DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Schaakrubriek. H 11 ai H 11 ui Afü Hi _Ji B m H n Hl üf B li fü m fü H SP m üf jfü A p 1914. ZATERDAG 20 JUNI. Brieven van ©en legionair. Het artisten-sportfeest. SI §g§ SÉ* j§ §j§ m, Si jjj i 1 E iü 41 i (Nadruk Verboden). SAIGON, 28 - 4 - '14. De eerste havenplaats ln de Fransche bezitting in China! Het is te begrijpen hoe gaarne we onzen ran sel weder pakten, toen ons werd bekend gemaakt, dat we den tijd, dat het schip te Saigon zou blijven, inde kazerne der koloniale troepen zouden worden onder- gébracht. Zooals overal werd ook hier het „legioen met veel luister ontvangen: de muziek kwam er zelfs aan te pas. Na een aantal hoofdstraten te zijn door gemarcheerd, kwamen we doornat bezweet in de reus achtige kazerne aan, waar we 5 dagen zouden ver toeven. We behoefden geen dienst te verrichten; iederen morgen gingen we onder geleide van eenige onderofficieren een wandeling maken, juist zooals schooljongens. Hoe mooi de stad ook was, toch waren we bil] de maar weer te kunnen vertrekken, weer naai boord te mg te keeren, om scheep te gaan naar Haiphong. In deze plaats zouden we het schip voor goed verlaten om, deels per spoor, deels per stoomsloep, de reis naar de grenzen voort te zetten. De aankomst daar gaf weer drukte genoeg. Daar er geen legionnairs in garnizoen waren, moesten we, bij gebrek aan geld voor de koelies, zelfs onze zaken en die der officieren ontladen en dat nog wel in de brandende zon. Weer kwamen we bij de kolonialen onder dak, waar we op eenige bossen stroo gelukkig slechts een nacht behoef den door te brengen. Een ware plaag zijn de mus kieten hier. Wanneer men niet goed in een gazen kooi is ingesloten, ontwaakt men den volgenden mor gen geheel onkenbaar gestoken door dat venijnige goedje. Eenigen onzer waren bij de oogen zoo ge stoken, dat zij bijna niet zien konden. Gelukkig was het slechte voor een nacht! Den volgenden middag zouden we den trein nemen naar Vietri, de eerste garnizoensplaats waar we ka meraden zouden aantreffen. Des avonds om 7 uur kwamen we aan. Aan het station werden we door de muziek opgewacht en naar de kazerne geleid. Om vijf uur den volgenden morgen zouden we de reis per sloep voortzetten. Ook in Vietri in de kazerne waren we slecht gelogeerd. Op de kleine steentjes met den ransel als hoofdkussen en de millioenen muskieten als amusement, kwam er van slapen niet veel. Reeds voor vier uur nam ik mijn ransel op den rug en volgde de wagens, welke de bagage der officieren vervoerden naar de sloep. Nieuwsgierig was ik met welk middel van vervoer ik nu weer zou kennis maken. Hoewel ik hoorde spreken over „sloep" kon ik mij niet voorstel len daarmede verder te moeten reizen. Doch weldra kwam ik tot de ontdekking dat met dat woord sloep een geheel ander vaartuig werd bedoeld n.l. een der vaartuigen met platten bodem, welke door een rad van achteren worden voortbewogen, speciaal gebouwd en ingericht voor de vaart op ondiepe rivieren zooals de „Roode Rivier", welke we zouden opvaren met be stemming naar Euyen-quang onze nieuwe post tot nader order, 't Was een raar stelletje, dat daar aan boord over het gcheele dek neerhurkte. Een ondrage lijke hitte heerschte tusschen de twee dekken nog ver hoogd door 't stookruim, waarin 'n Anamiet groote stukken steenkool stuksloeg. De officieren en onder officieren werden op het dek geinstalleerd. We zou den immers zoo zeide men wanneer alles mee liep, des avonds reeds op de plaats onzer bestemming De kolonialen hadden eenige manden met brood door de hulp der zouw-zouw snel in. Den volgen den morgen scheen het water in de rivier iets gewas sen. Reeds om vier uur gingen we op reis, doch ook deze dag bracht ons geen geluk. Gelukkig voor ons bevond zich op een der oevers een post, welke door het legioen bezet was. Die bezetting was n.l. voorbereid op onze komst en sleepte groote korven brood en eie ren aan. Reusachtige koffiekannen werden geledigd terwijl Ieder nog een halve liter wijn werd verstrekt. Hierna namen we afscheid om zoo mogelijk voor den avond nog onzen post te bereiken. Doch het scheen of alles ons tegen moest loopen. Nog viermaal waren we genoodzaakt ons over te schepen in een praauw om de sloep te verlichten. Toen net 's avonds 6 uur was, waren we nog 14 mijlen van onzen post verwij derd en zaten weer vast op een zandbank. Op de sloep was een maaltijd voor ons gereed gemaakt doch daar de kok niet alleen niet voldoende keukengereed schap bezat doch te veel watergebruikte was dit kostje niet eetbaar. We verlieten de sloep in een prauw welke ons naar de plaats onzer bestemming zou over brengen, liever dan daar nog een nacht door te breQgen- v. d. V. de bodem schuurde over het zand. Met een schok zat ons vaartuig vastde inlandsehe matrozen namen hun peilstok ter hand en dompelden hem onder. Nog een meter water! De machine werkte met volle aa-acht achteruit en dfldelp waren we weer vrfl m zochten een andere plaats op om te passeeren. Doch steeds werd het slechter. Om 2 uur 's middags zaten we weer rondom in de zandbanken, er bleef niets an ders over dan ons uit te laden. Met een naburige prauw werden we aan wal gezet; ieder kon gaan waar hij wilde. Als teeken van verzamelen zou de sloep zich doen hooren, was gezegd Zoo stapten we dan dorp- waarts Streng verbood men ons de woningen der Anamieten te betreden, bang als men was, dat we ons zouden bedrinken aan de zouw-zouw, of de uit rijst vervaardigde jenever welke drank bij de legionnairs steeds welkom is, daar hij zeer billijk wordt verkocht n.l. voor 18 cent per liter. Doch men moet al een ijzersterke maag hebben en vast ter been zijn om een liter van dat vocht te kunnen verdragen. Na wat rondgezworven te hebben, door de dorpjes aan de boorden der rivier, waarin honderden zich baadden, zag ik eens rond naar een plaats waar iets te drinken was. Het water van de Roode Rivier is n.l. zeer ko perhoudend en daardoor zeer slecht als drinkwater. Naast een afdak, waaronder meisjes hare vruchten te koop aanboden, zag ik het bekende blauwe plankje met R. A. Dit was dus een caféhouder, die het recht had arak te verkoopen. We stapten binnen. „Bonjour, messieurs", zeide een kleine Anamietsche zwarkop die een groote sirihpruim zat te verwerken. Verwonderd keek ik naar de heilige beelden, welke overal opgehangen waren. De man scheen mijn ver wondering te bemerken. Voor 3 centen kregen we ie der 'n groote steenen kom met zouw-zouw, welker in houd in Holland beslist als 'n „dikkop" zou worden aangemerkt. Toen begaven we ons weer naar de sloep, doch van vertrekken was nog geen sprake. Nog steeds op de zelfde plaats draaide het groote rad nu eens voor-, dan weer achteruit, zonder dat hiermede echter iets werd bereikt. Koelies sprongen in het water, duwden, tilden, brachten ankers uit en eindelijk toen de zon reeds lang was ondergegaan en we reeds be gonnen te vreezen den nacht in het dorp te moeten doorbrengen, naderde de prauw, laadde ons weer in en bracht ons naar onze sloep terug, waar we het restant van de medegegeven rations opmaakten en ons daarna te slapen konden leggen. Natuurlijk had de sloep na zonsondergang alle werkzaamheden ge- staakt. Doch om te slapen is een kunst bij zulk een warmte en tusschen al die inlanders. Ik zocht een plaatsje op tusschen de bagage der officieren en vlijde mij neer op een lange kist. Naast mij sliepen twee Ana- mietische vrouwen en aan mijn voeten lag een oude TanJdneeadi te snurken. Toch sliep ik misschien Gegeven te Amsterdam door tooneelspeelsters en -spelers ten voordeele van het. ondersteu- ningstonds der tooneeikunstenaarsvereeniging. Zondag 14 Juni, half twee, mooi weer. Wat zeg ik? Ontzagwekkend weer. De wereld werd door ue zon gestootd, gebraden, gezoden, gepiept. Het Sport-Stadion zag er kranig uit. Te allen kant wapperden vlaggen, vlaggen aller natiën, van de wal len. Het gebouw was gelijk een reusachtig gepavoi- seerd vaartuig op de groene wijde vlakte der weiden als een zee. Door de breede toegangen stroomt het volk reeds naar binnen, aldoor aanstuwend, de deuren en poorten door, de ruimten vullend. Het is als een luchtballon, waar het gas wordt ingelaten. Wanneer er zoo om en de bij 18000 menschen binnen zijn, houdt de toevloed op. Ia afwachting zit nu dat stel menschen bijeenen, en laat zich inmiddels door de zon roosteren, langzaam maar zeker. De aanblik der tribunes rondom is ge weldig. Het zijn als zoovele, hellende wanden met menschengezichten bekleed, en daar tusschendoor is een gewemel van kleuren in het felle daglicht. Het Stadion is als een wijde, niet diepe put, waarvan het groene gladde voetbalveld de bodem is. Op dien groenen bodem ziet men een aantal photograïen en kino-photografen heen en weer scharrelen, zich op stellen, richten, en passen en meten, waarmede, naar het klassieke woord, de meeste tijd wordt versleten. Ten twee uur komt een lange heer het groene veld betreden. Hij draagt een muisgrijs jacquet en een roode roos op de borst. Zijn cilinderhoed glimt als een aluminium pan. Zijn schoenen zijn pas gepoetst, zijn pantalon zoo keurig uitgeperst, dat men zich met de vouwen in de handen snijden kan. Hier en daar men bij zijn aanblik een ontijdig gejuich aan. Hij heft den wandelstok omhoog, en alom klinkt muziek. Ver dekte orkesten, die slechts op dit sein gewacht heb ben, barsten zoo onstuimig in ouvertures uit, alsof ze zich intusschen slechts noode bedwongen hebben. Doch al spoedig blijkt dit musiceeren niet voldoende; althans een tweede maal wordt de stok geheven, en van de omgangen der torens beginnen individuen op bazuinen te blazen. Het groote hek van het veld gaat open, en onder het alziend oog der Causera's komt een schitterende stoet Romeinen naar binnen. Zij wan delen het mulle zand op, dat rond het voetbalveld, en langs de tribunes ligt. Ze zijn netjes in de bullen. Soldaten, priesters, priesteressen, senatoren, klerken bij de belasting, buitgemaakte vrouwen, slaven en mi nimumlijders, ze wedijveren in kleurigheid en schitte ring, en hun machtige voetentred paart zich aan dien der rossen, die onder den man, of aangespannen, voor zegewagens in den stoet gaan. Een viertal schimmels trekt een witte kar, waarop Cesar Brondgeest zijn snuivend vierspan ment; in een tweede vigo, groen van kleur, en met twee brume paarden bespannen, staat Caroiien van Dommelen in een prachtigen groe nen mantel met een rooden pruik, zoo hoog als een toren op het temperamentvol hoofd; in den derden wagen, een blauwen, staat Jo Toumiaire, en heeft haar tweespan straf in de hand. De menschen juichen bij den ommegang der fraaie groep, en dit juichen verkeert in gebalk van geestdrift, wanneer het voetvolk door den uitgang zich uit de voeten makend, zijnen naam eer aandoet, en de ruiters en zegekarren er den draf inzetten. Dan verzwinden ook de ruiters, en de drie karren beginnen een dollen ren in het rond; Brondgeest staat met toegeknepen mond achter zijn kolderige beestjes en heeft als oud-huzarenofficier ze, om zoo te zeggen, aan een touwtje. Caro van Dom melen ontbloot haar hartstochtelijk temperament. Ze hangt in de duizelingwekkende vaart voorover in haar wagen.*) Haar groene mantel fonkelt, haar roode. haardos lijkt vlammen te schieten. Met een vloed van Latijnsche kreten zet ze haar beestjes aan. Als ze langs de artisten-tribune rijdt, werpt men bloemen naar haar, gelukkig zonder potten, en elders jubelt men haar weer toe: Caroiien van Dommelen. Wat sta je daar te schommelen, Flink met de zwiep er op trommelen, Caroiien van Dommelen, (bis). Van deze tekst ben ik niet heel zeker, maar de wijs was onge veer zoo; de woorden reconstrueer ik naar beste we ten. Jo Toumiaire in de kar achter haar maakt door haar kalmte veel minder indruk op het geacht pu bliek, dat van temperament houdt, en liefst van zoo veel mogelijk voor zoo laag mogelijken prijs. Dit nummer had een razend succes, en wei-ver diend. Doch er is nauwelijks tijd om de deelnemers te zien weggaan, want een drietal als teedere jongejuffrouwen verkleede, groote kerels houdt een hoepel-wedstrijd midden op het veld. Ze dragen snoezige neteldoek- sche jurkjes en dotje9 van hoedjes, de vierkante bee- nen zijn omgeven door keurige kousjes, en ze loopen achter de hoepeltjes als bezeten nuffen. Eén wint het, maar ze zien er alle drie precies eender uit, en nie mand weet hoe de overwinnaar heet, behalve hijzelf natuurlijk. Midden in het veld heeft een omvangrijk muziek corps post gevat, en speelt er lekkertjes op los. Hein Harms fietst het veld op. Achter hem peddelen de gecosiumeerde deelnemers en deelneemsters aan den tictswedstrijd. Ik signaleer een Gitana, die te veel op Julia Cuypers lijkt om een ander te zijn ik zie Louis Bouwmeester Jr. op een nieuwe kar; die (Bouwmees ter dan) is aangewezen om de renners te troosten, die uitvallen. Hij speelt, zoo te zeggen, voor poedelprijs. De stoet is levendig als geen andere sinds het begin onzer tijdrekening wellicht. Daar rijdt het genoeg lijke stel het veld rond. Carmen rijdt naast een dien der; zij zal dus eindelijk na een eeuw van stoutighe den naar het bureau worden gebracht, waar geween is en knarsinge der tanden; een harlekijn trapt naast een Zeeuwsche boerin, een pierrot vangt met zijn wij de jas zeer veel wind, waaruit men ziet, dat de hooge boomen daarvan dan toch niet het monopolie hebben, een Friezin met een gouden hoofd werpt haar goeden naam weg in gezelschap van een cowboy, die met zijn schapenvachten omkleede prairie-beenen het waar schuwend woord, van den wolf in schaapskleederen gehuld^ in herinnering roept; clowns en acrobaten, harlekijns en Colombines trappen op de blikkerende rijwielen naast elkaar. En steeds sneller wordt het tempo, en er vallen verscheidenen af; gedisqualifi ceerd liggen ze naast of onder hun fiets van de door stane vermoeienissen uit te blazen. Ten slotte wist Van Gasteren de lauweren der overwinning te beha len. Moge hij er op rusten, al is het maar eventjes, want hij zal knapje vermoeid zijn geweest. Wij mogen op dit feest, waar menigeen den gebra den haan uithing, niet zwijgen van een, vermoedelijk ongebraden, ja, waarschijnlijk zelfs een kartonnen, reusachtigen haan, met een formid-ibelen ooievaar, op rose menschenbeenen over het terrein stappend en zich divertiseerend tot groot genoegen van het pu bliek. dat bij elke nieuwe dwaasheid van deze vogels in gelach uitbrak. Een derde persoon, een wonder lijke verschijning, voltooide de leutigheid. Het was een kerel van hout en bekleedsel, en zóó lang dat men hem heel wel voor de incarnatie van 21 Juni had kun nen houden, in welk geval hij echter juist een week te vroeg ten tooneele verschenen was. De persoon, die zich in deze overmatig lange persoonlijkheid bevond, had een zeer aardige manier om zijn lange bovenge deelte voor het publiek te laten buigen, waardoor dan telkens de groote kartonnen kop afviel, wat vermoede lijk zooveel zeggen wou als „mensch, wat een druk te; ik raak er mijn hoofd bij kwijt". Dankbaar ap plaus weerklonk na eiken nieuwen mop van dezen leuksten aller leuksten. De lach is niet van de lucht. De gezelligheid komt erin. Het publiek gaat zich wat roeren. Versnaperin gen worden ontbloot en verorberd. Bier, thee, koffie en geestrijke dranken circuleeren. Het gepraat, ge vraag, gefluister tusschen geburen is algemeen, men gist, men vraagt, men veronderstelt. Is die daar Het ty Beck niet? Daar loopt Jan Musch. M'n kop eraf als dat Jan Musch niet is. Men veronderstelt, want de programma's zijn finaal uitverkocht. Mevrouw aards nog port drinkt.... „Rein Leven" mag het hoofd wel in den zak steken als Louis de Vries sigaren rookt wat een wereld, wat een wereld 1 Ik troost me, met een reep onschuldige Kwatta, bij den als padvin der opgetuigden Kelly gekocht, en verdiep me al be spiegelend in de zoetheden van het menschelijk ge slacht, met de Kwatta de algemeene historie intus schen herkauwend in alle richtingen. De tweede helft van den voetbalmach, na de pauze, wordt door gecostumeerden uitgevoerd, en ontaardt in een aangenaam delirium tremens. Als de goals op zich laten wachten, neemt ten slotte Falstaff den voet bal, waarvan toch niemand meer notitie nam, en draagt hetm in het net, bij vergissing in dat van zijn eigen partij, waarmede een eind wordt gemaakt aan den geanimeerden match, die, alles moge er verder aan ontbreken, toch een einde hebben moet. Twee boksers zijn nu elkaar aan het aftakelen in een, midden in het veld geïmproviseerden, ring. Ze werken hartstochtelijk. Steeds heviger vailen ze aan. Het slot is hun wederzijdsch, schier gelijktijdig, over lijden, waarna ze in nette kruiwagens worden ter aar de besteld. De deelneming is groot, doch welge meend. Nog worden estafetteloopen gehouden; heeren en dames rennen als projectielen over het veld, en tref fen doel ook, als projectielen. Tot slot worden wij onthaald op een wedergeboor te van Napoleon, die met een tweetal dames en een kudde generaals in schitterende uniformen een wed ren over hindernissen houdt. Brondgeest voorop als Bonaparte met de vermaarde hand-in-den-boezem Hem volgden Jo Toumiaire en Caroiien van Domme len, en deze dames worden, wat werkelijk geen ver wondering baren mag, achternagezeten door een groep van wilde generaals, maarschalken, en een handvol subaltemen, en ze kunnen mekaar niet krij gen Tot het elkaar-krijgen, al of niet, eenmaal genaderd, is steeds het slot van alle vertooningen nabij, en zoo ook hier. Het feest was ten einde. Opgetogen keer de het publiek huiswaarts van dit eerste artisten- sportfeest, dat, naar wij hopen, ondanks de oude zegswijze van de eersten die de laatsten zullen we zen, lang niet het laatste moge zijn. S. 1). Haar wagen zeg ik slechts bij wijze van spre ken, want ik verneem, dat deze wagens waren ge huurd; ook de paarden waren gehuurd van de Hil- versumsche manége, en ook de huzaren waren ge huurd of liever geleend. Van de Koningin die er geen cent voor vraagt. 2). Ten hoon aan J. C. Schroder, die een rossigm baard aan de kin heeft en daarom zijn tooneelcritie- ken in „De Telegraaf" Barbarossa teekent, onder welken naam hij vanwege die critieken door alle too- neelspelers geëxecreërd wordt. Mann, Mevrouw de Boer-van Rijk, Lobo-Brakensiek, Erfmann-Sasbach waren zoo aardig op weg om er een kapitaaltje mee bij elkaar te krijgen voor het fonds der Tooneelkunstenaarsvereeniging. Henry Engelen heeft den tooverstaf weder geheven. Bazuingeschal klinkt van de hoektorens. Tooneelfi- guren te paard rijden binnen. Pisuisse zonder lorg net te paard als Coriolanus. Goed! Jan van Dom melen als Richard III; ook goed, te goed voor Richard III. Elisabeth van Engeland en Leicester. Best. Cyra no de Bergerac behaalde triomfen met zijn machtigen voorgevel als van ouds. Het traditioneele „neus, neus" klonk van de staanplaatsen. „Don Quichotte" van Morriën was bovenstebest. Wat een verwaarloos de verweerde idealist met de verwaaide polkaharen onder een ijzeren panhelm, door een broodmagere ai grette bekroond. Caroiien van Dommelen als Mach- teld van Velsen in roodfluweelen jurk, en, nu den wilden Tally-Ho, met loshangende haren, wat een verbijsterend succes had. Reeds is de beurt aan de voetbalspelers. De elftal len verschijnen in het veld. Ze dragen allen hooge hoeden, elf zijn er in smoking, elf in rok, bloote bee- nen gluren onder de rok uit al9 zoovele steenen des aanstoots voor de zedelijkheidswet. Een diender, die tevens als scheidsrechter (als Barbarossa*) op het pro gramma vermeld) optreedt, vindt echter geen aanlei ding tot onmiddellijk ingrijpen, en houdt zich koest. Ook de muziek houdt zich koest. De elftallen staan in rij. Het i9 stil, men zou, met eenigen goeden wil een speld kunnen hooren vallen. De photografen heb ben hun toestellen gericht, staan gereed het groote oogenblik te vereeuwigen voor ons en voor onze kin deren en kleinkinderen tot in het zooveelste geslacht, Het is doodstil als in een circus, wanneer een acro baat een doodval of ander woest waagstuk zal doen. Ineens: hoera! hoeral Daar verschijnt de groote man, de zéér groote man. Ons aller bewondering: Louis Bouwmeester, de onvervalschte, de echte, de oude oude, ja, omdat hij iets ouder dan zijn zoons is, maar anders hij kon eerder De Jonge heeten. Hij heeft zijn rok aangeschoten en boven zijn bruin als gepolitoerd gelaat cilindert de hooge dop. Hij wordt met gejubel ontvangen, maakt een potsierlijken buiging voor de elftallen, een bal wordt hem aangereikt, hij trapt on der luid hoezee-geroep af. De voetbalwedstrijd welke thans een aanvang neemt is door geen pen te beschrijven, en ik zal mij dan ook niet afmatten met vruchtelooze pogingen daartoe. Soms geleek het meer handbal. Dan weer rolden de spelers zelf over het veld als voetballen, het was ui terst vermakelijk. Nu is de pauze aangebroken, en deze pauze was bijna even merkwaardig, zoo niet nog merkwaardiger dan de voorstelling zelve. Men zag de aangrijpend ste dingen geschieden. Willem Royaards drinkt eigen handig een glas port, roode van 35 cent; Louis de Vries vraagt ik heb het zelf gezien een vlamme tje aan een gewonen meneer, die naast hem staat en van den prins geen kwaad weet. Louis Bouwmeester loopt met zijn dochtertje, de kleine aardige Wiesje, rond als een zorgzaam huisvader. De menschheid vergaapt zich eraan, en niet ten onrechte. Wie had dat ooit beleefd. Waar blijft de plaatselijke keuze als Roy- Onze oplossers mogen deze week hun krachten be proeven aan een tweetal probleems. Het eerste hier van; No. 447 dus, is ons toegezonden door een lezer van ons blad in Nederlandsch-Indië. Deze zond ons „Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië", waarin dit probleem voorkomt. 447. J. J. RIETVELD Az. lste Prijs 2 zetter tournooi. „Brisbane Courier". Zwart (91). mm wm e d e f Wit (9). Mat in 2 zetten. 448. E. E. OWEN. Zwart (10). l j abodefgh Wit (5). 444—T e 3. Goede oplossingen ontvingen we van de heeren: P. J. Boom, F. Böttger en C. Visser te Alkmaar, J. Balder Sr. te Harderwijk, mr. Ch. Enschedé te Haarlem, J. Vijzelaar en Le Comte te 's-Gravenhage, K. J. de Geu9 te Koedijk, J. Deuzeman te Frederiks- oord en P. Bakker te Amsterdam. (Wit). In hetzelfde nummer van het „Nieuws van den Dag van Nederlandsch-lndië", waarin het eerste van beide 511- j i I 1 i i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1914 | | pagina 5