DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Brieven van een Legionair.
Verbloeide Uoop.
No. 156
Honderd en zestiende jaargang.
1914
ZATERDAG
4 JULI.
FEUILLETON.
De Fransche Hoeve.
Leze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,—
\f zonderlij ke nummers 3 Cents
Telefoon nummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
NAAR TONKIBT.
ONYEN QUANO.
Als haringen op elkaar gepakt hurkten we onder
het afdak der prauw, welke ons 14 mijlen zou vervoe
ren. Boven onze hoofden trippelden de beenen der
inlanders; die met lange bamboes de prauw voort
stuwden. Aan muskieten ontbrak het niet. Onze ka
pitein die met vrouw en kind de reis medemaakte zat
-veneens in dit moderne vaartuig, sliep echter weldra
in onder den invloed van 'n goed gemaakte „Per
nod," een drank die, overal waar de Fransche vlag te
zien is, is te verkrijgen. Het kwaad dat de jenever in
1 loiland aanricht is nog niets vergeleken bi] de ellen
de, welke die absinth veroorzaakt.
Vier uren duurde deze tocht. Hij werd bijna on
houdbaar gemaakt door de ongemakkelijke wijze van
zitten dicht tegen elkander gedrongen in zoo'n warme
ruimte, waarin bovendien nog duizenden muskieten
den insluimerende telkens tot de werkelijkheid terug
riepen. Wanneer we slechts een lichtje zagen sche
meren langs den oever, rekten zich alle halzen. Van
een kamp of barakken was evenwel niets te zien en
rusteloos trippelden boven onze hoofden de voeten der
voortstuwers. De prauw met de bagage, welke we
eerst ver voor waren, was nu voor ons; in de duister
nis konden we slechts het plonzen hooren der bam
boes. Eensklaps schreeuwde een sergeant die voorop
zat:
„Attention 1"
Een zwarte massa dook voor ons op, een gekraak
van bamboe volgde en verschrikt sprongen allen op.
Bijna kantelde de prauw. Het gevaar was evenwel
niet groot; de steven van onze prauw was in de bam
boe-roef van de bagage-prauw terecht gekomen en was
er natuurlijk doorgegaan. Het ongeval kwam door
dat dit vaartuig onbeweegbaar vast zat op een zand
bank. De inlanders waren in de rivier gesprongen
en duwden thans uit alle macht hun vaartuig achter
uit. Ook wij zaten nagenoeg droog. Met verwonde
ring zag ik, hoe een overboord stappende nog niet tot
de knieën nat werd en dat midden in de „roode ri
vier" 1
We waren blij, toen we eindelijk lantaarns zagen;
ditmaal was het geen gezichtsbedrog. Van den oever
werd iets geroepen, de roeiers antwoordden; we na
derden den oever en verheugd sprongen velen onzer
zelfs in 't water, niet kunnende wachten tot de prauw
den wal bereikt had. Ieder oogenblik meenden we het
welkomstlied van het legioen te hooren.
Tiens, voilé du boudin
Voilé du boudin,
Voilé du boudin.
Pour les Alsaciens, les Suisses et les Lorrains
Pour les Beiges il n'y en a plus enz.
De hoornblazers pijpers en tamboers noemt men in
het Fransche leger „la clique." Ze defileerden in de
Ïas, een leven makende, dat hooren en zien verging.
)e legionnairs hielden juist van dat levenmaken.
Geen troep die op colonne is vergeet, hoe zwaar ook
beladen, zijn trom of hoorn, en wanneer velen ver
moeid van den langen marsch, den moed schijnen te
laten zinken, dan neemt de pijper zijn fluit, en de
clique laai haar muziek hooren, bestaande uit wijs
jes die overgenomen zijn van de Franschen afgewis
seld door wat ieder uit zijn eigen land als herinne
ring mede brengt. Hoort, de Elzassers: Vous n'au-
rez pas 1' Alsace et la Lorraine Et malgré vous
etc. Toch zijn ze allen wel degelijk Duitschers! Het
is een welbekende wijs, doch de woorden begrijpen
sommigen niet eens. Ook vele Duitschers, aie er
geen woord van begrijpen zingen het soms, tot groot
genoegen van de Fransche officieren.
Roman naar het Duitsch,
van
LUISE WESTKIRCH.
8) o
„Waarom zeg je „Fransche hoeve", vadertje?"
„De Brinkmeier's hoeve heet in het heele veen
de „Fransche hoeve". Maar de Brinkmeier's willen
dien naam niet hooren. Er moet daar in den F ram.
schen tijd iets gebeurd zijn, dat niet pluis is."
„Er gebeuren altijd dingen,, die niet in den haak
zijn op de „Fransche hoeve", bromde Pieter Cluss-
maiin, die weer op de bank onder het raam zat. „Je
behoeft heelemaal niet tot Napoleon en zijn tijd terug
te gaan. Daarom rust er ook een vloek op de familie.
Of heb je ooit bij een ander beleefd dat telkens de
oudste zoon gebrekkig is, als straf van God?"
„Zwijg toch, Clussmann!"
Maar Clussmann was in zijn element. Hij telde op
zijn vingers al de kleine zieke Brinkmeier's op. „En
hoe is dat met Hinnerk Brinkmeier zijn oudste ge
weest? Niemand heeft hem ooit te zien gekregen. En
toen wij met de begrafenis op hun hoeve kwamen, was
de kleine kist al toegespijkerd, en Alheid Brinkmeier,
die aan haar kinderen hangt als een klokhen, stond
daarvoor niet een kalkwit gezicht, doch laat geen tra
nen vallen en zegt: „Buurman, 't is goed, zooals het
is."
Anne roerde ijverig in de pan met gort. Zij mocht
niet gaarne zulke treurige dingen hooren. En haastig
keerde zij nu haar rond, vroolijk gezicht onder de
krullende haarlokjes naar de mannen toe.
„Het eten is klaar. Kom nu, Pieter Clussmann met
je kinders en dat het jullie mag smaken."
De muziek is alles in het legioen. Komt maar eens
in Saïda en hoort daar het strijkorchest van het legi
oen. In een zaal van de officieren-societeit hoorde ik
drie avonden de uitvoering van muziek van Beetho
ven. Nooit hoorde ik betere muziek. De toehoorders
in en huiten de zaal, onder wie vele journalisten,
luisterden in ademlooze stilte. Zou men het geloo-
ven, dat die muziek wordt gemaakt door menschen,
die in het heetst van het gevecht zich met een wild
geschreeuw op den vijand werpen? De eerste violon
cel, een Belg, gewezen dansmeester, scheen geheel in
het spel op te gaan. Nog dikwijls zag ik later dien
kunstenaar. Was hij leelijk? Of mooi? Eigenlijk alle
twee; een echte dronkaard, waarop de kapelmeester
goed moest letten tijdens de uitvoering, dat hij niet
te veel dronk en daardoor de uitvoering in de war
stuurde.
De oogten van de tweede viool, een echte „baard
man" gewapend met een lorgnet, schoten vlammen
wanneer zijn beurt kwam. Ik zie nog die saamge-
perste lippen, welke de noten als het ware medepre
velden. Een vroeger gevierd componist is de leider
van dit orchest.
Onder de 125 medespelenden zijn minstens 30 ar-
tisten van alle nationaliteiten en zelfs van verschil
lende vakkennis. Mijn kort verblijf in Saïda stelde
mij niet in staat de eerste viool te hooren: hij zat in
de cel, wegens dronkenschap; men zeide, dat hij alle
anderen in drinken overtrof. De muziek is werkelijk
alles voor het regiment legionairs; weinigen ken
nen echter haar waarde. Toch las ik eens dat Saint
Saëns gehaast als hij steeds was eens een se
conde halt hield op een der boulevards van Oran en
luisterend prevelde „La légion Etrangère son or
chestra en hij vervolgde zijn weg, waaruit toch
blijkt, dat hij die muziek niet kon vergeten.
Doch ik dwaal af. Dien avond dat we aankwamen
zouden we niet verwelkomd worden. Alles scheen te
slapen. Op goed geluk af volgden wij den weg,
waar de meeste lantaarns brandden, zagen weldra
het hooge ijzeren hek waarachter de twee verdiepin
gen hooge kazernes; daar moesten we wezen. Slaap
dronken maakte een wachthebbende de poort open.
De haastig toegeschoten wacht naderde in looppas,
de hoornblazer blies om den sergeant van de week,
die weldra verscheen, ons in groepen indeelde en toen
ging het kazernewaarts. Er werden op iedere kamer
eenigen ondergebracht, en daarna werd ons een koud
maal voorgezet, gelukkig met wijn, die we wel hadden
verdiend dien dag.
Daarna legden we ons ter ruste. We hadden het
weer vreeselijk te verduren van muskieten. Daar onze
bedden toebehoorden aan soldaten die in het hospi
taal of de gevangenis werden „verpleegd" waren
hun „klambous" natuurlijk ook op de rustkamer be
zorgd. Den volgenden morgen had ik dan ook een
gezwollen oog en neus.
We werden weder tezamen getrommeld. We zou
den worden ingedeeld in onze compagne waar we
den dienst voortaan hadden te vervullen. Hoewel ik
ordonnance was van een commandant der 8e comp.
zond men mij naar de 7e met het gevolg dat ik reeds
na den middag weder kon verhuizen naar de 8e.
Bij het eerste middagmaal stond ik vreemd te kij
ken, toen de inlandsche bedienden 8 en meer gerech
ten aansleepten. Ook merkte ik dat we onze kleeren
niet zelf behoefden te wasschen, doch slechte 4 cent
per 5 dagen hoefden te betalen, om alles gewasschen
en gestreken weer terug te krijgen; dat was een ver
schil met Marokko, niet waar? Doch de soldaat
moet verpleegd worden hier. Dat blijkt dunkt mij,
voldoende uit de volgende cijfers. Er zijn vertrokken
3 officieren en 150 man voor Tonkin in Juni 1913,
3 officieren den lsten Juli 1913, 7 officieren en 950
HL
Het waren vermoeiende weken voor de veenboeren.
Aardappelen en rapen rooien in den zwaren grond.
En die het hooi niet hadden binnen gekregen of bij
wie het niet weggedreven was, die moesten het nu
omkeeren en drogen. En steeds viel de regen weer
in stroomen neer, want het weer was nu veranderd.
Maar een feestdag onderbrak het werken en sloven.
Schletten's dochter wilde voor het begin van den rog-
geoogst bruiloft houden. Bijna alle Spreckholmer ko
lonisten waren genoodigd en vele uit Stellichte, de
geboorteplaats», van den bruidegom. De Schletten's
gaven een schitterend bruiloftsmaal. Trouwplechtig
heid en feestmaal op Zondag en Zaterdagavond te vo
ren ook nog kransen vlechten. Zij hadden het geld
er voor. Alheid Brinkmeier als derde buurvrouw,
bakte ijverig boterkoeken bij de koffie en de burge
meester, die, waar het er op aankwam, zich royaal
toonde, had de bruid een regulateur uit Bremen ca
deau gedaan. Onderwijl hadden er geheimzinnige be
zoeken plaats van Alheid Brinkmeier bij Meike Schlet-
ten en van Meike Schletten bij Alheid Brinkmeier. En-
no kon wel nagaan, waarover de vrouwen 't hadden.
Van de bruiloft komt een bruiloft. Ditmaal was hij
aan de beurt.
Hij had de woorden zijner moeder langzaam, zoo
als zijn aard was, overwogen zonder dat wonderlijke
prikkelen en tintelen in zijn bloed dat op dien lente
morgen in het geurige hooi zijn gedachten verwarde.
Dat prikkelen en tintelen was over, sinds hij wist, dat
de zwarte oogen, die hij niet laten kon nog altijd voor
zich te zien, aan een dwaas mandenmakerskind be
hoorden. Bedachtzaam en nuchter overwoog hij het
voor hem beraamde huwelijk als een ernstig en voor
zijn leven beslissend iets. Hij maakte des Zondags
morgens bij het gaan naar de kerk te Grasdorf een
omweg over Stellichte, om langs de hoeve te komen
waarop de ouderlooze erfdochter eenzaam woonde.
man voor Tonkin den lsten September .1913, 9 offi
cieren en 240 man den lOden September 1913 en we
der moesten 500 man en 3 officieren ingescheept wor
den den lsten Januari 1914. Dat is samen voor de
2 eenige regimenten 1840 man en 25 officieren in 6
maanden. Hoeveel komen er daarvan terug?
Eet legionnairs, nooit kunnen we zooveel eten als
onze Fransche koloniën verslinden 1
v. d. V.
door
JEANNE REYNEKE VAN STUWE.
(Nadruk verboden.)
Hoe allerliefst zag Kitty er uit in haar tangorood
jacquette met witzijden vest op een witten rok, en met
haar Liberty-hoed van zijden stroo, met soupelen ba-
retbol en geplisseerden binnenrand van tango-roode
zijzoo jong en frisch, dacht Anna, met een bitter
gevoel van onvoldaanheid over haar eigen dwazen in
val, om zich in haar eenvoudigen donkerblauwen tail
leur te kleeden, met het simpele, rond om het hoofd
sluitende hoedje van beige stroo.... Toen Kitty zoo
straks beneden kwam in haar zonnig, zomersch toilet
je, in de serre, waar bij met Hans, haar verloofde,
wachtte, had zij wel dadelijk den verrasten, bewonde-
renden blik van Hans op haar nichtje gericht gezien,
en aanstonds had zij, wat te vinnig, gezegd:
M'n hemel, Kitty, je hebt je aangekleed, alsof we
naar 'n tuinpartij gingen, in plaats van naar die ge
wone bloemen-tentoonstelling.
Met verschrikte oogen keek Kitty dadelijk naar
Hans, alsof diens oordeel hier het beslissende was,
en Hans had, natuurlijk! omdat hoffelijkheid nu een
maal in zijn natuur lag, gezegd:
Kitty zal er 'n bloem te méér zijn. En Kitty da
delijk weer jolig:
'n Mooi compliment, 't Is immers 'n tentoon
stelling van in 't wild groeiende planten?
Zoo, en zijn die soms niet mooi? niet veel
mooier zelfs dan de gekweekte?
Hè, Hans, ga daar toch niet op door, op die
flauwiteit, was Anna driftig uitgevallen, zoodat Hans,
niet gewend aan haar ongehumeurdheid, haar ver
baasd aanzag, en zij weer verplicht was ter vergoelij
king te zeggen:
't Rijtuig wacht al zoo lang.
Zij kon er niets aan doen, zij voelde zich zoo ge
prikkeld en verdrietig in de laatste dagen; zij had zich
zoo lang goed-gehouden als zij kon, maar zij was nu
soms niet langer in staat, de onrust, die haar kwelde,
te verbergen. Het was begonnen, zoodra Kitty logee-
ren kwam, nu zes weken geleden; dienzelfden avond
had hij iets gezegd, waardoor haar argwaan en vrees
was ontwaakt; zij zaten te zamen, terwijl Kitty bij de
piano allerlei wijsjes uit de nieuwste operetten zong,
en Hans keek onophoudelijk naar het mooie meisje,
totdat hij eindelijk zei.
Wat lijkt Kitty op jou
Als hij gezegd had: wat lijk jij op Kitty, dan had
zij dit opgevat, alsof hij ermee wilde zeggen: jij bent
even mooi als zij. Nu hoorde zij er twee dingen in:
ten eerste verbazing, en ten tweede een soort van ver
ontschuldiging voor zijn ingespannen staren naar
Kitty
Toen zij hem dit zeizij durfde toen nog vrijuit
met hem over dergelijke kwesties sprekenhad hij
gelachen: ach, jij, met je subtiliteiten altijden zij
had verder gezwegen.
En aldoor later had zij gezwegen. Het stil verdra
gen. als Hans Kitty en niet héér voor een spelletje ten-
Het was een mooie hoeve. Enno vond niets op de
keuze zijner ouders aan te merken. Alleen voelde hij
een pijnlijke beklemdheid die steeds toenam naarmate
de dag van het kransenvlechten naderde. Want wat
zeg je tegen een meisje als je om haar vrijt?
Hij dacht over die moeilijke vraag na onder 't roo-
ken van zijn pijp, op de Kanaalbrug den avond voor
het kransenvlechten, terwijl de zon gloedrood in het
Westen onderging en de nevelen blauwachtig wit uit
de weilanden opstegen.
Een hoog opgeschoten, blond jongmensch kwam nu
op de dorpsstraat aanstappen. Enno's somber gezicht
klaarde plotseling op.
„Frits! Frits Overdiek! Ben jij het? Wel, je komt
als geroepen."
Frits Overdiek was de zoon van den schoolmeester
van Spreckholm, twee jaren jonger dan Enno en zijn
liefste kameraad. Zij hadden als kleine jongens te
zamen hun klompen in het kanaal laten drijven, had
den, toen zij grooter werden, samen palingen gevan
gen en in 't geheim hazen en korhoenders in het veen
geschoten. Het deed ook hun vriendschap geen af
breuk, dat Frits naar een school te Bremen ging en
zich daarna op de kweekschool te Bederkesa voor het
schoolmeesterexamen bekwaamde.
„Hoe kom je vandaag al in Spreckholm, Frits?"
,-,Vlugheid is geen hekserij. Ik heb twee dagen vóór
dat de groote vacantie begon verlof gekregen. Vader
heeft er om gevraagd, 'k Kreeg om elf uur vrijaf en
om kwart over elf zat ik in den trein, 'k Heb sinds ik
hier ben aardappelen gerooid. Jongen, wat wa9 dat
een genot om eens weer in de frissdie Spreckholmer
lucht je ledematen te bewegen! Na al dat blokken in
die oude boeken!"
Enno was bij dit weerzien op een gedachte geko
men, had een inval gekregen. „Je bent altijd een vin
dingrijk mensch geweest", zei hij haastig. „En nu heb
je nog drie jaren in de boeken gestudeerd. Vertel mij
eens Frits wat zeg je tegen een meisje dat je ten
huwelijk wilt vragen?'
nis uitnoodigde, als Hans het éérst een roos voor Kit
ty plukte.... als Hans aan Kitty en niet aan héar een
studentengrap vertelde. Zij suste zich met de gedach
te, dat Hans Kitty onmiddellijk als een „nichtje" was
gaan behandelen, en dat, a 1 s er een dieper gevoel
voor Kitty in hem was opgeweld, hij juist wel zou
trachten het te verhelen. Maar haar angst nam toe
naarmate de dagen verliepen. Er was een vertrouwe
lijkheid tusschen Hans en Kitty ontstaan, als tusschen
twee menschen, die elkaar volkomen begrijpen, omdat
hun temperamenten elkander aanvullen, en in droef
heid had zij zichzelve bekend: Hans werd verliefd op
een soort gezicht, op een soort natuur als de mijne....
maar de eigenlijk-voor-hem-geschikte is niet ik, het
is KittyKitty.... d i e 1 ij k t o p m ij.
Haar eenige hoop, waaraan zij zich nog vasthield
als aan een laatsten troost, was, dat Kitty weder ver
trekken zou, vóór Hans en zij hun neiging voor el
kander hadden ontdekt. Dan kon alles nog wel weer
goed wordenmisschien.
Maar het gevaar dreigde iederen dag, aldoor, als de
twee samen spraken en lachten, en zich zoo onbewust
gelukkig in eikaars gezelschap voelden. En mogelijk
verergerde zij den toestand zelf door haar zich terug
trekken, haar dikwijls stugge onvriendelijkheid.
Maar zij kon niet anders doen dan zij deed. Onwil
lekeurig maakte zij zich stugger en onvriendelijker
dan zij in werkelijkheid was. Zij verweet het zich, en
huilde er van, als zij alleen was op haar kamer, maar
zich veranderen kan zij niet. Nu weer was die uit
gang naar den Dierentuin, waar een tentoonstelling
van in en om den Haag groeiende planten werd ge
houden, haar een zóó sterke kwelling, dat het haar
onmogelijk was met Hans en Kitty mede te schertsen;
zij liet duidelijk haar onwil blijken, maar de anderen
bespeurden haar ontstemming ternauwernood, die
amuseerden zich best zonder haar....
Het was een voorstel van Hans geweest, terwille
van Kitty, om de tentoonstelling te bezoeken. Kitty
was een hartstochtelijke bloemenliefhebster, ook als
lid verbonden aan een natuurhistorische vereeniging,
en zij zou het dus zeker interessant vinden een zoo
merkwaardige collectie planten bijeen te zien. Kitty
had vroolijk toegestemd, en een vriendelijke vraag, of
zij het ook niet prettig vond, aan héér gedaan. Maar
bits had zij geantwoord wel mee te willen gaan, als
het Kitty zooveel pleizier deed, maar dat zij er voor
zichzelf niets om gaf, niets, zij had nooit van plant
kunde gehouden; op school waren die saaie, droge
uren haar een gruwel, wat konden die „vergroudbla-
dige bloemkronen" en „eenzaadlobbigen", of „twee-
zaadlobbigen" haar schelen
Hans, in een plotseling opgekomen enthousiasme,
kon zich „zooiets niet begrijpen", en scherp had zij
willen zeggen, nooit iets van zijn liefde voor botani-
seeren te hebben gemerkt, maar gelukkig hield zij
zich nog bijtijds in.
In het rijtuig maakte Hans weer gekheid met Kitty
over haar witten parasol, waarop groote vlinders van
zwarte en witte chenille waren bevestigd; hij vond er
aanleiding in, om zijn vleierij van straks nog wat ver
der door te trekken, en te spreken van „vlinders, die
zweefden boven een bloem.... en Anna trachtte er om
te lachen, en iets van een „goede vergelijking" te zeg
gen, maar zij hoorde het zelf, hoe onnatuurlijk haar
vroolTjkheid klonk, en liet het bij die eene poging blij
ven.
In de zalen van het gebouw, waar een groote me
nigte van de met zooveel zorg en kennis bijeenge
brachte planten-verzameling bewonderend genoot,
bogen Hans en Kitty's blonde hoofden zich belang
stellend over de lange tafels, met de vazen, waarin de
En toen Overdiek hem stom van verbazing aan
staarde, begon Enno hem te vertellen van het voorne
men zijner ouders, om hem uit te huwelijken en dat
hij morgen bij het kransvlechten bij de Schlettens zijn
toekomstige vrouw zou aantreffen. Hij beschreef uit
voerig de Döpkenhoeve in Stellichte, die bijna zoo
groot was als de Brinkmeiershoeve, enkel goede tar-
wegrond.
Terwijl hij sprak, ging Frits op de leuning der brug
zitten en liet zijn voeten bengelen. „Hm.", zei Jtiij ein
delijk, „is het noodig, dat de erfgenaam van een hoe
ve, met de erfgename van een andere hoeve trouwt?
Heb jullie Brinkmeiers dan nog geen geld genoeg?"
„Geld kun je nooit genoeg hebben", antwoordde
Enno met overtuiging.
„Maar het meisje? Je zegt geen woord van het
meisje?"
„Het meisje is goed", verzekerde Enno. „Er valt
niets op haar aan te merken. Je moet me maar alleen
uitleggen, wat ik onder zulke omstandigheden tegen
haar moet zeggen."
„Dat staat niet in mijn boeben. En iets dat voor al
le gevallen en voor alle minnenden past, is er ook
niet."
Enno liet teleurgesteld het hoofd hangen.
„Maar ik wil je daarom toch niet in den steek la
ten", troostte Frits met vroolijk fonkelende oogen.
„Luister, ik blijf morgen bij het kransvlechten steeds
achter je en hoor dan wat zij zegt en wat jij ant
woordt. En als je steken blijft, dan zeg ik je zoo als
vroeger op school heel zacht de juiste woorden voor.
Je behoeft ze maar na te spreken. Ja, ja, zoo zal 't
best gaan."
Enno drukte hem dankbaar de hand. „Er valt mij
bepaald een steen van 't hart, nu je mij helpen wilt."
ALKMAARSCHE COURANT.
(Wordt vervolgd.)