DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN,
No, 120
Honderd en zestiende jaargang.
1914
VRIJDAG
22 MEI.
Stemming Gemeenteraad.
FEUILLETON.
Levenswegen
UitgaYe H. J. W. BECHT, Amsterdam.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
brengt, overeenkomstig artikel 55 der Kieswet, ter al-
gemeene kennis, dat de stemming ter verkiezing van
een lid van den Gemeenteraad in het 2e kiesdistrict,
ter vervulling der vacature, ontstaan door het ont-
slagnemen van den heer H. J. F. WANNA als zooda
nig^ zal plaats hebben op WOENSDAG 27 MEI a.s.,
van des voormiddags 8 tot des namiddags 5 uur.
Candidaten zijn:
BAART, J.
GOVERS Jz., D.
VEER VAN 'T, K.
Artikel 128 van het Wetboek van Strafrecht luidt:
„Hij, die opzettelijk zich voor een ander uitgevende,
aan eene krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven
verkiezing deelneemt, wordt gestraft met gevangenis
straf van ten hoogste één jaar".
Alkmaar, 22 Mei 1914.
De Burgemeester voornoemd,
G. RIPPING.
ALKMAAR, 22 Mei.
In het deftige Engelsche Lagerhuis is het buitenge
woon heftig toegegaan, zoo heftig zelfs, dat de zit
ting geschorst werd. Een dergelijke schorsing be
hoort tot de uitzonderingen en daarom is het de
moeite waard er even bij stil te staan. Nergens zijn
de parlementaire verhoudingen zoo zuiver gebleven
als in het Engelsche Lagerhuis. In den regel munten
de zittingen uit door zin voor orde en regelmaat. De
besprekingen dragen het karakter van onderhandelin
gen tusschen kooplieden. Er is geen tribune, elk lid
spreekt van zijn eigen plaats, de zittingszaal is zeer
klein, zoodat de rhetorica van andere parlementen
gemist kan worden. De politieke partijen zijn buiten
gewoon gedisciplineerd. Naast „His Majesty's Go
vernment" is er „His Majesty's Opposition," welke
zich ten slotte beide deelen voelen van één geheel,
welke hun rechten kennen, maar ook hun plichten. In
andere parlementen wordt een samenspraak tusschen
verschillende leden onmiddellijk door den voorzitter
verboden één heeft slechts het woord en een ander
mag enkel bij uitzondering meepraten. In het Lager
huis mag wel een ander meespreken. Wanneer een
lid aan het woord is en hij hoort een stem van een an
der, dan gaat hij onmiddellijk zitten, luistert en staat
eerst weer op om te antwoorden, wanneer de ander
uitgesproken is. Twee redenaars mogen niet tegelijk
staan maar een samenspraak is wel geoorloofd.
Alleen indien er vrijwillige medewerking is, is een
dergelijke regeling mogelijk, die een symptoom is van
de onderlinge verhouding der partijen.
En nu heeft de Ulsterkwestie de verhouding tus
schen oppositie- en regeeringspartij zoozeer vertroe
beld, dat het decorum van het Lagerhuis hoe langer
hoe meer te loor gaat.
Voor de beraadslaging begon, vroeg gisteren de
oppositie aan den minister-president Asquith naar de
voornemens van de regeering ten aanzien van de
wijzigingswet.
De heer Asquith verklaarde dat de regeering die
wet in het Hoogerhuis zou indienen, waar er over be
raadslaagd, waar zij gewijzigd of uitgebreid kon
worden. Daarna zou zij naar het Lagerhuis gezon
den worden, die een finale stem in de zaak zou heb
ben. De regeering had besloten dezen weg te vol
gen, niet alleen omdat hij constitutioneel en dienstig
was, maar ook omdat hij de eenige manier was, die
uitzicht gaf op een minnelijke regeling. Hij weigerde
aan te geven welke de bepalingen van het wetsont
werp zouden zijn.
De oppositie was ten zeerste ontevreden over de me-
dedeeling van den heer Asquith en verklaarde, dat
het beleid van de regeering een beleediging voor het
Lagerhuis was.
Naar het Duitsch
van
E. WERNER.
29) o
De kunsthandel van Keiler en Reiner genoot steeds
de voorkeur, de werken van eerste meesters te mogen
exposeeren, De groote zaal met bovenlicht bood dit
keer een interressanten aanblik: twee bekende schilde
rijen van buitenlandsche kunstenaars, eenige voortref
felijke landschappen van Duitsche schilders en de bei
de jongste producten van prof. Heimrod: het portret
van dr. Eckard en het groote vrouweportret.
De hoofdredacteur van de Rundschau was een be
kende persoonlijkheid, en ook Johanna von Brankow
kende men wel uit de gezelschapskringen, maar tot
nog toe had niemand ooit veel notitie van haar geno
men. En nu vestigde prof. Heimrod door zijn schil
derij plotseling aller aandacht op haar.
Het was een kniestuk, levensgroot, dat onmiddelijk
opviel door den eenvoud en het volslagen gemis van
handige kunstenaarstrucjes. In het gelaat, dat geheel
naar den toeschouwer was gekeerd, trof bovenal de
zielvolle uitdrukking, waaro mtrouwens al Heim-
rod's portretten beroemd waren. Die uitdrukking was
wel steeds op Johanna's gelaat geweest, maar altijd
eenigszins verborgen, teruggedrongen; nu echter trad
deze zóó levendigi zóó overtuigend ie voorschijn, dat
zij aan het geheel een zeldzame aantrekkingskracht
verleende.
De eigenlijke ziel van het portret lag in de groote,
ernstige oogen, goudoogen had de schilder ze ge
noemd, toen zij voor het eerst zijn belangstelling
gaande maakten en hij had ze meesterlijk weerge
geven. In dit heldere lichtende bruin, in die diepte lag
De leider der oppositie, de heer Bonar Law zeide,
dat het onder deze omstandigheden tot niets diende
om over de zelfregeeriug te beraadslagen.
Toen de voorzitter den unionist Campbell, die een
besluit tot verwerping van het wetsontwerp zou voor
stellen, opriep om te spreken, begon de oppositie op
een eentonigen dreun te roepen: „Verdagen, verda
gen 1"
Deze kreten hielden verscheidene minuten aan.
De voorzitter vroeg, of deze betooging met goed
vinden van den heer Bonar Law gehouden werd.
Waarop de oppositie verzet aanteekende en riep:
„Niet antwoorden!"
De heer Bonar Law weigerde te antwoorden, waar
op de voorzitter sprak: „Indien mr. Bonar Law mij
niet in de handhaving van de orde wil bijstaan, moet
ik de vergadering tot morgen schorsen."
De voorzitter verliet daarna onder luid gejuich van
de oppostie zijn stoel.
De heer Asquith en de andere ministers bleven
nog eenigen tijd in de zaal, terwijl de oppositie hun
schimpscheuten toevoegde.
Toen de heer Asquith de zaal verliet, stonden de
ministerieelen als een man op en juichten, met de zak
doeken wuivende, dat het daverde.
Intusschen blijkt ook weer uit dit voorval, hoe ge
spannen de verstandhouding is en hoezeer de partijen
door de kwestie van de zelfregeering op elkaa" gebe
ten zijn.
STADSNIEUWS.
OPENLUCHT-SAMENKOMST VAN
VRIJZINNIG GODjSDIENSTIGEN.
Onder het mooie geboomte van het landgoed „Nij-
enburgh", van den heer jhr. mr. P. van Foreest, te
Heiloo, had gistermiddag de 5e openlucht-samen
komst van vrijzinnig-godsdienstigen in Noord-Hol
land plaats.
De samenkomst was zeer goed bezocht, n.l. door
ruim 2500 personen.
Nadat het orkest onder leiding van den heer J. M.
Otto zich had doen hooren en een gemeenschappelijk
lied gezongen was, sprak de voorzitter van het plaat
selijk comité voor Alkmaar en omstreken, de heer ds.
C. J. A. Bosch, predikant te Limmen, het openings
woord uit. Spr. riep allen een hartelijk welkom toe
en betuigde groote erkentelijkheid aan jhr. mr. van
Foreest, voor het ook nu weer welwillend afstaan van
het landgoed. Spr. wees er daarna op, dat ditmaal
ook vrouwen bereid werden gevonden over de hooge
en heilige zaak van den godsdienst tot de bijeengeko-
menen te spreken.
Wij, vrijzinnig-godsdienstigen, vervolgde spreker,
belijden hier in 't openbaar ons geloof in God.
Diens eeuwig bestaan en voortdurende Scheppings-
arbeid drukt ons de eenig-redelijke verklaring van al
le zijn en gebeuren, de onmisbare onderstelling voor
ons eigen bestaan. Daarom gelooven wij in God, de
levende, zelfbewuste kracht, die de zichtbare wereld
ons openbaart als licht, en die als liefde ons wordt
ontdekt in de wereld der geesten.
De heldere bewustheid, het zaligend besef van de
persoonlijke betrekking tot dien God van ons leven
kennen we als een weldoende kracht, die het willen
en volbrengen van 't goede in ons werkt, die in staat
is ons met ieder lot te verzoenen, in leven en sterven
onze beste, ja eenige troost.
Daarom erkennen wij godsdienst als een samenbin
dend en heiligend vermogen. Zóó betoont hij zich
in het leven van den enkelen mensch, maar zoo door
trekt en doordrongt hij ook het leven van de groote
menschengemeenschap in al hare geledingen. Hij is
het, die leven en samenleven voor verslapping, voor
inzinking, voor verdierlijking bewaart, en op hooger
zedelijk peil brengt.
Zeker, in den beschavingsgang van ons geslacht
merken we ook andere faktoren op; we zien daarin
nog we! andere motieven aan 't werk dan godsdienst.
We zullen niet gering denken van al dat moedig,
een goudschittermg verborgen als van sprankelende
zonnevonken.
Het geheele beeld ademde zooveel jeugd, zooveel
frisch, onbedorven leven, dat het niet naliet op ieder
een een diepen indruk te maken, en wat waarschijnlijk
ook bijdroeg tot het groote succes, dat juist dit werk
van den kunstenaar oogstte.
„En daar loopen we nu zoo vaak voorbij en vragen
ons af, waar we eigenlijk onze oogen gehad hebben!"
zei Thorwald, die met dr. Eckard voor de schilderij
stond. „Het schijnt wel, of die prof. Heimrod de
jonge mevrouw Von Brankow voor ons allen ont
dekt heeft."
„Ik heb reeds vroeger ontdekt, maar slechts onder
vier oogen," zeide Eckard. „Overigens voel ik mij
diep verongelijkt. Mijn portret hangt daar toch ook,
en het is goed, maar niemand neemt er notitie van. De
heele wereld bewondert het portret van mijn nicht,
die mij geheel op den achtergrond dringt."
„Wat u anders niet zoo licht gebeuren zal," viel de
acteur lachend in. „Maar ik ben van meening, dat
ook uw portret den toets der critiek best doorstaat."
„Ja, het is een echte Heimrod. Die slaat alle mo
derne schilders nog dood met zijn penseel! Met al
hun geestige effecten kunnen zij zooiets toch niet te
voorschijn brengen dezen volmaakten eenvoud en
deze volmaakte kunst. Dat doet niemand hem na."
Torwald was juist op het punt hem bij te vallen,
toen hij eensklaps boog en ter zijde trad naast hem
ruischte de zijde van een sleep over den grond. Er
waren nieuwe bezoekers gekomen mevrouw Von
Arnikoff in gezelschap van twee heeren.
Olga had eenigen tijd noodig gehad, eer zij kon be
sluiten, hierheen te gaan, maar iedereen had het por
tret reeds gezien, iedereen sprak er van; toen kon zij
niet langer wegblijven. Zij bewonderde met groote
onbevangenheid dit „meesterlijk portret", zijn coloriet,
zijn techniek alles en nog wat. Men moest het
werk van Heimrod altijd prijzen, wilde men tenminste
voor een kunstkenner doorgaan.
„En hoe vindt u die opvatting, mevrouw?" vroeg
ingespannen streven tot verbetering en meer duurza
me verzekering van stoffelijke levensvoorwaarden. Het
geeft glans en gloed aan veler bestaan, het brengt in
menig menschenleven de zoo onmisbare bezieling en
verheffing en dit te meer en te beter, naarmate dat
streven een gevolg is van 't overstemmen der gemeen-
schapsidée boven persoonlijk gelukbejag en de zucht
naar steeds meer levensgenot.
Evenmin willen we voorbijzien de wijding en de
stichting, die kennis en kunst vermogen te oefenen op
ons innerlijk leven. Waar zij het stoffelijke vergees
telijken, daar brengen kennis zoowel als kunst des le
vens werkelijkheid dichter onder 's menschen bevat
ting, en leeren ons die werkelijkheid in haar waarheid
en schoonheid juister beschouwen en beter waardee-
ren.
Maar de moed, de durf om die werkelijkheid eer
biedig en vertrouwend te aanvaarden, niet te mor
ren en niet te dwingen, dat z ij zich naar ons wen-
schen en willen zal voegen, maar omgekeerd, ons
willen en wenschen in harmonie te brengen met
haar, de verplichting hiertoe ontleent de mensch
eerst recht aan zijn Godsbesef, aan zijne godsdiensti
ge bewustheid.
Deze bewustheid toch houdt bij ons in gedachten,
dat het leven meer is en wat anders dan het opper
vlakkig schijnt; dat het niet tusschen wieg en graf
ligt besloten, maar dat van Godswege daaraan eene
bovenzinnelijke beteekenis, een eeuwigebestemming
ten grondslag is gelegd.
Die godsdienstige bewustheid herinnert het ons ge
stadig, dat daar is een scheppingsplan, een wereld-
doel, onkenbaar voor ons aardbewoners, doch waarin
ook wij zijn opgenomen, dat daar is een goddelijk
wereldbestuur, waardoor de verwezenlijking van
eene redelijke orde ook reeds in deze aardsche huis
houding gewaarborgd is.
Van deze hooge en heilige dingen zal worden ge
sproken, gesproken in vrijzinnigen geest.
Want wij vrijzinnig-godsdienstigen, wij willen vrij
zijn en vrij laten in de uitbeelding en formuleering
van godsdienstig gelooven, omdat ons verlangen
uitgaat naar godsdienstig leve n, vreemd aan zelf
zuchtig bedoelen, wars van alle onverdraagzaamheid
en onwaarachtigheid; godsdienstig leven, dat de ziel
gewent aan stil, verborgen omgaan met onzen Vader
in den hemel, 'n verborgen omgang, die karakters
vormt en uit liefde jegens God tot allerlei goed werk
bekwaamt.
Moge dat getuigenis hier gehoord worden en ver
staan en moge Gods zegen rusten op het werk van
dezen dag!
Een koor uit Alkmaar en Purmerend, onder leiding
van den heer W. Hespe, van Amsterdam, zong hierna
Lied 27 1, 2 en 4, bundel N. P. B. Tusschen de ver
schillende toespraken liet het orkest en het koor met
zijn mooien zang zich hooren, terwijl ook eenige ge
meenschappelijke liederen werden gezongen.
Er werd van twee spreekplaatsen tegelijk het woord
gevoerd. Mej. T. A. van Eek, van Oegstgeest, sprak
over „Onze inwendige zending" (Postcolportage)'
mej. J. F. D. Mossel, van Amsterdam, over „Chris
tus' hemelvaart door vrouwenoogen aanschouwd".
Ds. C. Met, van Zaandam, had tot onderwerp:
„Rondzien en opzien", ds. J. M. Erkelens, van Me-
demblik, „Onsterfelijkheid". Ds. J. van Dorp, van
Egmond aan den Hoef. sprak over „dagelijksch leven,"
ds. H. Makkink, van Alkmaar, over „de toekomst van
den Godsdienst".
De spreeksters en sprekers hadden een groot aan
tal aandachtige toehoorders.
Door den secretaris van het comité, den heer ds.
A. C. de Regt, van Alkmaar, werd een slotwoord ge
sproken. Deze zei, dat de dag met angst en vreeze was
tegemoet gezien, doch het keerde in blijdschap over
den schoonen dag. Het deed zeer goed te hooren ge
tuigen uit vrouwen- en mannenmond, dat de Hemel
vaartsdag voor de vrijzinnigen nog heel veel heeft te
zeggen, dat er is een opstanding, dat er is een hemel
vaart.
We zijn, aldus spr., op den goeden weg met deze
samenkomsten, maar als er gevraagd wordt: Zijn we
Torwald. „Heel eigenaardig, nietwaar, reeds m de
houding 1 Kijkt u eens naar üie lijnen van het hoofd en
den hals en dan die zware, lage haarwrong prach
tig!"
„/.eker, dat vind ik ook, heel aardig en interessant,
alleen mevrouw Brankow is het niet,"
„Toch is zij het well" zei Eckard kahn-beslist.
„Ik spreek niet van de gelijkenis, die is natuurlijk
uitstekend. Maar wat de meester in dat gelaat heeft
gelegd, is niet de stille, zachte uitdrukking van onze
lieve Johanna," sprak Olga hem tegen.
„Zacht en stil daar vergist u zich toch, me
vrouw," zei Eckard met een boosaardig lachje. „Me
vrouw Brankow is een gesloten natuur, maar prof.
Heimrod is ook een zielen-schilder."
De beide vreemde heeren, die Johanna ook kenden,
mengden zich nu ook in het gesprek, en er volgde een
levendig debat. Men begreep niet, hoe slechts een
enkele verandering van kapsel en toilet een geheel
nieuwe verschijning kon te voorschijn roepen.
„Ja, daar is de professor buitengewoon tiranniek
in geweest," merkte Eckard op. „Hij wierp de heele
„moderne plunje," zooals hij zich uitdrukte, over
boord, en schreef dit toilet voor. Maar ik vind, dat hij
met deze haardracht en kleeding, die eigenlijk geen
enkele mode toebehooren en toch niet vreemdsoortig
zijn, zoo juist het echte getroffen heeft."
„En ons een schoonheid heeft gegeven!" viel Tor
wald in. „Wat een oogen! Dat glanst en schittert
als echt goud!"
„U hebt volkomen gelijk," zei mevrouw Von Arni
koff op haar lieftallige manier. „Maar professor
Heimrod is in dit opzicht almachtig. Wil hij een
vrouw als een schoonheid voorstellen, dan durft nie
mand het wagen aan dit dogma te roeren. Maar
eer ik het vergeet, mijnheer Torwald ik moet u
noodzakelijk spreken. U weet, dat ik een der be
schermsters ben van het groote weldadigheidsfeest.
Wij hebben onze handen vol en zijn erg gesteld op
uw artistieke raad. Mijn rijtuig wacht buiten, ik wil
de een ritje door den Tiergarten maken mag ik op
er nu? dan moet het antwoord luiden: neen. Een
groot dagblad schreef geen melding meer te maken
van de te houden openlucht-samenkomsten, omdat de
openlucht-samekomst er nu i n zit. Maar wat er i n
zit, raakt er zoo gemakkelijk uit, omdat het nieuwtje
er dan af is. We moeten gevoelen, zei spr., dat we er
nog niet zijn.
Het gezamenlijk gezang moet nog mooier worden!
L)at moet klinken als het geluid van den vogel en dat
is er nog niet!
Van de vrijzinnigen wordt wel gezegd, dat ze geen
beteekenis meer. hechten aan den Hemelvaartsdag, ar
me vrijzinnigen zouden het dan zijn, wanneer ze niet
verstonden de heilige boodschap, dat we God beleven
en met onze ziele varen ten hemel. Het moet zoo ver
komen, dat ieder die niet op dogmatisch standpunt
staat zich op de openlucht-samenkomst thuis gevoelt
Deze moet niet uitgaan van Alkmaar, maar alle plaat
sen van Noord-Holland moeten meewerken, dat de
Hemelvaartsdag hier beleefd wordt.
Dank bracht spr. daarna aan degenen die hebben
medegewerkt tot het slagen van de bijeenkomst, ook
aan de hoorders, die niet gegaan zijn naar de hard
draverij, maar te Heiloo zijn gekomen om voedsel
voor hun geest te zoeken op dezen dag, die getuigt
van wat er leeft in onze zielen voor God.
Met een gemeenschappelijk lied werd de voortreffe
lijk geslaagde bijeenkomst hierna besloten.
STATUTEN IN DE STAATS-COURANT.
Met Staats-Courant No. 118 worden verzonden af
drukken der statuten van de Vereeniging van Vrij
zinnige Hervormden in Noord-Holland, te Alkmaar.
DE VOLKSBANK.
De N. Rott. Crt. schrijft:
De rechtbank te Haarlem had naar de terechtzitting
verwezen een zaak tegen mr. J. V., plaatsvervangend
rechter te Alkmaar, verdacht van onregelmatigheden
als president-commissaris eener Volksbank. Mr. V.
kwam in verzet bij het Hof te Amsterdam, dat de zaak
terugwees naar de rechtbank met last een nieuwe in
structie te houden. Als gevolg daarvan heeft de
rechtbank mr. V. thans buiten vervolging gesteld.
HOEFIJZERVERBOND.
Eenige dames hebben zich gisteren beijverd de be
kende hoefijzertjes te verkoopen voor het even be
kende doel. De opbrengst was 122.37%.
HARDDRAVERIJEN.
De Kennemer Sportclub heeft gisteren op de nieuw
aangelegde baan aan de Nieuwpoortslaan op geluk
kige wijze haar openings-harddraverijen gehouden.
Het weer was zoo mooi als men zich dit maar wen
schen kon en op alle drie rangen volgde een boven
verwachting talrijk publiek de interessante courses.
Was de inschrijving zeer groot, de opkomst was dus
danig, dat zij niet beter kon zijn: alle paarden waren
op het veld aanwezig en allen verschenen aan den
start, met uitzondering van Eminentie die tijdens de
tweede draverij er van door ging. Wij herinneren ons
niet ooit eerder een algemeene opkomst van de inge
schreven paarden te hebben bijgewoond en waar on
tevredenheid der eigenaars over de handicap dikwijls
de oorzaak van het wegblijven der paarden is, pleit
deze gunstige uitzondering zeker voor de wijze,
waarop de heer P. Olij zijn taak als handicapper heeft
vervuld. De regeling was voortreffelijk. Doordat er
bij vieren werd gereden, en er twee ritten van drie
werden gehouden, kreeg men in het geheel in beide
draverijen 24 maal paarden in de baan, zoodat er in
den tijd van twee uur precies tot tien minuten voor
zes heel wat op sportief gebied te genieten viel en
lange pauzes uitzonderingen waren. De baan bleek
in uitstekende conditie, alleen liet zij in het westen
wat te wenschen over, maar het volijverige bestuur
zal zeker niet nalaten daarin verbetering te brengen.
De rechte einden zijn niet lang en daardoor kan de
groote snelheid slechts kort duren, maar daartegenover
staat de vastheid en vlakheid, zoodat er goede tijden
kunnen worden gemaakt, hetgeen Pinkstermaandag,
wanneer er op tijd gereden wordt, kan blijken. Een
voordeel van de korte baan is verder, dat men de me
dedingers van het begin tot het eind gemakkelijk kan
uw gezelschap rekenen?"
I orwald boog toestemmend, en Olga keerde zich
nu naar het groote Maria-portret van een Fransch
schilder, dat aan den tegenovergestelden wand hing.
Zij ging met de beide heeren er op af, terwijl Torwald
nog even bij de schilderij van Heimrod bleef staan.
„Neem u in acht", zeide Eckard zachtjes, „u bent
in ongenade gevallen. U kent toch de oude zegswijze,
dat men nooit in tegenwoordigheid van een mooie
vrouw de schoonheid van een andere mag roemen, en
en dat heeft u rijkelijk gedaan."
„Denkt u, dat mevrouw Von Arnikoff zoo kleinzie
lig is?"
Eckard lachte. „Maak het maar weer goed op uw
rijtoertje, waar men uw „artistieke raad" wil hooren.
Adieu, mijnheer Torwald!"
Het bewuste, groote liefdadigheidsfeest was de
laatste openbare gebeurtenis van dit seizoen. Men
had nu eens afstand gedaan van de gebruikelijke ba
zars en tooneelvoorstellingen, daar die er in den loop
van den winter al zoo vaak waren geweest. Het feest
zou nu meer het karakter dragen van een gezellige
bijeenkomst, met eenige artistieke voordrachten. Een
beroemde virtuoos had eenige piano soli toegezegd,
Torwald zou een ballade voordragen, en een aantal
jonge dames en heeren zouden een Russischen natio-
nalen dans uitvoeren. Mevrouw Von Arnikoff, van
wie dit laatste idéé was uitgegaan, had de teekeningen
voor de costuums uit Petersburg laten komen, terwijl
de balletmeester der groote opera den dans zou instu-
deeren.
Men had de grootste en voornaamste feestzaal van
Berlijn gehuurd, en deze vulde zich dan ook met een
uitgelezen gezelschap.
Mevrouw Von Arnikoff droeg een der schitterende
toiletten, die zij steeds uit Parijs liet komen. Het was
van goudkleurig atlas met kostbare kant gegarneerd.
Een schat van diamanten, die men reeds zoo vaak van
haar bewonderd had, fonkelde aan hals en armen,
schitterde in het diep-zwarte haar.
(Wordt vervolgd.)