DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN
Dg Znld-Airtaita Ér.
r en
No. 169
Honderd en zestiende jaargang
1914,
MAANDAG
20 JULL
Ontwerp Winterdienstregeüngen voor de Spoorwegen.
FEUILLETON.
Donderdag 23 Juli van 5 tot 9
II
De Fransche Hoeve.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge
meente ALKMAAR brengen ter algemeene kenniB, dat
van heden af voor een ieder ter Gemeente-Secretarie
ter inzage zijn nedergplegd de ONTWERPEN VAN
DE WINTERDIENSTREGELING 1914—1915 van de
MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE DER
STAATSSPOORWEGEN EN DE HOLLAND-
SCHE IJZEREN SPOORWEGMAATSCHAPPIJ.
Eventueele opmerkingen betreffende deze dienstre-
gelingsontwerpen moeten rechtstreeks worden inge
zonden aan het Departement van Waterstaat, vóór of
op 1 Augustus 1914.
Burgemeester en Wethouders van Alkmaar,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
{Slot).
SEKMAAH, 20 JuIL
Opgetogen, in één woord, waren Zaterdagavond de
Zuid-Afrikaansche deelnemers aan den tocht door
Hollands Noorderkwartier. Een van de zeer wei
nige Zuid-Afrikaansche bezoekers, die alleen En-
gelsch spraken, verzekerde ons, dat deze dag de
mooiste was van de heele reis. Een dergelijke ver
klaring heeft groote waarde, omdat zij volkomen be
vestigt, hetgeen in het Zuid-Afrikaansch in schier
overdreven klinkende woorden lulde werd verkon
digd. Er was maar één roep over „die mooie vie" en
„die mooie bieste" en zoo schoon als In den Wants'
en-Groetpolder hadden velen de veldvruchten in hun
leven nooit gezien. Zie, in Engeland was de ont
vangst schitterend geweest. Niets hdden de Engel-
schen nagelaten om hun gasten het verblijf zoo aan
genaam mogelijk te maken. Duizenden en duizenden
kilometers had men in vliegende vaart per auto af
gelegd. Maaltijden waren er ter hunner eere gehou
den, waaraan de grootste fijnproever gesmuld zou
hebben en wijnen werden er aangeboden, die een
streeling waren voor het gehemelte. Maar men was
steeds op bezoek bij „check-farmers," bij rijke land-
heeren, die op geen duizenden behoefden te zien en
die hun bedrijf op de meest kostbare wijze hadden
ingericht. Het was wel een lust voor de oogen, wat
men te aanschouwen kreeg, maar tegen deze Iand-
heeren zou men toch nooit kunnen ophoeren, nimmer
zou men, wat men gezien had, zelf kunnen toepassen.
Op die groote tochten, had men ook weinig gelegen
heid gehad, om alles van nabij waar te nemen, zooals
dat hier kon geschieden, om bedrijven te bezoeken
van nijvere bouwers en bekwame fokkers, die de
vruchten van eigen vlijt en eigen kennis konden laten
zien, wier werken en streven zij ten voorbeeld konden
nemen, konden navolgen en voortzetten.
De eenvoud en degelijkheid van al de menschen,
met wie ze in aanraking kwamen deed den Zuid-
Airikaanders aangenaam aan. En de hartelijkheid,
waarmede ze alom werden begroet trof hun bijzonder.
In verschillende gemeenten hadden de bewoners zich
opgesteld, elders holden de menschen bij het ver
nemen van het geraas der auto's en het zien van de
aardige vlaggetjes in de Transvaalsche kleuren, naar
den weg. Bijna allen brachten ze den gasten een
groet, de landarbeiders lieten de gereedschappen een
wijle rusten en zwaaiden met de stroohoeden, frissche
deernen wuifden met vaak mollige bloote armen en na
men door lachjes en lonkjes de vreemdelingen zoo
voor zich in, dat een der Boeren zei „hij wat onge-
huuwlijkt Holland toe is gegaan en sonder vrouw
veromkom is malkop." Van de kinderen langs den
weg heette het: „hulle is alle'banjer spek-vet."
De Langendijk met zijn rijen van kraakzindelijke
keurig-onderhouden huizen ontlokte een der heeren
de aardige opmerking: „het lijk voor mij of hier al
les net pas is klaargemaak."
Roman naar het Dultsch,
van
LOUISE WESTKIRCH.
„Och, vader, wat er tusschen Trina Döpke en onzen
Enno had kunnen worden, dat heeft de opvliegende
jongen zelf op Schletten's deel kapot getrokken.
„Onzin. Zelfs wat kapot getrokken is, kan met een
f linken knoop wel weer aan elkaar gemaakt worden.
Dat is Karl Schletten zijn meening ook. Wij rijden
naar Scharmbeck, naar de markt, moeder. En de
jongen moet er ook heen. Wij gaan dan 's avonds
allemaal naar Jenken's zijn herberg. Daar kunnen
de jongelui het met mekaar eens worden. En dan
heel kort er na verloving en trouwen; zulk heen en
weer gezeur deugt niet bij de vrijage."
Zijn opgewektheid en Ijver gingen op Alheid over.
„Als dat maar waar mocht worden, vader! Als ik
dat geluk eens beleven mocht 1" Zij kreeg nu een inval
„Wat dunk je? Zou het niet goed wezen als ik van
daag dadelijk eens bij Trina Döpke aanklopte en haar
een wenk gaf?"
Hij lachte. „Dat is een zaak voor vrouwlui?"
Zooals het bij boeren gaat, bespraken beiden nle
dikwijls wat hun gemoed bezig hield. Knecht en meic
en kinderen waren altijd om hen heen en de dagtaak
dreef hen altijd voort. En 's avonds in de bedstede
vielen hun de oogen toe van vermoeidheid. Doch nu
spraken zij druk en vertrouwelijk samen. Het sluiten
van den aanstaanden schitteren verkoop bracht den
man als in een roes. En de vrouw putte moed uit zijn
vast vertrouwen. Al zijn ondernemingen waren haar
Hinnerk, sinds bij haar man was, gelukt. Het huwelijk
van haar zoon zou zeker ook gelukken als hij zich
daarmee bemoeide. Waarom dus die voortdurende
Alles werkte mee, om de Indrukken, welke de gas-1
ten van deze streek zouden krijgen, zoo gunstig mo-
gelp te maken. Het kon dan ook haast niet uitblij
ven, of de Zuid-Afrlaanders moesten opgetogen zijn.
Velen verzekerden, dat ze vast voornemens waren om
Tier nog eens terug te komen, Voordat zij weer huis
waarts keerden en een hunner'zeide ons, dat hij maar
van zijn reisplan naar Parijs en Italië dacht af te
zien, teneinde hier nog eens op zijn eentje te reizen
en te leer en van landbouw en veeteelt.
Het was heerlijk zulke woorden te mogen hooren,
het is prettig ze te mogen oververtellen. Het zou
ons niet verwonderen, dat de sympathie, welke de
Boeren hebben gekregen voor Hollands Noorderkwar
tier, zijn menschen en koeien, goede vruchten zal af
dragen. Reeds nu werd er Zaterdag van den heer
Jonges In den Beemster een vaars aangekocht voor
de som van 1200 en Zuid-Afrika kan heel wat
atambockrundvee gebruiken 1
Gerust mag worden gezegd, dat allen ertoe hebben
meegewerkt om dit bezoek zoo goed mogelijk te doen
slagen. Maar in het bijzonder mag dank worden
jetuigd aan den heer van Foreest, die dezen onver-
gctelpen tocht In elkaar gezet heeft, die op Nijen-
ijurg als een gul gastheer is opgetreden en op éénige
wijze de fokkers van Zuld-Afrika en Noord-Holland
op zijn schoon landgoed bij elkaar bracht,en die
door zijn jovialiteit voor deze excursie de leider bij
uitnemendheid was.
Natuurlijk geraakten de gasten, toen ze weer in
de auto's hadden plaats genomen eerst haast niet
uitgepraat over het vee, dat ze hadden gezien. Van
den schapenteelt zouden ze in ons land weinig kun
nen leeren, daar gèen ras in wolproductie kan wed
ijveren met hun Merino's, van het fokken van het
Noord-Hollandsche mooigebouwd, zwart-bont melk
vee echter des te meer. Al pratend reed men door
Alkmaar en vervolgens door het land van kool en
groenten, waar het vervoer per schuitje, de „kanaal-
jes" en de bruggetjes zeer de aandacht trokken, dan
door den Hugowaard, eens gras en bosch, thans
reeds ten deele bouwland, over Schagen naar de
Zijp en den Wieringerwaard, waar het gele graan
in de zon te stoven stond. Onze relsgenooten waren
onvermoeid in het stellen van vragen en potlood en
aanteekenboekje deden onder het rijden door druk
dienst. Wij hebben nog niet gezegd, dat deze Zuid-
Afrikaanders een keurkorps vormen. Zij zijn door
de landbouwvereenigingen als afgevaardigden aan
gewezen en zullen, wanneer zij weer in het land zijn
teruggekeerd voor hun mede-leden een tevoren vast
gesteld aantal lezingen moeten houden over hun
reis.
Natuurlp moesten we op vele vragen der deskun
digen het antwoord schuldig blijven. Maar wie met
ons in de auto zaten troffen het, immers de heer A.
J. Stikkel stuurde, die ook op landbouwgebied thuis
is en ecnlge jaren geleden ook generaal Erasmus
door deze interessante streek had gereden. Hij leek
wel een rijdend handboek voor landbouw en veeteelt
en lichtte onze auto-genooten voortreffelijk In.
Betreurden we het Zaterdag, dat het beroemde
vee van de familie Groneman niet op Nijenburg aan
wezig was, tezien kregen de gasten het gelukkig toch.
Buiten het programma om werd namelijk aan de
mooie plaats in den Wieringerwaard een bezoek
gebracht en de eigenaar had wel .gezorgd, dat zijn
schoonste exemplaren in de buurt waren. Ook de
propere stal, waarin alles glom en blonk werd be
zocht toen een der aanwezigen sprak van een
„koeie-salon" vond dit algemeen instemming. De da
mes Groneman reikten terverschingen rond, terwijl
zij ook de aardige attentie hadden den bezoekers
tuiltjes in de Zuid-Afrikaansche kleuren aan te bie
den, die de bloempjes gingen vervangen, welke te
voren, hei' aardige kleindochtertje van den heer van
Foreest uen gasten voor het knoopsgat had overhan-
Mr. E. W. Hunt hield In Bet Engelsch een pak
kende foespraak. Hij bracht den heer Groneman
dank, die den farmers had doen zien, dat in dit land
groote dingen worden gedaan. Dit land was een
voorbeeld van hetgeen 'het Zeeuwsche wapen zegt:
luctor et emergo. Spreker hoopte, dat dezelfde
energie, welke hier is ten toon gespreid, ook in Zuid-
Afrika zal worden getoond en dat ook daar de vele
moeielijkheden zullen worden overwonnen. Holland
en Zuid-Afrika zijn reeds sinds eeuwen door vriend
schapsbanden verbonden. Spreker en de zijnen heb
ben gevoeld, dat zij hier bij vrienden op bezoek wa
ren. Hij eindigde met den wensch uit te spreken, dat
wederzijdsche vriendschap en gemeenschappelpe
bloei in de toekomst mogen heerecken,
Op de dames Groneman werden hierna drie
„cheers" uitgebracht!
Toen werd de autotocht weer voortgezet. De zon
•scheen over den weg en het zand vloog op achter de
auto's, die stovcn-in tweeërlei zin.- De achterste wa
gens reden soms door een schier onzichtbare wolk
van stof, maar daar de weggetjes zich hier als palin
gen slingeren door de velden, zag men na een
kromming af en toe alle auto's tegelijk, reusachtige
stofpluhnen omhoog werpend alsof Ket wandelende
kraters waren, want stofvrij zijn de wegen in deze
streek allerminst. Sommige der heeren, die donker
gekleurde pakken droegen, waren weldra in het vaal
grauw gekleed en enkele dames waren plotseling van
blond grijs geworden. Wanneer het maar even mo
gelijk was, zorgden de chauffeurs echter er voor een
behoorlijken afstand te bewaren. Er moesten vaak
gevaarlijke bochten worden genomen, de wegen wa
ren smal en slecht, de afstanden groot, maar toch
zijn door de 23 auto's de ruim 250 K.M. afgelegd,
zonder dat er ook maar één ongevalletje plaats vond,
zoodat deze tocht ook voor de firma Stikkel Oly en
ten Zeldam een succestocht is geweest, waarop ook
zij met voldoening mag terugzien. Dat het geen
gemakkelijk werk moet zijn geweest, in den drukken
reistijd zooveel auto's voor dezen dag beschikbaar te
krijgen, laat zich denken.
De reis ging vervolgens naar de vermaarde plaats
van den heer Breebaart, waar de bouwboeren den
stand van de gewassen konden opnemen en als om
strijd den tweeden snee van den klaver, de boonen, de
erwten, het koren, de bieten, het lucerne roemden.
Een heel karwei was het, hun duidelijk te maken
wat karwij was, maar toen hun werd verteld, dat er
frummel" van wordt gemaakt, schenen ze er iets van
te begrijpen, doch „maanzaad" nóch „raapolie"
scheen hun bekend te zijn en wie heeft voor zulke
dingen dadelijk de Engelsche woorden bij de hand?
Ook de heer Breebaart betrachtte de Hollandsche
gastvrijheid. En aardig was het, dat de leider der
Zuid-Afrikaanders, de heer G. A. Kolbe te Philippo-
nis (Oranje Vrijstaat) in het Hollandsch dank bracht
voor de gulle ontvangst en voor hetgeen men hier op
het gebied van den akkerbouw had gezien. Hij gaf
de verzekering dat de afgevaardigden hier genotvol
le oogenblikken doorbrengen en hun landgenooten
zullen opwekken een bezoek te brengen aan het
schoone Holland.
Eerst door de welige bouwlanden, toen langs den
zeedijk, waaraan de zee, hoog vergeleken bij het lage
land, te blikkeren lag in de zon gingen wij naar
Medemblik. Dijkgraaf Winkel leidde hier met
trots de vreemdelingen rond in het schoonst stoom
gemaal van Nederland, waarvan een hunner getuig
de: „die welvaart van die land hier, lè daarom in
deuze gebouw." Maar heel groot was de belang
stelling niet en dit is wel te begrijpen. In de eerste
plaats was de dag reeds lang geweest, dan was men
heimelijke angst, die haar drukte? Haar zoon zou
gelukkig worden zooals haar man gelukkig en geacht
was onder zijn gemeenteleden. De oude vloek, die op
huis en erf lag, had zijn kracht verloren. Zoowel zij
als haar kinderen hieven dien op. Het zou goed wor
den. Zij spraken over het uitzet, over de bruiloft. De
jongelui moesten op Trina's hoeve hun intrek nemen,
totdat Brinkmeier zich uit het bedrijf terugtrok. Maar
hij zou zich royaal toonen. Zijn zoon mocht niet als
een bedelaar bij zijn vrouw in huis komen.
Weigenoemd hielden zij voor de herberg te Gras-
dorf stil, lieten de paarden uitspannen, ontbeten en
wandelden naar de kerk. Het was nog vroeg. Al-
héid drong haastig door de schare van kolonisten
heen, die op het luiden wachtend, tusschen kruisen op
liet kerkhof stonden te praten, en begaf zich naar de
plek waar zij de slanke gestalte van de erfdochter uit
Stellichte had opgemerkt.
Trine Döpke stond een weinig tei zijde voor de
graven harer ouders en legde frissche kransen op den
heuvel. Toen zij Alheid Brinkmeier zag naderen, trok
zij haar glanzenden blonde wenkbrauwen een weinig
op en keken haar oogen tusschen de lichte wimpers
door de boerin met gespannen verwachting aan.
„Goeden dag. Trina Döpke."
„Goeden dag". Trina legde langzaam haar slanke
vingers in die van Alheid. Haar lichte oogen vroe
gen Wat wil je van mij
Nu raapte Alheid haar moed bijeen en ging regel
recht op naar doel af.
„Het spijt mij, dat je van onze Enno zoo'n slechte
meening moet nebben gekregen na zin optreden bij
het kransenbinden op de deel bij de Scnlettens. En ik
weet, dat .hij zich ook tegenover jou Bchaamt over zijn
gewelddadigheid."
„Ik heb geen slechte meening van hem, moeder
Brinkmeier", antwoordde de erfdochter langzaam.
„Het komt er altijd maar op aan, wat de oorzaak is,
waardoor iemand gewelddadig wordt."
„Heb je geen slechte meening van hem? Dat
verheugt mij! Ja, dat verheugt mij meer dan ik kan
zeggen. Want ik heb veel met je op, Trina en de
jongen in zijn hart ook. Hij is alleen niet vlug met de
tong en kan zijn gedachten moeielijk weergeven. Dat
gaat de meeste manlui zoo en niet de slechtsten. Wij
moeten ze dan wat helpen." Zij sprak steeds door
over Enno, haastig, over haar eigen woorden struike
lend. De vaste, koele blik van Trina beklemde haar.
Zij wilde niet op zijn knap uiterlijk pochen. Dat zag
ieder, die oogen had. Maar hij was onvermoeid be
zig, matig, rechtschapen tot streng wordens toe. En
niet verkeerd. Neen, hij had geen verkeerd karakter.
Alleen den Brinkmeierschen stijven kop, ja, dien hac
hij. Hij week voor geen man een stroohalm uit den
weg. Maar een verstandige vrouw zou hem in het
goede spoor kunnen leiden. Zij zelf had dat bij haar
man gekund. Trina zou dat ook kunnen „Nee,
waarom zou ik je mijn hartewensch niet rechtuit zeg
gen? Er is in het heele veen geen meisje aan wie ik
mijn Enno zou gaarne gunnen als aan jou. En als
je van mijn jongen kunt houden, dan is er niks, wat
ik niet er voor jou zou willen doen. Niet omdat je een
mooie hoeve hebt, Trina, maar omdat je zoo heel-
maal de rechte vrouw voor hem bent. Geef mij nu
hierop geen antwoord. Wij rijden komende week naar
Scharmbeck, naar de markt, Enno ook. Ik bid je,
denk daar aan wat ik je gezegd heb, kom zijn stugheic
met een goeden wil tegemoet en ga in stilte met je
zelf te rade of je hem je hart kunt schenken. Wil je
dat doen, Trina?"
De klok begon te luiden. Trina zei niets, maar stond
een poos in gedachten.
„Ik zal over je woorden nadenken", beloofde zi;
eindelijk. Haar oogen hadden echter een glans, die
meer beloofde.
Met luchtigen tred, als gedragen door haar geluk
kig gevoel, snelde Alheid naar ae kerkdeur. Daar tro
zij haar man aan en ontsteld van de sombere uitdruk
king op zijn gezicht, tastte zij naar zijn hand.
„Hinnerk?"
Hij trok haar zwijgend door het portaal. Voor hen.
achter hen, naast hen liepen de andere kerkgangers.
Gewone consumptieprijzen. Toegang vrij
toch wel wat moe geworden van het vele rijden en kij-
cen, en eindelijk ligt het in den aard der zaak, dat
menschen, die uit een waterarm gebied komen, zich
niet in het bijzonder interesseeren voor inrichtingen
om water weg te malen.
Weldra kwam de auto-trein weer In beweging en
werd, terwijl de ondergaande zon het schoone
Noord-Hollandsche landschap In gouden licht zette
naar Hoorn gereden.
In het Doelen-hotel stonden de tafels al gedekt.
Maar hoe hongerig de gasten ook waren, voordat ze
aanschikten, gingen ze zich wat verfrisschen onder
kraan of pomp, en elkaar afborstelen en afstoffen.
Op zijn plaats vond feder ter herinnering aan het
lezoek aan Hoorn een aardig mapje met mooie
prentbriefkaarten, saamgebonden door een rood-
>lauw-wit lint, aangeboden door den heer J. C. T.
Utermöhlen, die ook in het hotel een tentoonstellinkje
ïad gemaakt van zijn producten: Crème théo, lunch-
kaas, roomkaas puck en Edammer fcms in de drie
soorten.
Weldra heerschte er aan tafel een vroolfjke stem
ming, die langzamerhand tot uitbundigheid over
ging-
De eerste tafelrede werd uitgesproken door den
heer van Foreest, bij afwezigheid van den heer Ruys
de Beerenbrouck, die te Schagen de thuisreis naar
Maastricht was aangevangen, als voorzitter optre
dend. Spreker zeide in zijn Engelsche toespraak,
dat hij in den Haag kort had moeten zijn, op Nijen
burg eveneens, maar dat hjfl thans baas zijnde, wat
langer het woord wilde voeren (gelach). Het moge
niet goed zijn trotsch te wezen, spreker wès trotsch.
En wel op zijn land en zijn provincie (hear, haer!).
Die trots had altijd al bestaan, doch was Zaterdag
nog toegenomen na al hetgeen hij dien dag had ge
hoord. Afrikaanders zijn geen vleiers en daarom
stemde het hem trotsch hun loftuitingen te mogen
vernemen. Over de Hollanders is wel eens anders
gesproken. Vijf en twintig jaar geleden, toen de
Hollanders inderdaad niet in goede conditie ver
keerden, bezochten vele Zuid-Afrikaanders ons land
en bij die gelegenheid werd het woord gesproken:
„Wat wil die verd. Hollanders wete van die land
bouw." Voor enkele jaren werd een internationaal
landbouw-congres te den Haag gehouden en daar
waagde een minister, die nu al dood is, het te zeg
gen, dat de fouten der Hollandsche boeren waren
hun onkunde en hun luiheid!
Spreker dacht bij beide uitlatingen het zijne.
Maar gelukkig stemt het, dat men thans tot de er
kenning van de beteeken is der Hollandsche boeren
is gekomen. Het was hem een bijzondere vreugde
geweest, dat hij een plan voor een tocht door Hol
lands Noorderkwartier had mogen opmaken, en den
gasten alles had mogen laten zien. Hij hoopte, dat
vele der aanwezigen nog eens zouden terugkomen,
graag zou hij dan alles laten zien, wat men zien
wilde, (hear, hear). Met een dronk op Zuid-Afrika
en Nederland eindigde de heer Van Foreest zijn
luidtoegejuichte toespraak. Zij werd beantwoord
„Hinnerk", zei zij heel zacht. „Ik verga van angst.
Wat is er?"
Hij antwoordde tusschen de tanden: „De bengel."
„Enno?"
„Hij houdt het met de mandenmakersdeeme."
Nu verdween ook de glans van vreugde van Al-
lieid's gezicht Met het gezangboek tegen haar hart
gedrukt, dat haar plotseling pijn deed, trad zij ver
der de kerk in en ging vermoeid op de vróuwenbank
zitten. En terwijl de tonen van het orgel en het ge
zang der gemeente om haar heen bruisten, smolten
haar voormalig leed en haar verdriet op dat oogenblik
ineen. Haar eigen trouwdag stond voor haar oogen
met de donkere schaduw, die van dien dag af op haar
heelen levensweg was gevallen. Zij had te vroeg ge
juicht De oude vloek was niet opgeheven. Hoe had
zij van vfede en geluk kunnen droomen? Wat onder
liet dak der Brinkmeiers geboren werd, ging geen
vreedzame wegen. Zijn aangeboren hartstocht, de
machtigste aller hartstochten joeg ieder van het ge
slacht iu doornen en brandnetels, zoodat bloed op
stond tegen bloed, zoon tegen vader. Altijd dezelfde
kringloop.
Maar naar mate de godsdienstoefening vorderde,
oefende de rustige stem van den predikant, de van
oud8 bekende, heilige woorden van wijsheid een kal
meerenden invloed op haar uit. Haar temeer gedrukte
moed richtte zich weer op. Zoolang zij den naam
Brinkmeier droeg, had zij gestreden tegen de sombere
macht van het noodlot, die op het huis lag en niet al
tijd vruchteloos. Zij zou verder strijden, zoolang zij
rechtop in haar schoenen stond!
Zij zat stil naast den nijdigen, zwijgenden boer,
totdat de paarden in een flinken draf over de eenzame
veenvlakte joegen. Toen begon zij schuchter:
„Ik breek mij het hoofd over hetgeen je mij gezegd
heb, Hinnerk. En ik vind geen uitweg. Hoe kom je
er op, dat onze Enno het met Anne Griveloh zou
houden?"
(Wordt vervolgd.)
20) o
99
i