DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No, 124
Honderd en zestiende Jaargang.
1914
WOENSDAG
27 MEI.
Engelsche Brieyen.
FEUILLETON.
Xjevenswegen
Uitgave H. J. W. BECHT, Amsterdam.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk ft,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij]
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
Dit nummer bestaat uit 2 bladen.
LONDEN, 25 Mei.
De afgeloopen week was in allerlei opzicht onge
woon. En het leek wel alsof Moeder Natuur haar
best deed mede te werken tot het ongewone. In den
regel toch is een onweersbui hier een geval van „kort
maar krachtig", doch die welke ons Vrijdagavond be
zocht was niet alleen krachtig, doch buitengewoon
langdurig. Zij begon tegen half negen, Zaterdagmor
gen half negen hoorde men nog verwijderd rommelen,
terwijl het den geheelen nacht geplasregend heeft,
alsof er geen eind aan zou komen.
Die overvloedige regen heeft misschien meegewerkt
om niet alleen de temperatuur, doch ook de gemoede
ren te bekoelen.
In het parlement hebben beide politieke partijen zich
zéér verhit, in verband met het wetsontwerp om Ier
land zijn eigen zaken te laten regelen; de conservatie
ven dwongen zelfs den voorzitter van 't Lagerhuis de
zitting te schorsen, iets dat natuurlijk slechts hoogst
zelden geschiedt. De voorzitter was in een lastig
parket. Het is voorgekomen, dat de liberalen een con
servatief minister, wijlen den heer Lyttleton, niet aan
het woord lieten komen; het is ook gebeurd, dat den
liberalen eersten minister, den heer Asquith, door het
geschreeuw van zijn tegenstanders, het spreken belet
werd; doch ditmaal beletten de conservatieven een
hunner eigen oud-ministers, den heer Campbell, om
een woord uit te brengen. De voorzitter vroeg, bij
dit zonderling verschijnsel, of de conservatieve leider,
de heer Bonar Law, altemet dit gedrag zijner aanhan
gers goedkeurde? En die maakte het geval nog dwa
zer, door te weigeren op die vraag te antwoorden.
Den voorzitter bleef toen niets over dan de zitting te
schorsen.
Een andere verhitting veroorzaakten de suffraget
tes, die, 200 „man" sterk, het paleis des Konings wil
den hestonnen, om Zijne Majesteit persoonlijk hare
stembelsngen voor te dragen, 't Mislukte natuurlijk
jammerlijk, doch het was op dien wannen dag een
warme geschiedenis. De dames zijn intusschen voort
gegaan zich nog meer impopulair te maken. Toen ik
dezer dagen het Britsch Museum uitging, deed ik dat
op hetzelfde oogenblik waarop twee dier dames door
een viertal agenten in burgerkleeding werden „opge
bracht", omdat ze twee der vitrines, waarin mummies
liggen, hadden stukgeslagen.
De dames hebben intusschen een onzer bladen tot
een onhandigheid verleid. Men weet, dat de couran
ten hier eiken dag, op groote biljetten met groote let
ters, het allervoornaamste nieuwtje aanwijzen dat ze
bevatten. Zoo luidde een daarvan: „de suffragettes
beleedigen den Koning". Toen ik het blad had ge
kocht, bleek dat er een den Koning in den schouwburg
had toegeroepen: „Gij Russische Czaarvoor ze
verder kwam was ze al opgepikt. Nu is 't natuurlijk
als een beleediging bedoelddoch het is een zeer dwa
ze, want de Czaar en de Koning zijn volle neven en
zeer goede vriendenen de vriendschap met Frankrijk
van beider regeering maakt het niet volstrekt diploma
tisch het woord „Czaar" in een courant een scheld
woord te noemen.
De groote wereld geeft haren leden rendezvous In
d>= prachtige „Chelsea Flower Show". Het Engelsche
„Bronbeek" is een groot landgoed, ia Chelsea, midden
in Londen; en in het prachtige oude park daarvan
wordt jaarlijks een groote bloemententoonstelling ge-
Naar het Duitsch
van
E. WERNER.
33) o
„Je bedoelt, dat ik mij moest onderwerpen," zei Jo
hanna ernstig, „want ik had nog nooit een eigen wil
gehad. Ik was in blinde gehoorzaamheid opgevoed,
en de wil van mijn ouders beteekende voor mij min
stens evenveel als een goddelijk gebod. Maar jij bent
atijd in het volle bezit van je vrijheid geweest, en me
vrouw Von Amikoff was ook vrij waarom heb je
haar niet gevraagd?"
„Kt» ik haar de hand aanbieden van een man, die
on het punt stond geruineerd te worden? Kon ik bij
haar komen bedelen om haar geld?"
Hij liet zich in zijne opwinding meeslepen, zonder
te gevoelen, hoe beleedigend deze bekentenis voor zijn
vrouw was. Zij richtte zich plotseling op, alsof zij
een slag had gekregen.
„En mij heb je die wel durven aanbieden I Ik was
goed genoeg, om je landgoed en je positie te redden.
Mij moest je wel op den koop toe nemen, omdat het nu
eenmaal niet anders kon en dat heb je mij ook wel
laten voelen in ons huwelijk!"
Dit verwijt was maar al te waar, en Brankow moest
daarop het antwoord schuldig blijven.
„Sinds je mijn naam draagt, heb ik mij niets te ver
wijten, wat je krenken of beleedigen kan. Ik heb mijn
trouw aan jou niet gebroken, dat zeg ik je nu,
Johanna, en ik verlang dat je mij gelooven zult. Ik
heb een wederzien van mevrouw Von Amikoff niet
vermeden, en wilde dit ook niet, daar er op onze ver
houding niets viel aan te merken, wat ook thans nog
het geval is. Maar ik had haar noodig voor mijn
geestelijken arbeid, ik moeit iemand hebben, die ge
houden. Zoo druk wordt die bezocht, dat een mijner
kennissen bijna drie kwartier noodig had om met zijn
auto een eindje af te rijden, waarvoor anders hoog
stens drie minuten noodig zijn.
Wegens den hofrouw om den hertog van Argyll
geeft men niet zoo heel veel avondpartijen. Een nieu
wigheid op die partijen is dat men „sterren" van de
„music halls" laat optreden, omdat de gasten onder
deze liedjes of voordrachten niet zoo hinderlijk bab
belen, als onder mooie muziek. Soms leidt dit echter
tpt minder gewenschte gevolgen. Een vrouwelijke
ster, die voor zulk een soirée geëngageerd was, be
speurde dat onder de gasten de vrouw was van
iemand, op wien zij, de ster, op dat oogenblik hare
belangstelling gevestigd haa. Zij vertelde de gast
vrouw kalm, dat zij niet wilde optreden, als deze da
me niet eerst wegging. De gastvrouw kon dat natuur
lijk hare vriendin niet vragen en de voordracht bleef
achterwege. Men moet maar durven 1
Ook dit jaar klaagt men er over dat het zoo lastig
is voor eene gastvrouw om te weten wie haar gasten
zijn, als zij bijvoorbeeld een bal geeft.
Dat is een gevolg van de manier waarop men dat
hier inricht. Als mevrouw X. zulk en bal geeft,
spreekt zij met tien, twaalf harer vriendinnen af, dat
die elk een diner vooraf geven en na het dessert komen
dus tien, twaalf groepen van gasten naar het huis of
paleis van mevrouw X. 't Is wel de bedoeling dat
deze, van ieder harer sub-gastvrouwen, een lijst van
namen krijgt der jongelui, die ze meebrengt, doch dat
blijft heel vaak achterwege. Zoodoende komt een
groote menigte menschen bijeen, die elkaar niet ken
nen en vele meisjes studeeren voor muurbloempjes.
Het denkbeeld is geopperd om te bepalen dat intro
ductie onnoodig is en het feit, dat men beide gast van
dezelfde dame is, voldoende geacht moet worden.
Doch dat zou een gevaarlijke geschiedenis kunnen
worden. Het is een welbekend feit dat tal van „hoe
ren" misbruik maken van de omstandigheid, dat de
gastvrouw lang niet alle genoodigden van aanzien of
ook maar bij name kent. Zulke heeren wandelen kalm
binnen, sommigen met het betrekkelijk bescheiden doel
zich later aan de buffetten of het souper te goed te
doen, doch anderen om met andere jongelui in con
tact te komen en deze later mee naar 't een of andere
speelhol te troonen. Als men nu elk het recht gaf
meisjes aan te spreken, aan wie men niet geïntrodu
ceerd is, zou dit tot minder aangename verwikkelin
gen kunnen leiden; en dus prefereert men het muur
bloemschap voorloopig nog maar boven de kans op
intiemen voet met een of anderen „chevalier d'indus-
trie" te geraken.
't Bijgeloof is de wereld nog niet uit en zeer zeker
niet de groote wereld, waarin zoovelen zoo weinig
ernstige dingen hebben die hunne gedachten bezig
houden. Het laatste snufje is het geloof aan ,,'t Boo
ze Oog", waarvan twee zoogenaamde „Arrows" (pij
len) de bezitsters zijn. De eene „Arrow" is eene
mooie Indische van 25 lentes, de andere een Zuid-
Amerikaansche.
Deze laatste heeft verteld dat ze veertien dagen
noodig heeft om, door concentratie van gedachten,
op anderen invloed uit te oefenen en beweert dat ze
de oorzaak is van den dood van twee mannen, buiten
en behalve een reeks ongelukken, verdrietelijkheden of
schandalen, die ze over anderen, heeren zoowel als
dames, heeft gebracht, 't Heet dat, als ze Iemand ont
moet die haar niet bevalt, die iemand kort daarna
door 't een of ander ongeluk getroffen wordt, terwijl
ze aan den anderen kant bij machte is om haar vrien-
heel met mij meeleeft. Dat kun jij zoo niet begrijpen en
dat verlang ik ook niet van je, maar ik behoud mij het
recht voor, als kunstenaar mijn eigen weg te gaan."
„ik zal niet hinderen!" zei Johanna zacht. „Ik ga
heen en geef je je vrijheid!"
Dit bracht hem tot bezinning.
„Zóó heb ik het niet bedoeld, Hanna zóó niet!
Jij bent nog vastgeworteld in de oude begrippen van
de kringen, waarin je bent grootgebracht, en wat daar
buiten ligt, blijft je vreemd. Je waart met je achttien
jaren en je eenzame opvoeding nog een half kind, toen
ik je trouwde."
„Ja, dat was ik! Een gehoorzaam kind, dat men
van jongsaf de goede, oude spreuk had ingeprent:
„Dienen leme das Weib!" Ik was een kind, dat men
had geleerd, in den toekomstigen echtgenoot den steun
en leider van haar leven te zien, tot wien zij in geloo-
vige liefde opzag dat moge in vroegere tijden zoo
geweest zijn, en misschien waren toen de mannen ook
anders als tegenwoordig. Maar jij" haar oogen
vlamden toornig op „jij hebt mij alleen gelaten!
Nauwelijks van onze huwelijksreis teruggekeerd, ging
je daarheen, waar zij je wachtte. En toen ik aan jouw
zijde de wereld intrad, toen zijn mij langzamerhand
de oogen opengegaan, en heb ik tot mijn bittere ont
goocheling het leven leeren kennen, zooals het is. Ik
heb er mij lang genoeg tegen verzet, want alles, wat
mij lief en dierbaar was, werd langzamerhand ver
nietigd. De vrouw, die zich onderdanig en vertrouw
end voor je boog, werd veracht en bedild maar voor
de vrouw, die over je heerschte, voor haar knielde
je in slaafsche onderworpenheid."
„Johanna, drijf mij niet tot het uiterste!"
„Heb je niet eens den moed, naar de waarheid te
luisteren?" viel zij hem in de rede. „Je bent toch wel
zoover gekomen, om mij de belofte af te willen dwingen
dat ik mijn woord aan prof. Heimrod zou breken, om
dat zij het jou beval, omdat haar ijdelheid dat niet kon
dulden. Je hebt je trouw aan mij niet gebroken, zeg
ie, maar je deed veel erger. Haar gaf je alles, je ziel,
je werk, heel je geestelijk leven en wezenEn ik, je
vrouw, stond daar buiten als eene bedelares, die geen
den en vriendinnen allerlei goede buitenkansjes te be
zorgen.
Het afdoend middel tegen ,,'t Booze Oog" is, zooals
we weten, een amulet of dergelijk ding; en men ver
telt dat men zóó bang is voor deze Zuid-Amerikaan-
sche, dat heel wat menschen zich daarmede gewapend
hebben.
De Indische „Arrow" schijnt niet zoo boosaardig te
wezen. Doch men bedenke dat wie dit vertellen, En-
gelschen zijn en een Indische Engelsch onderdaan is.
Daarom hebben ook vooral vreemdelingen den naam
bang voor de „Arrows" te wezen; een Engelschman
is nooit bang of bijgeloovig. O, Neen!
BINNENLAND.
TWEEDE KAMER.
Aan de orde was gisteren het wetsontwerp tot in
stelling van Raden van Beroep voor de directe belas
tingen en de regeling van het beroep op die colleges.
Het amendement—Knobel (vrouwen ook benoem
baar) werd door de regeering overgenomen.
Nadat eenige kleine amendementen-Tydeman wa
ren overgenomen, door de regeering, werden alle ar
tikelen van het ontwerp aangenomen en de eindstem
ming bepaald op heden.
Hierna werd de Bootwerkerswet in behandeling ge
nomen. De heer Van der Voort van Zijp
(a.-r.) opende de algemeene beschouwingen.
Gemengd nieuws.
BARBAARSCH NEDERLAND.
Eenigen tijd geleden namen we uit de Harderwijker
Crt. een bericht over, waarin melding gemaakt werd
van een weinig vriendelijke ontvangst, welke eenige
Franschen daar hadden ondervonden. Een paar da
gen later werd bericht, dat men in den waan verkeerd
had met zigeuners te doen te hebben en daar dezen het
er nu niet naar hebben gemaakt om in een goed
blaadje te staan bij de bewoners van Harderwijk, was
de hen ten deel gevallen behandeling hiervan het ge
volg geweest.
De Franschen in kwestie blijken te zijn geweest de
heer en mevrouw Jules Romain en de heer Henri Le
grand ze maakten een autotocht door ons land.
De heer Romain heeft aldus meldt de Nieuwe
Courant onder bovenstaand opschrift zijn indrukken
neergelegd in een rapport aan den minister van Bui-
tenlandsche Zaken van zijn land en deze heeft, naar
het blad vernam den inhoud belangrijk genoeg geacht
om daarmede zijn Nederlandschen ambtgenoot minis
ter Loudon, door bemiddeling van den Franschen ge
zant te Den Haag, in kennis te stellen.
De inhoud is belangrijk. Verheffend voor onzen
nationalen trots niet.
Het moge zijn dat de Franschman een beetje over
dreven heeft, dat hun kleeding of uiterlijk misschien
wat opvallend is geweest, maar dan nóg is hetgeen
hen overkwam, een schandaal, waarover ons
land zich diep heeft te schamen en dat de ernstige en
blijvende aandacht vraagt van allen, die zich recht
streeks of zijdelings met de opvoeding van onze volks-
jeugd, met het aankweeken van volkstucht, met de ver
betering van het vreemdelingenverkeer, met de bevor
dering van onzen goeden naam in den vreemde bezig
houden.
Uit het vrij uitvoerige rapport blijkt, dat de Fran
schen, die ook in andeere plaatsen, Rijsen, Almelo en
Groningen, reeds devoorwerpen eener weinig vrien
delijke belangstelling waren geweest, eersten Paasch-
dag te Harderwijk kwamen. Toen men intrek geno-
deel had aan jou en je bestaan, voor wie slechts de
aalmoes van je naam overbleef. En jij hebt den
moed, mij te zeggen, dat dat geen beleediging is van
mijne rechten als vrouw! Voor mij is het huwelijk iets
hoogs en heiligs geweest, een band dien ik onverbreek
baar waande, totdat een stem in mijn binnenste wakker
werd, die mij toeriep: „ontwaak en verbreek deze jou
onwaardige bandNu ben ik ontwaakt nu weet
en begrijp ik en doe, wat ik moet doen
Zij stond voor hem hoog opgericht; in gloeiende
verontwaardiging wierp zij hem de eene aanklacht na
de andere voor de voeten, en haar oogen, die groote
bruine oogen met hun gouden grond, vlamden van
toom en opwinding. Het was de lang bedwongen
hartstochtelijke uiting van haar eigenlijke natuur, die
zich nu baan brak!
En haar man stond daar onbewegelijk en keek haar
onafgebroken aan nu op het oogenblik, dat zij van
hem ging, zag hij zijne vrouw voor 't eerst in haar
ware gedaante.
Er verliepen eenige minuten, dat zij zwijgend tegen
over elkander, stonden. Het was of ieder voor zich
vreesde, het thans onvermijdelijke woord uit te spre
ken. Eindelijk verbrak Johanna het stilzwijgen.
„Ik geloof dat je het nu wel eens zult zijn met mijn
vertrek. Grootmama mag natuurlijk van niets weten,
op het oogenblik zou een dergelijke tijding voor haar
noodlottig kunnen worden. Misschien" hier trilde
haar stem" even „misschien behoeft zij het nooit te
weten te komen. Wat ik in den brief van den dokter
zoo tusschen de regels doorlees, is op zich zelf ernstig
genoeg. Ook kan haar ziekte nu voor het oog van de
wereld als voorwendsel dienen, mijn afwezigheid hier
te motiveeren, en ik laat het aan jou over, wanneer je
onze scheiding openbaar wilt maken. Daar jij op het
oogenblik ook voor een belangrijk keerpunt in je leven
staat, is het misschien beter, het voorloopig nog ge
heim te houden Erwin, hoor je mij met?"
Hij scheen werkelijk niet naar haar te hebben ge
luisterd, want hij keek haar nu verbijsterd aan en
streek met zijn hand over zijn voorhoofd.
„Ja, ja, ik luister wel je wilt weggaan. En wan-
men had in een hotel, gingen de heeren in de remise
zich wat met de auto occupeeren. De deur Btond
open, jongens schoten toe, werden al driester, raakten
gereedschappen en wagen aan, een poging ze weg te
jagen was tevergeefsch, ze gooiden met vruchtenschil-
len, zelfs met een stok.
Tegen zessen 's avonds ging men uit en kwam na
een wandeling te zitten voor het venster van een net
uitziend café aan de visschershaven. Bijna onmiddel
lijk omringden straatbengels van beide seksen het café.
Zij duwden hun gezicht tegen de ruiten, beschimpten
de vreemdelingen, trachten hen te bespuwen door een
opengebleven raam. Dezen sloten dit en gingen mid
den in het café zitten, óns minder zichtbaar te zijn.
Toen men dit verliet, werden de vreemdelingen door
wel 100 personen gevolgd, met kleine steenen en vui
ligheid gegooid, kinderen werden tegen hen aange
duwd enz.
Plotseling, 't begon inmiddels avond te worden, ga!
mevr. Romain een gil. Een man van ongeveer 40 jaar,
een visscher, gekleed in een trui, een korte, ineenge
drongen bruut, was haar van achteren naar de keel
gesprongen en trachtte haar te worgen, onder wild
gebrul. Geen enkele man kwam tusschenbeide om de
vrouw die om genade riep, te beschermen, meisjes van
achttien jaar stonden haar in 't gezicht uit te lachen.
„Vier of vijf minuten heb ik gedacht dat wij er in zou
den blijven. Mijn vrouw meesleepend renden wij,
achtervolgd door wel tweehonderd personen, door
een doolhof van nauwe straten; wij durfden zelfs niet
in een winkel een schuilplaats vragen. Men had ons
stellig afgewezen."
Eindelijk dreven twee agenten de menigte een beetje
uiteen. Op het politiebureau zei de inspecteur, bij
wien men zijn beklag kwam doen: „Ja, we zijn hier
in Harderwijk, het is verschrikkelijk volk, het ziet
nooit vreemdelingen." De visscher werd op het bureau
gebracht, hij verklaarde de vrouw niet te hebben wil
len worgen. Het gezelschap wilde het den volgenden
dag in te stellen onderzoek niet afwachten.
„Wij keeren naar het hotel terug onder geleide van
twee agenten. Een enorme menigte volgt ons en
houdt betoogingen. Wij sluiten ons op in een klein
vertrek op de eerste verdieping van het hotel, de lui
ken dicht, om niet gesteenigd te worden.
Den volgenden morgen verlaten wij Harderwijk. Er
is nog niemand bij de hand. Zoodra wij te Amster
dam aankomen, begeven wij ons naar het Fransche
consulaat."
Over de schade die dergelijke wandaden aan den
goeden naam van ons volk en aan het vreemdelingen
verkeer in ons land berokkenen, behoeven wij niet uit
te weiden, voegt de Nieuwe Crt. hieraan toe. Dat dit
beseft wordt, bewijst een daad als de oprichting van
de Tucht-unie. Ook wees de heer Edo Bergsma er in
de Eerste Kamer op.
Maat gaat er hetzij van die Unie, hetzij van die
woorden welke de Minister van Justitie wat slapjes
beantwoordde met de tegenwerping dat het bij de
kraag pakken en dadelijk inrekenen van baldadige re
kels niet in den smaak van het Nederlandsche volk zou
vallen wel kracht genoeg uit?
Zou met name de Tucht-unie in het voorgevallene
(dat geenszins op zichzelf staat, al leggen niet alle
gehoonde en mishandelde toeristed hun bevindingen
neer in een rapport aan hun regeering) geen aanlei
ding kunnen vinden om zich op doortastende wijze in
verbinding te stellen met andere vereenigingendie
tot bevordering van de belangen van het vreemdelin
genverkeer, die van de burgemeesters, die der politie,
neer ga je?"
„Morgenochtend vroeg. Maar het is nu één uur,
en ik wilde den eersten trein nemen. Daarom vond ik
het beter, dat ik vannacht in de logeerkamer slaap. Ik
neem den knecht mee naar 't station, en zal hem weer
met het rijtuig terugsturen. Wij moeten dus nu maar
afscheid nemen. Vaarwel Erwin 1"
Zij keerde zich om en ging. naar de deur. Plotseling
schrok Erwin op, en maakte een beweging, of hij haar
na wilde snellen, maar de deur sloot zich achter
haar, en hij bleef alleen achter. De groote klok in het
salon sloeg één uur, met een luiden klank en nagalm,
als werd hiermee het lot der beide menschen beslist,
die elkaar trouw gezworen hadden voor het leven, en
nu van elkaar gingen.
HOOFDSTUK II.
Dr. Eckard en zijn neef kwamen tezamen uft den
Tiergarten, waar reeds een zacht, lichtgroen waas over
de boomen de naderende lente aankondigde. Eckard
kwam van zijn bureau, Erwin van de generale repe
titie van zijn drama, dat den volgenden dag zou wor
den opgevoerd. Zij hadden elkaar onderweg ontmoet,
en gingen nu samen naar huis.
„Je bent tegenwoordig vrijwel onzichtbaar," zei Ec
kard, en ziet er ook overspannen uit. Misschien wat
koortsig vóó den slag? Is nu alles in orde?"
„Voor zoover de uitvoering betreft ja," ontwoord-
de Erwin, die er bleek en vermoeid uitzag. „Maar
de hoofdrol is jammer genoeg veel te zwaar voor
Riedinger, dat blijkt meer en meer."
„Ik ben er al bang voor geweest. Riedinger is een
beste vent, als kunstenaar echter tamelijk onbeduidend
maar het is je eigen schuld, waarom heb je ruzie
gezocht met Torwald! Daarbij komt, dat de in den
beginne voor jou zoo gunstige stemming totaal is om
geslagen sedert het vertrek van je vrouw!"
Het was de eerste maal, dat Eckard een dergelijke
toespeling maakte, maar Erwin ging er niet op in. Hij
zweeg en nam kort daarna voor zijn woning afscheid
van zijn oom.
(Wordt vervolgd.)