rm
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
lilt lAiilto tl lil.
Adres; JAC. MET.
No, 162
Honderd en zestiende jaargang.
ZATERDAG
11 JULI.
MILITIE.
Honderd Jaar geledon.
De vogels uit onze omgeving.
Eon terugblik.
Oproeping onderzoek verlofgangers.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR roept bij
deze op, de v e r I o f g a a g e t s van de militie
t e 1 a n d
JOHANNES BRES, lichting 1Q07, van het regiment
Genietroepen, en
JAN LUTE, lichting 1008, van het korps Torpedis-
ten,
binnen deze gemeente in he register van verlofgangers
binnen deze gemeente in het register van verlofgan
gers der Militie ingeschreven, om zich op
Donderdag 23 Juli,
dezes jaars, des voormiddags te lOYz ure, te laten vin
den in de vestibule van het Stadhuis, alhier, om al
daar, ingevolge het bepaalde in art. 96 der Militiewet,
door of van wege d«a MïUtie-Gomniissarïs te worden
onderzocht, gekleed ia uniform en voorzien van de
tot zijne voorgeschreven uitrusting verder behoorende
kleeding- en uitrustingstuKkea, van de wapenen, het
ledergoed, de reglementen en dienstvoorschriften,
hem uitgereikt, benevens zakboekje en verlofpas.
De verlofgangers worden overigens herinnerd aan
de navolgende bepalingen der Militiewet 1912.
Art. 74. Van net oogenblik, waarop aan de man
schappen bij of na hunne inlijving is bekend gemaakt,
dat zij onder de militaire tucht staan, zijn op de man
schappen der zeemilitie het Crimineel Wetboek en
het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te
water en op die der militie te land het Crimineel Wet
boek en het Reglement van krijgstucht voor het
krijgsvolk te lande van toepassing:
lo. zoolang zfj niet met groot-verlof huiswaarts
zijn gezonden;
2o. ingeval zij met groot-verlof huiswaarts zfjn ge
zonden
a. zoodra zij, voor den werkelijken dienst opgaroe
pen, ter plaatse hunner bestemming zijn aangekomen;
b. zoolang eenig onderzoek duurt, waartoe zij als
verlofganger ziin opgeroepen j
c. wanneer zij in uniform gekleed zSfn;
d. voor zooveel desertie betreft, zoodra zij ingevol
ge het bepaalde ia art. 07 als deserteur zijn afgevoerd.
Art. 93. 1. Da verlofganger versehjjnt oij het
onderzoek ln uniform gekleed en voorzien:
a. van de tot zijne voorgeschreven uitrusting ver
der behoorende kleedtng- en uitrustingstukken;
b. van de wapenen, het ledergoed, de regimenten
en de dienstvoorschriften, hem uitgereikt:
c. van zijn zakboekje en van zijn verlofpas.
2. Hij staat bij het onderzoek, en zoolang hij ter
gelegenheid van het onderzoek in uniform gekleed is,
onder de bevelen van den Militie-Commissaris.
Art. 94. 1. Onverminderd het bepaalde in art. 74
onder 2o, b en c, in verband met het bepaalde in art.
93, tweede lid, kan hetzij een arrest van een dag tot
zes dagen, te ondergaan in de naastbijgelegen pro
voost of het naastbijzijnde huis van bewaring, hetzij
een kwartierarrest van een dag tot zes dagen, te on
dergaan in eene kazerne, door den Militie-Commissa
ris worden opgelegd aan den verlofganger:
lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt;
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden niet voorzien is van al de in liet vorig artikel
vermelde voorwerpen;
3o. die de in het vorig artikel vermelde voorwerpen
bij het onderzoek niet alle in den vereischten staat
vertoont;
4o. die een of meer der in het vorig artikel vermelde
voorwerpen, aan een ander toebehoorende, als de zij
ne vertoont
2. Is den verlofganger kwartierarrest opgelegd,
dan wordt hij tot het ondergaan van die straf m wer
kelijken dienst geroepen.
Art. 95, De verlofganger, die zich niet onderwerpt
aan eene hem door den Militie-Commissaris of door
de maritime of militaire autoriteit opgelegde straf,
uitgezonderd kwartierarrest, wordt op schriftelijke
aanvrage van den Militie-Commissaris of van die au
toriteit, te richten aan den Burgemeester der verblijf
plaats van den verlofganger, aangehouden en onder
verzekerd geleide naar de naastbijgelegen provoost of
het naastbijzijnde huis van bewaring overgebracht.
Art. 96. De verlofganger, die zich schuldig heeft
gemaakt aan een der in art. 94, eerste lid, bedoelde
feiten, is, onverminderd de in dat artikel vermelde
straf, verplicht op den daartoe door den Militie-Com
missaris te bepalen tijd en plaats voor deze te ver
schijnen of opnieuw te verschijnen om te worden on
derzocht. Hierbij geldt art. 93 en, voor zooveel noo-
dig, ook het derde lid van art. 92.
Art. 97. De in art. 96 bedoelde verlofganger, die
niet overeenkomstig dit artikel voor den Militie-Com
missaris verschijnt, of, voor deze verschenen zijnde,
zich daarbfj schuldig maakt aan een der in art. 94,
eerste lid, onder 2o., 3o. en 4o. vermelde feiten, wordt
in werkelijken dienst geroepen of gehouden voor den
tijd van tót hoogste twee maanden. De duur van de
zen dienst wordt door Onzen Minister van Oorlog
bepaald.
Art. 98. De verlofganger, die niet voldoet aan eene
oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als de
serteur behandeld, zoodra hij ingevolge den last van
Onzen Minister van Marine, zoo de verlofganger tot
de zeemilitie, van Onzen Minister van Oorlog, zoo de
verlofganger tot de militie te land behoort, als deser
teur is afgevoerd.
Alkmaar, 7 Juli 1914.
De Burgemeester voornoemd,
JAN DE WIT Dz., loco Burgemeester.
Uit de Alkmaacseheeouranl van 11 «lall 1814:
VEREENIGDE NEDERLANDEN.
ZAANDAM den 4 Julij. Zoodra de regering van
deze plaats kennis had bekomen van het voornemen
van Z. M. den Keizer van Rusland, om Zaandam met
een bezoek te vereeren, oordeelde dezelve het haren
pligt te zijn, om bij deze gelegenheid bijzonderlijk te
toonen, hoe veel belang alsnog gesteld wordt in de
eere, dat deze stad in de geschiedrollen van Rusland
vermaard is, door het verblijf van PETER DEN
GROOTEN en door deszelfs bijzondere genegenheid.
Wij hebben nu het genoegen gehad om Z. M. den
Keizer van Rusland op gisteren alhier te zien, verge
zeld door Z. K. H. den Souvereinen Vorst; deszelfs
Doorluchtige Familie en een zeer aanzienlijk gevolg.
Men had de komst van het hooge gezelschap te
water van Amsterdam verwacht, en hierom was 't ad
miraalschap van jagten en boeijers van de Zaan, on
der bevel van de heeren van der Stad, H. Houttuin en
A. van Broek, reeds vroeg in drie eskaders afgevaren,
tot aan het begin der Voorzaan, alwaar op het punt
van de Rijsdam een vreugdeteeken was opgerigt, ver
sierd met de vlaggen van alle de verbondene mogend
heden, en voorzien met het opschrift: Libarator ve-
nit, Gaudemus, (De bevrijder komt, wij zijn ver
heugd).
Om half vijl uren kwamen de hooge gasten; zij
voldeden gaarne aan het verzoek, om aan de Oost
zijde bij het Veld, de Burgt, uit de rijtuigen te willen
gaan, en hier werd de Souvereine Vorst door den
lieer K. Mul, namens de regeriug, die aldaar en
corps de hooge personen opwachte, met zeer korte
aanspraken begroet.
Op de groote Sluis was eene eerepoort opgerigt.
pronkende op dm top met het beeld van den vrede;
dezelve had tot opschrift: Aan Alexander den Vre
destichter. Het verheugde Zaandam, en op den
schilden ter zijde stond: Door Peter den Grooten
Eer en, door Alexander den Gezegenden Vrede.
Onder de eerste werd met bijzondere opmerking
beschouwd het schild voor het raadhuis, waarop de
pijlen uit het oude wapen zijn afgebeeld, met een
oranjelint tot een bundel zaamgebonden, en het op
schrift: Nune fortlor (Nu is het sterker).
Op den Dam zag men een eenvoudige zuil, waar
boven een wierookvat, ten zinnebeelde van dankbaar
heid. Het voetstuk droeg tot opschrift: Aan den
Vorst. Aan de schacht de zuil hing een versierd
aehild, waarop een olijf en oranje-tak, kriuslings,
met het opschrift: Onze wenschen zija sjaJsaJiL
Onder de spreuken op Alexander, trokken de bij
zondere aandagt, de volgende dichtregels uit de
voortreffelijke lierzang van me, H. Asotzfcöius,
Alexander.
Door wien nam Vrede en heil begin?
De heldenmoed noemt: Rastopschin!
De deugd noemt Alexander!
en
Hij spaarde den verwonnen Staat,
't Vernederd Volk, den veegen Raad,
Ja spaart zelv' Buonaparte.
Over de Krimpsloot was eene brug gelegd, en hier
eindigden de versierselen. Voor het huisje stond
slechts op een schild het opschrift: Niets is den
Grooten Man te klein.
Het fraaije weer, de matige wind, met een woord,
alles werkte mede. De hooge personen verheerlijkten
alles door heusche minzaamheid en hartelijk vertrou
wen. Overal was blijdschap, overal orde, de maat
regelen door den raadl en de commissie gesteld wer
den stiptelijk gevolgd. Hunne Excellentiëu de Gou
verneur van Noord-Holland van Tets van Goudri-
aan, de Admiraal Verdoren en de Generaal de Jongh,
die allen tegenwoordig waren, werkten mede door
goedkeuring. Schutterij, landstorm, militie, allen wa
ren even ijverig, door niets is de vreugde gestoord, en
hoe verbazend groot ook de toevloed van vreemdelin
gen en inwoonaers was, nergens had men eenige
moeite; een ieder schikte zich zeiven tot orde een
ieder had gevoel, dat hij den tijdgenoot was van
Alexander den gezegende, den vredestichter, elk
waardeerde het geluk om den grootsten, dat is den
meest goeddoenden Man uit de geschiedenis te zien.
Deze dag zal voor zeer velen een blijde gedenkdag
blijven, van ongestoorde en ongemengde vreugde.
Onder de bijzonderheden van den dag is bok ge
weest het verschijnen tot midden op het ÏJ van den
zoogenaamden Waterlooper, zijnde een Kunstenaar,
die door middel van een uitgevonden werktuig, zich
ter halverlsjf regtop ln een zelfs golvend water weet
te houden, met zulk een vrijheid van bewegingen, dat
hij met zijn bovenlijf en armen alles verrigt even als
of hij zich op den vasten wal bevond. Zoo als hij
dan nu ook ter eere van den Vorstelijken stoet en de
hem voorbij zeilende schepen, den snaphaan, die hij
bij zich voerde, aanhoudend afgeschoten en weder ge
laden heeft.
JULI.
Wanneer Zomermaand voorbijgegaan is en men
het hooi in schuren en op klampen heeft opgetast,
kan men op de afgemaaide velden talrijke vogels vin
den, die er azén op vette amels en slakjes en meer on
gedierte, wat de boer er niet gaarne ziet. 't Is voor
den waarnemer ook dan een mooie tijd, omdat de
kleuren der vogels dan zoo aardig afsteken bij de hel
dere kleur van het etgroen.
De meeste moeras- en weidevogels hebben nu aan
het „vermenigvuldigt u" voldaan, en ouden en jongen
wonen in troepen te zamen. Enkele soorten trekken
reeds naar den kant der zee, om zich te voeden met de
weekdiertjes, die op de bij ebbe droogvallende zand
platen te vinden zijn. Zoo zien we nu tal van schol
eksters te zamen wonen, die voor eenige weken in pa
ren leefden. Enkele, die wat laat hun eieren legden of
van wie het eerste legsel was weggenomen, hebben
nog jongen te beschermen en laten een zeer luid „piet
piet" hooren, wanneer men in de nabijheid van hun
nog niet volwassen kroost komt. Tureluren en Kemp
hanen handelen op dezelfde wijze, doch van de laatst
genoemde soort vindt men ook soms in Juli nog eier-
een. Ook de aardige Strand- en Bontbekplevieren heb
ben nog eens weer eieren gelegd of zijn voor de twee
de maal in het bezit van pasgeboren jongen, die ver
scholen zijn in het gras. Wil men ze zien, dan gelukt
dit het best, wanneer men zich op het gras neerlegt,
zonder geluid te geven. Men hoort dan weldra de
loktonen van de oude dieren, waarop meermalen een
zacht gepiep van het jeugdig goedje als antwoord
volgt. Blijft men rustig liggen, dan komen de jongen
wel in de onmiddellijke nabijheid van den waarne
mer, doch begeeft men zich naar de plaats, vanwaar
meü meent het gepiep vernomen te hebben, dan zoekt
men gewoonlijk tevergeefs. Zoo goed weet dit volkje
zich te verschuilen, ook door de bedtkkende kleur
van het jeugdig vederpakje.
Op de afgemaaide hooilanden zien we in kleine
troepjes bijeen exemplaren van de soorten Wulp en
Regenwulp. Van de eerste heeft men voor weinige
weken nesten kunnen vinden in de duinen en op de
heidevelden. De Regenwulp verblijft hier wel den ge
ileden zomer, doch nesten zijn er nog nimmer van
gevonden. We hebben dus in de bij ons wonende zo-
mer-exemplaren te zien overtollige mannetjes en die
ren, die nog niet voor het vermenigvuldigen geschikt
zijn. Zeer zelden komt ook nog bij ons voor de
Dunbekwulp (Numenius tenuirostus), aldus genaamd
naar den slanken snavel. Overigens onderscheidt hij
zich van de andere Wulpsoorten door druppelvor
mige vlekjes op borst en krop.
Wat van den Regenwulp gezegd Is, kan ook mede
gedeeld worden van den Rossen Grutto (Limosa lap-
ponica), die den geheelen zomer door in groote vluch
ten bij ons rondzwerft, zonder er te broeden. Men
ziet er onder voorwerpen met het eenvoudige grijze
kleed, maar oók zijn er, die het. fraaie roestroode zo
merkleed dragen. Van den gewonen Grutto (Limosa
limosa) kan men de rosse soort dadelijk onderschei
den door de mindere grootte en ook aan den eenigs-
zins naar boven gebogen snavel.
Langs poelen en slooten zijn weder enkele Bosch-
ruiters en Oeverloopers teruggekeerd, die bij het op
vliegen hun tremokerende geluiden laten hooren. En
kele maanden hebben zij afgezonderd geleefd in de
veenstreken, waar ze voor hun voortplanting gezorgd
hebben, doch nu vinden ze het weer beter te vertoe
ven aan den kant der watertjes uit onze klei- en zand
streken, waar ze in Juli te zamen leven met Tureluren
en Grutto's. In het laatst der maand krijgen ze ook
gezelschap van de aardige Witgatjes (Heliodromas
ochropus), die hier nog nimmer broedende zijn aan
getroffen, doch nogal veel voorkomen op den trek,
zoowel in 't voorjaar als in den nazomer. Ook zwar
te en groenpootige Ruiters zullen volgen en voor kor
ten tijd grootere verscheidenheid van vogelsoorten bij
ons "bijeenbrengen.
De kleine bonte Strandlooper (Palidna alpina Schin-
zi), die slechts zelden in onze streken broedt, komt
in de laatste jaren in Juli in vele voorwerpen, meer
malen in vluchten van 30 h 40 stuks, in onze polders
voor. Men ziet er verscheidene bij met het zomer
kleed, dat zich kenmerkt door mooie zwarte vederen
op de onderdeelen. Wellicht zal deze soort langza
merhand meer als broedvogel bij ons worden inge
burgerd, daar het terrein er voldoende geschiktheid
voor aanbiedt.
De Watersnip, die in April en Mei op lage en
veenachtige plaatsen gebroed heeft, zit tlians in het
gras gedoken en doet ons schrikken, wanneer ze plot
seling opvliegt en een snirtend „snep, snep" laat
hooren. Ook Poelsnippen of zoogenaamde „dubbele
snippen" trekken reeds weder door ons land. Pas in
April en Mei zijn ze doorgetrokken naar het Noorden,
waar ze haar broedplaatsen hebben.
Boven onze weiden ziet men verder groote vluchten
Kieviten rondvliegen. Kou men ze van nabij be
schouwen, dan zou het blijken, dat niet alle voorwer
pen dezer soort even glanzige vederen hebben. Er
zijn vele jonge vogels onder, die het in de kunst van
vliegen even ver gebracht hebben als de oude dieren
en nu met de ouders in groote vluchten samenwonen,
totdat ze den tijd gekomen achten naar zuidelijker
streken te trekken, waarmede gewoonlijk gewacht
wordt, tot de winter invalt. Men kan in de Kieviten
van Juli, die zwijgend en met loome vleugelslagen
van de eene naar de andere weide trekken, bijna niet
herkennen de levendige, moedige vogels uit het voor
jaar, die zoo ferm eieren en jongen beschermen, en
zoo blijde onder zwenkingen en halve buitelingen
hun gekiewiewiet laten hooren.
Tusschen en naast de Kieviten merken we nu op
talrijke Spreeuwen, bij wie ook het jeugdig kleed, dat
grauw is, wel van dat der oudere vogels valt te on
derscheiden. Straks zullen nog vele exemplaren ver
schijnen, die nu nog voedsel moeten zoeken voor de
nog niet uitgevlogen jongen of met hun nog jeugdige
kinderen rondvliegen van tak tot tak en vooral des
avonds gemeenschappelijk jubelen in het geboomte.
Nog enkele weken en men zal dichte drommen van
deze vogels bijeen vinden, zoogenaamde „spreeuwen
wolken", wier zwenkingen zoo licht en zoo gedurig
de aandacht vragen.
Vele gezangen van vogels worden niet meer ge
hoord. Wel vliegt af en toe een Leeuwerik omhoog,
doch zijn getierelier duurt slechts kort en 't klinkt ook
minder luid dan in het voorjaar, wanneer het dier zijn
liederen van lieven en van loven zingt. Wanneer we
in de nabijheid zijn van boerengebouwen, dan kun
nen we ook nog luisteren naar de zachte geluiden van
boeren- en huiszwaluwen, die zich zoo gaarne een
plaatsje kiezen op de telegraaflijnen, waar de ouden
telkens nog met mugjes en vliegen komen aansnellen,
om de reeds volwassen jongen nog te voederen. Aar
dig is het ook de voedering in de lucht gade te slaan.
Hieruit blijkt, dat de dieren een groote mate van
vlugheid en behendigheid hebben. De pootjes van
beide dieren worden even te zamen gebracht en in
een ondenkbaar oogenblik is het vliegje of mugje uit
den bek van den ouden vogel in dien van het kind
overgegaan.
Aan de oevers van watertjes en aan de slootkanten
kunnen we vinden tal van graspiepers, die donkerder
lijken dan in het voorjaar; jongen en ouden zijn moei
lijk uit elkander te kennen. Ook vele gele kwikstaar
ten vindt men hier, die voortdurend het lange staartje
op en neer bewegen en ijverig de kleine insecten weg-
Eikken, die zich aan de grashalmen ai waterplanten
evinden, Hierbij kan men het jeugdig kleed wel
tegen billijk tarief.
Carromrletabrlkaiit. Telefoon 578.
onderscheiden, dat bruinachtig geel is aan de buik
zijde, die bij de oude mannetjes een helder geel ver
toont. Bij onze nadering vliegen ze met korte rukjes
enkele meters verder, waar ze opnieuw de vermelde
bewegingen vertoonen. In zulke kwikstaartnesten
wordt gedurig een koekoeksei uitgebroed, en dan
hebben de oude vogeltjes later voor een vraatzuchtig
pleegkind te zorgen, terwijl eigen kroost verloren is
gegaan. Oelukkig, dat zoo'n koekoek een zeer nuttige
vogel is, die velerhande rupsen verorbert en inzonder
heid de behaarde, die door de andere vogeta versmaad
worden.
Reeds ln Juli komen enkele vogels uit het Noorden
naar hier terug. De goudkievit, ook zilverplevier ge-
heeten, die broedplaats heeft binnen den poolcirkel,
laat zich al weer in enkele exemplaren zien en ze dra
gen dan nog de mooie zwarte vederen op de onder
deden, die men bij de in den winter veel voorkomende
voorwerpen nimmer aantreft. Ook enkele zwarte
ruiters komen weer. Straks in Augustus zal er weer
verandering te zien zijn. Oogstmaand toch is de tijd
van kentering voor de vogelwereld; de zomergasten
maken zich tot vertrek gereed ai vele wintergasten en
tijdelijk vertoevenden komen aan Dat zullen we dus
in de volgende maand zien!
J. DAALDER Dz.
door
S. P. W. SCHEIDIUS.
(Nadruk verboden.)
't Was tegen vijven, dat ik verleden jaar Amsterdam
verliet in grauwenden Octobemevel; toen één vonk
electriseerde de koopstad, uitlaaiend over krotten ai
paleizen. Dat die metamorphose teweeg gebracht
kon worden door de inschakeling van factoren, die
wij menschen onder ons bereik hebben, daar wist het
geslacht van 1813 niet van.
Het licht, dat met Napoleon was ondergegaan, was
weer gaan schijnen in de harten met de troonsbestij
ging van Willem I. Dat de oranjesluis zoovele partij-
veeten wist te overbruggen, was een even spontaan
verschijnsel, als dat die ééne vonk in lichtzee uit
straalde.
Toch bleef de Fransche tijd van invloed. Op het
onderwijs in 't Fransch werd de nadruk gelegd zelfs
bij de prilste jeugd. Dat de kinderen van hun vijfde
jaar 't al leerden, lezen we in de voorrede bij de ver
taalde van Alphen door Aug. Clavareau, die werd
aangezocht om voor het lager onderwijs een vertaling
te leveren, omdat de onderwijzers, die kinderen tus
schen vijf en tien jaar les moesten geven, hiertoe geen
geschikte leesboekjes hadden. Waren deze gedichtjes
vaak zware kost voor jonge hersenen (of zooals de
üenestet het zei, dat ze van de lieve jeugd quasi
deugdzame oude mannetjes en vrouwtjes wildai ma
ken op enkele gelukkige uitzonderingen na zooals „Ik
ben een kind, van Ood bemind") wat er voor dien
voor die Fransch leerende kleuters was, maak u daar
van een denkbeeld als ge een gedichtje leest uit la
Morale de I'Enfance ou Quatrains Moraux par Morel
de Vindé, Pair de France, uitgegeven te Amsterdam,
bij Gabriel Duf our. Men oordeele:
„Mes enfants ne perdez jamais vortre gaité;
Elle aide a supporter le travail et la peine,
Fille de la vertu, mère de la santé,
D'un coeur honnête et pur e'est la marque certaine."
Hoe zou bij de jeugd een gedachte aan verlies kun
nen opkomen bij een bezit dat ze als iets van zelf
sprekends beschouwt.® Dit boekje werd behalve bij
ons ook in Frankrijk gebruikt, waar de behoefte aan
kinderlectuur ook gevoeld werd, 't was een voorlooper
van de vertaalde van Alphen, in 1824 verscheen een
tiende editie. Het moest een methodische tafel der
moraal geven, waartoe de dichter het soms noodig
had, verzen van anderen te plunderen, of dichtregels
uit hun verband te halen (0, Bemer Conventie, waar
men toen niet Van droomde). Het doel heiligde zijns
inziens de middelen, hij wilde een nuttig werk voor
kinderen verrichten.
Werd ter wille van het Fransch leeren ook wel Hol-
landsche geschiedenis uit Fransche boekjes onder
wezen, dan is dit tevens een bewijs van de Fransche
belangstelling voor ons land. Niet te verwonderen
is, dat ten tijde der Fransche overheersching de ken
nismaking met ons land en volk Franschen ertoe ge
bracht heeft onze geschiedenis te bestudeeren.
Een zoodanig werk te Parijs uitgegeven (derde
editie van 1823) was verschenen onder den titel:
„Beautés de l'Histoire de la Hollande et des Pavs
Bas,, par Marchant de Beaumont (Oeuvre consacré
a l'instruction de la Jeunesse). Hierin zijn als een
vervolg op de geschiedenis de zeden en gewoonten
van ons volk geteekend. Het stugge terughoudende
van ons volkskarakter wordt zwaarmoedig genoemd.
„Als ze 's Zondags na een wandeling op dijken
naar een herberg gaan, bedrinken ze zich, maar wor
den niet vroolijk van al het bier en de sterke likeuren
die ze, al pijprookende, opslurpen. Zelfs bij het dan
sen (hier wordt bedoeld op kermissen) behouden ze
hun flegma, en verder „bij zoo'n doodbedaard en
knorrig volk, dat leeft onder een grijzen hemel in een
vochtig klimaat en waar alle gedachte op het goud-
bezit gericht is, zou men zeggen, dat de beoefening
der dichtkunst weinig in eere kon zijn."
Men vindt het vanzelf sprekend dat het genees-
heeren en voortreffelijke ontleedkundigen kweekte,
omdat geduld en opmerkzaamheid tot een voorname
karaktertrek is. Men haalt dan natuurlijk den we-
reldberoemden Boerhaave aan, aan wien heel Europa
dank moet weten.
Het ijsvermaak brengt ze alleen uit de plooi, „als
ze met hun schaatsen over de gladde baan glijden
ALKMAAR