N.V. AUunaarsche Eijtnigmaatschappij, voorh. E. Tan Bam. StalMen] - StpfsÉiÉMi - Mridn - Transporten - Bergplaats m lisltls. van 3-6 uur Matinée. Bouwterrein LUX Pandhuis. BAZAR ALCMARIA, Fz„ RMali I 4. „Alkmaar Packet". HERIfTs. COSTER 8 itsliiltend voor G. van Nieuwkuyk, Golden Thee, Golden Koffie J. C. BAAN Co. Werkt nog steeds met volledig personeel, aantal paarden, wagens en rijtuigen. L.S. Teneinde ons personeel op den dunr in dienst te knnnen honden, zagen wij ons gaarne belast met de levering van dat drukwerk, hetwelk anders buiten Alkmaar wordt besteld. Hand. Ven. Anker-Maatij., KantoorBREEDSTRAAT 23. Intorc. Telephoon 92. Café VAN DEK IIAAGEN, Nassau-K war tier. Lindelaan, Lamoraalstraat, Van der Meystraat, Nassauplein, Egmonderstraat, Nassaulaan. M. 131-MantLeim, 't beste soort. LANGESTRAAT bfl do STEENENBRÜG. Door den Oorlog was ondergeteekende verplicht zijn paarden- slagorij op te heffen, van nu af zal steeds te verkrijgen zijn tegen concurreerende prijzen. Prpnoteering in de zaak zichtbaar. FEUILLETON. N.V. Boek- en Handelsdrukkerij, Door ondergeteekenden worden alle maatregelen genomen het bedrijf 3NTIEÏT stop te zetten, wij gaan derhalve ■door met te leveren tot de prijzen zooals voorheen. Verkrijgbaar bij eiken solieden winkelier. Tevens bericht aan onze aftiemers dat do verplaatsing onzer zaak van LUTTIK-OUDORP naar heeft plaats gehad. De Fransche Hoeve. KENNEMERSTRAATWEG 18. VRIJ ENTRéE. IN HET Te bevragen bij A. G. DEN BOEBTEKD WaHHauplein 11, Tel. 5tt8. Speciaal voor her wassen era van Kant.Moussenne.ZiJde enz.] NIETS ZAL KRIMPEN ALLES WORDT WEDER NIEUW De ondergeteekende maakt bekend, dat zijn Pandhuis, als gewoonlijk, eiken dag, uitgezonderd des Zaterdagsmiddags van 2—5 uur, geopend Is. Verdronkenoord, hoek Nieuwstraat, Alk maar. Beleefd aanbevelend, VAN ALKMAAR: 6.-, 8.-, 10.-, 11.30, 2.30, 4.-, 6.—, 7.30 VAN AMSTERDAM 6.30, 8.-, 9.30, 11.30, 2.15, 4.-, 8.- 7.30 Roman naar het Daltsch, van LOUISE WESTKIRCH. 38) Voss glimlachte veelbeteekenend. „Denk jullie, dat zoo'n sluwe kerel als hij zich voor niks zooveel moei te geeft?" Intusschen sprak Brinkmeier tegen het lawaai in. „Ik stem voor den nieuwen weg. wie met den burge meester mee stemt, die moet zijn hand opsteken." Geen enkele hand werd opgestoken. Het rumoer nam toe. „Onze vaders en grootvaders hebben het ook maar alleen met een kanaal gedaan. Wie een be teren weg wil hebben, moet er zelf een aanleggen." Brinkmeier schreeuwde nu, bruin van toom„Ik dacht, dat ik tot verstandige menschen sprak! Ik neb jullie mijn meening gezegd. Wie daar iets tegen wil inbrengen, die moet dat doen. Maar slechts één te gelijk. Alle duivels 1 Blaat niet allen te zamen als een kudde schapen! Onze kinderen zullen ons uit lachen, als wij dien weg niet aanleggen. Ik zeg, dat hij er moet komen." Nu stapte Luerke Voss op de kist. „Ik heb wat te zeggen, burgemeester." Het werd op eens stil. De een stiet den ander aan. Nu nam het schouwspel een aanvang, dat ieder wenschte te zien en waarom allen gekomen waren, nl. de kamp der beide doodsvijanden. Luerke Voss begon heel beleefd en op gedempten toon. „Je hebt gelijk, burgemeester, het gaat niet aan, als wij allen tegelijk aan het woord willen ko men. Eén voor velen, zoo wil je 't hebben en dat is ook zooals 't behoort. Je bent voor de orde. Daarom hebben we immers ook tot burgemeester gemaakt is 't niet waar buren?" „Nu, toe dan. Wat heb je te zeggen?" drong Brinkmeier ongeduldig aan. „Slechts een vraag, 't Is toch geoorloofd, dat iemand uit de gemeente het hoofd een vraag doet? Of is het dat niet? Wij moeten ons aan de orde houden. Nee, ik wil mij niet tegen de orde vergrijpen. Alleen wil ik vragen, hoe het toch komt, dat onze burgemees ter voor een weg, waarvan het nog volstrekt niet uit gemaakt is of zij rente voor ons zal afwerpen of niet, van zins is om als het ware ons geld bij tienduizen den weg te smijten en daarentegen geen paar gro- schen over heeft om onzen ouden, goeden buurman en gemeentelid Piter Clussmann een onderkomen in zijn geboorteplaats te verleenen." De oude Schletten en Himstedt met zijn beide zo nen riepen nu: „Dat is zool Waarom wil je Piter Clussmann niet in de kolonie opnemen, Brinkmeier?" „Er is hier geen armenhuis", antwoordde Brink meier kortaf. „Maar dat huisje onder de pijnboomen, waarin de mandenmaker Graveloh gewoond heeft, dat staat toch leeg." „Dat behoort mij toe." Uit Brinkmeiers woorden klonk met moeite bedwongen toom. Luerke boog zijn slap lichaam naar voren. Hij en bedaard als de visscner, die weet dat de karper aan den hengel spartelt. „Dat behoort jou toe. Dat is waar. Maar nu mag ik zeker nog wel een vraag doen. Wat is de reden waarom je Piter Clussmann niet in dat huisje wilt hebben, terwijl je er toch Toni Graveloh in hebt la ten wonen? Wat mag dat toch wel beteekenen, dat je Piter Clussmann ook zelfs niet in Spreckholm wilt hebben „Luerke Voss" antwoordde Brinkmeier. „Wij spreken nu over den nieuwen weg en niet over Piter Clussmann." Weer ontstond er rumoer, men protesteerde, maar zweeg op een teeken van Luerke Voss. „Als ik het goed begrijp, dan verlangt de gemeente over Piter Clussmann te spreken en niet over de nieuwe straat." „Ja", schreeuwde de heele vergadering. „Piter Clussmann moet in de kolonie, Piter Clussmann moet in de kolonie." Met inspanning van al zijn wilskracht wist Brink meier zich te beheerschen, hij sprak kalm. „Buren, Pi ter Clussmann is een verloopen sujet, een last en een schande voor elke gemeente. Daarbij heeft hij al der tig jaar zijn burgerrecht verloren. Zijn vrouw is iemand uit Bremen geweest. De Bremers moeten voor hem opkomen, die Niemand luisterde naar hem. „Piter Clussmann moet in de kolonie 1 Piter Cluss mann moet in de kolonie 1" De jonge boerenzoons probeerden wie het hardst kon schreeuwen. Het was ee nsport, een grap. En het had iets onweerstaanbaar genoegelijks, zich eens ongestraft schadeloos te kunnen stellen voor het res pect dat Brinkmeier altijd had weten af te dwingen. Daarom hoe luider, hoe beter: „Piter Clussmann moet in de kolonie!" 4|n te verkrilgen bi) Schoen- en Lederhandel, HOUTTIL - ALKMAAR, - IN VEEL VERMINDERDEN PRIJS, allen No. 42/43, tot zoolang de voorraad strekt. Alkmaar, 11 Augustus 1914. Bestellingen kunnen dagelijks worden opgegeven bi] den Heer W. MOOIJ, iw Ritsevoort, („Gulden Vlies") of per Telefoon 173 direct aan onze magazijnen. Maandags van 8y2—110 uur. Zitdagen in het „Gulden Vlies": Vrijdags 8half 1. Zaterdags 81/,—half 1. Brinkmeier sloeg met zijn vuist op de tafel. „Zoo lang ik het hoofd der gemeente ben, komt Piter Cluss mann niet in Spreckholm." „Oho! Ohol" Én plotseling gilde boven alle stememn uit de hoo- ge stem van Luerke Voss: „Het heeft er immers verduiveld veel van alsof bur gemeester Brinkmeier bang voor Piter Clussmann is." Brinkmeier keerde zich met een forschen ruk om. „Bang?! Bang?! Wie praat hier van bang? Voor wien moet ik bang zijn? Voor wien moet ik bang zijn?" Voss stapte van de kist af en trok zich in de dek kende schare zijner getrouwen terug. „Je zult zelf wel het best weten, wat voor reden je hebt om bang te zijn." „Wat zeg je daar?" Luerke Voss was zoo geheel weggedoken in de be schermende menschenkluwen, dat zijn neus er niet eens meer als een punt, dat men zou kunnen beetpak ken, uitstak. „Jij onkruid! Jij pestilentie! Ik draai je den nek om, dan krijgt de kolonie eens rust van je vergif!" En als een stier op het roode doek, sprong hij naar de plaats toe, van waar de hooge stem van Luerke klonk. Maar twintig handen grepen hem en hielden hem tegen. En terwijl de boerenjongens Voss de deur uithielpen, keerde de oude Schletten zich op den drempel om. „En Piter Clussmann komt toch In Spreckholm, of jij dat goedvind of niet!" De lompe voeten stampten over den steenen vloer van de keuken het huis uit. Ook de boerenzoons, die Brinkmeier hadden vastgehouden, gingen weg. Nie mand behoefde hem meer vast te houden. Hij was in het eerst duchtig te keer gegaan, was woest beginnen te spreken, doch nu vielen zijn armen slap neer. Het groenachtige bruin van zijn gezicht veranderde in een vaal loodgrijs. Tuimelend greep hij naar de leuning van een Btoel en viel zwaar op de eerste de beste kist neer. Alheid kwam nu juist in de grootste bezorgdheid binnen en slaakte een kreet, toen zij hem zag. „Mijn Hinnerk!" Hij stamelde met moeite: „Water' Bevend bracht zij hem dat. „Hinnerk, wat heb je, wat scheelt je?" „Het is uit." „Nee, nee! Heb je pijn?" „Het is het einde." Om's hemels wil! Zeg dat niet. De kolonisten zijn immers vandaag als menschen die paardevleesch gegefen hebben. Zoo'n krankzinnige opgewonden heid houdt geen stand. Daar moet je geen acht op slaan." „Het is iets anders. Een oude rekening. Ik heb daar dertig jaar op gewacht. Nu zal die wel spoe dig vereffend worden." Hij maakte, naar lucht snakkend, zijn hemdsboord los. „Hinnerk, wat zeg je toch?" jammerde de boerin, haar handen wringend. „Allen hebben zich tegen mij gekant! Geen een neen, geen enkele die zich aan mijn zijde heeft ge schaard! En dat weet Onze Lieve Heer! Voor de ko lonie heb ik altijd mijn best gedaan! Maar niet één enkeleI Allemaal vijanden! Allen tegen mij! Hij keek om zich heen. „Wat doe je nog hier, vrouw? Ik heb je oudste, je lieveling uit huis en hoeve wegge jaagd. Denk je, dat ik niet merk, hoe je over hem tobt? Ik kan de kolinie niet meer regeeren. 'k Kan mijn huis en hoeve nietmeer bestieren. Allen zijn weggegaan. Ga jij nu ook." Alheid omklemde ween end de hand van haar man. „Wat verdriet je mij en anderen en je zelf ook moogt berokkend hebben, mijn Hinnerk, en wat de anderen je ook aandoen, of zij je tot in den hemel verheffen of je in de hel wenschen voor mij blijft je de beste, de liefste, de eenige op de wereld, zooals je dat geweest bent van den dag af, oen ik in je huis ben gekomen. Dertig jaar lang hebben we samen in 't gareel geloopen. Waarom wil je mij dan nu niet tot het eind toe bij je laten blijven?" Nu scheen het, alsof de burgemeester uit een be nauwden droom ontwaakte. Hij legde schuchter lief kozend de hand op het hoofd zijner vrouw. „Alheid", zei hij. Slechts dat ééne woord met hall gesmoorde stem. Maar er lag een schuldbekentenis in dat woord, dankbaarheid voor het geduld van vele jaren. Alheid voelde het beven van de hand op haar hoofd en weer maakte zij zich ongerust. Haar man was ziek! Zeker, al wilde hij het ook niet bekennen. Zij riep de meid en samen brachten ze hem naar bed. Toen legde zij hem koude omslagen op de hartkuil en brouwde een heeten drank. En Brinkmeier, die gewoonlijk nooit wilde beken nen dat hij zich onwel gevoelde en altijd alle verzor ging weigerde, lag nu stil in de kussens en liet zich haar zorgvuldige verpleging welgevallen. Inmaakpotten, Bekendmaking. (Wordt vervolerd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1914 | | pagina 4