k DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Ho» Wè mi Honderd en zestiende Jaargang» ZATEEDAG 13 JUNI. Burgerschool en Meisjesschool. Honderd Jaar geledon. FEUILLETON. Ij©v©nsw©g©n Uitgave H. J. W. BECHI, Meidans. De Vogels uit onze omgeving. Yóór het scheiden BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van belanghebben den, dat zij die na afloop der zomervacantie hunne kinderen de Burgerschool of de Meisjesschool wen- schen te doen bezoeken, daarvan aangifte moeten doen vóór ol op 15 Juli a.s. bij de hoofden dezer scholen, onder overlegging van het geboorte- en inentingsbewijs van het betrokken kind. De kinderen moeten den leeftijd van zes jaren hebben bereikt. Kinderen, die binnen de eerstvol gende zes maanden na het tijdstip der toelating, dien leeftijd zullen hebben bereikt, kunnen, onder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders, op de genoemde scholen worden toegelaten. De gelegenheid tot aangifte voor deBurgerschool is aan het schoolgebouw in de Brillesteeg op Maandag en Donderdag van half een tot half twee uur en voor de Meisjesschool op Maandag van 3 tot 4 uur en op Woensdag van half twaalf tot half een uur aan het gebouw der schoof aan de Ou de- gracht, waarbij den ouders in hun belang wordt geraden die aangifte voor zooveel laatstgenoemde schvol betreft, te doen vóór 7 Juli e.k. De ouders of verzorgers van z.g. buitenleerlin gen worden uitgenoodigd de aanvragen tot toela ting tot de betrokken gemeentebesturen te richter voor 1 Juli a.s. en tegelijkertijd van deze aanvrage mededeeling te doen aan het betrokken hoofd der school. Ten slotte noodigen Burgemeester en Wethou ders belanghebbenden uit, hunne aanvragen niet tot het laatste oogenblik uit te stellen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT, Voorz., lo.-Burg. DONATH, Secretaris. Alkmaar, Juni 1914. Uit de Alkmaareche Courant van 13 Juni 1814: GROOT-BRITT ANNIë, Londen den 3 Junij. Eindelijk is de tijding geko men dat de Vrede geteekend is. De T i m e s van heden maakt aangaande den Vredi de volgende aanmerkingen: „Eindelijk zijn wij dan geheel en al in een staat van Vrede, hoewel dezelve in de daad reeds sedert acht weken bestond. Wij heb ben voorzeker zeer groote en zeer edelmoedige opof feringen gedaan, zonder met eenige waarschijnlijkheid daartoe genoodzaakt te zijn. Wij hebben uit eigen beweging Frankrijk verrijkt, niettegenstaande men ons steeds beschuldigde van dit land een onverzoenlijken haat toe te dragen. Op dit zoo gelukkige oogenblil verkrijgt hetzelve van ons terug de schepen, de kolo niën eu den handel, welke deszelfs nu gevallen dwin geland met zoo veel dwaasheid had opgeofferd. Wij doon deze groote opoffering voor de rust en het ge luk van Europa, ja van Frankrijk zelve; van dat Fran krijk 't welk deszelfs vriendschap, terugkeer tot de or de ca regtvaardigheid, en medewerking met ons tot de beginselen eener wijze en weldadige staatkunde. Wij willen geene aanleiding geven tot de vreze als ol En geland meer edelmoedigheid dan voorzigtigheid ge toond had, door zich geheel en al toetevertrouwen aan het gezond verstand en de eer van de fransche natie, wij weten zeer wel dat er in Frankrijk nog menschen genoeg gevonden worden, welke ae afschuwelijks staatkunde, eenmaal door den Korsikaan gevolgd, aan hangen; menschen, verblind door het schijnschoon Naar het Duitsch van E. WERNER. 46) o~r— „Ik ben niet te spreken voor niemandriep 01 ga ongeduldig, maar Iwan, die der. vorigea dag mee geweest was naar den Einödhof, waagde het dit keei een opmerking te maken: „Dr. Eckard hij brengt tijding van onze juf irouw I" „Ik laat binnenkomen 1" zei Olga, zich èoi kalmte dwingend. Ook Erwin bleef. Als hij wegging, zou hij zijn oom ontmoeten, die allicht achter dit plotseling vertrek een scène zou vermoeden. Eckard bemerkte ait toch wel, maar deed, alsof hif van niets wist, en naderde rae^ vrouw Von Amikoff met zijn gewone beleefdheid. „ik heb mit gisteren bij u laten aandienen, mevrotiw en kom u nu zelf eenig bericht brengen. Juffrouw Von Amikoff is naar omstandigheden tamelijk wel. Er is nooit sprake geweest van eenig gevaar, maar thans heett zij zelfs geen pijn meer, alleen mag zij den voet nog niet bewegen." „Dat zal toch niet vermeden kunnen worden," ver klaard? Olga op beslisten toon. „Maar zij zal met de grootst mogelijke voorzichtigheid in een draagstoel worden overgebracht, en de dokter zal persoonlijk toezicht houden. U begrijpt, Dr. Eckard, dat een spoe dige terugkeer van mijn dochter gewenscht is, na het geen er met miss Lindsay is voorgevallen." „Ja, ik ben in ongenade gevallen bij miss Lindsay, dat weet ik," was het kalme antwoord. „Maar het op treden van die dame was wel wat al te energiek." „Miss Lindsay geniet mijn volste vertrouwen. Ik heb haar naar u toegestuurd, met de opdracht, mijn doch ter mee terug te brengen of haar verpleging op zich te nemen. Men heeft haar beide dingen onmogelijk gemaakt. Ik ben u heel dankbaar voor de gastvrijheid van een valschen roem, die met verachting van de waarheden van den godsdienst, van de zedelijke wet, van het regt der volkeren, van de trouw der traktaten, hunne dwaze redevoeringen voortzetten over de „na tuurlijke grenzen" en reeds spreken van de koloniën aan him lot over te laten, in de ijdele hoop van nieu we overwinningen in België of aan gene zijde der Al phen. Wij meenen echter dat deze Don-Quichotten, welkers hersenen evenzeer door de leugenachtige bul letins van Buonaparte ontstoken zijn, als die van den armen ridder door deszelfs romans, niet te vrezen zijn in een geciviliseerde natie, waarvan verscheidene jaren ongelijk den geest van nadenken hebben opgewekt. Men moet voorzeker op zijne hoedo zijn voor de uit werkselen, welke eene onverwachte uitbarsting in Frankrijk zoude kunnen hebben en men moet tevens toestemmen dat de verdwaasde zucht voor het solda ten leven, welke de meeste avonturiers van de revolu tie bezielt, po zich zelve reeds gevaarlijk is voor de rust van een land, doch wij moeten ook aan den ande ren kant in aanmerking nemen, dat, zoodra de groote koloniale bezittingen terug gegeven zullen zijn, dt zee geopend en de handel op een gelijken voet hersteld is en de rijkdom men van alle zijden toevloeijen, de fransche natie wel zonderling moest samen gesteld zijn; indien derzelver belang niet de overhand be hield over den invloed, welke de personen, zoo even genoemd, mogten hebben." FRANKRIJK. Parijs den 3 Junij. Gisteren is het lijk van de voor malige Keizerin Josephine van het kasteel Mal- tnaison naar de parochiekerk te Ruelle vervoerd. De stoet, welke hetzelve verzelde, bestond uit den Prins van Mecklenburg, verscheide hooge officieren, zoo vreemde als fransche, de maarschalkenvan Fran krijk, eenige Senateurs, de aartsbisschoppen van Tours enz. De bisschoppen van Evreux en Versailles ver- nigtten den dienst. Het ligchaam is in een houten, van binnen met lood bekleedde, en met zwart behangen, kist gelegt; terwijl het hart in een ander kistje be waard wordt. Advertenties. Op Dingsdag den 14 Junij 1814, zal ten over staan van den Notaris A. P. de Lange, te Alkmaar Verkooping gehouden worden: Van een welgesorteer de Boekdrukker ij e, bestaande in een kapitah Boekdrukpers met deszelfs Toebehoren, alsmede eer Partij diverse soorten van Letteren, en laatstelijk dt Gereedschappen tot een Boekdrukkerije behoo rende, ten huize van JAN HAND, bij de Waag, wijl B, No. 220, daags voor en op den Verkoopdag t< zien; waarvan de Catalogus verzonden, en te beko men is bij J. A. van H a r e n c a r a p e 1, Boekdruk ker te Alkmaar. Onder de handtekening van P. MEIJER, ge authoriseerd Splitzer, is alhier gevallen in de vierde klasse der 114de Nederlandsche Loterij, de Prijs var VIJF EN TWINTIG DUIZEND GULDENS, op No 15031, devies: Deze Nagtegaal fluit zoet. Bij dezelve zijn nog te bekomen Heele en Gedeelter van Loten, voor de vijfde Klasse, welke den 27 dezei zal beginne te trekken; bij dezelve word ook Generaa Contraboek gehouden, in de Langestraat bij de Groo te Kerk, Wijk A, No. 526. JUNI. Het kreupelrijmpje zegt ons „In Mei leggen alle vo gels een ei? behalve de Kwartel en de Spriet." enz. En daarom willen we ,nu het half Juni geworden is al lereerst een bezoek brengen aan deze nakomers. Daar er in die maand reeds gemaaid wordt, en beide be doelde vogels in hooi- en graanveld broeden, mislukt er menig Tegsel, onwetend verstoord door des maaiers zeis of door de maaimachine. En nu eerst even stil gestaan bij de nesten van Kwartel en Wachtel, om daarna te zien, welke veran deringen sedert de vorige maand in bosch en weide plaats hebben gehad. Vele dichters hebben gezongen over het slaan van den Kwartel (Cotumix cotumix). Doch niet iedereen zal dezen vogel in de vrije natuur hebben -gadegeslagen, want de kwartel, dien we als een klein patrijsje hebben te beschouwen, is zeer schuw, loopt snel door het lange gras of door het graan, en vl'egt, wanneer hij zich nog sneller wil verplaatsen, zeer schielijk en niet hooger dan ongeveer een Meter boven den grond. Eerst in Mei komt de Kwartel tot ons en pas medio Juni en soms nog in Juli wordt het eenvoudige nest, diep verborgen in gras- of graanland, vervaardigd. Zoo'n vogel houdt van een groote huis houding en legt wel 8 a 12 eieren, die in verhouding tot den vogel tamelijk groot zijn, een glanzige schaal hebben en zwarte vlekken vertoonen op een bruingelen grond. Het wijfje broedt vast en verlaat gewoonlijk het nest niet, wanneer men zich in de nabijheid be vindt. Hierdoor heeft men gemeend, dat deze vogels slecht hooren, waardoor het gezegde „zoo doof als een kwar tel" in de wereld is gekomen. Gelukt het, zoo'n broedend wijfje aan te treffen, wat een groote toevalligheid is, dan kan men het heel goed bekijken op de bovendeelen, die grijsachtig zijn met witte overlangsche vlekken en zwarte dwarsbanden, terwijl men op den kop drie lichte strepen ontwaart. Vóór den broedtijd leveren de mannetjes, evenals die der patrijzen, hevige gevechten, doch evenmin als bij de Kemphanen vallen er dooden op het slagveld. Als het broeden afgeloopen is, verlaten de jongen da- .delijk het nest, om zich zoowel met allerlei plantenza- den als met insecten te voeden. De tweede late legger is, volgens het rijmpje, de Spriet. Deze naam is evenwel plaatselijk, en net dier mag zich verheugen in nog vele andere benamingen. Zoo hoort men in verschillende deelen van het land: Spriet, Schriek, Peerdsneers, Kwartelkoning, Taepert en Bamptscher. De naam Kwartelkoning heeft lan gen tijd als de Nederlandsche gegolden, waarom deze vogel, hoewel aanmerkelijk grooter zijnde, wel met den Kwartel verward is geworden. De meest gebrui kelijke naam is tegenwoordig die van Wachtel of Wachtelkoning (Crex crex) behoorende tot de Ralvo gels. Oo de de Wachtelkoning woont in hooi- en graan velden, en men krijgt hem al even weinig te zien, als den Kwartel. Met groote snelheid loopt hij door het lange gewas, zoodat men zijne schelklinkende stem nu eens hoort in de onmiddellijke nabijheid en enkele oogenblikken later weder op grooten afstand. Bij der gelijke waarnemingen zal men dan ook niet gemak kelijk te zien krijgen het mooie olijfbruin met donkerder vfekke nvan de bovendeelen en het roestgeel van de vleugels, en vliegen ziet men deze soort bijna nimmer. De eieren worden in een soortgelijk nest gelegd als die van den Kwartel, doch ze zijn grooter, geelwil met roodbruine vlekjes, en ze worden ook heel laat in den tijd uitgebroed. Vele nesten van andere vogels zijn er nu niet meer, nog enkele van zeezwaluwen, pleviertjes en kokmeeuw en, doch die gaan we als bekenden voorbij. Juni is de beste maand om jonge vogels te leeren kennen, en dan blijkt het, dat het kleed der jeugdige dieren over het algemeen nog veel verschilt met dat van de ouders. Zie maar eens, wat vreemdsoortige gedrochtjes daar aan den kant van dat watertje loopen. Lange poo- ten en bijna geen lichaam nogl Ook het snaveltje is al vrij lang en een weinig naar boven omgebogen. De oude vogels, die boven ons vliegen en angstig hun „kluut, kluut" laten hooren, vertellen ons daarmede, dat het jongen van Kluiten (Recurvirosta avocette) zijn. Wat reppen ze vlug de groene pootjes I O wee, daar begeven ze zich te water, bang als ze zijn voor onze vervolging. De teere lichaampjes zijn reeds voor de helft in het nat verzonkentoch is er geen gevaar voor verdrinken. Tusschen de drie voorteentjes zijn uitge sneden zwemvliezen, zoodat de diertjes in het water niet verlegen behoeven te zijn. In het loopen op het effen zand zijn ze ook zeer vlug, maar wanneer ze over de hobbelachtige weide gaan, bewegen ze zich niet zoo gemakkelijk. Het kleed van zulke voorwerp- jes is grijs, bruinachtig met wit, en wanneer ze zich far de hulp, die u mijn kind verleend hebt, ik ben u daar heel dankbaar voor u persoonlijk maar wat u daar in uw huis hebt toegestaan, is toch wel I eenigszins bevreemdend. U heeft de verpleging van het jonge meisje toevertrouwd aan een mij geheel onbe kend man, die bovendien niet eens dokter is. Ik mag als moeder toch wel vragen: wie of wat is die heer dan eigenlijk?" Erwin was opmerkzaam geworden, en hoorde met klimmende belangstelling toe. Hij wist wel van een klein ongeval, dat diet veel te beteckenen had, en kon zich nu die opwinding van Olga niet verklaren. Maar ook wist hij, dat Fritz Eckard er zoo uitzag als thans de zaak van het hoogste gewicht was, hetgeen zijn wijze van antwoorden dan ook bewees. „Mijn vriend Alexis", zei hij langzaam en met moeite. „Dat wist ik al; vermoedelijk dezelfde, wiens naam door de „Rundschau" zoo bekend is geworden. U heeft u daar eenige scherts met ons allen veroorloofd, toen u voorgaf, dat de schrijver der novelle een jonge man was uit Moskou en u persoonlijk onbekend. U schijnt integendeel heel vertrouwelijk met elkaar om le gaan, en zooals ik hoor, is hij een oude man, met grijze haren." „Oud is hij nog niet. Wèl heeft hij grijze haren vóór den tijd wit geworden door ongeluk en ellende." „Des te vreemder komt mij alles voor! Mijn doch ter schijnt geheel onder den invloed van dien man te staan. Zij heeft geweigerd terug te komen wat moet dat beteekenen? Ik zal nu zelf moeten ingrijpen, en zelfs het advies van den dokter kan mij niet meer te rughouden. Mijn dochter komt hier, daar sta ik op, en wel vandaag nog!" Zij was opgestaan en keek haar ouden tegenstander gebiedend aan; maar deze bleef volkomen kalm. „Zij zal niet komen," zei hij kort. „Zij wist toen nog niet, wat zij nu weet welke invloed het was, waaronder zij stond. Het was de geheimzinnige, hei lige stem der natuur.... het kind trok naar haar va der Olga kromp ineen, als door een zweepslag getrof fen. „Naar naar wien?" „Naar haar vaderI De vriend mijner jeugd noemt zich nu Alexis. Hij heeft inderdaad een anderen naam dien ti wel kent, mevrouw, dien ook u een9 heeil gedra gen. Hij heet Richard Brunoldi" „Richard?" gilde zij. De anders zoo wilskrachtige vrouw stond eenige oogenblikken als verlamd van schrik, met wijd-geopende oogen voor zich uitstarend, als zag zij een spook uit het graf verrijzen; toen greep zij onzeker-tastend met haar handen in de lucht én zonk half in onmacht op een stoel neer. Dr. Eckard ging voor haar staan, en zijn stem had een harden, meedoogenloozen klank, toen hij zei: „Wees maar niet bang I De man, van wien hij reken- I schap te vorderen had, is dood, en u u bent de moe der van zijn kind. Dat beschermt u voor zijn wraak. Richard zal u niet lastig vallen. Hij is op het oogen blik nog niet in de gelegenheid, zijn dochter op te eischen, maar hij kan ook niet zoo dadelijk afstand van haar doen. Zij blijft tot haar volledig herstel op den Einödhof." Erwin was ook opgesprongen. Dat was dus de op lossing van het raadsel, dat dien emstigen man om gaf! Er heerschte een poos stilte, die alleen verbroken werd door het wilde snikken der vrouw, die zich nu volkomen ontmaskerd wist. „Laten wij gaan, oom!"zei Erwin eindelijk. „Wij hebben hier niets meer te doenl" Eckard knikte, maar wendde zich nog één keer naar mevrouw Von Amikoff. „Lisbeth weet alleen, dat haar moeder haar vader dood waande en later eerst na jaren een ande ren man haar hand gereikt heeft, anders niet. Wij wilden haar een terugkeer niet onmogelijk maben. Voorloopig blijft zij bij haar vader dat is al, wat ik te zeggen heb. Kom Erwin!" Toen zij in de vrije lucht kwamen, en de koude, scherpe Alpenwind hen tegenwoei, haalde Brankow eens diep adem, als was hem een zware last van de borst gewenteld. Zij gingen zwijgend het bosch door; eindelijk vroeg Erwin: „Waarom heb ik dat alles niet vroeger gehoord?" „Omdat je mij toch niet hadt geloofd 1" „U had ik geloofd!" „Als zij er tegenover hadt gestaan Zij had nooit bekend, wat toch nooit te bewijzen was geweest, en tegen den bodem drukken, vallen ze niet spoedig in het oog. Het vederkleed moet nog heel wat verande ren, alvorens het gelijkt op dat van de ouders, die zoo'n keurig wit en zwart pakje aan hebben. Daar op het midden van de weide zit een jong en h;er nog een! Maar zoudt ge zoo niet zeggen, dat het kluitjes aarde of stukjes schapenmest zijn? De diertjes verroeren zich niet, ook dan niet, wanneer we ze met de hand aanraken. Maar wanneer we ze van den grond nemen en weder neerzetten, gaan ze ver bazend snel aan den haal. Wat reppen ze de been tjes! De voetpasjes zijn zoo spoedig niet te tellen, 't Zijn wel aardige diertjes, donker gekleurde met wit aan den achterkop, en wat het zijn, behoeft men niet te vragen. De angstig kermende kieviten, die er bo ven vliegen, zeggen genoeg. Daar komt een gillende Scholekster op ons toeschie ten! Hoe dreigend ziet zoo'n beest er uit met den langen oranjerooden snavel in horizontale richting naar ons gekeerd. Toch behoeft niemand bang van dezen vogel te zijn, want nader dan tot op een meter of drie afstand durft hij niet te komen. De jonge scholekster zit gewoonlijk na de waarschuwende kre ten van den ouden vogel achter een walletje of in een greppel. Mooi is zoo'n dier juist niet, lomp en onbeholpen en de dikke pooten doen aan iets geduchts denken. Dan zijn de jonge Tureluurtjes met hun bruingrij ze, met vele dwarsvlekjes versierde pakjes heel wal aardiger. Zij wachten niet, zooals de jonge kieviten dat doen, dat men ze in de hand kan nemen, doch met verbazend snelle pasjes trippelen ze voor on9 uit, en moeite kost het, wanneer men ze wil vangen. Ginds zwemmen twee schitterend gekleurde Berg eenden, met wel 14 jongen bij zich, rond en gedurig duiken de kleintjes onder de oppervlakte; ook ver scheidene andeere eendensoorten hebben nu een talrijk kroost. Dat kan van alle vogels uit weide en moeras gezegd worden. Zie, ginds vliegt een troep vogels, die we al dadelijk voor Grutto's houden. Doch ze behoo- ren niet tot ae gewone soort, die nest maakt in onze hooilanden, maar het zijn Rosse Grutto's, die nimmer bij ons broeden. Toch verblijven van deze soort het geheele jaar door exemplaren bij on9. Er zijn er bij, mooi grijs gekleurd, maar ook zie men er onder, die met een fraai roestrood overtogen zijn. We hebben er in te zien jongen van het vorig jaar, die nog niet voor het „vermenigvuldigt u" geschikt zijn, en over tollige oude mannetjes, die aan de Noordelijker lig gende broedplaatsen geen huwelijk hebben kunnen aangaan. Zoo ook verblijven hier jaarlijks in den broedtijd Regenwuloen en Mantelmeeuwen bij ons, die hier ook nimmer nest maken. Wat zouden we nog tal van andere vogels kunnen waarnemen. In het riet zingen nog de Karekieten bij htm mooie diepe nesten, opgehangen tusschen enkele rietstengels; overal op de landerijen ziet men troepen spreeuwen, waarvan de vaalgekleurde jongen zijn. In de boschj es dartelen vele Braamsluipers, Grasmus- schen, Tjiftjafjes, Tuinfluiters en vele andere bosch bewoners met hunne jeugdige kinderen en de Spotvo gel zingt nog luide boven alle uit. Overal, in bosch en veld, in duinen en langs stran den zijn tegenwoordig vogels, klein en groot, jong en oud. J. DAALDER Dz. door ANNA VAN GOGH—KAULBACH. „Ziezoo man, je bent weer klaar I En nou 'n arm, dan breng ik je op je plaatsje, 't Zonnetje schijnt al lekker in de voorkamer; je ken de kachel missen. Juffrouw Tenders glimlachte goedig; en hare bol- bleeke wangen bibberden gewild vroolijk, doch in ha re oogen droefde eene stille meewarigheid. Met die meewarige oogen bleef ze naar haar man kijken. „Ja, ik ben maar lui, 't schiet nog slecht op", knor de hij en met inspanning heesch hij zich op uit den stoel. De broek slobberde om zijn magere beenen en zijne knieën knikten door, maar hij hield zich recht en jij zoudt haar en niet mij geloofd hebben. Ben je nu eindelijk een vrij man?" „Dat was ik reeds voor dezen. Ik had mij zei! vrij gemaakt, u kwam juist bij de afscheids-scène." „Des te beter, als je er door eigen kracht toe ge- gekomen bent. Wat denk je nu te doen?" „Ik zal den weg gaan, die mij wordt voorgeschre ven. Nu ken ik mijn plicht, misschien stel ik u toch niet heelemaal teleur. Ik wil hier afscheid nemen, oom Frits, ik vertrek morgen. Tot ziens te Berlijn!" Zij scheidden, en Erwin sloeg den weg in naar de „Alpenrose". Eckard keek hem ernstig en zwijgend na. Nu twijfelde hij niet meer aan de „bevrijding." Op Reineck was de zomer stil voorbijgegaan. Jo hanna Von Brankow leefde hier alleen en terugge trokken. Mevrouw Von Dankmar had in haar testa ment advocaat Brand, den langjarigen raadsman der familie, tot voogd benoemd zoolang dit wettelijk noo dle was, maar had overigens haar kleindochter de grootst mogelijke vrijheid gelaten Het was verrassend, hoe de jonge vrouw met haar zelfstandigheid ook ei genschappen aan den dag legde, die niemand bij haar eezocht zou hebben. „Die treedt in de voetstappen van haar grootmoe der T' zei advocaat Brand, wiens invloed zich slechts tot raadgevingen beperkte, en hij had gelijk. E)e hoofdopzichter Kramer was tot administateur der bei de groote goederen aangesteld, en daarmee was tevens de voortgang van het regime verzekerd. Erwin was sinds het sterfgeval niet meer op Reineck geweest, evenmin als op Rodenstein, dat hij toen maar slechts eenige dagen had bezocht. Het kon niet uitblijven, dat bij zoo lange afwezigheid en scheiding van het jonge echtpaar, allerlei vermoedens en geruchten de ronde deden, maar niemand kon ze bevestigen en thans, nu Erwin naar Reineck was gekomen, schenen ze ongegrond te zijn. Hij had dit niet kunnen vermij den, daar de districthoofdplaats, die het middelpunt der verkiezingen vormde, slechts een uurtje van het goed verwijderd lag. De verkiezingen zouden trou wens binnen eenige weken plaats vinden, en deze drongen alle belangstelling voor andere dingen de den achtergrond. (Wordt vervolgd.) DRAMT, «S9KKE3":£SffiJOISaeEHSS«8?£3BHi

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1914 | | pagina 5