DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN,
Liist ran kiesgerechtigden roor leden
ran de kamer ran koophandel en labrleken.
No. im
Honderd en zestiende Jaargang,
1914
DONDEBDAG
4 JUNI.
FEUILLETON.
Levenswegen
Oitgaw H. J. W. BECHT, Amsterdam.
satam
POSTKANTOOR TE ALKMAAR.
LIJST VAN ONBESTELBARE BRIEVEN.
Brieven
Mei. C. Kalf-Ruitennan, Amsterda.m
Gebrs. Vos, Hoorn.
Briefkaarten
Mej. A. C. van Hie, Hage.
W. Dekker,
T. Ruiter,
Buitenland: Brieven:
G. Ballot, Genua.
Briefkaarten
J. A. Uilham, Bedburg.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR.
Gelet op het Koninklijk besluit van 4 Mei 1896
(Stbl. No. 76), tot vaststelling van een algemeen re
glement voor de kamers van Koophandel en Fabrie
ken;
Noodigt hen, die niet op de in het jaar 1912 vast
gestelde kiezerslijst voorkomen, maar aanspraak kun
nen maken om op de kiezerslijst te worden geplaatst,
uit, daarvan vóór 1 JULI a.s. ter gemeente-secretarie
aangifte te doen volgens het daarvoor vastgestelde
formulier, waarvan aldaar exemplaren kosteloos ver
krijgbaar zijn.
Art. 6. van het reglement bepaalt, dat men om kie
zer van leden eener kamer te zijn, moet voldoen aan
de beide volgende voorwaarden:
A, kiezer zijn van leden van den Raad der ge
meente waar de kamer is gevestigd;
B. Aldaar bestuurder of mede-bestuurder zijn en
gedurende twaalf achtereenvolgende maanden
zijn geweest, van een bedrijf van handel of
nijverheid.
De Burgemeester voornoemd:
G. RIPPING.
Alkmaar, 3 Juni 1914.
ALKMAAR, 4 Juni.
De kiesrechtvrouwen in Engeland zijn tegenwoor
dig weer bar bezig. Zij vervallen van kwaad tot er
ger. Elke dag brengt nieuwe wandaden. Niets is
voor deze vrouwen, die men langzamerhand feeksen
gaat noemen, meer veilig of heilig. Zij hebben een
mooi kerkgebouw uit de vijftiende eeuw in brand ge
stoken. Het historisch bouwwerk, niet alleen op zich'
zelf schoon, maar bovendien van waarde door de tal-
looze herinneringen, die er aan verbonden waren, is
geheel uitgebrand. In één der kerkportalen vond men
een hamer en kiesrecht-blaadjes en op een brief
kaart gekrabbeld: „Zalig zijn degenen, die vervol
ging verdienen om der gerechtigheidswille, want hun
ner is het Koninkrijk der Hemelen" en op andere stuk
ken papier las men: „Een waarschuwing aan de Re
geering."
Villa's worden eveneens in brand gestoken. Kost
bare schilderijen en teekeningen in musea vernield.
Een gevangenisdokter is met een zweep aangevallen,
een bewaker van een museum met een bijl. Twee re
dacteuren werden in Belfast aangerand, hun woon
huizen in brand gestoken. De twee daderessen wer
den gearresteerd. De eene was als man verkleed.
Maar de kleeren maken van de vrouw nog geen man.
Evenmin als deze furie's iets vrouwelijks over zich
hebben, evenmin hebben hun gedragingen iets man
nelijks. Haar daden vereischen ongetwijfeld moed.
Maar niet zoo gauw zijn ze verricht, of de moed zakt
den bedrijfsters in de schoentjes. Ze durven niet de ge
volgen aanvaarden, welke aan wetsovertredingen zijn
verbonden. Zij maken herrie tijdens de terechtstellin
gen, maar niet zoodra zijn ze veroordeeld, of ze pas
sen het kunstje van de hongerstaking toe, wel wetend,
daï de regeering het niet tot het uiterse zal laten ko
men. Zij missen den moed cm als echte martelares
sen de straf voor de misdaad uit te zitten. Stellig
zouden ze meer waardeering hebben gevonden en meer
belangstelling voor de zaak, welke ze aldus meenen te
kunnen dienen, hebben opgewekt, indien ze cordaat tot
het laatst toe de gevolgen van hare wandaden had
den durven dragen. Nu wendt zich de heele maat
schappij hoe langer hoe meer van deze strijdsters af.
Evenzeer als men leest van nieuwe aanslagen, even
zeer leest men ook van nieuwe feiten, tegen de kies
rechtvrouwen ondernomen door het Engelsche publiek,
dat de wandaden niet meer duldt, dat de veiligheid van
leven en goederen terugverlangt, dat zich niet langer
den weg tot de schoonheden van musea versperd wil
zien, door vrouwen, die psychisch besmet schijnen. Het
is bovendien vrijwel zeker, dat de bedrijfsters haar
raak meer schaden dan bevoordeelen. Onder den in
druk van al die wandaden neemt vanzelf de sympa
thie voor het vrouwenkiesrecht af. Er is op het
oogenblik zeker geen enkel district in Engeland aan
te wijzen, waarin iemand verkozen zou worden als
voorstander van vrouwenkiesrecht. De methodes van
de kiesrechtvrouwen zijn niet naar den smaak van het
Engelsche volk, dat in zijn geheel op rust en ordelijk
heid gesteld is, dat niet gewend is, den strijd om
geestelijke goederen op zulke wijzen te voeren. Er zou
met den besten wil der wereld op dit oogenblik in
het Engelsche parlement geen meerderheid te vinden
zijn voor de invoering van vrouwenkiesrecht. De nieu
we verkiezingen zijn binnenkort te verwachten. Be
driegen wij ons niet zeer, dan zal daarbij geen sprake
zijn van vrouwenkiesrecht als punt van strijd. Ergo
ook in het nieuwe Lagerhuis zal geen meerderheid
voor afdoening van het vraagstuk aanwezig zijn.
Wanneer nu eens de jaren, besteed aan wandaden, wa
ren gebruikt voor rustige propaganda, wanneer in ste
de van de „militant madness" eens een verstandige be
zadigdheid ware getoond, zou dat vraagstuk een be
vredigende oplossing in Engeland ongetwijfeld heel
wat dichter genaderd zijn 1
BINNENLAND.
TWEEDE KAMER.
Art. 1 der Stuwadoorswet is gisteren aangenomen,
nadat minister Treub overgenomen had een gewij
zigd amendement-S p i e k m a n (S. D. A. P.).
Het ingediende amendement beoogde aan de bepa
lingen eenige uitbreiding te geven in dien zin, dat ook
de arbeid in expeditie-ondernemingen, voor zoover
deze geschiedt ten behoeve van het havenbedrijf voor
zeeschepen, onder de wet zou vallen, zoodat ook die
werkzaamheden zouden worden beschermd.
Het ontwerp bepaalt, dat onder stuwadoors-arbeid
o. a. wordt verstaan „het verwerken der in het schip
te brengen goederen o p d e n w a 1...."
De heer Spiekman stelde voor, niet alleen te lezen
„op den wal," maar daarachter te voegen „in loodsen
en opslagplaatsen."
De heer Spiekman wijzigde het amendement in
dien zin, dat gesproken werd van „het verwerken der
goederen op de kade, in aldaar gelegen loodsen, pak
huizen", enz.
Zoo nam de heer T r e u b het amendement over en
het artikel werd daarna aangenomen.
Gemengd nieuws.
EEN ONDERWIJZER VOOR PRINSES
JULIANA.
Naar de Standaard verneemt, heeft H. M. de Ko
ningin aan den heer Jan Ligthart, het bekende Haag-
sche schoolhoofd, het geven van onderwijs opgedra
gen, dat Prinses Juliana eerlang zal hebben te ont
vangen. De heer Ligthart moet die vereerende op
dracht hebben aanvaard en het Gemeentebestuur, voor
hetwelk de opdracht eveneens een eer is, heeft als het
blad wel is ingelicht, hem het noodige verlof gege
ven om zijn functie als hoofdonderwijzer tegelijkertijd
te blijven waarnemen De positie van den grooten
paedagoog was trouwens toch reeds een heel buiten
Naar het Duitsch
van
E. WERNER.
38) o
Erwin lachte kort.
„Wat klinkt dat verstandig! Weet je, wat ik de laat
ste dagen heb doorgemaakt? Ik heb met mijn drama
het beste, het heiligste willen geven, wat in mij was,
en men heeft mij uitgefloten! Nu word ik buiten ge
zet als een indringer. Zij hebben het mij allemaal ver
teld, dat ik niet kan dan zal het ook wel waar
zijn
Zijn woorden klonken bitter; al, wat hij zoolang in
zich had gesloten, brak zich nu baan, en thans bleek,
hoezeer hij had geleden. Dat was geen gekrenkte
trots of miskende ijdelheid meerhij had werkelijk
het geloof aan zich zeiven verloren. Ook Johanna be
greep het, en haar stem kreeg onwillekeurig een war-
meren klank.
„En als het nu waar is?" vroeg zij ernstig. „Je
hebt den verkeerden weg ingeslagen ga dan nu
den goeden!"
„Welke?"
„Die zich nu voor je opent. Hij is zwaarder en
moeilijker, maar leidt misschien ook naar het succes."
„Voor wie er de kracht toe heeft. Ik kan niet meer!"
„Je kunt en je moet! Eén scène in je drama heeft
ingeslagen: de redevoering van je Wulfhart tot het
volk. Oom Fritz zeide: „Dat deugt niet, zoo spreekt
een volkstribuun van den tegenwoordigen tijd, maar
geen held uit de middeleeuwen; die rol valt geheel
uit den stijl!" Hij kan gelijk hebben, maar tevens is
mij iets anders duidelijk geworden. Niet je werk, maar
jij zelf sprak daarin tot het publiek en toen heeft
het je begrepen!"
Erwin keek somber voor zich uit. Hij was niet gi
woon, dat hem de waarheid gezegd werd. Het klonk
hara en streng: je kunt dus je moet ook! maar
toch voelde hij, hoe haar woorden hem opbeurden;
hoe hij weer moed en kracht kreeg en wel door de
vrouw, die hij eerst voor te onbeduidend had gehou
den, om hem te kunnen begrijpen.
„Je doet mij onrecht", zei hij langzaam. „Laf ben
ik niet, ik ben wel tegen een strijd opgewassen."
„Toon het dan! Je zult een openbaren strijd te
voeren hebben, en ik geloof, dat je dien noodig hebt
om uit je dichterlijke droomen te ontwaken."
Brankow gaf geen antwoord. Ja, zijn droom was
uit, de trotsche droom van zijn jeugd, maar hem
scheen het, of het ontwaken de moeite niet waard was
geweest.
„Morgen ga ik naar Rodenstein", zei bi] eindelijk.
„Ik heb een paar dagen ongestoorde rust noodig, om
.met mijzelf tot klaarheid te komen."
Johanna stond nu ook op.
„En dan moet je oom Fritz schrijven, dat je je niet
terugtrekt. En als je naar Reineck komt wij zullen
het niet kunnen vermijden dezen zomer nog eenige
keeren elkaar te ontmoeten dan zullen wij het el
kaar niet onnoodig moeilijk maken. Wij scheiden
toch niet als vijanden."
Er verliep wel een minuut, eer zijn antwoord kwam
en toen was het een vraag:
„Hanna moéten wij dan scheiden?"
Zij trad onwillekeurig achteruit.
„Moeten wij daar weer over beginnen? Dat heb
ben we beiden toch al lang besloten."
„Beiden? Jij bent weggegaan en ik vond niet den
moed, je terug te houden. Hanna", hij greep plotseling
haar hand, „neen, wend je nu niet ail Ik weet wat
je van mij eischen zult, van mij eischen moet ik ben
bereid!"
„Je kunt afstand doen?"
„Tot den prijs van je terugkeer ja. Ik verzeker
het je op mijn woord van eer ais jij wilt."
gewone; herhaaldelijk werd hem reeds bijzonder ver
lof verleend, laatstelijk b.v. voor zijn reis naar Noor
wegen. Herinnerd zij overigens aan het bekende feit,
dat H. M. den heer L. onlangs ten paleize ontbood en
ook zijn onderwijs op school bijwoonde. Als bijzon
derheid vertelt men in meest goed ingelichte kringen
er bij, dat de heer L. er van het eerste oogenblik af ge
heel ongedwongen in slaagde, op de Prinses dien in
vloed te doen uitgaan, welken de opvoeder uitoefenen
moet, zal zijn taak gelukken.
BARBAARSCH NEDERLAND.
Op de beide vragen van prof. Eerdmans, lid van de
Tweede Kamer, in verband met de klachten van den
heer Jules Romain over de door hem en eenige hem
vergezellende Franschen op een reis door ons land in
April 1914 ondervonden bejegening, heeft de minister
van justitie schriftelijk geantwoord, „dat bedoelde
klachten onder zijn aandacht zijn gebracht en op zijn
last worden onderzocht en voorts dat na afloop van
dat onderzoek en na kennisneming van de juiste toe
dracht der zaak zijnerzijds ernstig zal worden nage
gaan, of er termen aanwezig zijn om van justitiewege
tot het treffen van eenigerlel maatregel over te gaan."
De correspondent van de N. R. Ct te Parijs seint
d.d. gisteren:
In een brief uit Den Haag in de „Liberté" van van
avond getiteld „La Hollande barbare", bespreekt Pier
re Long de ervaringen door den heer Jules Roumain
te Harderwijk opgedaan. Hij zegt, dat hij den titel
„Barbaarsch Nederland" voor rekening laat van de
Nederlandsche pers, die sedert kort een nieuwe ru
briek onder dezen titel geopend heeft. Na een uit
eenzetting van het gebeurde en na een betoog, dat er
op het gebied van tucht der straatjeugd in Nederland
en niet alleen van de jeugd, zeker nog veel te doen
blijkt, eindigt hij met de geestige en voor ons land
sympathieke en vriendelijke conclusie: Nederland is
heelemaal niet vreemdelinghatend en ook niet bar
baarsch. Het beste bewijs hiervoor leveren juist de
kolommen lange klachten in de Nederlandsche bladen
zelf over barbaarsch Nederland. Leest de Nederland
sche bladen: de heer Roumain wordt er heelemaal
niet in gehoond, integendeel men bedankt hem. Men
beschouwt hem als een weldoener. Zijn klacht heeft
hem hier meer vrienden gemaakt dan hij zich voorstel
len kon. Is dat niet verrukkelijk als barbaarschheid?
EEN INGETROKKEN PUBLICATIE.
De burgemeester van het Zuid-Hollandsche dorp S.
deed 20 Mei de volgende goedgehumeurde publicatie
aanplakken
Handhaving Motor- en Rijwielwet.
„Dat het woeste rijden met motorfietsen en met au
to's ook door ingezetenen in en buiten de be
bouwde kom der gemeente, zulke afmetingen aan
neemt, dat hij meent hiertegen ernstig te moeten
waarschuwen
dat hij zelf lid van den A. N. W. B. en geen
voorstander zijnde van een sukkeldrafje de voort
varendheid prijst van hen, die hun zaken na-rijden.
Het na-loopen is uit den tijd, maar het moet geen
na-rennen worden.
Dat evenwell, met name de motorrijders, ten on
rechte schijnen te denken, dat hun keuze van een of
ander snelheid beperkt is, tusschen die van een blik
semschicht of van een kinderwagen, zoodat zij dan de
eerstgenoemde snelheid kiezen;
dat hierdoor de vrijheid of de veiligheid van het
verkeer op den weg wordt belemmerd of in gevaar
gebracht, eenvoudig omdat de snelheid van een blik
semstraal tot nog toe iets grooter is dan 15 K.M. per
uur, welke snelheid de politieverordening aan motor
rijders als maximum voorschrijft binnen de bebouwde
kom der gemeente;
dat vele wielrijders van hun voertuig een dubbel
gevaarlijke stoomfiets maken, door, al rijdende, zich
vast te houden aan de in volle vaart zijnde stoom
tram;
dat waarschuwingen, van welke zijde ook en bij
herhaling gedaan, niet meer schijnen te baten, en
dat hij zich dus verplicht acht, tot beperking dezer
„Neen, ik wil niet", zei Johanna langzaam.
Hij liet haar hand los en trad achteruit.
oen, Erwin, je zoudt toch geen woord kunnen
houden, en ai kon je het, ik wil geen man hebben, van
wien ik weet, dat zijn hart aan een ander behoort!"
„En als je je nu daarin vergist!"
„Erwin, asjeblieft, praat daar niet meer over. Ik
geef je je vrijheid, dus zoek je geluk daar, waar het
je wordt aangeboden 1 Maar ik wil ook bevrijd zijn
van een huwelijk, dat een leugen was voor de wereld
en een keten voor ons beiden. Belof mij daar nooit
weer over te spreken, en jou en mij niet langer te pla
gen met dingen, die nu eenmaal onmogelijk zijn ge
worden."
In een der afgelegen buitenwijken van Berlijn, waar
de straten en huizen een meer landelijk aanzien krij
gen, had zich een vreemdeling gevestigd. Hij noem
de zich Alexis, en kwam uit St. Petersburg. Dat was
zoowat het eenige, wat men van hem wist.
Op een heerlijken voorjaarsmiddag was dr. Eckard
zijn vriend eens op komen zoeken. Zij maakten sa
men een kleine wandeling en zetten zich daarna in
den tuin van een restaurant.
Brunold was dezen winter heel wat veranderd. Zijn
houding was niet zoo recht en stram als vroeger, hi,
liep meer gebogen en op zijn gelaat vertoonde zich
een nerveuze, moede trek; ook werd hij gekweld door
een scherpen hoest, die hem van tijd tot tijd het spre
ken onmogelijk maakte. Eckard keek hem bezorgc
aan.
„Je hebt weer te hard gewerkt Waarom gun je je
zelf niet eens wat rust?"
„Omdat ik geen rust verdragen kan. Ik moet wer
ken, anders houd ik het leven niet uit."
Ja, werken moest hij, niet zoozeer ter wille van zijn
bestaan, dan wel, omdat hij niet alleen kon zijn, niet
Maar ook het
werk kon hem niet voldoen, arbeid noch Bucces kon
alleen met zichzelf en zijn gedachten.
Ido
onverantwoordelijke woestheid en onvoorzichtigheid,
tot voorkoming van verdere ongelukken bekend te ma
ren:
dat door Rijks- en Gemeente-politiebeambten, de be
palingen der motor- en rijwielwet, zoowel als die der
Algemeene Politieverordening, strenger dan te voren
zullen dienen te worden gehandhaafd."
Deze publicatie, die meer een proclamatie gelijkt, is,
schrijft het N. v. d. D., slechts een paar dagen van
tracht geweest. De exemplaren, die hij barbiers en
ietsenhandelaars waren opgehangen, zijn weer spoe
dig door de politie terug gehaald, zoodat de rij-razer-
nlj op het oogenblik weer onbeteugeld mag heeten.
det intrekken van de publicatie moet geschied zijn,
nadat de burgemeester tot het inzicht is gekomen, dat
in ambtelijke publicaties, hoe goed ook bedoeld, geen
private medecfeelingen behooren te staan en dat een
aansporing tot de rijkspolitie buiten de bevoekdheid
van den burgemeester valt
ONTAARDE OUDERS.
Dinsdagmiddag hoorden de buren van een bewoner
der Hovestraat te Heer hulpgeschrei. Vele menschen
snelden toe, en binnen eenige ©ogenblikken had zich
een menigte voor de woning verzameld. Op het klei
ne plaatsje voor het huis mishandelden man en vrouw
hun 20-jarige dochter. Deze had een eind touw om
den hals, hetwelk aan de eene zijde door de moeder,
aan den anderen kant door den vader werd vastge
houden. Voor de deur viel het meisje bewusteloos
neer. De menschen voor het huis waren stellig van
meening, dat de ouders het meisje poogden te wor
gen, doch durfden in het begin niet te hulp komen.
Een vrouw wierp wel met een steen naar den vader,
om het meisje te bevrijden. Een man verloste eindelijk
het meisje, dat reeds blauw in het gezicht was.
Nog denzelfden dag werden de ouders gearresteerd,
het onderzoek is in vollen gang. De ouders ontken
nen den opzet. Een zestal getuigen worden gehoord.
Hlet meisje vertoeft op het oogenblik bij een tante. Zij
is pas in Februari bij haar ouders teruggekeerd uit
het gesticht „Misérieorde", waar zij eenigen tijd ver
pleegd was. („L K.")
MISHANDELING VAN EEN KIND.
Het Haagsche gerechtshof deed uitspraak in de
zaak van G. V., arbeider, en zijn echtgenoote A. van
P., wonende te Stellendam, door de rechtbank te Rot
terdam veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf
ieder, wegens mishandeling van een aan hun zorgen
toevertrouwd 4-jarig kind. Het vonnis werd beves
tigd, doch de straf van de tweede beklaagde vermin
derd tot 6 weken gevangenisstraf.
BOEFJES.
Dezer dagen deed een confectiefabrikant in de War
moesstraat te Amsterdam aangifte, dat een vrij dure
mantel op onverklaarbare wijze uit zijn magazijn was
verdwenen. Het onderzoek, dat door de politie werd
ingesteld, bracht al spoedig aan het licht dat een 16-
jarig magazijnbediende wel wist waar de mantel was
gebleven. De jongen werd aan een verhoor onder
worpen en al spoedig bekende hij niet niet alleen den
mantel, welken de patroon reeds miste, doch ook nog
een zestal andere te hebben verduisterd. Om de goeij
deren ten gelde te maken, had hij de medewerking van
een drietal „vrienden", van wie de oudste 23 jaar. De
ze „vrienden", die allen reeds meerdere malen met de
politie in aanraking kwamen, bepaalden er zich zelfs
niet toe de mantels te verkoopen, maar spoorden den
jongen magazijnbediende aan steeds weder nieuwe
buit te bemachtigen. Voor een prikje werden de
mantels verkocht aan juffrouwen, die ambtshalve
gaarne mooi zijn.
Zoowel de steler als de helers zitten, meldt het
Hbld., thans aan het bureau Warmoesstraat.
DE ELECTRICITEITSVOORZIENING
IN NOORDHOLLAND.
Verschenen is het antwoord van Ged. Staten op
het afdeelingsverslag der Prov. Staten.
Ged. Staten kunnen geen vrijheid vinden om hun
den hem vreugde verschaffen. Meer en meer zonder
de hij zich af van de wereld in hardnekkige eenzaam
heid. Fritz Eckard was de eenige, dien hij duldde, en
deze ging met hem om als met een zieke, dien men
maar toegeeft, wetend, dat hij niet meer kan genezen.
„Je wilt dus je best doen, om mijn drama bij een of
ander tooneel opgevoerd te krijgen?" vroeg Brunold,
en gaf daarmee aan het hem onaangename gesprek een
andere wending.
„Dat heb ik al gedaan en het Lessing-theater er
voor weten te interesseeren. Zij voelen er heel veel
voor, maar of zij het aandurven, is een andere vraag.
De directeur vreest een verbod, indien het werkelijk
tot een opvoering mocht komen, of misschien wel een
schandaal. Hij denkt vast, dat het in ieder geval sen
satie zal verwekken."
Brunold lachte bitter.
„Sensatie! Wat iemand met zijn hartebloed heeft
geschreven! Ja, dat werkt op de zenuwen. Het pu
bliek krijgt er de lucht van, en zij zullen het wel dur
ven wagen met het stuk en het zal succes hebben!"
„Wij zullen afwachten", zei Eckard. „De beslis
sing zal in ieder geval nog wel een poosje aanhouden
en intusschen wordt het voor jou hoog tijd, dat je
weg komt van hier. Je hebt je ziek gewerkt dag
en nacht aan je schrijftafel en dan in die koortsachtige
opwinding dat wreekt zich nu. De dokter heeft
je dezen zomer hooge lucht voorgeschreven, maar dat
duurt nog een maand of twee. Ga dan voorloopig
naar Zuid-Tirol of Italië
„Met den grooten trek van toeristen naar het Zui
den dank je wel! Zoodra het zomer is, wil ik wel
weg, het is niet aanlokkelijk, hier in stof en hitte te
zitten! Er zal ergens in de bergen wel een stil hoek
je te vinden zijn, waar ik alleen kan zijn. Maar tot
zoolang blijf ik nog hier."
„Richard
„Doe maar geen moeite meer, Fritz!" onderbrak
Richard hem; zijn onbuigzame koppigheid liet zich
hier weer gelden.
fWo.nK veevslffd.)