DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
1
No. 117i
Honderd en zestiende Jaargang.
1914
m
ZATERDAG 16 MEI.
Reisbrief uit Provence,
FEUILLETON.
Uitgave H. J. W. BECHT, Amsterdam.
Een ideale Keukenmeid.
Naar het Duitsch
van
0
door
HENRI VIAN BOÖVEN.
(Nadruk verboden).
Aix en Provence, April 1914
Dit gedeelte van Frankrijk's Zuiden is wel aller
merkwaardigst in velerlei opzichten. Sinds ©enigen
tijd 'ben ik Parijs met zijn eindelooze drukte, zijn poli
tiek geharrewar, zijn gro-ote en kleine schandalen ont
vlucht en koeeteir mij in de schier doodsche rust van
Provence, het land van Frédéric Mistral, het veelbe
geerde reis-o-o-rd van 'bekende kunstenaars, schrijvers,
zoowel ais schilder®. Men denke aan Oorot en Dau-
bigny, (ook o-nze Vincent van üiogh heeft er zo-oals
men weet geruim-en tijd gewerkt). En thans zelfs van
de touriisten. De laatsten beginnen meer en meer van
Marseille en Aix, en de Riviera uit, de streek „af te
zien", hoe zuur de Mistral hun het leven ook maakt.
Mlaar al mag men zeggen: mét mistral is Provence
een hel, zonder een paradijs, een feit is het, dat de
mistral graag getrotseerd wordt, om, nadat die felle
duivel van oen Noord-Ooster storm zijn ij'zlgen adem
van over de besneeuwd© bergen uitgebulderd heeft,
eens kalm in een heerlijke, zuidelijke zon te kunnen
genieten van grootsche landschappen, en hl wat er
hier nog aan bouwvallen staat uit de dagen der oud
heid, der middeleeuwen, toen d© Romeinen dit land
tot hun lustoord maakten, later, in Avignon, -de schit
tering van pauselijke macht Frankrijk overstraalde.
Ja, in Provence spreekt waarlijk elke steen historie,
en het is niet mogelijk voor den ontwikkelden reizi
ger om bij' dezen triomfboog, bij dit mausoleum, dit
amphitheater en gindoche geweldige waterleiding, de
gedachte te bannen aan de grootheid die Rome was,
nooh zal hij nalaten te mijmeren van Franse he konin
gen, van pausen, van den grooten Napoléon, wanneer
hij de ruïnes ziet -der versterkte kasteelen, van kloos
ters, het palais der papes te Avignon, of aan -de boor
den der Middellandsche Zee de steenen zuil aan
schouwt op de plek waar Buonaparte landde na Elba.
t#
In mijn herinnering zullen -de bezoeken, die ik van
uit Orange aan Artes en Les Baux gebracht heb, on-
uitwischbaar blijven. Om dezen brief niet te lang te
maken, bespaar ik u de beschrijving van Orange en
omstreken. Wel zie ik nog altijd voor -mij' die ontzag
lijke Ro-meinsche waterleiding van steilen bergwand
tot bergwand, dat prachtige, helaas van zijn marme
ren tooi sinds eeuwen beroofde, -openlucht-theater,
waar in Augustus de Oomédie Frangaise elk jaar
speelt, ook die fijne, schoonkleurige bouwval van een
triomfboog, even buiten de stad, maar andere indruk
ken waren toch veel sterker.
Daar was die dag van aankomst des morgens in Ar
ies met de auto -die wij1 in een onaanzienlijke garage
te Orange gehuurd hadden.
De mistral waaide zoo verschrikkelijk, en blies het
stof zoo dicht omhoog, dat we haast niet uit onze
o-ogen konden zien. Niemand vertoonde zich op straat,
alles grijswit van 'het stof; de lage, met roodachtige
luiken gesloten vensters, de plantsoenen, de weinige
heesters, en platanen. Het was de -eerste keer dat de
Noord-Oester op zijn felst blies en toen wij voorbij
bet huis van een groothandelaar in truffels wandel
den, die met gro-ote letters zijn bedrijf adverteerde op
wanden en vensters, moest ik mij een wijle geweld
aan doen, te bedenken, dat ik mij in een van de meest
gezegende landstreken der aarde bevond, het Dorado
der vruchtenkweekers en tuinbouwers. Want. Pro
vence brengt massa's -ooft voort, en hier rijpt, ondanks
de koude winden, alles het vroegst. Bij waggonladin-
gen worden de witte, heerlijke druiven, de Thor Chas-
selas, waarvoor T'h-or bekend is, Frankrijk, Duitsch-
land ingevoerd. Vroege abrikozen en perziken, de be
roemde. komen uit de n-mstreken van Avism-on, en
aardbeien, kersen en- allerlei vroege groenten gaan
naar alia werelddeelen vanuit Chateau Rfinard, Or-
va» Jon, Aix Oarpentrae, enz. Eigenlijk lijkt heel Pro
vence wel -oen oord voor -snoepers en lekkerbekken.
Monte] knar i» bekend om zijn voortreffelijk
noga,
26)
E. WERNER.
l'rof. Heimro-d kwam ben reeds tegemoet. Hij was
een zestiger, maar zag er j-onger uit; hij was van een
groote -krachtige gestalte.... onder het hoo-ge voor
hoofd schitterden do vurige, geestige oogen, die nog
hun vollen glans en scherpte hadden behouden.
„Hier breng ik j© nu -mijn nicht, mevrouw Jo-hanna
®nkow", Ze* ®°kand. „Ik heb een weinig moeite
-gehad haar over te halen, want zij was bang vo-or
zoon brombeer als jij."
„Ik bijt to-ch werkelijk niet, mevrouw en zeker niet
iemand die miji door hem wordt gebracht", antwoordde
ieiimrod vroolijik. „Ziet u maar een-s rond in mijn
ate ier, maar kijkt u in -do eerste plaats naar uw oom
daar staat hij 1"
Hij wees op een ezel, waarop het levensgroot©, bijna
volooide borstbeeld van E-ckard stond. Toen wendde
hij zich tob Eckard en begon over een nieuwtje van
den dag.
J-olmnna -stond vo-or het schilderij, dat bij den eer
sten aanblik een vreemden indruk op ha-ar maakte. De
s-c icrpe, karakteristieke trekken van Eckard'-s gelaat
waren op een geheel bijzondere wijze uitgebeeld, en
daa.r moest men even mee vertrouwd raken.
Na eeni-ge minuten kwam Heimxod bij haar staan
en vroeg half-spottend:
N11^et bevalt u niet erg, is het wel Het lijkt
niet genoeg zegt u het maar eerlijk. Ik sta er voor
bekend-, dat, ik geen foto's schilder."
Johanna had nog geen enkele op- of aanmerking
•urven maken, maar nu antwoordde zij, een weinig
Aix (waar ik thans verblijf) met zijn warme bronnen,
die midden in de straten tot fonteinen vervormd zijn,
produceert de heerlijkste producten der suikerbak
kerskunst van geheel Frankrijk, -d© pralines dragées.
maar ik vergeet Aries bijna en -den schriklijken wind
die ons daar teisterde.
Ondanks -de -mistral waarin soms een paar sneeuw
vlokken verdwaalden, ondanks de vreeslijke stof, be
zochten wij het museum, d© kathedraal, het verrukke
lijk schoon© Ro-maansch-Gothische klooster: St. Tro-
phime, de oude Romeins che arena en den schouwburg
en na het middagmaal besloten wij de ruïnen-stad Les
Baux te bezoeken. De storm was tegen -drie uur plot
seling, even plotseling al-s hij' was komen aangieren,
gaan liggen; het w-as doodstil in -de lucht, -de zon
scheen uit den klaren hemel op de -strenge, grijs-witte
lijnen van huizen, bouwvallen, rotsen. Ik zeg
streng, want ho-oger de Rhone op, hadden wij lieflijke
landschappen in het dal gezien en de Riviera was bij
na zoetelijk, met den eeuwig blauwen 'hemel, de wui
vende palmen, de violette eilanden in azuren zee.
Neen, het gezegende Provence is woest van aanblik,
-schrikwekkend, soms tot -benauwens toe, en eenzaam
in zijn barsche kracht. De Ohaine des Alpines, een
uitlo-oper van de keten der Zee-Cottische en 'Graische
Alpen, bestaat voor een groot gedeelte uit zandsteen,
dat tengevolge van de gletschers uit den ijstijd aan
een geweldigen druk van de ijsvelden heeft blootge
staan. De zandsteemxotsen hébben -in de omstreken
van Artes allen een min of meer afgeronden, of afge
slepen vorm en het lijkt wel o-f 'hier en daar groote
bressen in de gebergten geslagen zijn door geweldige
brokken graniet, die daar eeuwen bleven rondtollen,
totdat ze diepe gaten in de rots hadden geboord. In
de dalen echter is de grond -onuitputtelijk vruchtbaar.
Toen wij even buiten Artes tegen den heuvel klom
men, waaro-p de klooster ruïne Mont-Majoux in al haar
grootsche schoonheid zich verhief, konden wij heel in
de verte de hoogst gelegen punten van de doo-denstad
Les Baux reeds zien. Zijl lag midden in de Alpines
en toekende zich scherp tegen een diep blauwe strook
van den hemel die aan de kimmen -onder ijle wolken
bank wijd zich strekte.
Dan reden wij' daarop toe, eerst over een breeden,
goed gema-cadamiseerden weg. Maar deze werd al
lengs smaller, en verliep in een warnet van kleinere,
slecht onderhouden paden, waarop nu en dan een
klein bordje den weg aanduidde: „Les Baux".
Intusschen, terwijl ho-og op grijze rots de kleine
stad zich begon af te teeken-en in vervaarlijk do-od-
sehe, strenge contouren, herinnerde ik mij -dat dit
oord zoo goed als vergeten neerlag in de wereld. „Les
Baux", heet naar -de grillige gesteenten waarop het
zich verheft, namelijk: „De rotsen"; reeds in den
Ro-m-einschen tijd bestonden er de steengroeven, sinds
dien ontzaglijk uitgebreid en nog steeds hun onuit
puttelijke voorraden gevend, als tweeduizend jaren
gel-eden, toen mausoleums, arenas, theaters, water
leidingen, triomfbogen uit die steenen werden opge
bouwd.
Voorheen had Les Baux schoone tijden gekend. Het
was de hoofdstad van een graafschap; de graven van
Les Baux mochten de machtigsten van Provence ge
noemd worden; de stad was wel versterkt en telde
4000 inwoners (thans 120.) In de veertiende eeuw be-
smn Les Baux te vervallen en de stad, die een koning
van Frankrijk en pausen in ei-gen huizen tu-sschen
bare muren gehuisvest had, was onder Richelieu haar
ondergang reed-s nabij en na de 17e eeuw voorbeschikt
om het lot van Toledo en zooveel andere -beroemde
steden te deelen.
Voor wij het wisten waren wij nu Les Zaux binnen
-zereden. Langs stapelingen van woeste gesteenten,
vol gaten en spelonken, drongen wij- -over een «mallen,
geheel verlaten weg dieper en -dieper door. De een
zaamheid was volkomen en toen wij op een soort ver
breeding van den weg den motor stop zetten, -geleek
de eenzaamheid schier eind-el-oos in die ongestoorde
stilte. Diep beneden ons ter rechter zijde in een dal
lag een groen, weitje, waar bij een laag huisje eon geit
graasde, die geit was het ©enige levende wezen. Te
genover ons hoog o-p in de rotsen gaapten zwart de
ingangen van de oude steengroeven, en Tech te von ons
schuchter
heeft mijn oom geschilderd, niet zooals hij er
gewoonlijk uitziet, maar zooals hij- werkelijk is."
„Is daar dan verschil' tusschen?"
„Ja, een heel- groot zelfs. Oom Fritz houdt er nu
een-maal van, den scepticus, den criticus naar buiten
te keeren. Zijn sarcasme is overal -gevreesd, en toch is
hij de beste aller mensehen, de trouwe Eckard der
oude sage, die mij steeds met raad en daad bijstaat, op
wien men rotsvast vertrouwen kanen dit alles ligt
in dit portret, ligt in de oogen voo-raL Ja, oom Fritz,
dat bent u, zooals ik u ken, geheel uw eigen innerlijk 1"
Zij 'had thans haar verlegenheid afgelegd, en reikte
Eckard vol innige hartelijkheid de han-d.
Heimrod was reeds bij- de eerste woorden oplettend
geworden.
„U zijt de eerste, die werkelijk de 'kunst verstaat
van te zien! Maar nu verlang ik ook uw dam-k- en uw
hand, dat ik uw getrouwen Elckard zóó geschilderd
héb 1"
„O, heel graag, professor I"
Johanna keerde zich naar hem om en keek hem
open in het gelaat. HeimTod verschrok plotseling, en
lette niet eens meer op haar uitgestoken han-d.
„Mevrouw, u heeft goudi-oogen, waarachtig I"
Johanna werd rood van verlegenheid.
„U kunt nog blozenDat pleit voor u. TT ziet er ook
nog zoo meisjesachtig uit.zeker niet ver over de
achttien?"
„Kort geleden negentien geworden", zei Eckard in
Johanna's plaats, daarbij zag, dat zij een o-ogenblik
vreemd, stondi tegenover dezen famdiiairen toon van
spTeken.
„Dat dacht ik well O, sla asjeblieft die o-ogen niet
neer mij aanzien, zoo o-pen en vol als daareven.
Goud-o ogen zeker, zéker - komen zeer zelden voor
en laten zich ook niet gemakkelijk schilderen I"
Hij zag Johanna onafgebroken aan, waardoor deze
meer en meer verlegen werd. Oom Fritz kwam haar
te hulp.
stonden, één van kleur, met de rots, heel -daarbo-ven
de ruïnes van het kasteel, van kerken en huizen, al
les zonder glinstering van vensters, stoffig en -blijk
baar -sinds eeuwen onbewoond.
Plotseling, wij hebben nooit geweten vanwaar bij
gekomen is, stond een man voor ons het was de gids
van het eenige hotel dat er in Les Baux bestaat. Met
dien man hebben wij1 d-o-or d'e grijze bouwvallen ge
dwaald. Het 'huis gezien van Frans den Eersten, de
overblijfsels van kerken en kapellen, totdat wij op een
groene vlakte geraakten en door -den helderen dag
heel beneden -ons, Artes en Mont Maj-o-ur zagen -met
zijn toren, nu vierkant, wit in de zon.
Van af den steilen rotswand keken wij naar bene
den: Welk een gew-el-dige sterkte moet Les Baux in
vroeger eeuwen geweest zijn, overal steilten en ga
pende kloven, onneembare veste.
Maar bet meest van al bleven wij geboeid door de
ontzaglijke vergezichten ten Zuid-Oosten der do-oden-
stad. Wij waren nog vol van de karakteristiek der
zware muren zonder daken, maar gaaf nog omtrent de
lij-stingen van deuren, portieken en kozijnen, waarvan
het meeste beeldhouwwerk vo-o-r oudheidskenners zeld
zaam begeerlijk bleek. Hét was alles bedekt met een
grauw bestoft, roestkleurig m-os, de kruisarmen sinds
eeuwen zonder de levende spiegeling der venstergla
zen, de slank© kolonnaden in wat vroeger bidkapellen
waren geweest, ja zelfs de muren -der boerenwoningen,
die binnen de onverwoestbare zware wanden dier ru
ïnes ruw waren -opgetrokken. Maar dikwijls vonden
wij daartusschen ook de stallen en het vee, ook schar
relden er kippen rond en stond het regenwater in de
wijwaterbakken der kapellen, waar we boven onze
hoofden in plaats van de spitsbogen, den helder blau
wen hemel ontwaarden. Het verweerde blazoen, eens
rijk gebeeldhouwd boven een poort, was geheel zon
der vormen bijlkans. Eén indruk van trieste eenzaam
heid maakte een schitterend gebeeldhouwde sch-o-uw in
een zaal eveneens zonder zoldering. Rijk en vorstelijk,
edel rank van verhoudingen, rees daar die haardstede,
waarrond eertijds edellieden zich vergaard' hadden na
felle jacht, na krijgsbedrijf misschien. O, als die
steenen, roerloos stom, eens spréken konden. Door die
zelfde zaal sloop een magere kat, onzindelijk, ziek van
o-ogen, als alle viervoeters in dit land van meed-oogen-
lo-ozen wind en poederachti-g stof. De katten vooral
hebben hier alle hun aangeboren reinheidsinstinct
verloren, miserabel is hun leven, vervuild, met groe
zelige, verward© pelsjes kruipen ze half blind rond
vermoord door het stof dat niet te verwijderen ie en
altijd weer komt.
Het landschap dan, vanaf het plateau ten Zuid-
Oosten der ruïnes gezien, was o-ntzaglijk. Eindeloos
wijd strékte zich daar aan den voet der Alpines een
vruchtbaar dal, akker achter akker, bo-sschen achter
bosschen, bier en ginds tot aan den horizon op ver
schillende plaatsen, de heerlijk slanke populieren, die
echt Fransche boom1, die er zoo wondermooi doet in
het panorama. Heel, heel in de diepte begon het
blauwachtig, melkwit en violet te wazen, waar don
kere boomgroepen rond geelachtige gesteenten kring
den, en dan glinsterde daar door de olijf-groen getinte
streek een water, een riviertje, een meer, en nog rees
een kloosterruïne diep in het Oosten, en de 'bouwval
van een Romeinsche burcht. Boven dat alles begon
de hemel dieper blauw te teekenen, de avond was na
bij. Niet 1-ang daarna verlieten wij Les B'aux.
Terwijl ik dezen brief beëindig in Ah'tr, beeft mij
het bericht van Mistrals overlijden en van zijn begra
fenis 'bereikt. Hij was het die door zijn gedichten
Mireille" en „C'alendal", het provencaalsche dialect,
dat na de overheerschinig der Romeinen grammatisch
nog v-o-or driekwart Latijn gebleven is, tot een taal
wist om te vormen, een taal, die tot nog toe door het
volk gesproken wordt, die ons zoodra wij Provence
waren binnen gekomen, door welluidende zangerig
heid trof, en die van het Fransch zoo-zeer verschilt.
Indertijd heeft Mistral een Fro-vencaalseh-Fran-s-ch
woordenboek samengesteld; hij, de fijne dichter, bad
wel wat gemeen met Gezelle, die langzaam, jaar na
jaar. zijn.- „Loquela" wrocht.
Ik herinner mij nu wat indertijd de Hollandscbe
couranten bevatten na President Poincaré's bezoek
aan Mistral in bet najaar en nog hoor ik als het ware
„Laten wij nu eens eindelijk met poseeren begin
nen' drong hij aan. „Je brengt mijn nicht heelemaal
in de war met je vorschenden kunstenaarsblik, en ik
héb -o-o'k niet veel tijd."
„Nee, jij hebt nooit tijd", bromde de professor, ge-
engerd dat bij in zijn beschouwingen werd gestoord.
„Jij1 hebt weer de redactiekoorts; waarschijnlijk wach
ten er weer allerlei wereldgebeurtenissen, om door jou
te worden gepubliceerd1! Maar vandaag kwel ik je
toch voor de laatste maal, want ik kom nu klaaT."
Hij nam palet en penseel ter hand, terwijl Eckard
op de -door hem aangewezen plaats ging zitten. Jo
hanna maakte in dien tijd gebruik van zijn vergun
ning om het atelier te bezichtigen. Om den schilder
niet te storen, bleef zij steeds achter zijn rug en keek
met gro-ote, ver-baasde oogen naar al het vreemde, wat
hier verzameld was. Het was de eerste keeT, dat zij
een atelier zag. Hier open-de zich een voor haar ge
heel nieuwe wereld met een d-o-or haar nog slechts
half-begrepen schoonheid.
Langzaam gleed zij van het eene voorwerp naar het
andere, -maar hoe zacht- zij dit ook deed, het scheen
den kunstenaar toch te hinderen, want plotseling
draaide hij zich om.
„Gaat u alsjeblieft zitten, mevrouw! Ik zal u dat
alles later wel eens laten zien. Neen, niet in dien
hoek hier!"
Hij trok een stoel naderbij, met een boo-ge rijk-
gebeeldhouwde leuning en bekleed met donker flu
weel.
J-ohanna -ging zitten en nu viel het vrij bimnen-
stro-omende licht vol op haar. Thans scheen de pro
fessor zich eerst recht -op zijn gemak te voélen, want
hij begon o-p ongedwongen toon een gesprek.
„Ik héb kort geleden met uw man een f-ormeeden
strijd gevoerd. Hij bracht mij een zijner kennissen
een mevrouw von Ami kof f hij zal het u wel
verteld hébben?"
„Ja, ik weet er van", zei de Jonge vrouw ontwij
kend.
boe de oude dichter met gebroken stem den president
zijn groet bracht. Welk een eeuwige kracht en jonk
heid zat er in die weinige woorden, waarin gezin
speeld werd' op een herboren Frankrijk.
Met Mistral is uit deze nieuwe jeugd, deze weder
geboorte een geweldige, stuwende vitaliteit weggeno
men, maar in de werken -des dichters 'blijft het schoo
ne en het opwekkende, zooals Alphonse Daudet, in
zijn onvergetelijke „Lettres de mon Moulin", voor ja
ren schrijven kon van dezen grooten boerenzoon, naar
aanleiding van diens toen juist verschenen „Oalen-
dal":
Wat vooral in dat gedicht uitkomt dat is de Pro
vence de Provence aan zee, Provence in de bergen
met zijn geschiedenis, zijn zeden, zijn legenden,
zijn landschappen, een vrij- en naïef volk, dat zijn
dichter heeft gevonden alvorens uit te sterven....
En nu, legt spoorwegen aan, zet telegraafpalen, ver
jaagt de Provengaalsche taa'1 uit de scholen! De Pro
vence zal eeuwig blijven leven in „Mireille" en in
„Calendal".
Ja, zoo zal het blijven ook nu wij met onze lucht
schepen, en draadlooze telegrafie en telefonie al zoo
veel verder zijn. De taal is heel een volk en op de
ruïnen van het Provence der oudheid bloeit het nieu
we land, het nieuwe volk te midden zijner vrucht-
boomgaarden en tuinen.
Zij' was het snoezigste vrouwtje, dat er op onzen
aardbodem te vinden was een1 schat van een wijfje
en Edwin was dol op haar, élikep dag meer.
Zij kon nu juist niet handig met de naald omgaan,
ook kon zij- niet koken, en boekjes-bijhouden, ach, dat
viel haar zoo zwaar, zij kreeg er steeds hoofdpijn van,
maar bekoorlijk eruitezien, dat kón zij, en -blij zijn als
Edwin van zijn kantoor terugkwam en kil nar staan
voor alle mogelijke pretjes voor hen nmnsn, en aan
manmenoogen 'bewonderende 'blikken ontlokken.
Xeen, Edwin twijfelde geen oogenblik, hij vond dat
hij kolossaal geboft had met zo-ofa wijfje te 'bezitten
Het verstand zou wel met de jaren komen, meende
hij. Wat k-on je nu van een vrouwtje van twintig
verwachten
„Edwin, luister eens", zei zij op zekeren morgen te
gen haar man, toen zij nog aan de ontbijttafel zaten,
„er is gisteren een man hier geweest om een complete
encyclopedie te verkoopen. Het werk kostte, per
deel, slechts een rijksdaalder, de geheele collectie vijf-
en-twintig, het werk zou dan den volgenden dag be
zorgd worden, maar daar ik mijn laatste riks drie
mandjes aardbeien uitgaf
vijftig voor drie mandjes aardbeien!" viel
hij in, verrast.
„Toe, lach mij niet uit! Maggie deed het al zoo
flink en heeft mij duidelijk doen begrijpen, hoezeer ik
was beetgenomen.Ik had ook heelemaal geen
plan je er iets van te vertellen, maar het ontviel mij.
Ik heb Maggie beloofd, haar voortaan te raadplegen.
Maar weet je, de man zei me, dat ze uit de broeikas
waren.
„TTit de broeikas, in Juli! Maar, Ad'i-na, hoe heb
ik het nu?"
„Daarom waren zij duurder", -ging Adina voort met
een veelzeggend, k-nikkend hoo-fdgébaar. „Hij zei, hij
kwam vooreerst dezen weg niet meer uit, doch hij had
ze maar eens even willen verto-onenJ'
„Kind, kind, je ruïneert mij nog eens", zei Edwin,
haastig zijn thee opdrinkende. „Maar, dat deedt je
met die encyclopedie?"
„O, ik zei den man, dat ik wel geloofde, dat jij er
op int-eekenen- zou; ik gaf hem jouw adres."
-Doe dat niet weer, lief kind", sprak Ei-win, op
staande, met het horloge in de hand. „Ik koop nooit
iets van tu-sschenpersonen. Pak mijn boterhammetjes
gauw in, de tram zal zoo gaan." Hij kuste haar op
de punt van haar neusje en holde weg.
„Ik wou, dat hij1 mij niet altijd als een kind behan
delde zuchtte Adina, naar het raam schietend om
nog even iets van hem te zien. „Ik ben overtuigd,
dat, als ik -de aardbeien niet had gekocht, hij wat blij
met ai die boeken zou zijn geweest. Ik vraag mij zalf
af, waarom fruit zooveel duurder is dan boeken?"
„Die Russische dame deed maar opeens een inval in
myn atelier, niet. haar heele hofhouding en over
stroomde mij met complimenten. Daarbij' speelde zij
nog de kunstkenster en dat kan ik heelemaal niet ver
dragen.
„Die dame wilde toch -door jou geschilderd wor
den? onderbrak Eckard hem.
„Ja, maar dit was de eerste aanval! Twee dagen
later verscheen mijnheer Ei-win von Drank© w als
naar afgevaardigde. Ik héb echter voor de mij te
beurt gevallen eer feestelijk -bedankt."
„Maar waarom eigenlijk? Mevrouw von Amikoff
gaat m onze salons toch voor een eerste schoonheid
door.
De schilder lachte grimmig.
„Zij verblindt voor een -o-ogenblik, ja I Maar ik
wil je eens wat zeggen, mijn beste Eckard, die vrouw
is mooi gedwees t, zoo een twaalf, veertien jaar gei
leden, en zij was het ook zeker nog, als zij niet tot ei
ken prys jong had- willen blijven. Toen is de 'kunst
te huip geroepen en dat wreekt ziéb altijd- Alles aan
Cue. rouw leugen en dergelijke echijnschoonheid
schilder ik niet!"
„Heb je dit ook op zul'ke drastische wijze aan mün
neef verteld? vroeg Eckard.
„Ja, zoo ongeveer. Die jonge mijnheer zag er ta-
mclyk ontsteld uit, maar 'hij' zal' haar de pil wel ver
guld' hebben, blijkbaar ook een groot vereerder van
de dame. Wat zegt u daar eigenlijk van, mevrouw!"
Dij keek Johanna aan, die zwijgend had zitten luis
teren, terwijl zich een diepe rimpel tusschen haar
oogen, vertoon-de, wat den professor niet ontging.
„Een merkwaardig, energieke trek daar op uw voor
hoofd zei hu plotseling. „Ik geloof, dat u uw oom
navolgt ook een ander gelaat, dan u goed vindt,
aan de wereld te vertoonen. Men moet het er maar
weten uit te halen."
„Daarom heeft u haar zéker in Bét volle daglicht
gezet merkte Eckard! op. „Ik schijn vandaag ITTVWHT
by zaak te zijn. Je zit voortdurend mijn nicht ie be-