DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Schaakrubriek.
H
11
ai
H
11
ui
Afü
Hi
_Ji
B
m
H
n
Hl
üf
B
li
fü
m
fü
H
SP
m
üf
jfü A
p
1914.
ZATERDAG
20 JUNI.
Brieven van ©en legionair.
Het artisten-sportfeest.
SI
§g§
SÉ*
j§
§j§
m,
Si
jjj
i
1
E
iü
41
i
(Nadruk Verboden).
SAIGON, 28 - 4 -
'14.
De eerste havenplaats ln de Fransche bezitting in
China! Het is te begrijpen hoe gaarne we onzen ran
sel weder pakten, toen ons werd bekend gemaakt, dat
we den tijd, dat het schip te Saigon zou blijven, inde
kazerne der koloniale troepen zouden worden onder-
gébracht. Zooals overal werd ook hier het „legioen
met veel luister ontvangen: de muziek kwam er zelfs
aan te pas. Na een aantal hoofdstraten te zijn door
gemarcheerd, kwamen we doornat bezweet in de reus
achtige kazerne aan, waar we 5 dagen zouden ver
toeven. We behoefden geen dienst te verrichten;
iederen morgen gingen we onder geleide van eenige
onderofficieren een wandeling maken, juist zooals
schooljongens.
Hoe mooi de stad ook was, toch waren we bil] de
maar weer te kunnen vertrekken, weer naai boord te
mg te keeren, om scheep te gaan naar Haiphong. In
deze plaats zouden we het schip voor goed verlaten
om, deels per spoor, deels per stoomsloep, de reis naar
de grenzen voort te zetten. De aankomst daar gaf
weer drukte genoeg. Daar er geen legionnairs in
garnizoen waren, moesten we, bij gebrek aan geld
voor de koelies, zelfs onze zaken en die der officieren
ontladen en dat nog wel in de brandende zon. Weer
kwamen we bij de kolonialen onder dak, waar we op
eenige bossen stroo gelukkig slechts een nacht behoef
den door te brengen. Een ware plaag zijn de mus
kieten hier. Wanneer men niet goed in een gazen
kooi is ingesloten, ontwaakt men den volgenden mor
gen geheel onkenbaar gestoken door dat venijnige
goedje. Eenigen onzer waren bij de oogen zoo ge
stoken, dat zij bijna niet zien konden. Gelukkig was
het slechte voor een nacht!
Den volgenden middag zouden we den trein nemen
naar Vietri, de eerste garnizoensplaats waar we ka
meraden zouden aantreffen. Des avonds om 7 uur
kwamen we aan. Aan het station werden we door de
muziek opgewacht en naar de kazerne geleid. Om
vijf uur den volgenden morgen zouden we de reis per
sloep voortzetten. Ook in Vietri in de kazerne waren
we slecht gelogeerd. Op de kleine steentjes met den
ransel als hoofdkussen en de millioenen muskieten als
amusement, kwam er van slapen niet veel. Reeds voor
vier uur nam ik mijn ransel op den rug en volgde de
wagens, welke de bagage der officieren vervoerden
naar de sloep. Nieuwsgierig was ik met welk middel
van vervoer ik nu weer zou kennis maken. Hoewel ik
hoorde spreken over „sloep" kon ik mij niet voorstel
len daarmede verder te moeten reizen. Doch weldra
kwam ik tot de ontdekking dat met dat woord sloep
een geheel ander vaartuig werd bedoeld n.l. een der
vaartuigen met platten bodem, welke door een rad
van achteren worden voortbewogen, speciaal gebouwd
en ingericht voor de vaart op ondiepe rivieren zooals
de „Roode Rivier", welke we zouden opvaren met be
stemming naar Euyen-quang onze nieuwe post tot
nader order, 't Was een raar stelletje, dat daar aan
boord over het gcheele dek neerhurkte. Een ondrage
lijke hitte heerschte tusschen de twee dekken nog ver
hoogd door 't stookruim, waarin 'n Anamiet groote
stukken steenkool stuksloeg. De officieren en onder
officieren werden op het dek geinstalleerd. We zou
den immers zoo zeide men wanneer alles mee
liep, des avonds reeds op de plaats onzer bestemming
De kolonialen hadden eenige manden met brood
door de hulp der zouw-zouw snel in. Den volgen
den morgen scheen het water in de rivier iets gewas
sen. Reeds om vier uur gingen we op reis, doch ook
deze dag bracht ons geen geluk. Gelukkig voor ons
bevond zich op een der oevers een post, welke door het
legioen bezet was. Die bezetting was n.l. voorbereid
op onze komst en sleepte groote korven brood en eie
ren aan. Reusachtige koffiekannen werden geledigd
terwijl Ieder nog een halve liter wijn werd verstrekt.
Hierna namen we afscheid om zoo mogelijk voor den
avond nog onzen post te bereiken. Doch het scheen
of alles ons tegen moest loopen. Nog viermaal waren
we genoodzaakt ons over te schepen in een praauw
om de sloep te verlichten. Toen net 's avonds 6 uur
was, waren we nog 14 mijlen van onzen post verwij
derd en zaten weer vast op een zandbank. Op de
sloep was een maaltijd voor ons gereed gemaakt doch
daar de kok niet alleen niet voldoende keukengereed
schap bezat doch te veel watergebruikte was dit kostje
niet eetbaar. We verlieten de sloep in een prauw
welke ons naar de plaats onzer bestemming zou over
brengen, liever dan daar nog een nacht door te
breQgen- v. d. V.
de bodem schuurde over het zand. Met een schok
zat ons vaartuig vastde inlandsehe matrozen namen
hun peilstok ter hand en dompelden hem onder. Nog
een meter water! De machine werkte met volle
aa-acht achteruit en dfldelp waren we weer vrfl m
zochten een andere plaats op om te passeeren. Doch
steeds werd het slechter. Om 2 uur 's middags zaten
we weer rondom in de zandbanken, er bleef niets an
ders over dan ons uit te laden. Met een naburige
prauw werden we aan wal gezet; ieder kon gaan waar
hij wilde. Als teeken van verzamelen zou de sloep zich
doen hooren, was gezegd Zoo stapten we dan dorp-
waarts Streng verbood men ons de woningen der
Anamieten te betreden, bang als men was, dat we ons
zouden bedrinken aan de zouw-zouw, of de uit rijst
vervaardigde jenever welke drank bij de legionnairs
steeds welkom is, daar hij zeer billijk wordt verkocht
n.l. voor 18 cent per liter. Doch men moet al een
ijzersterke maag hebben en vast ter been zijn om een
liter van dat vocht te kunnen verdragen. Na wat
rondgezworven te hebben, door de dorpjes aan de
boorden der rivier, waarin honderden zich baadden,
zag ik eens rond naar een plaats waar iets te drinken
was. Het water van de Roode Rivier is n.l. zeer ko
perhoudend en daardoor zeer slecht als drinkwater.
Naast een afdak, waaronder meisjes hare vruchten te
koop aanboden, zag ik het bekende blauwe plankje
met R. A. Dit was dus een caféhouder, die het recht
had arak te verkoopen. We stapten binnen.
„Bonjour, messieurs", zeide een kleine Anamietsche
zwarkop die een groote sirihpruim zat te verwerken.
Verwonderd keek ik naar de heilige beelden, welke
overal opgehangen waren. De man scheen mijn ver
wondering te bemerken. Voor 3 centen kregen we ie
der 'n groote steenen kom met zouw-zouw, welker in
houd in Holland beslist als 'n „dikkop" zou worden
aangemerkt. Toen begaven we ons weer naar de sloep,
doch van vertrekken was nog geen sprake. Nog steeds
op de zelfde plaats draaide het groote rad nu eens
voor-, dan weer achteruit, zonder dat hiermede echter
iets werd bereikt. Koelies sprongen in het water,
duwden, tilden, brachten ankers uit en eindelijk toen
de zon reeds lang was ondergegaan en we reeds be
gonnen te vreezen den nacht in het dorp te moeten
doorbrengen, naderde de prauw, laadde ons weer in
en bracht ons naar onze sloep terug, waar we het
restant van de medegegeven rations opmaakten en ons
daarna te slapen konden leggen. Natuurlijk had de
sloep na zonsondergang alle werkzaamheden ge-
staakt.
Doch om te slapen is een kunst bij zulk een warmte
en tusschen al die inlanders. Ik zocht een plaatsje
op tusschen de bagage der officieren en vlijde mij
neer op een lange kist. Naast mij sliepen twee Ana-
mietische vrouwen en aan mijn voeten lag een oude
TanJdneeadi te snurken. Toch sliep ik misschien
Gegeven te Amsterdam door tooneelspeelsters
en -spelers ten voordeele van het. ondersteu-
ningstonds der tooneeikunstenaarsvereeniging.
Zondag 14 Juni, half twee, mooi weer. Wat zeg
ik? Ontzagwekkend weer. De wereld werd door ue
zon gestootd, gebraden, gezoden, gepiept.
Het Sport-Stadion zag er kranig uit. Te allen kant
wapperden vlaggen, vlaggen aller natiën, van de wal
len. Het gebouw was gelijk een reusachtig gepavoi-
seerd vaartuig op de groene wijde vlakte der weiden
als een zee. Door de breede toegangen stroomt het
volk reeds naar binnen, aldoor aanstuwend, de deuren
en poorten door, de ruimten vullend. Het is als een
luchtballon, waar het gas wordt ingelaten. Wanneer
er zoo om en de bij 18000 menschen binnen zijn,
houdt de toevloed op.
Ia afwachting zit nu dat stel menschen bijeenen, en
laat zich inmiddels door de zon roosteren, langzaam
maar zeker. De aanblik der tribunes rondom is ge
weldig. Het zijn als zoovele, hellende wanden met
menschengezichten bekleed, en daar tusschendoor is
een gewemel van kleuren in het felle daglicht. Het
Stadion is als een wijde, niet diepe put, waarvan het
groene gladde voetbalveld de bodem is. Op dien
groenen bodem ziet men een aantal photograïen en
kino-photografen heen en weer scharrelen, zich op
stellen, richten, en passen en meten, waarmede, naar
het klassieke woord, de meeste tijd wordt versleten.
Ten twee uur komt een lange heer het groene veld
betreden. Hij draagt een muisgrijs jacquet en een
roode roos op de borst. Zijn cilinderhoed glimt als
een aluminium pan. Zijn schoenen zijn pas gepoetst,
zijn pantalon zoo keurig uitgeperst, dat men zich met
de vouwen in de handen snijden kan. Hier en daar
men bij zijn aanblik een ontijdig gejuich aan. Hij heft
den wandelstok omhoog, en alom klinkt muziek. Ver
dekte orkesten, die slechts op dit sein gewacht heb
ben, barsten zoo onstuimig in ouvertures uit, alsof ze
zich intusschen slechts noode bedwongen hebben.
Doch al spoedig blijkt dit musiceeren niet voldoende;
althans een tweede maal wordt de stok geheven, en
van de omgangen der torens beginnen individuen op
bazuinen te blazen. Het groote hek van het veld gaat
open, en onder het alziend oog der Causera's komt
een schitterende stoet Romeinen naar binnen. Zij wan
delen het mulle zand op, dat rond het voetbalveld, en
langs de tribunes ligt. Ze zijn netjes in de bullen.
Soldaten, priesters, priesteressen, senatoren, klerken
bij de belasting, buitgemaakte vrouwen, slaven en mi
nimumlijders, ze wedijveren in kleurigheid en schitte
ring, en hun machtige voetentred paart zich aan dien
der rossen, die onder den man, of aangespannen, voor
zegewagens in den stoet gaan. Een viertal schimmels
trekt een witte kar, waarop Cesar Brondgeest zijn
snuivend vierspan ment; in een tweede vigo, groen
van kleur, en met twee brume paarden bespannen,
staat Caroiien van Dommelen in een prachtigen groe
nen mantel met een rooden pruik, zoo hoog als een
toren op het temperamentvol hoofd; in den derden
wagen, een blauwen, staat Jo Toumiaire, en heeft
haar tweespan straf in de hand. De menschen juichen
bij den ommegang der fraaie groep, en dit juichen
verkeert in gebalk van geestdrift, wanneer het voetvolk
door den uitgang zich uit de voeten makend, zijnen
naam eer aandoet, en de ruiters en zegekarren er den
draf inzetten. Dan verzwinden ook de ruiters, en de
drie karren beginnen een dollen ren in het rond;
Brondgeest staat met toegeknepen mond achter zijn
kolderige beestjes en heeft als oud-huzarenofficier ze,
om zoo te zeggen, aan een touwtje. Caro van Dom
melen ontbloot haar hartstochtelijk temperament. Ze
hangt in de duizelingwekkende vaart voorover in haar
wagen.*) Haar groene mantel fonkelt, haar roode.
haardos lijkt vlammen te schieten. Met een vloed
van Latijnsche kreten zet ze haar beestjes aan. Als ze
langs de artisten-tribune rijdt, werpt men bloemen
naar haar, gelukkig zonder potten, en elders jubelt
men haar weer toe: Caroiien van Dommelen. Wat sta
je daar te schommelen, Flink met de zwiep er op
trommelen, Caroiien van Dommelen, (bis). Van deze
tekst ben ik niet heel zeker, maar de wijs was onge
veer zoo; de woorden reconstrueer ik naar beste we
ten. Jo Toumiaire in de kar achter haar maakt door
haar kalmte veel minder indruk op het geacht pu
bliek, dat van temperament houdt, en liefst van zoo
veel mogelijk voor zoo laag mogelijken prijs.
Dit nummer had een razend succes, en wei-ver
diend.
Doch er is nauwelijks tijd om de deelnemers te zien
weggaan, want een drietal als teedere jongejuffrouwen
verkleede, groote kerels houdt een hoepel-wedstrijd
midden op het veld. Ze dragen snoezige neteldoek-
sche jurkjes en dotje9 van hoedjes, de vierkante bee-
nen zijn omgeven door keurige kousjes, en ze loopen
achter de hoepeltjes als bezeten nuffen. Eén wint het,
maar ze zien er alle drie precies eender uit, en nie
mand weet hoe de overwinnaar heet, behalve hijzelf
natuurlijk.
Midden in het veld heeft een omvangrijk muziek
corps post gevat, en speelt er lekkertjes op los. Hein
Harms fietst het veld op. Achter hem peddelen de
gecosiumeerde deelnemers en deelneemsters aan den
tictswedstrijd. Ik signaleer een Gitana, die te veel op
Julia Cuypers lijkt om een ander te zijn ik zie Louis
Bouwmeester Jr. op een nieuwe kar; die (Bouwmees
ter dan) is aangewezen om de renners te troosten, die
uitvallen. Hij speelt, zoo te zeggen, voor poedelprijs.
De stoet is levendig als geen andere sinds het begin
onzer tijdrekening wellicht. Daar rijdt het genoeg
lijke stel het veld rond. Carmen rijdt naast een dien
der; zij zal dus eindelijk na een eeuw van stoutighe
den naar het bureau worden gebracht, waar geween
is en knarsinge der tanden; een harlekijn trapt naast
een Zeeuwsche boerin, een pierrot vangt met zijn wij
de jas zeer veel wind, waaruit men ziet, dat de hooge
boomen daarvan dan toch niet het monopolie hebben,
een Friezin met een gouden hoofd werpt haar goeden
naam weg in gezelschap van een cowboy, die met zijn
schapenvachten omkleede prairie-beenen het waar
schuwend woord, van den wolf in schaapskleederen
gehuld^ in herinnering roept; clowns en acrobaten,
harlekijns en Colombines trappen op de blikkerende
rijwielen naast elkaar. En steeds sneller wordt het
tempo, en er vallen verscheidenen af; gedisqualifi
ceerd liggen ze naast of onder hun fiets van de door
stane vermoeienissen uit te blazen. Ten slotte wist
Van Gasteren de lauweren der overwinning te beha
len. Moge hij er op rusten, al is het maar eventjes,
want hij zal knapje vermoeid zijn geweest.
Wij mogen op dit feest, waar menigeen den gebra
den haan uithing, niet zwijgen van een, vermoedelijk
ongebraden, ja, waarschijnlijk zelfs een kartonnen,
reusachtigen haan, met een formid-ibelen ooievaar, op
rose menschenbeenen over het terrein stappend en
zich divertiseerend tot groot genoegen van het pu
bliek. dat bij elke nieuwe dwaasheid van deze vogels
in gelach uitbrak. Een derde persoon, een wonder
lijke verschijning, voltooide de leutigheid. Het was
een kerel van hout en bekleedsel, en zóó lang dat men
hem heel wel voor de incarnatie van 21 Juni had kun
nen houden, in welk geval hij echter juist een week te
vroeg ten tooneele verschenen was. De persoon, die
zich in deze overmatig lange persoonlijkheid bevond,
had een zeer aardige manier om zijn lange bovenge
deelte voor het publiek te laten buigen, waardoor dan
telkens de groote kartonnen kop afviel, wat vermoede
lijk zooveel zeggen wou als „mensch, wat een druk
te; ik raak er mijn hoofd bij kwijt". Dankbaar ap
plaus weerklonk na eiken nieuwen mop van dezen
leuksten aller leuksten.
De lach is niet van de lucht. De gezelligheid komt
erin. Het publiek gaat zich wat roeren. Versnaperin
gen worden ontbloot en verorberd. Bier, thee, koffie
en geestrijke dranken circuleeren. Het gepraat, ge
vraag, gefluister tusschen geburen is algemeen, men
gist, men vraagt, men veronderstelt. Is die daar Het
ty Beck niet? Daar loopt Jan Musch. M'n kop eraf
als dat Jan Musch niet is. Men veronderstelt, want
de programma's zijn finaal uitverkocht. Mevrouw
aards nog port drinkt.... „Rein Leven" mag het hoofd
wel in den zak steken als Louis de Vries sigaren rookt
wat een wereld, wat een wereld 1 Ik troost me,
met een reep onschuldige Kwatta, bij den als padvin
der opgetuigden Kelly gekocht, en verdiep me al be
spiegelend in de zoetheden van het menschelijk ge
slacht, met de Kwatta de algemeene historie intus
schen herkauwend in alle richtingen.
De tweede helft van den voetbalmach, na de pauze,
wordt door gecostumeerden uitgevoerd, en ontaardt
in een aangenaam delirium tremens. Als de goals op
zich laten wachten, neemt ten slotte Falstaff den voet
bal, waarvan toch niemand meer notitie nam, en
draagt hetm in het net, bij vergissing in dat van zijn
eigen partij, waarmede een eind wordt gemaakt aan
den geanimeerden match, die, alles moge er verder
aan ontbreken, toch een einde hebben moet.
Twee boksers zijn nu elkaar aan het aftakelen in
een, midden in het veld geïmproviseerden, ring. Ze
werken hartstochtelijk. Steeds heviger vailen ze aan.
Het slot is hun wederzijdsch, schier gelijktijdig, over
lijden, waarna ze in nette kruiwagens worden ter aar
de besteld. De deelneming is groot, doch welge
meend.
Nog worden estafetteloopen gehouden; heeren en
dames rennen als projectielen over het veld, en tref
fen doel ook, als projectielen.
Tot slot worden wij onthaald op een wedergeboor
te van Napoleon, die met een tweetal dames en een
kudde generaals in schitterende uniformen een wed
ren over hindernissen houdt. Brondgeest voorop als
Bonaparte met de vermaarde hand-in-den-boezem
Hem volgden Jo Toumiaire en Caroiien van Domme
len, en deze dames worden, wat werkelijk geen ver
wondering baren mag, achternagezeten door een
groep van wilde generaals, maarschalken, en een
handvol subaltemen, en ze kunnen mekaar niet krij
gen
Tot het elkaar-krijgen, al of niet, eenmaal genaderd,
is steeds het slot van alle vertooningen nabij, en zoo
ook hier. Het feest was ten einde. Opgetogen keer
de het publiek huiswaarts van dit eerste artisten-
sportfeest, dat, naar wij hopen, ondanks de oude
zegswijze van de eersten die de laatsten zullen we
zen, lang niet het laatste moge zijn. S.
1). Haar wagen zeg ik slechts bij wijze van spre
ken, want ik verneem, dat deze wagens waren ge
huurd; ook de paarden waren gehuurd van de Hil-
versumsche manége, en ook de huzaren waren ge
huurd of liever geleend. Van de Koningin die er
geen cent voor vraagt.
2). Ten hoon aan J. C. Schroder, die een rossigm
baard aan de kin heeft en daarom zijn tooneelcritie-
ken in „De Telegraaf" Barbarossa teekent, onder
welken naam hij vanwege die critieken door alle too-
neelspelers geëxecreërd wordt.
Mann, Mevrouw de Boer-van Rijk, Lobo-Brakensiek,
Erfmann-Sasbach waren zoo aardig op weg om er
een kapitaaltje mee bij elkaar te krijgen voor het fonds
der Tooneelkunstenaarsvereeniging.
Henry Engelen heeft den tooverstaf weder geheven.
Bazuingeschal klinkt van de hoektorens. Tooneelfi-
guren te paard rijden binnen. Pisuisse zonder lorg
net te paard als Coriolanus. Goed! Jan van Dom
melen als Richard III; ook goed, te goed voor Richard
III. Elisabeth van Engeland en Leicester. Best. Cyra
no de Bergerac behaalde triomfen met zijn machtigen
voorgevel als van ouds. Het traditioneele „neus,
neus" klonk van de staanplaatsen. „Don Quichotte"
van Morriën was bovenstebest. Wat een verwaarloos
de verweerde idealist met de verwaaide polkaharen
onder een ijzeren panhelm, door een broodmagere ai
grette bekroond. Caroiien van Dommelen als Mach-
teld van Velsen in roodfluweelen jurk, en, nu den
wilden Tally-Ho, met loshangende haren, wat een
verbijsterend succes had.
Reeds is de beurt aan de voetbalspelers. De elftal
len verschijnen in het veld. Ze dragen allen hooge
hoeden, elf zijn er in smoking, elf in rok, bloote bee-
nen gluren onder de rok uit al9 zoovele steenen des
aanstoots voor de zedelijkheidswet. Een diender, die
tevens als scheidsrechter (als Barbarossa*) op het pro
gramma vermeld) optreedt, vindt echter geen aanlei
ding tot onmiddellijk ingrijpen, en houdt zich koest.
Ook de muziek houdt zich koest. De elftallen staan
in rij. Het i9 stil, men zou, met eenigen goeden wil
een speld kunnen hooren vallen. De photografen heb
ben hun toestellen gericht, staan gereed het groote
oogenblik te vereeuwigen voor ons en voor onze kin
deren en kleinkinderen tot in het zooveelste geslacht,
Het is doodstil als in een circus, wanneer een acro
baat een doodval of ander woest waagstuk zal doen.
Ineens: hoera! hoeral Daar verschijnt de groote man,
de zéér groote man. Ons aller bewondering: Louis
Bouwmeester, de onvervalschte, de echte, de oude
oude, ja, omdat hij iets ouder dan zijn zoons is, maar
anders hij kon eerder De Jonge heeten. Hij heeft zijn
rok aangeschoten en boven zijn bruin als gepolitoerd
gelaat cilindert de hooge dop. Hij wordt met gejubel
ontvangen, maakt een potsierlijken buiging voor de
elftallen, een bal wordt hem aangereikt, hij trapt on
der luid hoezee-geroep af.
De voetbalwedstrijd welke thans een aanvang neemt
is door geen pen te beschrijven, en ik zal mij dan ook
niet afmatten met vruchtelooze pogingen daartoe.
Soms geleek het meer handbal. Dan weer rolden de
spelers zelf over het veld als voetballen, het was ui
terst vermakelijk.
Nu is de pauze aangebroken, en deze pauze was
bijna even merkwaardig, zoo niet nog merkwaardiger
dan de voorstelling zelve. Men zag de aangrijpend
ste dingen geschieden. Willem Royaards drinkt eigen
handig een glas port, roode van 35 cent; Louis de
Vries vraagt ik heb het zelf gezien een vlamme
tje aan een gewonen meneer, die naast hem staat en
van den prins geen kwaad weet. Louis Bouwmeester
loopt met zijn dochtertje, de kleine aardige Wiesje,
rond als een zorgzaam huisvader. De menschheid
vergaapt zich eraan, en niet ten onrechte. Wie had dat
ooit beleefd. Waar blijft de plaatselijke keuze als Roy-
Onze oplossers mogen deze week hun krachten be
proeven aan een tweetal probleems. Het eerste hier
van; No. 447 dus, is ons toegezonden door een lezer
van ons blad in Nederlandsch-Indië. Deze zond ons
„Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië",
waarin dit probleem voorkomt.
447.
J. J. RIETVELD Az.
lste Prijs 2 zetter tournooi.
„Brisbane Courier".
Zwart (91).
mm
wm
e d e f
Wit (9).
Mat in 2 zetten.
448.
E. E. OWEN.
Zwart (10).
l
j
abodefgh
Wit (5).
444—T e 3.
Goede oplossingen ontvingen we van de heeren:
P. J. Boom, F. Böttger en C. Visser te Alkmaar,
J. Balder Sr. te Harderwijk, mr. Ch. Enschedé te
Haarlem, J. Vijzelaar en Le Comte te 's-Gravenhage,
K. J. de Geu9 te Koedijk, J. Deuzeman te Frederiks-
oord en P. Bakker te Amsterdam.
(Wit).
In hetzelfde nummer van het „Nieuws van den Dag
van Nederlandsch-lndië", waarin het eerste van beide
511-
j
i
I
1
i
i