DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. 1 No. 117i Honderd en zestiende Jaargang. 1914 m ZATERDAG 16 MEI. Reisbrief uit Provence, FEUILLETON. Uitgave H. J. W. BECHT, Amsterdam. Een ideale Keukenmeid. Naar het Duitsch van 0 door HENRI VIAN BOÖVEN. (Nadruk verboden). Aix en Provence, April 1914 Dit gedeelte van Frankrijk's Zuiden is wel aller merkwaardigst in velerlei opzichten. Sinds ©enigen tijd 'ben ik Parijs met zijn eindelooze drukte, zijn poli tiek geharrewar, zijn gro-ote en kleine schandalen ont vlucht en koeeteir mij in de schier doodsche rust van Provence, het land van Frédéric Mistral, het veelbe geerde reis-o-o-rd van 'bekende kunstenaars, schrijvers, zoowel ais schilder®. Men denke aan Oorot en Dau- bigny, (ook o-nze Vincent van üiogh heeft er zo-oals men weet geruim-en tijd gewerkt). En thans zelfs van de touriisten. De laatsten beginnen meer en meer van Marseille en Aix, en de Riviera uit, de streek „af te zien", hoe zuur de Mistral hun het leven ook maakt. Mlaar al mag men zeggen: mét mistral is Provence een hel, zonder een paradijs, een feit is het, dat de mistral graag getrotseerd wordt, om, nadat die felle duivel van oen Noord-Ooster storm zijn ij'zlgen adem van over de besneeuwd© bergen uitgebulderd heeft, eens kalm in een heerlijke, zuidelijke zon te kunnen genieten van grootsche landschappen, en hl wat er hier nog aan bouwvallen staat uit de dagen der oud heid, der middeleeuwen, toen d© Romeinen dit land tot hun lustoord maakten, later, in Avignon, -de schit tering van pauselijke macht Frankrijk overstraalde. Ja, in Provence spreekt waarlijk elke steen historie, en het is niet mogelijk voor den ontwikkelden reizi ger om bij' dezen triomfboog, bij dit mausoleum, dit amphitheater en gindoche geweldige waterleiding, de gedachte te bannen aan de grootheid die Rome was, nooh zal hij nalaten te mijmeren van Franse he konin gen, van pausen, van den grooten Napoléon, wanneer hij de ruïnes ziet -der versterkte kasteelen, van kloos ters, het palais der papes te Avignon, of aan -de boor den der Middellandsche Zee de steenen zuil aan schouwt op de plek waar Buonaparte landde na Elba. t# In mijn herinnering zullen -de bezoeken, die ik van uit Orange aan Artes en Les Baux gebracht heb, on- uitwischbaar blijven. Om dezen brief niet te lang te maken, bespaar ik u de beschrijving van Orange en omstreken. Wel zie ik nog altijd voor -mij' die ontzag lijke Ro-meinsche waterleiding van steilen bergwand tot bergwand, dat prachtige, helaas van zijn marme ren tooi sinds eeuwen beroofde, -openlucht-theater, waar in Augustus de Oomédie Frangaise elk jaar speelt, ook die fijne, schoonkleurige bouwval van een triomfboog, even buiten de stad, maar andere indruk ken waren toch veel sterker. Daar was die dag van aankomst des morgens in Ar ies met de auto -die wij1 in een onaanzienlijke garage te Orange gehuurd hadden. De mistral waaide zoo verschrikkelijk, en blies het stof zoo dicht omhoog, dat we haast niet uit onze o-ogen konden zien. Niemand vertoonde zich op straat, alles grijswit van 'het stof; de lage, met roodachtige luiken gesloten vensters, de plantsoenen, de weinige heesters, en platanen. Het was de -eerste keer dat de Noord-Oester op zijn felst blies en toen wij voorbij bet huis van een groothandelaar in truffels wandel den, die met gro-ote letters zijn bedrijf adverteerde op wanden en vensters, moest ik mij een wijle geweld aan doen, te bedenken, dat ik mij in een van de meest gezegende landstreken der aarde bevond, het Dorado der vruchtenkweekers en tuinbouwers. Want. Pro vence brengt massa's -ooft voort, en hier rijpt, ondanks de koude winden, alles het vroegst. Bij waggonladin- gen worden de witte, heerlijke druiven, de Thor Chas- selas, waarvoor T'h-or bekend is, Frankrijk, Duitsch- land ingevoerd. Vroege abrikozen en perziken, de be roemde. komen uit de n-mstreken van Avism-on, en aardbeien, kersen en- allerlei vroege groenten gaan naar alia werelddeelen vanuit Chateau Rfinard, Or- va» Jon, Aix Oarpentrae, enz. Eigenlijk lijkt heel Pro vence wel -oen oord voor -snoepers en lekkerbekken. Monte] knar i» bekend om zijn voortreffelijk noga, 26) E. WERNER. l'rof. Heimro-d kwam ben reeds tegemoet. Hij was een zestiger, maar zag er j-onger uit; hij was van een groote -krachtige gestalte.... onder het hoo-ge voor hoofd schitterden do vurige, geestige oogen, die nog hun vollen glans en scherpte hadden behouden. „Hier breng ik j© nu -mijn nicht, mevrouw Jo-hanna ®nkow", Ze* ®°kand. „Ik heb een weinig moeite -gehad haar over te halen, want zij was bang vo-or zoon brombeer als jij." „Ik bijt to-ch werkelijk niet, mevrouw en zeker niet iemand die miji door hem wordt gebracht", antwoordde ieiimrod vroolijik. „Ziet u maar een-s rond in mijn ate ier, maar kijkt u in -do eerste plaats naar uw oom daar staat hij 1" Hij wees op een ezel, waarop het levensgroot©, bijna volooide borstbeeld van E-ckard stond. Toen wendde hij zich tob Eckard en begon over een nieuwtje van den dag. J-olmnna -stond vo-or het schilderij, dat bij den eer sten aanblik een vreemden indruk op ha-ar maakte. De s-c icrpe, karakteristieke trekken van Eckard'-s gelaat waren op een geheel bijzondere wijze uitgebeeld, en daa.r moest men even mee vertrouwd raken. Na eeni-ge minuten kwam Heimxod bij haar staan en vroeg half-spottend: N11^et bevalt u niet erg, is het wel Het lijkt niet genoeg zegt u het maar eerlijk. Ik sta er voor bekend-, dat, ik geen foto's schilder." Johanna had nog geen enkele op- of aanmerking •urven maken, maar nu antwoordde zij, een weinig Aix (waar ik thans verblijf) met zijn warme bronnen, die midden in de straten tot fonteinen vervormd zijn, produceert de heerlijkste producten der suikerbak kerskunst van geheel Frankrijk, -d© pralines dragées. maar ik vergeet Aries bijna en -den schriklijken wind die ons daar teisterde. Ondanks -de -mistral waarin soms een paar sneeuw vlokken verdwaalden, ondanks de vreeslijke stof, be zochten wij het museum, d© kathedraal, het verrukke lijk schoon© Ro-maansch-Gothische klooster: St. Tro- phime, de oude Romeins che arena en den schouwburg en na het middagmaal besloten wij de ruïnen-stad Les Baux te bezoeken. De storm was tegen -drie uur plot seling, even plotseling al-s hij' was komen aangieren, gaan liggen; het w-as doodstil in -de lucht, -de zon scheen uit den klaren hemel op de -strenge, grijs-witte lijnen van huizen, bouwvallen, rotsen. Ik zeg streng, want ho-oger de Rhone op, hadden wij lieflijke landschappen in het dal gezien en de Riviera was bij na zoetelijk, met den eeuwig blauwen 'hemel, de wui vende palmen, de violette eilanden in azuren zee. Neen, het gezegende Provence is woest van aanblik, -schrikwekkend, soms tot -benauwens toe, en eenzaam in zijn barsche kracht. De Ohaine des Alpines, een uitlo-oper van de keten der Zee-Cottische en 'Graische Alpen, bestaat voor een groot gedeelte uit zandsteen, dat tengevolge van de gletschers uit den ijstijd aan een geweldigen druk van de ijsvelden heeft blootge staan. De zandsteemxotsen hébben -in de omstreken van Artes allen een min of meer afgeronden, of afge slepen vorm en het lijkt wel o-f 'hier en daar groote bressen in de gebergten geslagen zijn door geweldige brokken graniet, die daar eeuwen bleven rondtollen, totdat ze diepe gaten in de rots hadden geboord. In de dalen echter is de grond -onuitputtelijk vruchtbaar. Toen wij even buiten Artes tegen den heuvel klom men, waaro-p de klooster ruïne Mont-Majoux in al haar grootsche schoonheid zich verhief, konden wij heel in de verte de hoogst gelegen punten van de doo-denstad Les Baux reeds zien. Zijl lag midden in de Alpines en toekende zich scherp tegen een diep blauwe strook van den hemel die aan de kimmen -onder ijle wolken bank wijd zich strekte. Dan reden wij' daarop toe, eerst over een breeden, goed gema-cadamiseerden weg. Maar deze werd al lengs smaller, en verliep in een warnet van kleinere, slecht onderhouden paden, waarop nu en dan een klein bordje den weg aanduidde: „Les Baux". Intusschen, terwijl ho-og op grijze rots de kleine stad zich begon af te teeken-en in vervaarlijk do-od- sehe, strenge contouren, herinnerde ik mij -dat dit oord zoo goed als vergeten neerlag in de wereld. „Les Baux", heet naar -de grillige gesteenten waarop het zich verheft, namelijk: „De rotsen"; reeds in den Ro-m-einschen tijd bestonden er de steengroeven, sinds dien ontzaglijk uitgebreid en nog steeds hun onuit puttelijke voorraden gevend, als tweeduizend jaren gel-eden, toen mausoleums, arenas, theaters, water leidingen, triomfbogen uit die steenen werden opge bouwd. Voorheen had Les Baux schoone tijden gekend. Het was de hoofdstad van een graafschap; de graven van Les Baux mochten de machtigsten van Provence ge noemd worden; de stad was wel versterkt en telde 4000 inwoners (thans 120.) In de veertiende eeuw be- smn Les Baux te vervallen en de stad, die een koning van Frankrijk en pausen in ei-gen huizen tu-sschen bare muren gehuisvest had, was onder Richelieu haar ondergang reed-s nabij en na de 17e eeuw voorbeschikt om het lot van Toledo en zooveel andere -beroemde steden te deelen. Voor wij het wisten waren wij nu Les Zaux binnen -zereden. Langs stapelingen van woeste gesteenten, vol gaten en spelonken, drongen wij- -over een «mallen, geheel verlaten weg dieper en -dieper door. De een zaamheid was volkomen en toen wij op een soort ver breeding van den weg den motor stop zetten, -geleek de eenzaamheid schier eind-el-oos in die ongestoorde stilte. Diep beneden ons ter rechter zijde in een dal lag een groen, weitje, waar bij een laag huisje eon geit graasde, die geit was het ©enige levende wezen. Te genover ons hoog o-p in de rotsen gaapten zwart de ingangen van de oude steengroeven, en Tech te von ons schuchter heeft mijn oom geschilderd, niet zooals hij er gewoonlijk uitziet, maar zooals hij- werkelijk is." „Is daar dan verschil' tusschen?" „Ja, een heel- groot zelfs. Oom Fritz houdt er nu een-maal van, den scepticus, den criticus naar buiten te keeren. Zijn sarcasme is overal -gevreesd, en toch is hij de beste aller mensehen, de trouwe Eckard der oude sage, die mij steeds met raad en daad bijstaat, op wien men rotsvast vertrouwen kanen dit alles ligt in dit portret, ligt in de oogen voo-raL Ja, oom Fritz, dat bent u, zooals ik u ken, geheel uw eigen innerlijk 1" Zij 'had thans haar verlegenheid afgelegd, en reikte Eckard vol innige hartelijkheid de han-d. Heimrod was reeds bij- de eerste woorden oplettend geworden. „U zijt de eerste, die werkelijk de 'kunst verstaat van te zien! Maar nu verlang ik ook uw dam-k- en uw hand, dat ik uw getrouwen Elckard zóó geschilderd héb 1" „O, heel graag, professor I" Johanna keerde zich naar hem om en keek hem open in het gelaat. HeimTod verschrok plotseling, en lette niet eens meer op haar uitgestoken han-d. „Mevrouw, u heeft goudi-oogen, waarachtig I" Johanna werd rood van verlegenheid. „U kunt nog blozenDat pleit voor u. TT ziet er ook nog zoo meisjesachtig uit.zeker niet ver over de achttien?" „Kort geleden negentien geworden", zei Eckard in Johanna's plaats, daarbij zag, dat zij een o-ogenblik vreemd, stondi tegenover dezen famdiiairen toon van spTeken. „Dat dacht ik well O, sla asjeblieft die o-ogen niet neer mij aanzien, zoo o-pen en vol als daareven. Goud-o ogen zeker, zéker - komen zeer zelden voor en laten zich ook niet gemakkelijk schilderen I" Hij zag Johanna onafgebroken aan, waardoor deze meer en meer verlegen werd. Oom Fritz kwam haar te hulp. stonden, één van kleur, met de rots, heel -daarbo-ven de ruïnes van het kasteel, van kerken en huizen, al les zonder glinstering van vensters, stoffig en -blijk baar -sinds eeuwen onbewoond. Plotseling, wij hebben nooit geweten vanwaar bij gekomen is, stond een man voor ons het was de gids van het eenige hotel dat er in Les Baux bestaat. Met dien man hebben wij1 d-o-or d'e grijze bouwvallen ge dwaald. Het 'huis gezien van Frans den Eersten, de overblijfsels van kerken en kapellen, totdat wij op een groene vlakte geraakten en door -den helderen dag heel beneden -ons, Artes en Mont Maj-o-ur zagen -met zijn toren, nu vierkant, wit in de zon. Van af den steilen rotswand keken wij naar bene den: Welk een gew-el-dige sterkte moet Les Baux in vroeger eeuwen geweest zijn, overal steilten en ga pende kloven, onneembare veste. Maar bet meest van al bleven wij geboeid door de ontzaglijke vergezichten ten Zuid-Oosten der do-oden- stad. Wij waren nog vol van de karakteristiek der zware muren zonder daken, maar gaaf nog omtrent de lij-stingen van deuren, portieken en kozijnen, waarvan het meeste beeldhouwwerk vo-o-r oudheidskenners zeld zaam begeerlijk bleek. Hét was alles bedekt met een grauw bestoft, roestkleurig m-os, de kruisarmen sinds eeuwen zonder de levende spiegeling der venstergla zen, de slank© kolonnaden in wat vroeger bidkapellen waren geweest, ja zelfs de muren -der boerenwoningen, die binnen de onverwoestbare zware wanden dier ru ïnes ruw waren -opgetrokken. Maar dikwijls vonden wij daartusschen ook de stallen en het vee, ook schar relden er kippen rond en stond het regenwater in de wijwaterbakken der kapellen, waar we boven onze hoofden in plaats van de spitsbogen, den helder blau wen hemel ontwaarden. Het verweerde blazoen, eens rijk gebeeldhouwd boven een poort, was geheel zon der vormen bijlkans. Eén indruk van trieste eenzaam heid maakte een schitterend gebeeldhouwde sch-o-uw in een zaal eveneens zonder zoldering. Rijk en vorstelijk, edel rank van verhoudingen, rees daar die haardstede, waarrond eertijds edellieden zich vergaard' hadden na felle jacht, na krijgsbedrijf misschien. O, als die steenen, roerloos stom, eens spréken konden. Door die zelfde zaal sloop een magere kat, onzindelijk, ziek van o-ogen, als alle viervoeters in dit land van meed-oogen- lo-ozen wind en poederachti-g stof. De katten vooral hebben hier alle hun aangeboren reinheidsinstinct verloren, miserabel is hun leven, vervuild, met groe zelige, verward© pelsjes kruipen ze half blind rond vermoord door het stof dat niet te verwijderen ie en altijd weer komt. Het landschap dan, vanaf het plateau ten Zuid- Oosten der ruïnes gezien, was o-ntzaglijk. Eindeloos wijd strékte zich daar aan den voet der Alpines een vruchtbaar dal, akker achter akker, bo-sschen achter bosschen, bier en ginds tot aan den horizon op ver schillende plaatsen, de heerlijk slanke populieren, die echt Fransche boom1, die er zoo wondermooi doet in het panorama. Heel, heel in de diepte begon het blauwachtig, melkwit en violet te wazen, waar don kere boomgroepen rond geelachtige gesteenten kring den, en dan glinsterde daar door de olijf-groen getinte streek een water, een riviertje, een meer, en nog rees een kloosterruïne diep in het Oosten, en de 'bouwval van een Romeinsche burcht. Boven dat alles begon de hemel dieper blauw te teekenen, de avond was na bij. Niet 1-ang daarna verlieten wij Les B'aux. Terwijl ik dezen brief beëindig in Ah'tr, beeft mij het bericht van Mistrals overlijden en van zijn begra fenis 'bereikt. Hij was het die door zijn gedichten Mireille" en „C'alendal", het provencaalsche dialect, dat na de overheerschinig der Romeinen grammatisch nog v-o-or driekwart Latijn gebleven is, tot een taal wist om te vormen, een taal, die tot nog toe door het volk gesproken wordt, die ons zoodra wij Provence waren binnen gekomen, door welluidende zangerig heid trof, en die van het Fransch zoo-zeer verschilt. Indertijd heeft Mistral een Fro-vencaalseh-Fran-s-ch woordenboek samengesteld; hij, de fijne dichter, bad wel wat gemeen met Gezelle, die langzaam, jaar na jaar. zijn.- „Loquela" wrocht. Ik herinner mij nu wat indertijd de Hollandscbe couranten bevatten na President Poincaré's bezoek aan Mistral in bet najaar en nog hoor ik als het ware „Laten wij nu eens eindelijk met poseeren begin nen' drong hij aan. „Je brengt mijn nicht heelemaal in de war met je vorschenden kunstenaarsblik, en ik héb -o-o'k niet veel tijd." „Nee, jij hebt nooit tijd", bromde de professor, ge- engerd dat bij in zijn beschouwingen werd gestoord. „Jij1 hebt weer de redactiekoorts; waarschijnlijk wach ten er weer allerlei wereldgebeurtenissen, om door jou te worden gepubliceerd1! Maar vandaag kwel ik je toch voor de laatste maal, want ik kom nu klaaT." Hij nam palet en penseel ter hand, terwijl Eckard op de -door hem aangewezen plaats ging zitten. Jo hanna maakte in dien tijd gebruik van zijn vergun ning om het atelier te bezichtigen. Om den schilder niet te storen, bleef zij steeds achter zijn rug en keek met gro-ote, ver-baasde oogen naar al het vreemde, wat hier verzameld was. Het was de eerste keeT, dat zij een atelier zag. Hier open-de zich een voor haar ge heel nieuwe wereld met een d-o-or haar nog slechts half-begrepen schoonheid. Langzaam gleed zij van het eene voorwerp naar het andere, -maar hoe zacht- zij dit ook deed, het scheen den kunstenaar toch te hinderen, want plotseling draaide hij zich om. „Gaat u alsjeblieft zitten, mevrouw! Ik zal u dat alles later wel eens laten zien. Neen, niet in dien hoek hier!" Hij trok een stoel naderbij, met een boo-ge rijk- gebeeldhouwde leuning en bekleed met donker flu weel. J-ohanna -ging zitten en nu viel het vrij bimnen- stro-omende licht vol op haar. Thans scheen de pro fessor zich eerst recht -op zijn gemak te voélen, want hij begon o-p ongedwongen toon een gesprek. „Ik héb kort geleden met uw man een f-ormeeden strijd gevoerd. Hij bracht mij een zijner kennissen een mevrouw von Ami kof f hij zal het u wel verteld hébben?" „Ja, ik weet er van", zei de Jonge vrouw ontwij kend. boe de oude dichter met gebroken stem den president zijn groet bracht. Welk een eeuwige kracht en jonk heid zat er in die weinige woorden, waarin gezin speeld werd' op een herboren Frankrijk. Met Mistral is uit deze nieuwe jeugd, deze weder geboorte een geweldige, stuwende vitaliteit weggeno men, maar in de werken -des dichters 'blijft het schoo ne en het opwekkende, zooals Alphonse Daudet, in zijn onvergetelijke „Lettres de mon Moulin", voor ja ren schrijven kon van dezen grooten boerenzoon, naar aanleiding van diens toen juist verschenen „Oalen- dal": Wat vooral in dat gedicht uitkomt dat is de Pro vence de Provence aan zee, Provence in de bergen met zijn geschiedenis, zijn zeden, zijn legenden, zijn landschappen, een vrij- en naïef volk, dat zijn dichter heeft gevonden alvorens uit te sterven.... En nu, legt spoorwegen aan, zet telegraafpalen, ver jaagt de Provengaalsche taa'1 uit de scholen! De Pro vence zal eeuwig blijven leven in „Mireille" en in „Calendal". Ja, zoo zal het blijven ook nu wij met onze lucht schepen, en draadlooze telegrafie en telefonie al zoo veel verder zijn. De taal is heel een volk en op de ruïnen van het Provence der oudheid bloeit het nieu we land, het nieuwe volk te midden zijner vrucht- boomgaarden en tuinen. Zij' was het snoezigste vrouwtje, dat er op onzen aardbodem te vinden was een1 schat van een wijfje en Edwin was dol op haar, élikep dag meer. Zij kon nu juist niet handig met de naald omgaan, ook kon zij- niet koken, en boekjes-bijhouden, ach, dat viel haar zoo zwaar, zij kreeg er steeds hoofdpijn van, maar bekoorlijk eruitezien, dat kón zij, en -blij zijn als Edwin van zijn kantoor terugkwam en kil nar staan voor alle mogelijke pretjes voor hen nmnsn, en aan manmenoogen 'bewonderende 'blikken ontlokken. Xeen, Edwin twijfelde geen oogenblik, hij vond dat hij kolossaal geboft had met zo-ofa wijfje te 'bezitten Het verstand zou wel met de jaren komen, meende hij. Wat k-on je nu van een vrouwtje van twintig verwachten „Edwin, luister eens", zei zij op zekeren morgen te gen haar man, toen zij nog aan de ontbijttafel zaten, „er is gisteren een man hier geweest om een complete encyclopedie te verkoopen. Het werk kostte, per deel, slechts een rijksdaalder, de geheele collectie vijf- en-twintig, het werk zou dan den volgenden dag be zorgd worden, maar daar ik mijn laatste riks drie mandjes aardbeien uitgaf vijftig voor drie mandjes aardbeien!" viel hij in, verrast. „Toe, lach mij niet uit! Maggie deed het al zoo flink en heeft mij duidelijk doen begrijpen, hoezeer ik was beetgenomen.Ik had ook heelemaal geen plan je er iets van te vertellen, maar het ontviel mij. Ik heb Maggie beloofd, haar voortaan te raadplegen. Maar weet je, de man zei me, dat ze uit de broeikas waren. „TTit de broeikas, in Juli! Maar, Ad'i-na, hoe heb ik het nu?" „Daarom waren zij duurder", -ging Adina voort met een veelzeggend, k-nikkend hoo-fdgébaar. „Hij zei, hij kwam vooreerst dezen weg niet meer uit, doch hij had ze maar eens even willen verto-onenJ' „Kind, kind, je ruïneert mij nog eens", zei Edwin, haastig zijn thee opdrinkende. „Maar, dat deedt je met die encyclopedie?" „O, ik zei den man, dat ik wel geloofde, dat jij er op int-eekenen- zou; ik gaf hem jouw adres." -Doe dat niet weer, lief kind", sprak Ei-win, op staande, met het horloge in de hand. „Ik koop nooit iets van tu-sschenpersonen. Pak mijn boterhammetjes gauw in, de tram zal zoo gaan." Hij kuste haar op de punt van haar neusje en holde weg. „Ik wou, dat hij1 mij niet altijd als een kind behan delde zuchtte Adina, naar het raam schietend om nog even iets van hem te zien. „Ik ben overtuigd, dat, als ik -de aardbeien niet had gekocht, hij wat blij met ai die boeken zou zijn geweest. Ik vraag mij zalf af, waarom fruit zooveel duurder is dan boeken?" „Die Russische dame deed maar opeens een inval in myn atelier, niet. haar heele hofhouding en over stroomde mij met complimenten. Daarbij' speelde zij nog de kunstkenster en dat kan ik heelemaal niet ver dragen. „Die dame wilde toch -door jou geschilderd wor den? onderbrak Eckard hem. „Ja, maar dit was de eerste aanval! Twee dagen later verscheen mijnheer Ei-win von Drank© w als naar afgevaardigde. Ik héb echter voor de mij te beurt gevallen eer feestelijk -bedankt." „Maar waarom eigenlijk? Mevrouw von Amikoff gaat m onze salons toch voor een eerste schoonheid door. De schilder lachte grimmig. „Zij verblindt voor een -o-ogenblik, ja I Maar ik wil je eens wat zeggen, mijn beste Eckard, die vrouw is mooi gedwees t, zoo een twaalf, veertien jaar gei leden, en zij was het ook zeker nog, als zij niet tot ei ken prys jong had- willen blijven. Toen is de 'kunst te huip geroepen en dat wreekt ziéb altijd- Alles aan Cue. rouw leugen en dergelijke echijnschoonheid schilder ik niet!" „Heb je dit ook op zul'ke drastische wijze aan mün neef verteld? vroeg Eckard. „Ja, zoo ongeveer. Die jonge mijnheer zag er ta- mclyk ontsteld uit, maar 'hij' zal' haar de pil wel ver guld' hebben, blijkbaar ook een groot vereerder van de dame. Wat zegt u daar eigenlijk van, mevrouw!" Dij keek Johanna aan, die zwijgend had zitten luis teren, terwijl zich een diepe rimpel tusschen haar oogen, vertoon-de, wat den professor niet ontging. „Een merkwaardig, energieke trek daar op uw voor hoofd zei hu plotseling. „Ik geloof, dat u uw oom navolgt ook een ander gelaat, dan u goed vindt, aan de wereld te vertoonen. Men moet het er maar weten uit te halen." „Daarom heeft u haar zéker in Bét volle daglicht gezet merkte Eckard! op. „Ik schijn vandaag ITTVWHT by zaak te zijn. Je zit voortdurend mijn nicht ie be-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1914 | | pagina 9