroers' hadden het daarna met elkander aan stok. 't Ging over een goot, welke April door den arbeider M. W. van het schuurtje van den tuinder O. Woestenburg werd' afgehaald en in diens huis gegooid. Hij ontkende, maar twee getui gen verklaarden, dat hij, met een laddertje tegen den muur staande, de klampen had vernield) en den goot losgewerkt. Bekl., die herhaaldelijk ruzie heeft met zijn broer ever den goot, die boven zijn eigendom moet hangen, meende dat de afstand te groot was ge weest voor de vermeende waarneming der getuigen. De eisch luidde 15 boete, subs. 10 dagen hechtenis en een welgemeende raad tot vredesluiten met broer lief werd er aan toegevoegd. DIEFSTAL. De Alkmaarsche koopvrouw J. 8., niet verschenen, heeft 8 April te Helder een wekkerklokje, ter waarde van 10,50, weggenomen uit de woning van A. B. D. iemand,' die echter zoo sterk verontwaardigd is over de aanranding van zijn waarheidsliefde, mag toch zeker wel verwacht worden, dat hij rechtvaardigheid wil tegenover een Ieder. En die rechtvaardigheid, meneer van den Bosch, eischt van U een protest, te- 'en de lichtvaardigheid, waarmee de burgemeester In noogst ernstige omstandigheden een onverdiende smet naar het hoofd van een ander wieip. Ln van dit protestwoord ontdekken wij in het lijvige stuk des heeren van den Bosch niets. Verder vernemen wij van den heer van den Bosch, dat in de geheime zit ting van 18 Maart de geheele raad ten opzichte van de verdediging van den heer Dikkers slapende is ge weest. Ja, als de kok en de keukenmeid kijven, dan weten wij, waar de boter blijft. Maar, omdat de Raad in zijn geheel toen slapende is geweest, daar om behoeft men toch maar niet te blijven slapen. Men rekent het den heer Dikkers als een fout aan, dat hij aanden wenk van B. en W. gehoor heeft gegeven, om eervol ontslag te vragen en ook ik ben overtuigd, dat, wanneer hij dit niet gedaan had, de zaak zeker an ders was geloopen. Dit zou echter ook gebeurd ziin. indien de heer Dikkers er voor gezorgd had, dat hij zijn ontslagaanvrage met de daarin opgesomde grie ven vóór de Raadszitting had gepubliceerd. Dan toch had stellig de burgerij er wel voor gezorgd, dat de Raad in zijn geheel in de geheime zitting van 18 Maart niet slapende was geweest en zou men het b. en W. wel duidelijk hebben gemaakt, dat iemand, te gen wien men beweert, grieven te hebben, er recht op heeft, die grieven op schrift te kennen en had men begrepen, dat het zwijgen, ook in het zoogenaamde belang van den heer Dikkers geen zin had. In zijn schrijven aan den Raad van 22 April wijst de heer van den Bosch op de niet-deskundigheid van de meeste onderteekenaren. Hij geeft daarin wel toe, dat er eenige installateurs onder staan, maar ook de inna Erkamp en Walvis teekende, deze klaagde meermalen over den heer Dikkers, en de heer van den Bosch geeft dan ook niet veel voor dergelijke onder- teekeningen. De Firma Van der Laan en Stam wordt lulde gebracht voor haar moed, om haar handteeke- ning te weigeren. Waar de heer van den Bosch thans de handteekeningen van de middenstanders bespreekt, kan geconstateerd worden, dat hij heel wat milder is geworden en het reeds roerend met hen eens is, dat het behandelen van de ontslagaanvrage in ge heime zitting zeer te betreuren is. De heer van den Bosch roert echter, evenals de burgemeester de kern van het adres niet aan, n.l.: zij betreuren het dan ook ten zeerste, dat B. en W. op de aangevoerde gron den gemeend hebben den heer Dikkers te moeten meedeelen, dat zij hem voor een herbenoeming met konden voordragen. Zie, meneer van den Bosch, d> ze zin slaat juist op het door U gewraakte: „zijn van meening, dat de heer Dikkers als leider van het jedrijf zeer gewenscht is." Juist die aangevoerde gronden waren voor de onderteekenaren niet voldoen de bewijs, dat de heer Dikkers ongewenscht was als leider van het bedrijf. De heer van den Bosch schijnt dan al bizonder veel waarde te hechten aan de erva ringen van de installatiefirma van der Laan en Stam, al is hij in die waardeering niet meer zoo sterk als in zijn schrijven aan den Raad. Het woord van hulde voor den moed van deze firma ontbreekt althans, wat wel begrijpelijk is, daar ook de heer van den Bosch in zijn stuk zich verplicht ziet, te verkla ren, dat op een werk van genoemde firma, zij het dan ook tegen den wensch, driemaal een handeling ge schiedde, die ongeoorloofd genoemd moet worden. Zonder iets aan de waarde van bedoelde firma te kort te willen doen, wil ik toch opmerken, dat de ïeer van den Boscn hierbij de andere deskundigen geheel uitschakelt, waaronder de heer Pot, electro- technisch ingenieur, zeer zeker iemand, die in techni sche bekwaamheid voor de firma van der Laan en Stam niet behoeft onder te doen. Nog wil ik, in ver- jand hiermee verklaren, dat onder de aangeslotenen, die na al het gepubliceerde verklaarden, de publica tie gaarne geteekend te hebben, ook 3 installatiefir ma's behooren, n.l. de firma Haarsma van Oucoop en de Jong, de firma Zuure en de Jong en de firma van Til en Brood. Tegenover de firma van der Laan en Stam staan dan ook 8 andere installatiefirma's. Na de zitting van 22 April bezocht de heer van den Naar het Duiiseh van I. WERNER. 18) o Dr. Eckard, die tegenover haar zat, scheen van de zelfde meening te zijn. Er was tusschen die twee een eigenaardige vertrouwelijke verhouding ontstaan. Ec kard, die anders nooit blijk gaf van eenige voorkeur, interesseerde zich nu bijzonder voor zijn nieuwe bloed verwante met haar stil, gesloten karakter. Hij was dan ook de eenige, voor wien zij' haar schuwheid over won, en zich vrijer uitsprak, maaT ook alleen dan, wan neer zij met hun beiden waren. Daar die weg van zijn redactie naar zijn huis langs de woning der Brankow's voerde, kwam hij) vaak aanloopen, al was het maar, zooals nu, voor een kwartiertje. „Grootmama wordt nu steeds ongeduldiger," zei de jonge vrouw 'bedrukt. „In iederen brief vraagt zij wanneer wij thuiskomen. Zij weet nog niet van ons langer verblijf bier ik wist 't ook niet, toen ik hier kwam, maar Elrwin schijnt den heelen winter hier te willen doorbrengen. Wat moet ik haar nu antwoor den „Da waarheid," zei Eckard kalm. „Je weet, mijn kind1, dat ik veel van mevrouw Von Dankmar houd, zeer veel in dit geval' echter kan ik haar geen gelijk geven. Zij heeft je huwelijk goedgekeurd en moet nu ook jullie zelfstandigheid xespecteeren en begrijpen, dat een man van bijna 30 jaar niet meer den baa® over zich laat spelen. Het inkomen, dat tot jullie vrije be schikking staat, stelt je in staat tot een leefwijze in Berlijn op denzelfden voet als Erwin's ouders die voerden. Zij hiadden weliswaar dat inkomen niet vandaar hun financieel®, moeilijkheden. Maar jullie kunt gerust en zonder bedenkingen dioen en laten, wat je wilt." „Maar grootmama had verwacht, dat Erwin zich voortaan geheel aan het landgoed zou wijden en zijn verblijf in Berlijn tot slechts eemige weken beperken. „Dan beeft zij zich vergist. Ik vermoedde het reeds dadelijk. Erwin ie reeds als jongen met zijn ouders mee naar Berlijn verhuisd, hiji is gewoon in en met de wereld te leven, en kan daar niet meer buiten. Ik maak hem er geen varwij't van, want ik zou het ook niet kunnen. Jij voelt je niet gelukkig in Berlijn maar was je dat dan op Reineck „Dat weet ik niet," zei Johanna aarzelend. „Er was daar steeds zooveel te doen. Wij dachten eigenlijk al leen aan onze huiselijke plichten, en grootmama vond bet ook nooit goed, als ik niets te doen had. Hier heb ik steeds tijd over, Erwin wil niet, dat ik in keuken of huishouden zelve iets doe; daar zijn de bedienden voor, zegt hij, en hij1 zelf is bijna altijd bezet. Ik begin nu eigenlijk eerst goed over mijl en zooveel andere dingen na te denken ik ben zooi vaak alleen!" Er sprak onbewust een verwijt uit de laatste woor den. Eckard antwoordde niet, hij| wist wel, waar en door wie Erwin zoo vaak bezet was, terwijl zijn vrouw eenzaatm en verlaten thuis zat. „Ik heb Lisbeth Amikoff wel," ging zij voort. „Dat is een heel lief meisje zijl heeft zich met éen bijna hartstochtelijke teederheid aan mij gehecht." „Lisbeth Amikoff f Komt die zoo vaak bij je?" „Ja, heel dikwijls, maar altijd heeft zij' haar Engel- sche gouvernante bij1 zich, dat arme ding! Zij is toch al zeventien jaar en zoo levenslustig, maar toch gaat zij nooit ergens heen, en maig nooit in het salon ko men, als haar moeder bezoek heeft. Alleen, met mij1 mag zij omgaan, ik begrijp waarlijk niet, waarom mevrouw Von Amikoff zooi streng is." „Dat is geen strengheid', maar jaloezie". „Jaloezie?" „Zeker, zij' wil al'leen-heerscheres in hare kringen zijn en blijven, en dan is een jong, aankomend1 meisj een gevaar voor een oudere vrouw." Bosch ook één vaü de andere deskundige onderteeke naren. den heer Oenefaas, blijkbaar in de hoop, ook van deze iets ten nadeele van den heer Dikkers te vernemen. Dat deze zich echter verplicht gevoelde, met de meeste lof en ?chting over het werk van den heer Dikkers te mor u spreken? vernemen wij van den heer van den loach niet. Het komt mij dan ook voor, dat de heer van den Bosch met het schrijven van zijn betoc over de firma Van der Laan en Stam een vrij overbodig werk deed. Zijn geheele betoog doet mij sterk denken aan het door mr. Wies- sing in de Groene Amsterdammer geschetste „ver- eeringsinstinct." Wat het schrijven van den heer Verkerk betreft, m. i. blijkt hieruit, dat ook deze zich een houding wilde geven, toen hij in de vergadering van 22 April zei- de: „al dc genoemde grieven dus, zouden voor mij niet hebben gewettigd het zwijgen in de openbare zit ting, maar een ambtenaar, en een hoofdambtenaar nog wel, waarvan door drie ambtenaren geconsta teerd is, wat ik zooeven noemde, die lijkt mij niet ge schikt om in gemeentedienst te zijn, en voor zijn ver dere carrière leek het mij beter, daarover het zwijgen te bewaren." Van dit raadslid mis ik eveneens een woord van protest tegen de lichtvaardige conclusie in de onjuist gebleken zaak. Van dezen vertegen woordiger der arbeidersklasse, den vertegenwoordi ger, die tegenover links en rechts heet te staan, had ïk een woord van protest tegen het bureaucratisch systeem aan de gasfabriek verwacht. Als arbeider had hij mede een stelsel moeten veroordeelen, dat eischt, dat de grieven tegen de arbeiders worden op gezouten. Van hem had ik verwacht, dat hij ver klaard zou hebben: „De heer Dikkers, die zegt: wan neer men iets op een arbeider heeft, zeg het nem dan dadelijk, opdat hij zich verantwoorden kan, is mijn man." Het is dan ook begrijpelijk, dat de heer Ver kerk een 4-tal dagen noodig heeft gehad, om met dit verstoppertje Bpelend stukje voor den dag te komen. Of is dit slappe episteltje soms het resultaat van een conferentie met de, den heer Verkerk ten dienste staande Commissie van Bijstand? Dan zij opge merkt, dat dit resultaat niet schitterend is. Dat de heer Dorbeck er in de laatste vergadering toe meewerkte, om de zaak op een voor B. en W. red dende wijze in den doofpot te krijgen, is te betreuren, al begrijpen wij, dat ook hier, als overal, het gezag hoog gehouden moest worden. Dat geheel links op één uitzondering na. hier de doofpot-taktiek voorstond, pleit niet voor deze verte- woordigers der vrijzinnigheid. Met dank voor de plaatsing. D. A. KLOMP. VOOR HET LAATST DE ZAAK DIKKERS. Lang heb ik er over nagedacht om iets over de zaak Dikkers in de krant te plaatsen, maar nu onze firma weer genoemd wordt en wel door den Heer van den Bosch, zoo mag ik niet langer zwijgen. Ik wil kort zijn, geen mensch wil ik grieven, alleen wil ik dit zeggen, ik acht mezelve boven deze zaak vèr verhe ven! We weten allen wel hoe gauw een mensch de croon van zijn hoofd afgenomen kan worden en hoe moeielijk deze er weder op te zetten is! Ik ben een speciaal vriend van den heer Dikkers, ik kende hem niet toen ik hier in Alkmaar kwam, maar ik weet nu reel goed, wie de heer Dikkers is. Ik durf zelfs ge rust te beweren dat hij een goed vakman was en zoo veel mogelijk den boel behartigde. Zeer zeker was de heer Dikkers in zijn recht om bij ons uit te schake en! Wie bij ons daarna weer alles aangeschakeld leeft, dit weet ik zelf niet. Maar men moet als mensch denken en handelen. Er moest voortgemaakt worden, en mij dunkt, wanneer men reeds bij elec- trisch licht gewerkt heeft, is het niet heel aangenaam om weder met petroleum te beginnen. Zoodoende hebben menschenhanden dit weer aangeschakeld en nu zeg ik niet, dat ik die handeling goedkeur, maar toch was ik dankbaar dat we op tijd klaar waren! Verder om den heer Dikkers van drank te beschuldi gen, dit vind ik al héél treurig 1 Wie hieraan de schuldige is, wil ik niet eens weten, want dit is me veel te flauw. Ik hoop dat het zaakje Dikkers nu ge sloten zal zijn, want het wordt te kinderachtig. Nog maals, leve de heer Dikkers. Gerust zoo iemand be hoeft niet om eene betrekking verlegen te zitten, hij zal zich ook wel zonder Alkmaar redden. Onze firma Boot Kluft draagt hem geen haatdragend woord toe en beschouwt hem als een man die in zijn recht stond! Ik ben als vreemdeling hier in Alkmaar ge komen maar kon niet zwijgen! Leden van de Raad draagt U liever bij tot een goede vredelievende samenleving1 U dankend voor de plaatsruimte. Met de meeste Hoogachting, UEd Dw. Dnr. JUSTUS BOOT. „Maar ziji is toch 'haar eigen dochter, haar eemig kind!" „Zeventien jaar! En vermoedelijk ook mooi of aar dig, dat kan voor een dame van de wereld een mede dingster zijn. Het ie voer mevrouw Von Axnikoff heel pijnlijk, reeds een volwassen dochter te hebben, daar om wordt het arme kind achter slot en grendel gehou den, en waarschijnlijk aan den eerste beste, die zich voordoet uitgehuwelijkt. Wat kijk je mij verschrikt aan? Dat gaat nu eenmaal zoo in da groote wereld.' Het was weer de oude sarcastische toon, die Ec kard tegenover zijn nicht anders maar uiterst zelden aansloeg. Zijl had hem verschrikt aangekeken en vroeg nu plotseling, op den man af: „Oom Eritz, wat weet u eigenlijk van mevrouw Von Amikoff?" Even overviel hem die onverwachte vraag, maar hij pareerde onmiddelijk. „Ik zie haar heel zelden, alleen maar hier eigenlijk. Wat weet jijl van haar? Jullie gaat toch met elkaar om." „Zij is heel vriendelijk voor mij, en overlaadt met allerlei lievigheden en attentie'®, en Erwin is heel dik wijls bij' haar thuis. Hij vereert haar en bewondert baar geest en achoonheid zij' is ook een schitteren de verschijning." Er lag in Johanna's woorden eenige aarzeling, iets van een onuitgesproken vraag. Eckard scheen dit ech ter niet te bemerken en zei rustig: „Ja, zij gaat voor heel geestig door, is het wellicht ook verstaat in ieder geval de kunst, aardig te bab belen. En Erwin is een dichter of meent het te zijn. Zoo is er tusschen die twee een zoogenaamde zinver wantschap ontstaan. Je moet dit nu niet verkeerd uitleggen, mijn kind, maar het is toch niet goed', dat je zoo stil op den achtergrond blijft en voor haar het veld ruimt, in dat opzicht heb je nog veel te leeren." „Ik leer ook", zei Johanna zacht, bijna iederen dag wat nieuws, maar ik geloof, dat bet niet de moei te loont, daarin te leeren. Daar wordt men toch niet IagewHdeii mededeelingem. Duizendvoudig ofdoirt Ig gebleken Voensal b|J: beter door". „Neen, maar hef leven is nu eenmaal niet louter een pleiziertje, zooals de jeugd dent, maar een taak, die niet altijd licht valt. Je zult je er in moeten leeren schikken, met je man in Berlijn te leven en al leen 's zomer® naar Rodenstein te gaan, ook al vindt dat geen genade in grootmama's oogen. Erwm is nu eenmaal niet de man voor het werkzame, vredige le ven van een landheer altij'd dezelfde zorgen en plichten, sieds buiten het leven te staan en maar nu en dan er een blik in te mogen werpen daar moet men aanleg voor hebben en voor opgevoed zijn, om dat te kunnen." Johanna steunde nadenkend haar hoofd in haar handen. „En u heeft mij zelf altijd gezegd, dat het moor dend is, dit gezelschapsleven, dat je zenuwen en werk kracht daarbij te gronde gaan". „Zeker, zulk een leven eiacht genoeg offers! En toch, wie dit eenmaal genoten heeft, dien laat het niet meer los, dit machtig, stormachtig gewoel, deze zoogenaamde samenwerking aan de suizende weer stoel van den tijd." „Dat klinkt bitter, oom Fritz." „Maar het ie de waarheid. Daarbij komt nog, dat Erwin een gloeiende eerzucht bezit, en ik vrees, dat hij 'n hersenschim najaagt. „Denkt u, dat hij geen schrijver is?" „Neen I" „Ik geloof het ook niet!" Eickard' zag haar verwonderd aan, dat klonk even beslist als zijn „neen" en was weer een van die uiting en, die reed® eerder zijn belangstelling voor Johanna hadden gaande gemaakt. „Heb je met Eirwin hier al eens over gesproken?" „Nee, Elrwin spreekt met mij nooit over zijn werk, hij vindt zeker, dat ik er geen verstand' van heb en hem niet begrijp." „En waarom laat je hem in die waan? Toon hem *at je het wèl kunt beoordeelen, op gevaar af hem te kwetsen.' (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1914 | | pagina 5