DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN, No, 120 Honderd en zestiende jaargang. 1914 VRIJDAG 22 MEI. Stemming Gemeenteraad. FEUILLETON. Levenswegen UitgaYe H. J. W. BECHT, Amsterdam. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR brengt, overeenkomstig artikel 55 der Kieswet, ter al- gemeene kennis, dat de stemming ter verkiezing van een lid van den Gemeenteraad in het 2e kiesdistrict, ter vervulling der vacature, ontstaan door het ont- slagnemen van den heer H. J. F. WANNA als zooda nig^ zal plaats hebben op WOENSDAG 27 MEI a.s., van des voormiddags 8 tot des namiddags 5 uur. Candidaten zijn: BAART, J. GOVERS Jz., D. VEER VAN 'T, K. Artikel 128 van het Wetboek van Strafrecht luidt: „Hij, die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan eene krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing deelneemt, wordt gestraft met gevangenis straf van ten hoogste één jaar". Alkmaar, 22 Mei 1914. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. ALKMAAR, 22 Mei. In het deftige Engelsche Lagerhuis is het buitenge woon heftig toegegaan, zoo heftig zelfs, dat de zit ting geschorst werd. Een dergelijke schorsing be hoort tot de uitzonderingen en daarom is het de moeite waard er even bij stil te staan. Nergens zijn de parlementaire verhoudingen zoo zuiver gebleven als in het Engelsche Lagerhuis. In den regel munten de zittingen uit door zin voor orde en regelmaat. De besprekingen dragen het karakter van onderhandelin gen tusschen kooplieden. Er is geen tribune, elk lid spreekt van zijn eigen plaats, de zittingszaal is zeer klein, zoodat de rhetorica van andere parlementen gemist kan worden. De politieke partijen zijn buiten gewoon gedisciplineerd. Naast „His Majesty's Go vernment" is er „His Majesty's Opposition," welke zich ten slotte beide deelen voelen van één geheel, welke hun rechten kennen, maar ook hun plichten. In andere parlementen wordt een samenspraak tusschen verschillende leden onmiddellijk door den voorzitter verboden één heeft slechts het woord en een ander mag enkel bij uitzondering meepraten. In het Lager huis mag wel een ander meespreken. Wanneer een lid aan het woord is en hij hoort een stem van een an der, dan gaat hij onmiddellijk zitten, luistert en staat eerst weer op om te antwoorden, wanneer de ander uitgesproken is. Twee redenaars mogen niet tegelijk staan maar een samenspraak is wel geoorloofd. Alleen indien er vrijwillige medewerking is, is een dergelijke regeling mogelijk, die een symptoom is van de onderlinge verhouding der partijen. En nu heeft de Ulsterkwestie de verhouding tus schen oppositie- en regeeringspartij zoozeer vertroe beld, dat het decorum van het Lagerhuis hoe langer hoe meer te loor gaat. Voor de beraadslaging begon, vroeg gisteren de oppositie aan den minister-president Asquith naar de voornemens van de regeering ten aanzien van de wijzigingswet. De heer Asquith verklaarde dat de regeering die wet in het Hoogerhuis zou indienen, waar er over be raadslaagd, waar zij gewijzigd of uitgebreid kon worden. Daarna zou zij naar het Lagerhuis gezon den worden, die een finale stem in de zaak zou heb ben. De regeering had besloten dezen weg te vol gen, niet alleen omdat hij constitutioneel en dienstig was, maar ook omdat hij de eenige manier was, die uitzicht gaf op een minnelijke regeling. Hij weigerde aan te geven welke de bepalingen van het wetsont werp zouden zijn. De oppositie was ten zeerste ontevreden over de me- dedeeling van den heer Asquith en verklaarde, dat het beleid van de regeering een beleediging voor het Lagerhuis was. Naar het Duitsch van E. WERNER. 29) o De kunsthandel van Keiler en Reiner genoot steeds de voorkeur, de werken van eerste meesters te mogen exposeeren, De groote zaal met bovenlicht bood dit keer een interressanten aanblik: twee bekende schilde rijen van buitenlandsche kunstenaars, eenige voortref felijke landschappen van Duitsche schilders en de bei de jongste producten van prof. Heimrod: het portret van dr. Eckard en het groote vrouweportret. De hoofdredacteur van de Rundschau was een be kende persoonlijkheid, en ook Johanna von Brankow kende men wel uit de gezelschapskringen, maar tot nog toe had niemand ooit veel notitie van haar geno men. En nu vestigde prof. Heimrod door zijn schil derij plotseling aller aandacht op haar. Het was een kniestuk, levensgroot, dat onmiddelijk opviel door den eenvoud en het volslagen gemis van handige kunstenaarstrucjes. In het gelaat, dat geheel naar den toeschouwer was gekeerd, trof bovenal de zielvolle uitdrukking, waaro mtrouwens al Heim- rod's portretten beroemd waren. Die uitdrukking was wel steeds op Johanna's gelaat geweest, maar altijd eenigszins verborgen, teruggedrongen; nu echter trad deze zóó levendigi zóó overtuigend ie voorschijn, dat zij aan het geheel een zeldzame aantrekkingskracht verleende. De eigenlijke ziel van het portret lag in de groote, ernstige oogen, goudoogen had de schilder ze ge noemd, toen zij voor het eerst zijn belangstelling gaande maakten en hij had ze meesterlijk weerge geven. In dit heldere lichtende bruin, in die diepte lag De leider der oppositie, de heer Bonar Law zeide, dat het onder deze omstandigheden tot niets diende om over de zelfregeeriug te beraadslagen. Toen de voorzitter den unionist Campbell, die een besluit tot verwerping van het wetsontwerp zou voor stellen, opriep om te spreken, begon de oppositie op een eentonigen dreun te roepen: „Verdagen, verda gen 1" Deze kreten hielden verscheidene minuten aan. De voorzitter vroeg, of deze betooging met goed vinden van den heer Bonar Law gehouden werd. Waarop de oppositie verzet aanteekende en riep: „Niet antwoorden!" De heer Bonar Law weigerde te antwoorden, waar op de voorzitter sprak: „Indien mr. Bonar Law mij niet in de handhaving van de orde wil bijstaan, moet ik de vergadering tot morgen schorsen." De voorzitter verliet daarna onder luid gejuich van de oppostie zijn stoel. De heer Asquith en de andere ministers bleven nog eenigen tijd in de zaal, terwijl de oppositie hun schimpscheuten toevoegde. Toen de heer Asquith de zaal verliet, stonden de ministerieelen als een man op en juichten, met de zak doeken wuivende, dat het daverde. Intusschen blijkt ook weer uit dit voorval, hoe ge spannen de verstandhouding is en hoezeer de partijen door de kwestie van de zelfregeering op elkaa" gebe ten zijn. STADSNIEUWS. OPENLUCHT-SAMENKOMST VAN VRIJZINNIG GODjSDIENSTIGEN. Onder het mooie geboomte van het landgoed „Nij- enburgh", van den heer jhr. mr. P. van Foreest, te Heiloo, had gistermiddag de 5e openlucht-samen komst van vrijzinnig-godsdienstigen in Noord-Hol land plaats. De samenkomst was zeer goed bezocht, n.l. door ruim 2500 personen. Nadat het orkest onder leiding van den heer J. M. Otto zich had doen hooren en een gemeenschappelijk lied gezongen was, sprak de voorzitter van het plaat selijk comité voor Alkmaar en omstreken, de heer ds. C. J. A. Bosch, predikant te Limmen, het openings woord uit. Spr. riep allen een hartelijk welkom toe en betuigde groote erkentelijkheid aan jhr. mr. van Foreest, voor het ook nu weer welwillend afstaan van het landgoed. Spr. wees er daarna op, dat ditmaal ook vrouwen bereid werden gevonden over de hooge en heilige zaak van den godsdienst tot de bijeengeko- menen te spreken. Wij, vrijzinnig-godsdienstigen, vervolgde spreker, belijden hier in 't openbaar ons geloof in God. Diens eeuwig bestaan en voortdurende Scheppings- arbeid drukt ons de eenig-redelijke verklaring van al le zijn en gebeuren, de onmisbare onderstelling voor ons eigen bestaan. Daarom gelooven wij in God, de levende, zelfbewuste kracht, die de zichtbare wereld ons openbaart als licht, en die als liefde ons wordt ontdekt in de wereld der geesten. De heldere bewustheid, het zaligend besef van de persoonlijke betrekking tot dien God van ons leven kennen we als een weldoende kracht, die het willen en volbrengen van 't goede in ons werkt, die in staat is ons met ieder lot te verzoenen, in leven en sterven onze beste, ja eenige troost. Daarom erkennen wij godsdienst als een samenbin dend en heiligend vermogen. Zóó betoont hij zich in het leven van den enkelen mensch, maar zoo door trekt en doordrongt hij ook het leven van de groote menschengemeenschap in al hare geledingen. Hij is het, die leven en samenleven voor verslapping, voor inzinking, voor verdierlijking bewaart, en op hooger zedelijk peil brengt. Zeker, in den beschavingsgang van ons geslacht merken we ook andere faktoren op; we zien daarin nog we! andere motieven aan 't werk dan godsdienst. We zullen niet gering denken van al dat moedig, een goudschittermg verborgen als van sprankelende zonnevonken. Het geheele beeld ademde zooveel jeugd, zooveel frisch, onbedorven leven, dat het niet naliet op ieder een een diepen indruk te maken, en wat waarschijnlijk ook bijdroeg tot het groote succes, dat juist dit werk van den kunstenaar oogstte. „En daar loopen we nu zoo vaak voorbij en vragen ons af, waar we eigenlijk onze oogen gehad hebben!" zei Thorwald, die met dr. Eckard voor de schilderij stond. „Het schijnt wel, of die prof. Heimrod de jonge mevrouw Von Brankow voor ons allen ont dekt heeft." „Ik heb reeds vroeger ontdekt, maar slechts onder vier oogen," zeide Eckard. „Overigens voel ik mij diep verongelijkt. Mijn portret hangt daar toch ook, en het is goed, maar niemand neemt er notitie van. De heele wereld bewondert het portret van mijn nicht, die mij geheel op den achtergrond dringt." „Wat u anders niet zoo licht gebeuren zal," viel de acteur lachend in. „Maar ik ben van meening, dat ook uw portret den toets der critiek best doorstaat." „Ja, het is een echte Heimrod. Die slaat alle mo derne schilders nog dood met zijn penseel! Met al hun geestige effecten kunnen zij zooiets toch niet te voorschijn brengen dezen volmaakten eenvoud en deze volmaakte kunst. Dat doet niemand hem na." Torwald was juist op het punt hem bij te vallen, toen hij eensklaps boog en ter zijde trad naast hem ruischte de zijde van een sleep over den grond. Er waren nieuwe bezoekers gekomen mevrouw Von Arnikoff in gezelschap van twee heeren. Olga had eenigen tijd noodig gehad, eer zij kon be sluiten, hierheen te gaan, maar iedereen had het por tret reeds gezien, iedereen sprak er van; toen kon zij niet langer wegblijven. Zij bewonderde met groote onbevangenheid dit „meesterlijk portret", zijn coloriet, zijn techniek alles en nog wat. Men moest het werk van Heimrod altijd prijzen, wilde men tenminste voor een kunstkenner doorgaan. „En hoe vindt u die opvatting, mevrouw?" vroeg ingespannen streven tot verbetering en meer duurza me verzekering van stoffelijke levensvoorwaarden. Het geeft glans en gloed aan veler bestaan, het brengt in menig menschenleven de zoo onmisbare bezieling en verheffing en dit te meer en te beter, naarmate dat streven een gevolg is van 't overstemmen der gemeen- schapsidée boven persoonlijk gelukbejag en de zucht naar steeds meer levensgenot. Evenmin willen we voorbijzien de wijding en de stichting, die kennis en kunst vermogen te oefenen op ons innerlijk leven. Waar zij het stoffelijke vergees telijken, daar brengen kennis zoowel als kunst des le vens werkelijkheid dichter onder 's menschen bevat ting, en leeren ons die werkelijkheid in haar waarheid en schoonheid juister beschouwen en beter waardee- ren. Maar de moed, de durf om die werkelijkheid eer biedig en vertrouwend te aanvaarden, niet te mor ren en niet te dwingen, dat z ij zich naar ons wen- schen en willen zal voegen, maar omgekeerd, ons willen en wenschen in harmonie te brengen met haar, de verplichting hiertoe ontleent de mensch eerst recht aan zijn Godsbesef, aan zijne godsdiensti ge bewustheid. Deze bewustheid toch houdt bij ons in gedachten, dat het leven meer is en wat anders dan het opper vlakkig schijnt; dat het niet tusschen wieg en graf ligt besloten, maar dat van Godswege daaraan eene bovenzinnelijke beteekenis, een eeuwigebestemming ten grondslag is gelegd. Die godsdienstige bewustheid herinnert het ons ge stadig, dat daar is een scheppingsplan, een wereld- doel, onkenbaar voor ons aardbewoners, doch waarin ook wij zijn opgenomen, dat daar is een goddelijk wereldbestuur, waardoor de verwezenlijking van eene redelijke orde ook reeds in deze aardsche huis houding gewaarborgd is. Van deze hooge en heilige dingen zal worden ge sproken, gesproken in vrijzinnigen geest. Want wij vrijzinnig-godsdienstigen, wij willen vrij zijn en vrij laten in de uitbeelding en formuleering van godsdienstig gelooven, omdat ons verlangen uitgaat naar godsdienstig leve n, vreemd aan zelf zuchtig bedoelen, wars van alle onverdraagzaamheid en onwaarachtigheid; godsdienstig leven, dat de ziel gewent aan stil, verborgen omgaan met onzen Vader in den hemel, 'n verborgen omgang, die karakters vormt en uit liefde jegens God tot allerlei goed werk bekwaamt. Moge dat getuigenis hier gehoord worden en ver staan en moge Gods zegen rusten op het werk van dezen dag! Een koor uit Alkmaar en Purmerend, onder leiding van den heer W. Hespe, van Amsterdam, zong hierna Lied 27 1, 2 en 4, bundel N. P. B. Tusschen de ver schillende toespraken liet het orkest en het koor met zijn mooien zang zich hooren, terwijl ook eenige ge meenschappelijke liederen werden gezongen. Er werd van twee spreekplaatsen tegelijk het woord gevoerd. Mej. T. A. van Eek, van Oegstgeest, sprak over „Onze inwendige zending" (Postcolportage)' mej. J. F. D. Mossel, van Amsterdam, over „Chris tus' hemelvaart door vrouwenoogen aanschouwd". Ds. C. Met, van Zaandam, had tot onderwerp: „Rondzien en opzien", ds. J. M. Erkelens, van Me- demblik, „Onsterfelijkheid". Ds. J. van Dorp, van Egmond aan den Hoef. sprak over „dagelijksch leven," ds. H. Makkink, van Alkmaar, over „de toekomst van den Godsdienst". De spreeksters en sprekers hadden een groot aan tal aandachtige toehoorders. Door den secretaris van het comité, den heer ds. A. C. de Regt, van Alkmaar, werd een slotwoord ge sproken. Deze zei, dat de dag met angst en vreeze was tegemoet gezien, doch het keerde in blijdschap over den schoonen dag. Het deed zeer goed te hooren ge tuigen uit vrouwen- en mannenmond, dat de Hemel vaartsdag voor de vrijzinnigen nog heel veel heeft te zeggen, dat er is een opstanding, dat er is een hemel vaart. We zijn, aldus spr., op den goeden weg met deze samenkomsten, maar als er gevraagd wordt: Zijn we Torwald. „Heel eigenaardig, nietwaar, reeds m de houding 1 Kijkt u eens naar üie lijnen van het hoofd en den hals en dan die zware, lage haarwrong prach tig!" „/.eker, dat vind ik ook, heel aardig en interessant, alleen mevrouw Brankow is het niet," „Toch is zij het well" zei Eckard kahn-beslist. „Ik spreek niet van de gelijkenis, die is natuurlijk uitstekend. Maar wat de meester in dat gelaat heeft gelegd, is niet de stille, zachte uitdrukking van onze lieve Johanna," sprak Olga hem tegen. „Zacht en stil daar vergist u zich toch, me vrouw," zei Eckard met een boosaardig lachje. „Me vrouw Brankow is een gesloten natuur, maar prof. Heimrod is ook een zielen-schilder." De beide vreemde heeren, die Johanna ook kenden, mengden zich nu ook in het gesprek, en er volgde een levendig debat. Men begreep niet, hoe slechts een enkele verandering van kapsel en toilet een geheel nieuwe verschijning kon te voorschijn roepen. „Ja, daar is de professor buitengewoon tiranniek in geweest," merkte Eckard op. „Hij wierp de heele „moderne plunje," zooals hij zich uitdrukte, over boord, en schreef dit toilet voor. Maar ik vind, dat hij met deze haardracht en kleeding, die eigenlijk geen enkele mode toebehooren en toch niet vreemdsoortig zijn, zoo juist het echte getroffen heeft." „En ons een schoonheid heeft gegeven!" viel Tor wald in. „Wat een oogen! Dat glanst en schittert als echt goud!" „U hebt volkomen gelijk," zei mevrouw Von Arni koff op haar lieftallige manier. „Maar professor Heimrod is in dit opzicht almachtig. Wil hij een vrouw als een schoonheid voorstellen, dan durft nie mand het wagen aan dit dogma te roeren. Maar eer ik het vergeet, mijnheer Torwald ik moet u noodzakelijk spreken. U weet, dat ik een der be schermsters ben van het groote weldadigheidsfeest. Wij hebben onze handen vol en zijn erg gesteld op uw artistieke raad. Mijn rijtuig wacht buiten, ik wil de een ritje door den Tiergarten maken mag ik op er nu? dan moet het antwoord luiden: neen. Een groot dagblad schreef geen melding meer te maken van de te houden openlucht-samenkomsten, omdat de openlucht-samekomst er nu i n zit. Maar wat er i n zit, raakt er zoo gemakkelijk uit, omdat het nieuwtje er dan af is. We moeten gevoelen, zei spr., dat we er nog niet zijn. Het gezamenlijk gezang moet nog mooier worden! L)at moet klinken als het geluid van den vogel en dat is er nog niet! Van de vrijzinnigen wordt wel gezegd, dat ze geen beteekenis meer. hechten aan den Hemelvaartsdag, ar me vrijzinnigen zouden het dan zijn, wanneer ze niet verstonden de heilige boodschap, dat we God beleven en met onze ziele varen ten hemel. Het moet zoo ver komen, dat ieder die niet op dogmatisch standpunt staat zich op de openlucht-samenkomst thuis gevoelt Deze moet niet uitgaan van Alkmaar, maar alle plaat sen van Noord-Holland moeten meewerken, dat de Hemelvaartsdag hier beleefd wordt. Dank bracht spr. daarna aan degenen die hebben medegewerkt tot het slagen van de bijeenkomst, ook aan de hoorders, die niet gegaan zijn naar de hard draverij, maar te Heiloo zijn gekomen om voedsel voor hun geest te zoeken op dezen dag, die getuigt van wat er leeft in onze zielen voor God. Met een gemeenschappelijk lied werd de voortreffe lijk geslaagde bijeenkomst hierna besloten. STATUTEN IN DE STAATS-COURANT. Met Staats-Courant No. 118 worden verzonden af drukken der statuten van de Vereeniging van Vrij zinnige Hervormden in Noord-Holland, te Alkmaar. DE VOLKSBANK. De N. Rott. Crt. schrijft: De rechtbank te Haarlem had naar de terechtzitting verwezen een zaak tegen mr. J. V., plaatsvervangend rechter te Alkmaar, verdacht van onregelmatigheden als president-commissaris eener Volksbank. Mr. V. kwam in verzet bij het Hof te Amsterdam, dat de zaak terugwees naar de rechtbank met last een nieuwe in structie te houden. Als gevolg daarvan heeft de rechtbank mr. V. thans buiten vervolging gesteld. HOEFIJZERVERBOND. Eenige dames hebben zich gisteren beijverd de be kende hoefijzertjes te verkoopen voor het even be kende doel. De opbrengst was 122.37%. HARDDRAVERIJEN. De Kennemer Sportclub heeft gisteren op de nieuw aangelegde baan aan de Nieuwpoortslaan op geluk kige wijze haar openings-harddraverijen gehouden. Het weer was zoo mooi als men zich dit maar wen schen kon en op alle drie rangen volgde een boven verwachting talrijk publiek de interessante courses. Was de inschrijving zeer groot, de opkomst was dus danig, dat zij niet beter kon zijn: alle paarden waren op het veld aanwezig en allen verschenen aan den start, met uitzondering van Eminentie die tijdens de tweede draverij er van door ging. Wij herinneren ons niet ooit eerder een algemeene opkomst van de inge schreven paarden te hebben bijgewoond en waar on tevredenheid der eigenaars over de handicap dikwijls de oorzaak van het wegblijven der paarden is, pleit deze gunstige uitzondering zeker voor de wijze, waarop de heer P. Olij zijn taak als handicapper heeft vervuld. De regeling was voortreffelijk. Doordat er bij vieren werd gereden, en er twee ritten van drie werden gehouden, kreeg men in het geheel in beide draverijen 24 maal paarden in de baan, zoodat er in den tijd van twee uur precies tot tien minuten voor zes heel wat op sportief gebied te genieten viel en lange pauzes uitzonderingen waren. De baan bleek in uitstekende conditie, alleen liet zij in het westen wat te wenschen over, maar het volijverige bestuur zal zeker niet nalaten daarin verbetering te brengen. De rechte einden zijn niet lang en daardoor kan de groote snelheid slechts kort duren, maar daartegenover staat de vastheid en vlakheid, zoodat er goede tijden kunnen worden gemaakt, hetgeen Pinkstermaandag, wanneer er op tijd gereden wordt, kan blijken. Een voordeel van de korte baan is verder, dat men de me dedingers van het begin tot het eind gemakkelijk kan uw gezelschap rekenen?" I orwald boog toestemmend, en Olga keerde zich nu naar het groote Maria-portret van een Fransch schilder, dat aan den tegenovergestelden wand hing. Zij ging met de beide heeren er op af, terwijl Torwald nog even bij de schilderij van Heimrod bleef staan. „Neem u in acht", zeide Eckard zachtjes, „u bent in ongenade gevallen. U kent toch de oude zegswijze, dat men nooit in tegenwoordigheid van een mooie vrouw de schoonheid van een andere mag roemen, en en dat heeft u rijkelijk gedaan." „Denkt u, dat mevrouw Von Arnikoff zoo kleinzie lig is?" Eckard lachte. „Maak het maar weer goed op uw rijtoertje, waar men uw „artistieke raad" wil hooren. Adieu, mijnheer Torwald!" Het bewuste, groote liefdadigheidsfeest was de laatste openbare gebeurtenis van dit seizoen. Men had nu eens afstand gedaan van de gebruikelijke ba zars en tooneelvoorstellingen, daar die er in den loop van den winter al zoo vaak waren geweest. Het feest zou nu meer het karakter dragen van een gezellige bijeenkomst, met eenige artistieke voordrachten. Een beroemde virtuoos had eenige piano soli toegezegd, Torwald zou een ballade voordragen, en een aantal jonge dames en heeren zouden een Russischen natio- nalen dans uitvoeren. Mevrouw Von Arnikoff, van wie dit laatste idéé was uitgegaan, had de teekeningen voor de costuums uit Petersburg laten komen, terwijl de balletmeester der groote opera den dans zou instu- deeren. Men had de grootste en voornaamste feestzaal van Berlijn gehuurd, en deze vulde zich dan ook met een uitgelezen gezelschap. Mevrouw Von Arnikoff droeg een der schitterende toiletten, die zij steeds uit Parijs liet komen. Het was van goudkleurig atlas met kostbare kant gegarneerd. Een schat van diamanten, die men reeds zoo vaak van haar bewonderd had, fonkelde aan hals en armen, schitterde in het diep-zwarte haar. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1914 | | pagina 1