I
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 125
Honderd en zestiende Jaargang,
1914
DONDERDAG
28 MEI.
FEUILLETON,
Le venswegen
Uiigaye H. J. W. HECHT, Amsterdam.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80franco door het geheele Rijk ft,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Is i A VI
Telefoonnummer 3.
Dit nummer bestaat nil 2 bladen.
GEVONDEN VOORWERPEN.
Een wagenkleedje, twee rozenkransen, een medail
lon, een zilveren ketting, een pakje, een gouden oor
knop, een schuifmaat, een broche met gouden knopjes,
een huissleutel, een waterkaraf, een zilveren armband,
een gouden zijnaald, een portemonnaie met geld, een
ceintuur, een zilveren broche, een mesje en een vulpen.
Alkmaar, 27 Mei 1914.
De Commissaris van Politie,
W. Th. VAN GRIETHUIJSEN.
ALKMAAR, 28 Mei.
Albanil heeft bijna alweer geheel afgedaan in de
bladen. Het neemt nauwelijks meer een hoofdplaats
in en de belangstelling, ineens hevig opgelaaid, is als
een stroovuurtje al heel gauw gedoofd. Stellig is de
partijdigheid der berichtgeving daarvan de voornaam
ste oorzaak. De zoozeer uiteenloopeende mededeelin-
gen uit het gebied van den opstand werkten verbijste
rend, men wist niet waaraan zich te moeten houden,
verloor zijn geduld en zijn belangstelling. Ook wordt
er niets sensationeels meer gemeld. Toch meen en we
nog wel even de aandacht te mogen vragen voor het
geen er over de onderhandelingen wordt gemeld,
welke er plaats vinden tusschen de Mohammedaan-
sche opstandelingen en de leden der internationale
commissie van controle. Heel gemakkelijk werden
die onderhandelingen niet gevoerd. De opstandelingen
hadden geen leider. Zij begrepen niet, dat die drie
vreemdelingen vertegenwoordigers van Europa wa
ren. Zij konden er niet bij, dat Europa, immers zoo
machtig, niet kon zorgen, dat de Albaneezen weer
onder Turksch bestuur kwamen. Eindelijk waren zij
bereid aan het onderhandelen te gaan. De gevange
nen lieten zij los, maar de buitgemaakte kanonnen
wenschten ze te behouden. En zij plaatsten op ver
schillende afstanden schildwachten, die hen moesten
waarschuvtea, wanneer het noodig mocht zijn den
aanval op de stad te hervatten. Het heet dat zij
meer dan 100 dooden en gewonden kregen, tegen de
regeeringstroepen 20 in elk geval is het aantal
slachtoffers in den slag van Durazzo nog niet zoo
heel groot I
Onder de opstandelingen heeft men vijftien goed ge-
kleede Turken waargenomen. Zou Turkije, zouden de
Jong-Turken dan toch de hand hebben gehad in den
opstand dezer Mohammedaansche Albaneezen? De
Turksche groot-vizier heeft het met nadruk ontkend,
maar aan den anderen kant, wordt verklaard, dat de
uitgebreide beweging door gebruik te maken van
plaatselijke onts lemmingen en ontevredenheid door
Turken op touw gezet is. Maar ook katholieken en
anderen, die op de hand van den vorst zijn, hebben
aan den opstand deelgenomen.
De opstandelingen hebben nu aan de internationale
commissie de volgende wenschen kenbaar gemaakt:
1 de Albaneesche vorst bevordere het godsdienston
derwijs, dat grondslag is van ons geloof. 2. Zij,
aan wie de vorst het regeeringsgezag hebben toever
trouwd, zijn lieden die sedert lang het volk hebben
vervolgd en nog vervolgen. Toen wij ons doel wilden
uiteenzetten, heeft de cegeering tegen ons kanonnen
gebruikt en daardoor onze veiligheid en ons vertrou
wen geschokt. In verband daarmede wenschen wij,
zooals te voren tot het Ottomaansche rijk te behooren.
3. Indien dit doel onmogelijk te bereiken is, stellen
wij onze zaak in handen der mogendheden, ten einde
van de tegenwoordige regeering ontslagen te wor
den. Wij verzoeken de commissie van toezicht in de
zen geest te willen handelen en indien onze eischen
niet worden ingewilligd, ons althans tegen cfe tegen
woordige regeering en hare helpers te beschermen.
Wat moet de internationale commissie daarop nu
antwoorden? De opstandelingen lijken er bij al hun
naïviteit de mannetjes niet naar, om zich met een
kluitje in het riet te laten sturen I
En al telegrafeert men uit Durazzo nog zoo hard
en nog zoo vaak, dat alles er rustig is en dat de toe
stand heelemaal niet gevaarlijk is, meer zegt ons het
feit, dat het paleis van den vorst wordt bewaakt door
60 Oostenrijksch-Hongaarsche en 60 Italiaansche ma
trozen. Als alles dan zoo veilig is, als er zoo weinig
te duchten valt, zou een dergelijke strenge bewaking
'immers in het geheel niet noodig wezen 1
i Het zou ons waarlijk niet verwonderen, wanneer de
rust van het oogenblik weldra van korten duur zal
jlijken te zijn geweest!
BINNENLAND.
DE STUWADOORSWET.
De Tweede Kamer is op 't oogenblik bezig algemee-
ne beschouwingen te houden over het ontwerp-Stu-
wadoorswet. Het Handelsblad geeft een uitlegging
van den titel van het wetsontwerp.
„Stuwadoor" is een bijzonder monsterachtig bas
taardwoord. Het is gevormd naar analogie van den
„Cargadoor", die echter veel zuiverder is daar hei
eerste deel van dien naam niet, als bij „Stuwadoor",
bestaat uit den verminkten stam van een Nederlandsch
werkwoord. Men heeft, bij de vorming van laatstge
noemden naam, de stam van het werkwoord „stuwen"
genomen en dezen met een a verbonden aan de uit
gang „door" alsof er een vreemd woord „stuwa" be
staat zooals er een vreemd woordt „carga" (lading)
bekend is.
Maar het afschuwelijke woord is in het havenbedrijf
i(over 't algemeen zijn onze kooplieden helaas de
grootste moordenaars van onze taal) zóó ingeburgerd
dat het de geijkte term is geworden voor een bepaald
begrip. Men moet het er dus mee doen.
En dan kan men in 't algemeen het begrip „stuwa
door" zoo omschrijven: een ondernemer die zijn be
drijf maakt van het doen laden en lossen van zeesche
pen. In het wetsontwerp vindt men geen omschrij
ving van het begrip „stuwadoor", wel echter van
;„stuwadoorsarbeid", waaronder dan evenwel weer
niet wordt verstaan het werk van den stuwadoor maar
dat van de bootwerkers die hij in zijn dienst heeft.
Die „stuwadoorsarbeid" wordt aangeduid als „alle
werkzaamheden aan (dit „aan" staat hier niet fraai
als men zien zal):
„het brengen van goederen in een zeeschip; liet, in
onmiddellijk verband daarmede, verwerken der in liet
schip te brengen goederen op den wal of in liet vaar
tuig^ van waaruit zij rechtstreeks in tiet zeilschip wor-
den gebracht; het stuwen of het verwerken van goede
ren in het zeeschip"..... of de omgekeerde bewerking.
Naar het Duiisch
van
E. WERNER.
84) o
Hij vond in zijn studeerkamer zijn vriend Eberty,
die daar reeds geruimen tijd op hem had gewacht.
„Neem mij niet kwalijk, Otto, ik moest naar de re
petitie, maar ik heb de boodschap achtergelaten, hoe
laat ik thuis zou zijn."
Eberty knikte. „Ja, die is mij ook overgebracht. Ik
reken er trouwens tegenwoordig in hét geheel niet
meer op, je nog eens te zien te krijgen. Je hebt ook
veel te veel met je toekomstigen roem te doen."
„Roem? Je hebt er geen flauw begrip van hoe bit
ter moeilijk de overwinning is, hls die al behaald
wordt 1**
„Twijfel je aan je succes?"
„Nee, want ik moét succes hebben!" zei Brankow
ernstig.
Hij alleen toch wist, wat er hier voor hem op het
spel stond. Vroeger was het zijn eerzucht geweest,
die hem aanspoorde, maar nu was zijn heele positie
er mede gemoeid. Zoodra de scheiding zou worden
uitgesproken, stond hij er precies zoo voor als een
jaar geleden, toen hij tot dit huwelijk besloot, om zich
zelf en Rod :nstein te redden. Slechts een groot succes
dat hem met den roem ook veel geld zou brengen, kon
hem er bovenop houdenhij moest zegevieren.
Otto von Eberty liep onderwijl rusteloos de kamer
op en neer, geheel in eigen gedachten verdiept. Hij
scheen iets op het hart te hebben, en niet den moed te
kunnen vinden, erover te beginnen. Plotseling bleef hij
Btaan en vroeg zonder eenige verdere inleiding: „Hoe
maakt het juffrouw Von Amikoff?"
„Goed, voor zoover ik weet. Ik zie haar heel weinig
daar zij slechts zelden in de salon van haar moeder
koxat"
EEN GRIEKSCHE LEGATIE IN DEN HAAG.
De correspondent der N. Rott. Crt. te Athene
schrijft:
Tot nu toe is riekenland bij de Nederlandsche re
geering slechts vertegenwoordigd door den gezant te
Londen. Nu Griekenland grooter geworden is, de
handelsbetrekkingen tusschen de twee landen voort
durend toenemen, heeft de Grieksche regeering ook
met het oog op het Hof van Arbitrage, waar verschil
lende gewichtige kwesties, Hellas aangaande, opge
lost moeten worden, besloten een afzonderlijke legatie
in den Haag te vestigen.
De benoemde minister, Papadiamantopoulos, was
tot nu toe gezant in Boekarest, voor Griekenland een
zeer gewichtigen post. Indertijd heeft hij als secre
taris van prins George, den hoogen commissaris in
fKreta, een zeer belangrijke rol gespeeld Hij is zeker
een van Griekenland's beste diplomaten.
Gemengd nieuws.
HERBEGRAFENIS VAN VIJF NEDER
LANDERS.
Onze Nederlandsche Vereeniging onder de kranige
leiding van den heer H. C. Jorissen, den directeur van
de Nederlandsche Bank, doet goed werk tegenwoor
dig, schrijft men uit Pretoria aan het Handelsblad.
Uit haar pas verschenen jaarverslag blijkt, dat een der
belangrijkste werken die zij op zich heeft genomen, is
de herbegrafenis van een vijftal Nederlanders, die
thans in het verlaten veld van Zoutpansberg rusten.
De namen dezer Hollanders zijn: Wolters, Westerhof,
Van Heerden, Boukamp en Vahmeyer. Deze vijf land-
genooten waren in den oorlog door de Engelschen ge
vangen genomen in Zoutpansberg, nabij de Spelon
ken en werden daar vastgehouden. Het aanhouden
van krijgsgevangenen was echter voor de kleine bezet
ting blijkbaar een te groote last, daarom werd een
sergeant opgedragen de vijf Hollanders en een paar
Afrikaners te fusileeren of, wat wij in minder parle
mentaire taal zouden noemen, vermoorden. De ser
geant had echter te veel gevoel voor recht en mensche-
lijkheid. Hij vluchtte in den nacht naar Pietersburg
en deelde daar het geval aan den bevelvoerenden offi
cier mede. Onmiddellijk werden er natuurlijk maatre
gelen genomen om het kwaad te keeren, doch men
kwam te laat: niet alleen de Afrikaners en Hollanders
waren vermoord, doch tevens de zoon van een Duit-
schen zendeling, van wien men eveneens vreesde dat
hij de zaak zou verklappen. De twee officieren die
aan dezen moord op den Afrikaner van Duitsche af
komst schuldig waren, werden naar Pretoria overge
bracht en daar ter dood veroordeeld. De beide ande-
,re officieren die verantwoordelijk waren voor het
doodschieten van de zeven anderen, werden eerst te
Petersburg voor den krijgsraad gebracht en later
eveneens te Pretoria. De een heeft tot het einde toe
volgehouden dat hij de speciale instructies van Lord
.Kitchener had om geen krijgsgevangenen meer te
houden. Zij werden beiden tot langdurige gevangenis
straf veroordeeld, maar kregen na een jaar of ander-
half jaar hier in den tronk te hebben vertoefd, gratie.
De beide gefusileerde officieren liggen hier te Pretoria
begraven.
Det Nederlandsche Vereeniging wil thans dezen vijf
Hollanders, van wie zeker twee nimmer tegen de En
gelschen hadden gevochten, een behoorlijk graf ver
schaffen op het kerkhof te Pietersburg en zorgen dat
Eberty scheen weer in tweestrijd te zijn met de
vraag, zoodat Erwm üem vragend aankeek.
Plotseling vatte hij moed en vroeg besloten: „Kun
jij mij niet bij mevrouw Von Amikoff introduceeren t"
„Zeker, heel graag zelfs, maar waarom egienlijk?"
De jonge landheer antwoordde niet, maar zag zijn
vriend zoo hulpeloos en smeekend aan, dat Erwm be
gon te vermoeden, hoe de vork in den steel zat.
„Ik dacht, Otto, dat je daai al lang over heen
waart. Je hadt toch de beste voornemens, en zag
zeif in, dat een dergelijke verbintenis
„Ja, die goede voornemens! Daarmee heb ik mij
den geheelen winter al geplaagd. Ik ben bij de Ja-
gows geweest maar tot een verklaring is het God
dank niet gekomen, want ik vond Mieze met al haar
aantrekkelijkheden gewoon onuitstaanbaar. Ik heb uu
in het voorjaar met mijn inspecteur mee mij half dood
gewerkt heeft ook niet geholpenEn nu ben ik hier,
en kunnen verstand en overleg voor mijn part naar
den duivel loopen; ik wil eindelijk eens gelukkig wor
den!"
„Gelukkig met die kleine Lisbeth? Ik vrees, dat je
integendeel in je ongeluk loopt."
„En toch wil ik het meisje hebben, daar helpt niets
aan. Ik moet en daarmee uit."
Hij zeide dit met zoo groote beslisheid, dat Erwin
hem niet meer durfde tegenspreken.
„En je moet mij nog een vriendendienst bewijzen!'
drong hij aan. „Ik heb een ontzaglijken eerbied voor
mevrouw Von Amikoff en ik zou geen woord kunnen
uiten, maar jij staat met haar op zoo goeden voet,
spreek jij voor mij."
„Ook dat nog!" riep Erwin geërgerd uit. „Ik moet
niet alleen kalm toezien, dat je zoo'n domheid begaat,
maar nu moet ik je er nog bij helpen 1"
„Die domheid bega ik toch, met of zonder jonw
hulp."
„Als het niet anders kan, dan kom ik je over een
uurtje afhalen, want zoo in je reiscostuum kan ik je
niet presenteeren. Maar de verantwoording is voor
jou
Een uur later reden de beide heeren naar het Lin-
denhotel, waar mevrouw Von Amikoff woonde. Zij
was uog op haar wandelrit, maar zou met het thee-
uurtje terug zijn. Brankow beval den bediende, die
hen ontving, hem en mijnheer Von Eberty bij juffrouw
Von Amikoff aan te dienen.
Iwan zette wel een een hoogst verwonderd gezicht,
maar durfde natuurlijk niets daar tegen in brengen.
De arme Lisbeth was heel aleen in de kamer, die
door haar en miss Lindsay bewoond werd en aan hun
gezamelijke slaapkamer grensde; zij zat voor de open
piano en sloeg van tijd tot tijd op de toetsen. Zij ver
veelde zich gruwelijk, en zelfs Borro, haar onafschei
delijke speelkameraad, moest het vandaag ontgelden.
Daar kwam Iwan met zijn boodschap het jonge
meisje kleurde van verrassin en blijdschap. Men liet
zich bij haar aandienen, als bij een werkelijke dame!
Dat was haar nog nooit gebeurd, en in haar verwar
ring dacht zij er geheel niet aan, de heeren in het sa
lon te laten komen, maar verzocht Iwan, hen haar bo
ven te brengen, wat ook gebeurde.
Otto behoefde niet voorgesteld te worden; zij had
den elkaar vaak genoeg bij Johanna Von Brankow
ontmoet, dus werd hij als een oude bekende begroet.
Nu Erwin eenmaal zijn hulp had toegezegd, wilde
'hij ook woord houden. Na een minuut of tien gaf hi
voor, het rijtuig van mevrouw Von Amikoff te hooren,
en ging naar het salon, om haar daar op te wachten.
Hij wilde zijn vriend de gelegenheid geven, met de
uitverkorene zijns harten alleen te zijn, nu de omstan
digheden toch zoo gunstig waren.
Lisbeth vond het heel aardig van Ebety, dat hij niet
dadelijk met Erwin meeging, maar haar gezelschap
bleef houden. Zij begon dadelijk over de reisplannen
van haar moeder te babbelen.
Binnn veertien dagen zouden zij Berlijn verlaten en
naar Parij gaan, daarna eenige weken naar Baden-Ba
den en in het heetst van den zomer ergens naar de
bergen trekken, om in den herfst naar Petersburg te
rug te keeren.
„Spijt het u niet, dat u Berlijn moet verlaten?"
vroeg Otto, die naar een aanknoopingspunt zocht.
„Ach, neen! Sinds Johanna Von Brankow vertrok
ken is, heb ik hier geen pleizier meer. Alles is even
vervelend nietwaar, Borro?"
hun namen niet aan de vergetelheid worden prijs ge
geven. Op dit oogenblik liggen zij in een gemeen
schappelijk graf in het veld nabij de Spelonken.
STRENGE SCHOLEN.
B. en W. van Utrecht hebben aan den Raad praead-
vies uitgebracht over een adres van het hoofdbestuur
van de Vereeniging van hoofden van scholen in Ne
derland, waarin verzocht werd: 1. zoo noodig een on
derzoek in te stellen naar den omvang, dien de tuch
teloosheid der jeugd in die gemeente heeft verkregen;
2. in verband met de uitkomsten van dit onderzoek tot
deoprichting van één of meer speciale scholen over te
gaan.
Blijkens ingesteld onderzoek zouden, zeggen B. en
W., van de pl. m. 10.000 leerlingen, die thans een
openbare school bezoeken, er slechts ten hoogste 15
over opengare lagere scholen verspreid, in aanmerking
komen voor een zoogenaamde strenge school. Mocht
dit aantal na verloop van tijd onverhoopt stijgen, dan
achten B. en W. het echter nog zeer aan twijfel onder
hevig of van een strenge school inderdaad het succes
voor de opvoeding der tuchtelooze kinderen te ver
wachten zou zijn, dat adr. zich voorstellen; inrichtin
gen als de stichting Hoenderloo en De Boddaert-te-
huizen leveren de bewijzen, dat men door andere dan
strenge middelen de onhandelbare jeugd kan leeren
zich goed te gedragen. Het zou B. en W. daarom niet
raadzaam voorkomen, kinderen van ongunstigen aan
leg voortdurend aan elkanders schadelijken invloed
bloot te stellen en stelselmatig van zich ordelijk ge
dragende leerlingen verwijderd te houden. Voorts
achten B. en W. het een niet te onderschatten gevaar,
dat naar alle waarschijnlijkheid de leerlingen, indien
zij volwassen geworden zullen zijn, door het feit dat
zij de speciale school voor tuchteloozen bezocht heb
ben, zullen belemmerd worden in het vinden van een
maatschappelijke positie. Eindelijk zou de ligging der
school, al zou deze nog zooveel mogelijk in het cen
trum der stad gevestigd worden, voor ver-af wonende
leerlingen een bezwaar tot bezoek kunnen zijn.
R en W. ontraden om al deze redenen tot de op
richting van een dusdanige school over te gaan.
VOLKSCONCERTEN.
Men schrijft ons uit Amsterdam:
De directie van het Concertgebouw heeft de geluk
kige idee gehad, ook een Volks-Beethoven-cyclus te
organiseeren. Voor 0.27y2 per avond kan men
thans de werken van den grooten meester hooren,
voorgedragen door het Concergebouw-orkest, waarbij
niemand minder dan Louis Zimmerman en Julius
Röntgen als solisten optreden.
Wij kunnen deze nieuwe poging van de directie van
het Concertgebouw, om de kunst ook aan het volk te
.brengen, niet anders dan toejuichen. En dat ook het
Ainsterdamsch publiek het waardeert, blijkt wel uit 't
feit, dat Woensdag alle kaarten voor 't Dondagavond-
concert reeds verkocht waren. Zelfs het podium was
uitverkocht". Dinsdag verdrongen zich bij Alsbach
Dooyer in de Kalverstraat honderdtallen kunstmin
naars, vele namen kaarten voor alle acht concerten en
het is te verwachten, dat ook de zeven volgende Don
derdagavonden, zaal, balcon en podium stampvol zul
len zijn.
Zij aaide den hond, die dadelijk bij het hooren van
zijn naam naar haar toekwam. Lisbeth ging op de
ieining' van een armstoel zitten, wat Otto verrukkelijk
vond, zooals hij alles verrukkelijk vond van de „klei
ne kabouter".
De goede Ebety was somtijds wel wat zwaar op de
hand. Een meisje ten huwelijk vragen, vond hij zóó'n
gewichtig, plechtig feit, dat hij er geheel door in de
war werd gebracht.
„Juffrouw Von Amikoff!" begon hij, „ik wilde eens
ernstig met u praten
Lisbeth zette groote oogen op. Eigenlijk hadden zij
nog nooit ernstig met elkaar gesproken, en zij begreep
heelemaal niet, waartoe die plechtigheid moest die
nen en met haar gewonen overmoed bracht zij hem to
taal van de wijs.
„O, wat klinkt dat deftig! En u zet een gezicht als
een aanspreker."
Eberty schrok. Dht lag in het geheel niet in zijn be
doeling.
„Wees nu alsjeblieft een oogenblikje verstandig en
luister naar mij", verzocht hij.
„Ik ben toch altijd verstandig!" wierp Lisbeth te
gen. „Koest, Boro! Wij moeten vandaag ernstig en
verstandig zijn, je hoort het tochstoor ons dus niet."
Eberty was geheel van streek. Heel de plechtigheid
van het oogenblik ging voor hem verloren, en daar
zat me die Lisbeth nog steeds op de leuning van den
stoel, keek he mmet haar groote blauwe oogen onbe
vangen en nieuwsgierig aan en zwaaide hoog3t ver
genoegd met haar voten heen en weer. Dat was nu
niet een gepaste houding, om een liefdesverklaring aan
te hooren, maar er bleef Eberty niet veel anders over,
dan met zijn hartsgeheim voor den dag te komen.
„Ik wou je namelijk wat vragen.... een vraag... maar
ga asjeblieft eerst eens gewoon op een stoel zitten,
zooals andere menschen doen."
Zij deed, wat hij verzocht, ging zitten, liet met een
overdreven, wanhopig gebaar haar hoofd hangen en
vouwde gelaten haar handen in haar schoot.
De arme vrijer stond er radeloos bij. Al de mooie
woorden, die hij bedacht had en waarmee hij haar
had denken te ontroeren, zij waren vergeten hij
wist niets meer.
(Wordt vervolgd.)