Alinea 3 „voor den instructie staat Hij zegt een algemeene regeling in de toekomst toe. De lieer denBoesterd meent, dat de menseden moeielijk een eed kunnen doen voor iets dat m de toe komst zal worden bepaald. De beer U d o wijst er op, dat die bepaling altijd zoo is. Men moet als ambtenaar altijd den eed afleg den dat men alle verordeningen en instructiën nauw keurig moet naleven en daarvoor legt men eenmaal ^De heer den Boesterd achtte het toch bezwaar- liik dat men een eed doet zonder dat men de gelegen heid heeft over de latere instructies te worden ge- ^Voorzitter vindt, dat men hierop niet ver der moet ingaan, omdat men dan te veel afdwaalt. De verordening wordt daarop zonder hoofdelijke ■temming go^dg^eurd. REQELENDE DE JAAEr WEDDEN ENZ. VAN HET PERSONNEL BIJ DEN DIENST DEE PLANTSOENEN. B. en W. stellen voor vast te steilten een nieuwe Verordening, regelen^ den rang, het getal en de be zoldiging van de beambten bij den dienst der plant soenen. AMENDEMENT. Door den heer O. Th. M. van den Bosch is het vol gende amendement ingediend: in art. 2 te laten vervallen: werkman-maaier, enz." Alinea 4 te lezen: Voor de plantsoenarbeiders op een minimum van 650 12.50 per week) welke door driej aarlijksche verhoogingen telkens van 20 kanw orden gebracht op 728 14 per week). Alinea 5 te lezenAan de plantsoenarbeiders wordt bovendien 25 'sjaars uitgekeerd op grond van 's Raads besluit van 3 November 1909 No. 5. In de toelichting legt de heer van den Bosch er deu nadruk op dat deze arbeiders vaklieden zijn en daarom niet geheel gelijk kunnen worden gesteld met gewone arbeiders. De Voorzitter meent, dat de heer v. d. Bosch niet geheel juist is inzake de belooning der Overuren. De heer d e W i t heeft voor eenigen tijd overgeno men het voorzitterschap van de commissie voor de plantsoenen om een ai- en overschrijving te regelen. Spreker heeft toen de commissie niet bij elkaar kun nen krijgen. Later heeft spreker de commissie opge roepen voor de behandeling van het adres der plant- soeuarbeiders tegen verleden Donderdag. Spreker heeft toen een vergadering gehad met den heer de Groot, terwijl hem is gebleken dat de heer v. d. Bosch een andere vergadering had. Spr. wijst er op, dat het meer voorkomt, dat men de commissie-vergaderingen niet bijwoont zonder kennisgeving. De heer v. d. Bosch weet ook wel, dat bijv. de heer Glinderman slechts sporadisch in de commissievergaderingen aan wezig is en nu had spr. verwacht, dat de heer van den Bosch kennis had gegeven, dat hij niet aanwezig kon zijn. Verbazen deed het spreker daarom dan ook, Za terdagavond in de Alkmaarsche Courant het amende ment van den heer van den Bosch te lezen. De Voorzitter acht de eerste alinea van de toe lichting van den heer v. d. Bosch weinig gelukkig. De heer v. d. B o s c h geeft dit toe. Overigens merkt hij op, dat hij de vergadering niet kon bijwonen, maar hij heeft bericht van verhindering gezonden aan de secretarie, nadat hij vruchteloos getracht had den heer Hoek telefonisch te bereiken. Hij moest een ver gadering bijwonen, waarbij hij liever niet zou ont breken. Wat hij in de vergadering had kunnen zeg gen, heeft hij belichaamd in een amendement. Tot toe lichting daarvan overgaande, verklaarde hij daarin te hebben neergelegd, dat hij billijk vindt n.l. dat een vakman iets meer verdient dan een niet-vakman. Onze plantsoenen worden inderdaad goed onderhouden, al le bloemen en tal van boomen worden op de kweeke- rij gekweekt. Er zijn 40 bunders bosch- en plant soen te onderhouden en een plantsoenarbeider mag wel 12.50 loon hebben, wanneer men zijn werk ver gelijkt met dat van een opperman of straatmaker. Hij acht het gewenscht. den werkman-maaier te laten ver vallen en meent dat aan de plantsoenarbeiders boven dien 25 's jaars dient te worden uitgekeerd voor 100 uren, die in den winter buiten het gewone onder houd voor extra-werk moeten worden gewerkt. De voorzitter zegt, dat voor iemand die de begrooting niet in zijn hoofd heeft, de zaak niet zoo gemakkelijk is te beoordeelen. De heer van den Bosch wijst er op, dat de extra-uren juist in den winter vallen. De heer Thomsen vraagt of de plantsoenarbei ders voordat ze worden aangenomen al eenige vakop leiding hebben gehad. De voorzitter antwoordt ontkennend. De heer de Groot zegt, dat van den arbeider in de plansoenenen geen vakkennis wordt gevraagd. Ze krijgen die kennis spoedig genoeg. Bovendien heb ben ze geen zwaar werk te verrichten. De arbeiders bij gemeentewerken en gemeentereiniging hebben veel zwaarder werk. Gaat men de plantsoenarbeiders ex tra verhoogen, dan de andere ook. Het werk is, her haalt spr., niet zwaar. Ouder vaklieden verstaat men dezulken die een vakopleiding hebben gehad. Dat met de plantsoenarbeiders het geval met. De voorzitter vraagt, of de heer de Wit ook het oordeel kan geven van den opzichter, den heer Hoek. De heer de Wit antwoordt, dat de heer Hoek de voorstellen van B. en W. voldoende acht. De heer de Groot kan er zich mee vereenigen dat voor de overuren 25 wordt uitbetaald. De voorzitter stelt voor dit op 26 gld. brengen en bij het weekloon te berekenen. De hoeren de Wit en de Groot zijn van meening, dat dit niet gaat, hetgeen de voorzitter bestrijdt op grond hiervan, dat het eigenlijk geen overuren betreft, doch meerdere uren in verband met ander werk waarvoor destijds vergoeding is gevraagd en gegeven. De lieer d e W11 acht het hetzelfde als b) Bel slachthuis, waar in de koelperiode het loon wordt verhoogd. De voorzitter: Dat is geheel in overeenstem ming met hetgeen ik zeg. Als ze meer uren hebben wordt hun weekloon verhoogd. De heer d e W i t is er bang voor dat men dit zal vergeten als men later weer om verhooging komt. De voorzitter: Dat zou onbescheiden zijn. De heer L u b b e acht dit ook geen overuren om dat er een vast aantal uren is en gaat dus met den voorzitter mee. De voorzitter zegt dat indertijd er deze mouw is aangepast, om de uren te beschouwen als overuren, doch hij zou het nu in 't reine willen brengen. De heer de Groot gaat er thans mee mee, het zijn ook eigenlijk geen overuren. De heer Verkerk vindt het inconsequent in de redeneering van den heer de Groot, die wel 25 ets. per uur wil geven, maar niet wil meegaan met den heer van den Bosch, die het loon eenigszins verhoo gen wil. Voor spreker is het de vraag, of de werklie den enkel paadjes afsteken enz., dan wel of ze be schouwd moeten worden als vaklieden. Op die vraag zou hij gaarne antwoord hebben. De voorzitter acht dit het criterium voor vaklieden, dat ze een vakkundige opleiding hebben gehad. De heer V e r k e r k meent toch, dat er wel op gelet wordt, of ze al in dat bedrijf zijn werkzaam geweest. De voorzitter haalt als voorbeeld aan den maaier, die van de gemeentereiniging is gekomen, hij was toch geen speciaal vakman. De heer van den Bosch herinnert er aan, dat men destijds dezen man nam, omdat hij vlug kon maaien. Dat die ééne man is overgekomen van de reiniging bewijst toch niets. Spreker wijst er op, dat het snoeien van boomen en het kweeken van planten wel degelijk iemand eischt, die daarvan kennis heeft. Doordat de menschen bij de plantsoenen kornet worden het vakmenschen. De v o o r z i 11 e r: Dat is het hem juist, ze wor den vakmenschen, maar speciale vakopleiding hebben ze niet. De heer Van den Bosch acht het zeer ge wenscht, dat men voor de plantsoenen eenige vakken nis vraagt, dat zal het bedrijf ten goede komen. De heer de Wit zegt, dat de plantsoen-arbei ders vakmenschen zijn. Maar verschillende vakken worden verschillend betaald. Een timmerman ver dient meer, een monteur nog veel meer, maar voor zijn werk wordt de plantsoenarbeider goed betaald. De heer Van den Bosch verdedigt nader zijn amendement Het amendement wordt gesteund door de heeren Verkerk en den Boesterd. Het amendement van den heer van den Bosch, in stemming gebracht, wordt met 12 tegen 3 stemmen verworpen. Vóór de heeren Verkerk, den Boesterd, van den Bosch. De Voorzitter zegt, dat B. en W. overnemen het amendement betreffende den werkman-maaier. De heer U d o kan er zich niet geheel mee vereeni gen. Maaien acht spr. een zeer zwaar werk. Het lijkt hem niet onbillijk, dat die man 50 ct. per week meer verdient. De Voorzitter vindt geen bezwaar tegen het amendement. Het ligt in de bedoeling van den heer Hoek om door anderen in de plantsoenen het gras te doen maaien. Dan blijft er niet veel voor den man over. Bovendien hij is niet alleen. De heer U d o zegt, dat hij dan zich er wel mee kan vereenigen. Hij dacht dat die man het alleen deed. Het amendement wordt daarop goedgekeurd en de verordening daarmede in overeenstemming gebracht. De verordening wordt dus, zooals die thans is ge wijzigd, aangenomen zonder hoofdelijke stemming. VERORDENING, REGELENDE DE JAAR WEDDEN ENZ. VAN DE BEAMBTEN DER ALGEMEENEBBGRAAFPLAAT S. Door den Voorzitter wordt medegedeeld, dat B. en W. het loon van den doodgraver met 50 ets. per week verhoogen en dus brengen op 12. De verordening wordt hierna zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. SUBSIDIE AAN DE N.-H. VEREENIGING „HET WITTE KRUIS". De heer L u b b e brengt als nieuw wethouder een woord van dank voor dit besluit van B. en W., waar bij ze terugkomen op het vorige voorstel. Toch is spreker niet voldaan en meent, dat men de beteekenis van den ontsmettingsoven onderschat. Was de oven 'er niet, dsn zou de gemeente de inrichting moeten stichten. En waar deze oven slecht is, daar staat de j vereeniging voor groote uitgaven. De tarieven zijn heusch niet te hoog. Verder wijst spr. er op, dat de wet niet alleen spreekt van vergoeding voor de ontsmetting van goe deren van onvermogenden, de wet spreekt in t alge meen van ontsmettingen. Als de gemeente die dus voor haar rekening neemt, dan geett het rijk uaarvan j0 pet. terug. Voldoet men niet geheel aan het ver zoek van het Witte Kruis, dan zal men waarschijnlijk ook van de zijde van het Witte Kruis wel eens minder welwillendheid kunnen ondervinden. Het betreft hier maar een verschil van 100. Spreker zou gaarne zien, dat de Raad daarover heenstapte. De Voorzitter herinnert er aan, dat B. en W. zich in de vorige zitting bereid verklaarden de zaak aan te houden en nader overleg te plegen met het Hoofdbestuur. Aan het Hoofdbestuur is gevraagd welke bezwaren men had. Daarop is geantwoord, uat het Hoofdbestuur zich niet kon vereenigen met de clausule omtrent de niet-verhooging der tarieven en ook niet met den duur van de erfpacht. Aan die be zwaren is tegemoet gekomen en nu zou men plus roy- aliste que le roi zijn, indien men verder ging dan het bedrag van 100, waarmede het Hoofdbestuur zelf genoegen neemt. Nu moet het dan maar blijken, of men er mee tevreden is, dan moet men nu maar af wachten of men den oven ergens anders zal gaan bou wen. Is men er niet mee tevreden, dan moet men het maar zeggen, maar al van te voren dat aan te nemen, dat gaat niet. De heer L u b b e leest in het schrijven wat anders dan de Voorzitter. In dat antwoord staat eigenlijk, dat die 100 niet zal baten De V o o r z i 11 e r: Er staat: onder die voorwaar den zal die 100 niet baten. De heer I. u b b e meent, dat het wel degelijk de be doeling is, dat die 100 niet baat. De Voorzitter betwist dat. De heer L u b b e vindt er iets krenterigs in om op die 200 iets af te dingen. De Voorzitter acht, als de meening van den heer Lubbe juist is, de redactie van het Hoofdbestuur niet erg duidelijk Men had dan duidelijk moeten zeggen dat men die 100 niet aanneemt. De heer de Wit vraagt of het Hoofdbestuur wenscht dat de grond gratis werd gegeven. De Voorzitter vindt het voorstel van den heer Lubbe wel sympathiek, maar acht het niet gewenscht er nu op in te gaan. Laat men liever afwachten, oi men het uitdrukkelijk zegt, dat men die 100 niet wenscht aan te nemen. Het voorstel van den heer Lubbe, om de 100 op f 200 te brengen, wordt niet gesteund en komt dus niet in behandeling. Het voorstel van B. en W. wordt zonder hoofdelij ke stemming aangenomen. VERORDENING, REGELENDE DE JAAR WEDDEN ENZ VAN HET PERSONNEL BIJ DEN GEMEENTELIJKEN REINIGINGS DIENST. Zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. GELDLEENINO. Het punt betreffende de geldleening wordt even aan gehouden. is WEDU WENFENBIOEN De Voorzitter zegt, dat de bepaling moet wor den opgenomen, dat het pensioen vervalt indien mej Renso hertrouwt. De heer d e L a n g e vestigt er de aandacht op, dat volgens de rijkswet niet bij wijze van afkoop een jaar pensioen krijgt, indien ze hertrouwt. De lieer U d o doet het genoegen dat B. en W. aan de aanvraag van Brouwer tegemoet zijn gekomen. Het spijt hem echter, dat men niet een stapje verder is gegaan en niet aan de kinderen pensioen heeft verze kerd; 't is slechts een kwestie van 2 maanden; waren ze 18 September getrouwd, dan zouden de eventueele kinderen ook de volle aanspraak hebben gehad. De nieuwe wet voorziet daarin door een overgangsbepa ling en daarmede had men de zaak in overeenstem ming kunnen brengen. Daarom stelt spreker voor de conclusie te wijzigen en het zoodanig te regelen, dat ook het weezenpensioen wordt verzekerd, daar B. I toch die 4 pet. er voor stort. De heer de Lange zegt, dat doordat het huwelijk na October is gesloten, zij geheel geen aansprakelijk heid had. Het is dus een gainst en het gaat niet aan dit uit te strekken tot de kinderen. De heer U d o is dat niet eens. Het geldt niet het recht van de weduwe, maar van Brouwer. Boven dien, de verordeningen moeten worden herzien vóór April 1914 met eerbiediging van vóór 1 October 1913 verkregen rechten. Brouwer had het recht op weduwe- en weezenpensioen indien hij voor zijn zes tigste jaar trouwde. Wanneer men medelijden heeft met de weduwe, waarom dan ook niet met de eventu eele kinderen uit dat huwelijk spruitende. Er zit nog een moreele kant ook aan: Men zou kunnen zeggen: dan moeten ze maar maken, dat ze geen kinderen krij gen, doch dien weg mag de gemeente hen niet op sturen. De V o o r z i 11 er meent, dat het Brouwer zijn ei gen schuld is, dat hij dan maar vroeger had moeten trr wen hii hoefde nergens op te wachten. De heer Verkerk deelt mede, dat de behandeling van dit punt in de pensioens-commissie, die niet werd bijgewoond door den heer Glinderman, wat eigenaar- üte i<? rrpweest Spreker wil thans wel zeggen na de uiteenzetting van den heer Udo, dat hfj van meening mderd is. Het voorstel Udo wordt aangenomen met 10 tegen 6 stemmen. Tegen stemden de heeren Zaadnoordijk, Glinderman, de Lange, Meienbrink, de Wit en Lub- bc. De voordracht wordt daarop aldus gewijzigd goed gekeurd. VOORSTEL TOT HET DOEN VAN UITGAVEN UIT DE POST VOOR ONVOORZIEN DER BE- OROOTINO VOOR 1913. Goedgekeurd. VOORSTEL TOT HET DOEN VAN AF- EN OVERSCHRIJVING OP POSTEN DER BEOROO- TINO VOOR 1913. A ls voren. VASTSTELLINO EENER le SUPPLETOIRE BEOROOTINO VOOR 1914. Alsvoren VASTSTELLINO VAN HET PRIMITIEF KOHIER DER HONDENBELASTINO, DIENST 1914. B. en W. stellen den Raad voor vast te stellen het voljaarsch kohier der hondenbelasting, dienst 1914, tot een invorderbaar bedrag van 1668.50. Alsvoren. De heer Verkerk heeft enkele aanteekeningen gemaakt, maar heeft de stukken thuis gelat en. De voorzitter wil dan bij wijze van uitzon dering dit punt wel aanhouden tot een volgende ver gadering. -- De voorzitter deelt mede dat de punten be treffende de pensoenverordeningen (bijlagen 46 en 47) worden aangehouden, omdat B. en W. nog in na dere correspondentie wenschen te treden met den heer Kok te Rotterdam. Hierna wordt overgegaan in een zitting met geslo ten deuren. De openbare vergadering wordt even ge schorst. Na bijna vijf kwartier wordt de openbare zitting heropend, GROOTE GELDLEENING. De voorzitter merkt op, dat de bijlage een gevolg is van het beginselbesluit, genomen in de vo rige geheime zitting, waarin besloten werd de leening te geven aan de Rotterdamsche Bankvereeniging. Thans is ingekomen een aanbod van den heer Ju lius Oppenheim, waarbij wordt medegedeeld dat de firma bereid is de leening over te nemen tegen 991/» Dit vinden B. en W. een zeer aannemelijk bod, maar 't komt hun voor, dat men gebonden is aan de onderhandelingen met de Amsterdamsche en Rotter damsche bank. En nu vinden B. en W. dat het niet aangaat thans de onderhandelingen af te breken en over te gaan naar de firma Oppenheim, al zou deze de leening iets lager willen plaatsen. De heer Verkerk zegt in de vorige vergade ring medegewerkt te hebben tot het beginsel-besluit. Het is spreker door het aanbod van Oppenheims bank duidelijk geworden, dat men een openbare inschrijving moet openstellen. Spreker stelt voor daartoe alsnog over te gaan. De heer d e L a n g e is het met den Voorzitter eens, da thet niet aangaat de onderhandelingen met de Bankvereenigingen af te breken, moreel acht spreker zich gebouden. Dc heer Udo voelt veel voor het voorstel-Verkerk, maar kan het niet steunen, omdat men te ver is ge gaan met de Rotterdamsche Bankvereeniging. Spreker stelt voor in het vervolg door openbare inschrijving de concurrentie der groote Bankvereenigingen te be vorderen. De V o o r z i 11 er merkt op, dat bij onderhandsche inschrijving men vaak voordeelige condities heeft ge kregen. Men zou bij een openbare inschrijving toch nog weer rekening moeten hóuden met onderhand sche aanbiedingen. Zte vervolg le pagina. Art. 1 zegt, dat bij den dienst der plantsoenen werk zaam zijn: Een opzichter, een werkman-maaier, zej plantsoenarbeiders. Art. 2, dat de bezoldiging der beambten wordt be paald als volgt: f Voor den Opzichter op een minimum van J 1UW, welke door drie dried aarlij ksche verhoogingen, telkens van 100, kan worden gebracht tot 1300; voor den werkman-maaier op eon minimum van 650 12.50 per week), welke door dkie driejaarhjk- aohe verhoogingen, telkens van 20, kan worden ge bracht tot 728 14 per week) voor de plantaoenarbeidere op een minimum van 624 12 per week), welke dOor drie driejaarl'ijk- sebe verboogingen, telkens van 20, kan worden ge bracht tot 702 13.50 per week) aan den werkman-maaier en de plantsoen-arbeiders wordt bovendien 21 's jaar» uitgekeerd op grond van 'e Raada besluit van 3 November 1909 No. 5. De verhooging der bezoldigingen, in dit artikel be doeld, gaat in met den eerstien dag van de maand, volgende op die waarin de verhooging is toegekend of waarin men daaro-p aanspraak heeft verkregen. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1914 voorzoover betreft bet personeel, dat bij de vaststelling dezer verordening in functie is en heeft terugwerkende^ kracht tot 1 Mei 1907, voor zooveel aangaat de periodieke verhoogin- B. em W. 8belten voor te besluiten, onder intrekking der Verordening, vastgesteld bij besluit van 6 Novem ber 1913 (Gemeenteblad No. 397), vast te stellen een nieuwe verordening, regelende den rang, bet getal en de bezoldiging van de beambten ter algemeene be graafplaats: Art. 1 zegt, dat bij den dienst der algemeene be graafplaats werkzaam zijn: Een opzichter, een dood graver. Art. 2. De bezoldiging der beambten in het artikel genoemd, wordt bepaald als volgt: Voor den opzichter op 7 250, zonder periodieke ver hoogingen. Voor den doodgraver op een minimum van 698 11.50 per week), welke door drie dTiejaarlijksche verhoogingen, telkens met 20, kan worden gebracht op 670 13 per week), benevens vrije woning en dienstkleeding. Aan den doodgraver wordt bovendien 20 's jaars uitgekeerd op grond van 'a Raada besluit van 3 No vember 1909 No. 5. De verhooging der bezoldiging in dit artikel be doeld, gaat in met den eersten dag der maand, vol gende op die waarin de verhooging is toegekend of waarin men daarop aanspraak beeft gekregen. De verordening wordt geacht in werking te zijn ge treden op 1 Januari 1914 voor zoover bet betreft bet personeel dat bij de vaststelling der verordening in functie ia en heeft terugwerkende kracht tot den len Mei 1907, voor zooveel aangaat de periodieke verhoo gingen. Naar aanleiding van de in de raadsvergadering van 18 Maart LI. gehouden bespreking betreffende het voorstel van B. en W. tot bet verleenen, onder zekere voorwaarde, eemer subsidie aan de N.-H. Vereemiging „het Witte Kruis", opgenomen in bijlage No. 16, heeft bet collage zich tot het Hoofdbestuur der be doelde Vereeniging gewend met het verzoek te willen berichten of en zoo ja welike bezwaren zijner zijds tegen aanneming van bet voorstel bestaan. In verband -met het ingekomen antwoord stellen B. en W. den Raad thans voor te besluiten: lo. den duur, waarvoor de bij raadsbesluit van 20 November 1913 aan het Hoofdbestuur der N.-H. ver- eeniging „heit Witte Kruis" tot wederopzeggens afge stane grond in erfpacht is uitgegeven, nader te bepa len op 40 jaren; 2o. aan bet Hoofdbestuur voornoemd, naar aanlei ding van zijn adres d.d. 8 Januari 1.1,. in verband met zijn nader schrijven van 24 April d.a.v., ten behoeve van de ontsmettingsinrichtingen dier Vereeniging, een jaarlijksche subsidie uit de gemeentekas toe te kennen van 100. vorig B. en W. stelten voor de bezoldiging der matbena- ren en werklieden te bepalen als vo-lgt Voor den directeur op een minimum van 7 1400, welke door drie driejaarlijksche verhoogingen, telkens van 100, kan worden gebracht tot 1700. Voor een opzichter op de terreinen der gemeente reiniging op een minimum van 780 15 p. week), welke door drie driejaarlijksche verhoogingen, telkenB van 26, kan worden gebracht tot 858 16.50 per week), benevens vrije woning. Voor den opzichter voor den dienst in de stad op een minimum van 910 17.50 per week), welke door drie driejaarlijksche verhoogingen, telkens van 26, kan worden gebracht tot 988 19 per week). Voor den stalknecht en den wagenmaker op een minimum van 624 (12 per week), welke door drie driejaarlijksche verhoogingen, telkens van 26, kan worden gebracht tot 702 13.50 per week), bene vens vrije woning. Voor den voorman op een minimum van 7 676 13 per week), welke door drie driejaarlijksche ver hoogingen, telkens van 26, kan worden gebracht tot 754 14.50 per week). Voor den kuiper op een minimum van 7 650 12.50 per week), welke dloor drie driejaarlijksche verhoogingen, telkens van 26, kan worden gebracht tot 728 14 per week). Voor de werklieden op een minimum van 7 624 12 per week), welke door drie driejaarlijksche ver hoogingen, telkens van 26, kan worden gebracht tot 702 13.50 per week). De verhooging der bezoldiging, in dit artikel be doeld, gaat in met den eersten dag der maand, vol gende op die, waarin de verhooging is toegekend of waarin men daarop aanspraak heeft gekregen. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden den lsten Januari 1914, voor zoover het be treft het personeel, dat bij1 de vaststelling der veror dening in functie is en heeft terugwerkende kracht tot 1 Mei 1907, voor zooveel aangaat de periodieke verhoogingen. B. en W. stellen den Raad voor in verband met een klein verschil tusschen de gemeentelijke pensioen ver ordening en de rijkagemeentewet, te besluiten: aan Sophia Catharina Maria Renso, de tegenwoor dige eohtgenoote van den agent van politie C. J. Brouwer, bij wijze van uitzondering, van gemeente wege een weduwenpensioen te verzekeren ten bedrage van 7 231. 26 (*/4 gedeelte van den pensioensgrond slag op den dag van het huwelijk, 19 November 1913), onder voorwaarde, dat door Brouwer voornoemd, zoo lang hij leeft, althans zoolang de gemeente het hier bedoelde risico draagt, een bedrag van 7 37.s jaars (4% van 7 925) zal worden gestort in de kas van het gemeentelijk pensioenfonds, en onder uitdrukkelijk be ding, dat de gemeente geene verplichtingen op zich neemt ten aanzien van de uit het huwelijk van Brou wer met S. C. M. Renso gesproten kinderen. RECHTSPOSITIE VERPLEEGSTERS IN IIET STADS-ZIEKENHUIS. Het Hoofdbestuur van „Nosokómos", Nederland- sche vereenirinc tot bevordering der belangen van verpleegster- en verplegers, heeft zich tot den Raad gewend met. een adres, waarbij wordt verzocht in het contract, aan te gaan met de gediplomeerde verpleeg sters (gers) en teerlingen bij indiensttreding, de we- lerzijdsche plichten en rechten te regelen. B. en W. stellen den Raad voor overeenkomstig het advies van het bestuur van het stadsziekenhuis en de rapporten van de artsen en de directrice het Hoofd bestuur voornoemd te berichten, dat er naar 'e Raads meening geen voldoende termen aanwezig zijn om op dit. verzoek in te gaan. B. en W. stellen den Raad voor een geldleening aan te gaan van 505.000 tegen een rente van 4Vi pet. De ieen,mg zal strekken tent bestrijding der kosten van aankoop van verschillende eigendommen en van onderscheidene uitgevoerde productieve en niet-pxo- ductieve werken, benevens van het renteloos voor schot ad 7 20.000, venteend aan de Noorderatoom- tram wagmaa tec happij voor den aanleg van een stoom tram AlkmaarSchagen. De kosten van al deze wer ken hebben bedragen 7 514,469,04y2, doch in minde- diag van dit bedrag ia gebracht 5.500 en 8000, op de begrooting voor 1913 en 1914 bereids uitgetrokken als aflossing voor deze leening. De hierbedoelde kos ten zijn voorloopig bestreden geworden door tijdelijke leeningen, welke leeningen thans in haar geheel zul len worden afgelost. Als minimum van aflossing wordt bepaald voor de jaren 1915 tot en met 1918 telkens 10.000 voor de jaren 1919 tot en met 1935 telkens 15.000, en voor de jaren 1930 tot en met 1950 telkens 14.000, betaal baar op 1 November. De gemeenteraad behoudt ten alten tijde de bevoegdheid tot grootere en zelfs tot ge- heele aflossing, maar van die bevoegdheid' zal geen gebruik worden gemaakt gedurende de eerste vijf ja ren. B. en W. stellen niet voor een openbare inschrijving te doen houden, maar gebruik te maken van het aan bod der Rotterdamsche Bankvereeniging, gedaan me de namens de Amsterdamsche Bank, om deze leening in haar geheel, tegen den koers van 99Vu pet. over te nemen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1914 | | pagina 7