DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN
Honderd en zestiende Jaargang,
1014.
W01NHDAG
JÜLL
FEUILLETON.
De Fransche Hoeve.
JiOo 177.
Jeze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Mestdagenuitgegeven Abonnementsprijs per 3 maanden
mor Alkmaar 9 0,80; franco door het geheele Rijk 91,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
TelefboiHMi'cmef 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel 9 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
L Brieven franco aan de N. V Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Knevel en Imperiaal
meal mfiiffioQ voedsel.
S ipygvifsriiig»
De stokoude heer Gruis hoorde ons glimlachen
aan. Telkens dacht je, dat-ie z'n gladgeschoren lip
pen tot spreken wou bewegen. Murmelen was 't niet
want hj| had aog eea gaef gebit, geen gekócht,
maar natuurlek eigen. Van dien kraan-van-fa-oude-
man, recht nog als fa laars, fgnde scherp de engel-
Mal rozen schedel, met
id, dat 't 'm tot aan
de lellen de boren bedekte fa zijn romeinscb pro
fiel tegen de fetga weelderige takken van den koepel
enden ouden kastanjeboom. Zóó warm had-ie 't, dat-
ie met een guitig „neem me dist kwalijk heeren, jul
lie hebt 't op jullie jeugdigen leeftijd misschien niet
zóó warm als £k," in z'n hemdsmouwen was gaan zit
ten en daarop 'n versche pijp, fa lange goudsche
hacf jgeitopt.
kennissen die sterk onder
sche-bisechop-kop met defl
zilverwit, nog dik haar omfranjed, dat 't
andere rookte-ie niet
Wij hadden het over eenige
de plak zitten. Van een der pantoffelhelden vertelde
Basje daf-ie 'n apait stel toffels had vernederende
attributen van z'n knechtschap waarmee-te op hoog
bevel slechts mocht komen tn z'n salon, welker
meubels spiegelden fa glad-geboenden parketvloer.
Nog fa anaer werd hokvast gehouden, als 'n hond
aan de ketting de soos had 'm maar geschrapt.
Je kon toch geen contributie vorderen van iemand, die
alléén de deur niet mesa: ait mocht
Schaterend hoorden we de mededeellng aan, die 't
zelfde Basje onder eed verzekerde, dat hij een anderen
drie nog jeugdige
1 plantsoen gezien
had, voortduwend dat tem^e-ta-linneEn-doeken In
een kinderwagen.
-o Daar lachen Jullie nou om, sprak plots de oude
heer maar als Ik tijd van leven heb; m Haarlem is
onlangs nog een Juffertje honderd-en-zes geworden:
zal 'f mij benieuwen o! iemand van de heeren hier zal
ontsnappen aan de pantoffel.
Alle ongetrouwden protesteerden, de overigen zwe
gen wijselijk.
Kom, kom, ging Gruis voort, de waarhad is zoo
oud al» de wereld: de man is st hoofd maar de
vrouw is 't nekje waar dat hoofdje op draait.
Je hoeft nog nlel preeies met viltenpantoffels je
parketvloer te bidonzen, aiet precies aan je huisstoel
te worden gespperd, met precies als 'n baboe achter
je zuigelingen te wandelen om netjes en fijn onder
den dwang van je overigens goed wijl te komen. Zie
ik er naar uil, om 'n pantoffelheld te zijn? En dan
had je mij in mijn t|d motten kennen S Ik spreek nou
van ruim fa halve eeuw terug. Ik ben nou vieren
tachtig, &erd dus geboren in *30. Let op dat jaar.
Overal rumoerde 't, en 't is 'n feit, dat 'r altijd iets
revolutie-achtlga in m'n bloed beeft gezeten, zoodat
m'n opstandige natuur door m'n vrienden en ook
door m'n vrienden - en ook door m'n eigen vrouw
aan dat fatale jaar '30 werd geweten. Ze wist, mijn
Philomena, dat 'k niet gemakkelijk was, dat 'k mij 't
kaas niet van '4 brood liet eten, dat 't minste verzet
mij fa opwinding kon brengen, dat mijn wil voor alle
anderen 'n wet behoorde te zijn. En toch nam ze me.
Natuurlijk verliefd. Zwaar had zij, maar ook ik, het
te pakken, En deze genegenheid, die tot aan den
dood van m'n lieve vrouw onafgebroken voortduurde
hoeft haar niet belet te tóónen, dat ik het hoofd
was, maar zij.,,, het nekje.
Gruis laflbte smakelijk, zoog 'n groote blauwe wolk,
blies ze langa de stee' van z'n pijp.
Ja, 'k mot 'r zelf nog om lachen, hoe weinig ik
met al mijn vacvaarlijke print»pea, die geen gezag
bijna boven mij duldden, het hoofd was, ik herzeg bet
Roman naar het Duitsch,
van
LUISE WESTKIRCH,
28) o—
Zij zaten zwijgend te luisteren naar de ademha
ling, die steeds sneller ging, terwijl de lippen glim
lachten als in een mooien droom. En nu dreef de zon
de zware wolkon geheel uiteen en straalde in onafge
broken glans. Langzaam kroop de gouden vierhoek,
die zij in het vertrekje wierp, over den grond, steeg
tegen de bedstede omhoog en gleed als laatste groet
van het leven over Toni Graveloh heen. Toen het zon
licht zijn gelaat bereikte, opende hij de oogen en knik
te met stralenden blik zijn kind en Enno toe. In het
zelfde oogenblik ging er zacht een rilling door zijn li
chaam als Ëef trillen der vleugels van een stervenden
vlinder. Zijn hoofd viel op zijde. De adem bleef ste
ken. Eon laatste zucht. Toni Grhveloh had zijn groote
reia aanvaard.
Terwijl Anne met heete tranen de hand van haar
vader kuste, staarde Enno bijna ongeloovig op den
doode, die glimlachend in den vroolpen zonneschijn
lag. had ais jongen bij het sterfbed van zijn groot
vader gestaan, welk een tegenstelling! De dood had
twee gedaanten. Hij kwam al3 een ander bij de Gra-
veloh's dan bij de Brinkmeiers. En hoe zonderling!
Had zijn vader niet gezworen dat hij Toni Graveloh
en zijn dochter op straat zou zetten, als Enno niet
naar zijn zin trouwde? Nu was de oude Graveloh
daar heengegaan, waar de toom van den burge-
gemeeater hem niet meer kon bereiken. Over eenige
dagen zou het huisje van den mandenmaker leeg
staan.
Hij legde zijn hand op Anne's schouder.
„Wees maar stil. Ik blijf je trouw."
Hij kou niet spreken over het vreeselpe, dat hij
hoofd.....
Ik dee wel o! maar zelfa m'n vrienden hadden
het fa de smiezen en durfden beter dan jullie, neem
me nie kwalijk, die je kennissen achter 't rug belacht
mij 'r koddig mee plagen.
Mij werd dan ook gevraagd, vóór we zekeren Au
gustusdag in 1860 dc reis naar Parijs ondernamen,
'n troepje losbollige fuifnummers, die 't 'r in de
Fransche hoofdstad eens heerlijk van gmgsn nemen,
na jaren zwoegen» op kantoor magazijn of winkel
gevraagd of Pbilomeentje 't verloï had toegestaan,
Loop naar de maan! kregelde ik terug. Altijd
met je Pbilomeentje, denk je dat ik nog niet oud en
wijs genoeg ben op m'n dertigste jaar om zelf te we-
dat is alles. Juicht het toe nou weet je kwa-
ten wat ik doen wil. Mijn vrouwtje keurt het goed
jongens, die je nog bent. Jullie, nog ongetrouwde,
hebt er geen idee van, hoe dat in z'n werk gaat Of
zou je denken, dat 't 'n bewijs van tactisch beleid zou
zijn, je vrouw niet te kennen in jou plannen ik zeg
niet m haar plannen, maar in jou, !n je eigen plan
nen. Ik heb zelf de rei» naar Parijs uitgedacht, omdat
ik behoefte heb om 't eeas alt te vliegen en dat gunt
me m'n vrouw zóó van ganacte hare, dat ze van
morgen nog blijer was dan ik, dat ik eens ontspan
ning kreeg en van mijn drukke manufactuurzaak met
jullie, m'n kennissen, eens flink ga verpoozen
Bravo! riepen ze allemaal door elkaar. Nou je
vrouw 't maar goedkeurt, nou zijn w$j gerust.
Hou op, schreeuwde ik aan den trein, of anders
ga ik terug. Je weet toch wie je voor hebt?
Jawel, de man van 't jaar '3D.
Kom, kom, praten we over wat anders, geböód
ik.
Ik hooide verder de haele reia niet meer over m'n
Philomeentje, Parijs en nog eens Parijs werd be
sproken. lederen dag werd verdeeld. Een onzer, ze
kere Kerker, nog 'n heel jong broekje, maar 'n knap
kopje, dat de rechterhand wa9 van z'n patroon, 'n
voornaam kassier die hem dan ook als 'n flink
douceur 't geld voor de reis had gegeven was onze
mentor Hij had de reis goed bestudeerd sprak
Fransch als 'n Parijzenaar,
Eensklaps kwam 'r, reeds op den eersten dag, 'n
verandering fa 't program, want wij hadden in ons
hotel vernomen, aat Keizer, Napoleon III revue zou
houden over de troepen. DM mosten we zien. 't Was
'n grootsch schouwspel, maar nog meer dan de revue
imponeerde mij de persoon van den Keizer-zelf. Hij
was maar klein van gestalte, maar zóó te paard, merk
te je daar niet veel van en mij als jogeman van dertig
trof voornamelijk z'n martiaal uiterlijk, z'n mooie kne
vel in twee punten, als naalden zoo fijn, uitpiekend en
z'n zeer fraaie kinbaard of imperiaal, 's Avonds zaten
we bij Tortoni ik gelooi dat die gelegenheid te Pa
rijs niet meer bestaat Waar ik vooral 't druk had
over 't voorkomen van den Keizer.
De gevoelens waren evenwel verdeeld.
Maar ik verdedigde met vuur dat toch ieder treffend
mannelijk uiterlijk.
Een der tegenstanders riep eensklaps:
Als jij dan die knevel en die imperiaal zoo mooi
vindt, waarom is jouw gezicht dan zoo kaal als 'n
kikvorsch?
'n Bulderend gelach dreunde van ons tafeltje, zoo
dat andere bezoekers verontwaardigd ons bekeken,
Hij was raak
Ik voelde 'tn geweldig
Wan'- bekend was gm "1 bos mag Joost we
ten maar de rakker* wisten 't, dat m'n Philomena,
geen baard noch knevel of sik of bakkebaard
dies nacht had beleefd. Misschien wan dat goed.
Zijn strenge natuur veroordeelde praatzucht altijd
als een zwakheid. Nu zou hij zich nooit over het ge
heim uitlaten tegen niemand.
Hij begaf srieh naar huis. Als iemand zich goed
moe werkt, dan kan bij zich niet aan zijn gedachten
overgeven. Het akkerland moest omgeploegd worden
voordat het nieuwe zaad erin gebracht werd. Hij
ging achter den ploeg en sneed diepe vorens in den
zwaren grond. Maar telken8 als hij den ploeg aan
pakte,
Franse
moest hij denkendie is van het geld van den
'ranschman gekocht, en dan maakte zich een ge
voel van weerzin van hem meester. Hij had altijd
van het paard gehouden als van een mensch. Doch
toen dat zijn neusgaten nu snuffelend naar een korst
brood in den zak van zijn kiel stak, duwde hij 't weg.
Het dier was ook door het Fransche geld op de hoe
ve gekomen zooals elk stuk, dat hij zag en betastte,
zelfs de grond, waarop hij stond. Zoo het geraamte
niet met ingeslapen hersenpan bij den bakoven lag
begraven, aan zou nu geen Brinkmeier den ploeg
door dit stuk land hebben kunnen drijven dan had het
geslacht zijn heil in den vreemde moeten zoeken,
evenals zijn buren. Misschien was de Franschman
niet eens het eenige offer. De kleinzonen van een man
die uit geldzucht zulk een daad had begaan, deins
den waarschijnlijk voor geen enkele terug. Wat mom
pelden de buren toch van zijn vader en Anemarei
Rademaker? Telkens als de ploegschaar in den
grond vasthaakte, meende Enno, dat zij bleef vast
zitten aan de bewijzen van een nieuwe misdaad. Op
eiken steen, die zij omhoog wierp, zag hij de ooghol
ten en de grijnzende tanden van het doodshoofd.
Moedeloos en troosteloos keerde hij toen de avond in
viel naar huis.
„Toni Grhveloh is vandaag gestorven", zei Alheid,
toen hij zich zwijgend op zijn stoel aan de tafel liet
neervallen.
„Ja, moeder, dat weet ik al".
Maar toen ae dampende schotel met pap verscheen
en alle lepels als op de maat daarin werden gesto
ken, zag hij plotseling als in een visioen den man
kon uitstaan, bij mij niet, bij anderen niet, en dat (nu
ja bij dit beslist verbod had Ik, hoofd des huizes, mij
bij 't nekje neergelegd) ik op gevaar af anders in on
genade bij haar genegenheid te vallen, mij iederen dag
ei-glad moest laten scheren.
Al zie je graag 'n cavalerist, antwoordde ik,
hoef je daarom nog nie zelf op 'n paard te kruipen.
Daar heeft Gruis gelijk in, viel een mij bij. Ik zie
ook graag Nap met zijn sik en knevel, maar ik zou
toch zóó'n overtolligheid niet aan ra'o lippen en kin
willen hebben.
Papperdelapap! sarde de ander weer. JU bent
Gruis niet. Bij Gruis zit 't 'm.... elders!
En hij hoofdwenkte naar het Noorden.
Bij Phile-Phill-Phill bij PhillePh'illemeentje!
tjiepten met sarrend sisgeluid er 'n paar, die 'k wel
van 'r stoelen bad willen mokeren
Maar ik hield me in.
Nou, zei ik, zoo bedaard of ik koud-engelsch-
bloed in m'n ad- en had, fa plaats van 't kind-uit-'t re
volutie-jaar te zijn; als jullie dM deuken, dan zal
ik bewijzen, dat je '4 gl«d mis feeöi,
DM durf je niet, aarde opnieuw m'n tegenstan
der.
Ik ijskoud terug:
't Is me de moeite niet waard, cm daarop te ant
woorden. Maar één ding zeg ik je, ja jou, riep ik, met
je grooten mond, als ik met njljh knevel en sik bij
mijn vrouw in huis aia ben <ij tien pop kwijt.
Top! rlep-ie.
Ik vat ei sast wat op, schertste ik en hestelde 'n
massagran.
Wij bleven ruim veertien dagen te Parijs en daarna
nog vijf dagen te Brussel en drie dagen te Gent, en
wijl 't weer zoo warm was als nu groeide m'n kne
vel (ik had destijds inktzwart haar) en mijn imperiaal
met geweld.
Ik had schik fa m'n opbloeiende gelaatversiering,
lette zorgvuldig op, als ik geschoren ward, dat knevel
en sik in goed fatsoen bleven.
Met cosmetiek bepuntte ik weldra 't snorretje.
Wel, jij hebt nou al wat van Nap! vroolijktea de
vrienden.
Waarachtig as je wat kleiner was,
En wat geler je gezicht,
Jij bent de tien pop kwijt, plaagden ze m'n te
genstander, Voor zoo'n mirakel-mooie snor bezwijkt
Had maar om honderd gul-
de hardnekkigste vrouw.
Ja, dokken mot-ie,
den gewed, Gruis,
Maar ik deelde maar half fa 'r vroolïjkheid. Ik
dacht wel: och als Philomena 't hoort, dat 't 'n grap
is, dat 't meer 'n aardigheid is, dan zal ze, evenals wij,
er mee lachen; ik paaide mij er wel mee, maar toen
we den laatsten dag naar de Hollandsche grens
stoomden, beklemde mij toch 'n voorgevoel.
glansrijk over al die ru
nare vrees
Ik zette mij echter
heen en toen we de torens onzer stad in 't geziekt kre
gen, beploos ik met vaste hand mijn imperiaal, bekeek
ik met voldoening in m'n zakspiegeltje de stijve pun
ten van m'n donker, sterk groeiend snorretje
Om onze familieleden te verrassen hadden wij niet
gemeld den dag, dat wij zouden retoumeeren en op
gewekt, geheel opgemonterd door de mooie en pretti
ge reia, kuierden we door de stralen.
Mijn manufacturenwinkel zagen we *1 fa dg verte.
De gouden letters: „V. QRDS& IM MANOFACTU-
voor zich, die met den heer des huizes zijn lepel had
gestoken fa der, tinnen schotel op deze tafel en brood
met hem had gegeten en die door hem in den
slaap was doodgeslagen! En een zoo groote walging
kwam fa hem op, dat hij doodsbleek den arm met den
lepel lief vallen.
„Ik kan vandaag nie! eten,"
Hij slo t zich in zijn kamer op, wierp zich in zijn
bedstede en viel in een loodzwaren slaap, die hem
tot aan den morgen zijn leed deed vergeten.
De burgemeester had in de laatste twee weken een
wrok tegen zijn ouden kameraad Toni Graveloh ge
koesterd. Maar voor de majesteit des doods verdwijnt
alle kleingeestige wrevel. Brinkmeier riep de gemeen
te bijeen en stelde haar met aandrang voor, om den
doodé, die een Spreckholmer kind was geweest, een
behoorlijke begrafenis te geven. Hen zelf stelde wa-
beschikkin;
ikking voor de overbren-
kerkhof te Grasdorf. De
gen en paarden ter
ging van het lijk naar het
voorzanger moest met de schoolkinderen komen en
zingen. Moeder Schletten en moeder Leveste hadden
zich dadelijk naar het sterfhuis begeven. Zij legden
den doode op een baar, luchtten, en zorgden voor het
begrafenismaal. Want Anne, dat dwaze ding, kon
immers niets doen dan schreien. Die begreep heele-
maal niet, dat de dood plichten oplegt. Zij bakten
wittebrood, haalden bruin bier voor het onthaal der
volgers, bestrooiden den grond met dennenaalden,
maakten kransen en staken kaarsen aan, zooals 't het
gebruik was.
Toen de gemeenteleden zich den derden dag voor
de begrafenis in het huisje onder de pijnboomen ver
zamelden, trad Brinkmeier als een der eersten op An
ne toe, die bleek en met beschreid gezicht in haar
zwart japonnetje naast de kist stond, gaf haar de
hand en vroeg:
„Wat zijn je plannen voor de toekomst, deern?"
Annè's hand lag onbewegelijk in de harde vingers
van den burgemeester.
„Ik vaar vanavond nog met Karl Leveste op zijn
turfschip naar Bremen, om haar weer een dienst te
zoeken. Mijn getuigschriften zijn goed. Ik zal er wel
REN" glinsterden ons fa feilen zonneglans tegen.
Toen wij naderden, zag Ik mijn vrouwtje, die in
den winkel zat in die dagen ging alles gemoedelij
ker toe dan tegenwoordig te breien.
Ze keek van haar druk naaldebeweeg niet op.
Regelrecht ging ons jolig troepje ik voorop
naar 't groote raam.
Eensklaps keek ae op.
m m
I
Mijne heeren! Ik vraag h oog eenB. Zie ik er
naar uit, om onder de plak te staan? Ik bea waar
achtig geen beverig schippertje, heb meer, denk ik,
van fa aanvliegen den kettinghond, aie waar? Door
gaans begrom ik de menBcheo meer, dan ze zoetsap
pig te beglimlachen.
Ik plaatste me dan ook fa de meestbrutale houding
vóór de stoep, salueerde voor de aardigheid oo majes
tueuze wffze.
Doch als de bliksem plots de siraatMsn Bad doen
splijten, zouden mijn beenen niet geweldeer hebben
kunnen sidderen.
Die oogen die gevaarlijke oogen I verbazend,
verwijtend, gelastend, vooral gelastend, om geen voet
nader te treden, richtten zich ate met-den-aood-drel-
gende revolverloopen op m'n beteuterd gelaat.
ïk zie Philomena's oogen van dM oogenblik nog!
Nu nog, na vier-en-vijftig jaren.
Ik zeg oogenblik, want tenger duurde 'i niet dan
fa oogwenk.
En zonder Iets te zeggen, zonder fa groei, zonder
fa excuus stormde ik van mijn vrienden weg., naar
mijn coiffeur.
Ei-glad, zooate nu, kwam ik bij Philomena terug.
Zij zei niets, kuste me hartelijk en glimlachte.
Toch heeft mijn hoofdje, nog jaren daarna, geluk
kig gedraaid op dal nekje
Nou, nou, papa Gsaia, 1 is Eras 1 Is enorm
De vrouw moet nog gehorea worden, Öe mfj dat
leveren zou.
Eer mfa kop af, dan coder zod'q pantoffel»
Dit zeiden de ontrouwden.
De getrouwden onder ons zwegen wijselijk.
O. v. d. WALD.
Ingezonden Mededeelingen,
krèa!
Ingezonden mededeellngen
Klndep
1 Kindei» BJJ uitstak proefhoudend
DaKlhderea grgaian gpfilnk
en vnqBpüBdffl yannpas
Tieten» ofëf eaè éLsEhfa
STADSNIEUWS.
VERBETERING SCHOOLLOKALEN.
Bij Koninklijk besluit van 25 Juni 1912 (Staatsblad
No. 192), laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit
van 31 October 1913 (Staatsblad No. 403) zijn, met
wijzigingen van de Koninklijke besluiten van 4 Mei
1883 (Staatsblad No. 41) en 30 Augustus 1884 (Staats
blad No. 197), algemeene regelen vastgesteld om
rent den bouw ei de inrichting van schoollokalen
oor openbaar lager onderwijs.
In verband met de bepalingen van dit Koninklijk
•poedig een vinden."
„Dat is verstandig", prees Brinkmeier. Een groot
moedige gedachte kwam bij hem op. „Heb je dan nog
wel genoeg geld, dat je niet in verlegenheid komt?
Anders Hij stak de hand in zijn zak.
Het sehoot Anne nu te binnen, dat Alheid haar veel
geld had geboden als zij Enno wat voorjokken wilde
en haar liefde voor hem verloochenen. En zij ant
woordde met bevende lippen
„Ik dank je, burgemeester, voor je goeden wil. Ik
heb 't niet noodig."
Toen begon de plechtigheid. De kist werd op den
gereedstaanden wagen getild. Enno Brinkmeier liep
naast het span van zijn vader en braeht zijn ouden
vriend naar zijn laatste rustplaats.
's Avonds nam hij afscheid van Anne. Zij verging
van verdriet over haar vader.
„Ik kan je niet zeggen, wat voor een verlangen ik
naar den ouden man heb. Als ik jou niet had, dan
zou het leven mij een last zijn."
Het was een treurig afscheid. Behalve het verdriet
van 't scheiden had ieder zijn eigen leed. En hoe
groot het vertrouwen ook was, dat zij in elkaar stel
den, zoo scheen er toch slechts een kleine straal van
hoop in beider hart.
„Bezoek je mij ook eens in Bremen?" vroeg Arme
schuchter.
En hij antwoordde met een voor haar onbegrijpelij
ke bitterheid: ,,'t Kan wel zijn, dat ik daar heel
gauw heen moet."
„Ik schrijf je dan, waar ik woon."
„Schrijf poste restante Scharmbeck, als je mij wat
te vertellen hebt. Dan haal ik je brief daar af. Nie
mand op de hoeve hoeft daarvan iets te weten."
„Nee." ik zal je niet in ongelegenheid brengen."
„Anne!" Hij trok haar in zijn armen en kuste haar.
„Er mag gebeuren wat wilik blijf je trouw."
En nu verliet hij haar en ging haastig huiswaarts.
CWnrdt vervolgd.)
MAARSCHE
ODRANT
iSM
i fl
I It 0