DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Nieuwe Abonnementen.
MILITIE.
Damrubriek.
No. 228
Honderd en zestiende jaargang.
ZATERDAG
SEPTEMBER*
FEUILLETO N.
Oeze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Mestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar 10,80; franco door het geheele Rijk ft,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën s
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V, Boek- en Handelsdrukkerij
v/h HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
D H linde,
szij n
Telafbon nummer 3
Nieuwe Abonné's op de „Alkmaarsche
Courant" voor het volgende kwartaal (4e)
ontvangen de nog in deze maand ver
schijnende nummers kosteloos en
franco.
De „Alkmaarsche Courant" bevat dage
lijks o.m. de laatste telegrammen van het
oorlogsterrein.
Aangiften voor nieuwe abonnementen bij de Admi
nistratie Voordam C 9, bijl d® Agenten en Srieven-
gaarders.
Aangifte voor dealneming aan het onder
zoek in zake voorgeoefendheid.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR brengt ter
kennis van belanghebbenden, dat ter gemeente
secretarie alhier gelegenheid bestaat voor de Inge
schrevenen die bestemd zijn voor de lichting 1915
voor deze gemeente bij de militie te worden inge
lijfd, zich vóór 10 OCTOBER a.s. aan te melden
tot deelneming aan bovenbedoeld onderzoek.
Het onderzoek vangt aan den lOen November a.s.
en wordt, zoo noodig, op twee of meer volgende
dagen voortgezet.
Het wordt gehouden te Amsterdam, den Helder,
'8 Gravenhage, Gorinchem, Breda, Venlo, Arnhem,
Kampen, Leeuwarden, Assen en Utrecht.
Bij de aanmelding moet worden opgegeven in
welke gemeente men aan het onderzoek wenscht
deel te nemen, waarbij men tevens te kennen be
hoort te geven of men gedurende het onderzoek voor
Rijksrekening legering of voeding wenscht te ge
nieten.
Volgens art. 78, le lid, sub 2° b, duurt de eerste
oefeningstijd voor hen, die bovenbedoeld bewijs
hebben verworvenB ten hoogste 6i/j maand, be
houdens de uitzonderingen bij dat artikel bepaald.
Verdere inlichtingen worden, desgewenscht, ver
strekt ter gemeente-secretarie.
De Burgemeester voornoemd,
O. RIPPING,
door
hélêne swabth.
Verhit en moe van het zich reppen door de stofwitte
straten van de stad naar het station, lie Ina zich val
len in een hoekje van de tweede-klasse-coupé. Bijna
was zij te laat gekomenzij had lang moeten wachten
in de winkels, maar de trein was ook wat laat en nu
had zij toch een hoekje veroverd en kon zij tenminste
rustig uitkijken. Den hoed, dien zij buiten nooii droeg
en die, hoe licht ook, als een ongewende last op haar
bonzend hoofd drukte, deed zij af en ook haar hand
schoenen trok zij uit. toen keek zij haar pakjes na
had zij niets vergeten Zoo prettig als andere buiten
wonende dames het vonden, naar de stad te gaan
winkelen, zoo vervelend vond zij 't, geen afleiding,
maar een corvee. Zij deed altijd zooveel mogelijk af
door COLETTE YVER.
Geautoriseerde vertaling van W. E. P.
17)
Zij sprak geen woord, terwijl zij den langen weg
naar het boudoir der koningin aflegden en vermeed
zelfs aan de oude dame te vragen of de koning ook te
genwoordig zou zijn. Zij dacht, dat de receptie ge
houden zou worden in het gele boudoir en zag reeds
in gedachten een zee van licht, overdaad van verguld
sel, ridderorden, galons en diamanten. En haar ver
wondering was groot, toen mevrouw Bénouville haar
binnengeleidde in een kleine burgerlijke biblotheek,
met een groote ronde tafel in 't midden, waarop een
groen kleed lag en een wereldkaart. Drie petroleum
lampen, twee op den schoorsteenmantel, waaronder
houtblokken vlamden, en één op de tafel, verlichtten
de witgeverfde betimmeringen met een prettig zacht
licht. Er waren daar een tiental personen bijeen, in
gezellig babbelende groepjes; sommigen zaten, ande
ren stonden; de dames in klein décolleté, de heeren in
smoking; een van de dames stond gebogen naar den
haard in het vuur te poken en zeide, met den rug naar
de deur gekeerd, juist op 't oogenblik dat Clara bin
nenkwam
„De koning zal ze wel netjes afschepen
Met flikkerende oogen zocht juffrouw Hersberg den
rooden baard van Wolfram. Maar zij herkende slechts
de blonde krulletjes van mevrouw Czerbich en het
oude-generaals voorkomen van graaf Thaven.
Er ontstond onder de aanwezigen, die van haar
komst gehoord hadden, een beweging van nieuwsgie
righeid; Clara was bleeker dan gewoonlijk, maar op
vallend mooi met haar groote oogen en het zwarte
haar, dat boven de slapen ter zijde vielhaar zwarte
japon gaf haar iets ernstigs, dat paste bij de wetcn-
op één dag, dan behoefde ze het niet gauw weer te
doen. Haar warme vingers woelden in de versleten
reistasch, betastten de pakjes, haalden een boek te
voorschijn, 't Werd vol in de wagen; hijgend kwa
men de reizigers aangerend, rood van haast en ploften
neer op de zongestoofde kussens, gereed woorden te
wisselen over de warmte en de kans op een afkoelende
onweersbul. Daarom hield Ina het boek open alsof
ze er ia verdiept was, maar lezen deed zij niet, dat kon
zij beter thuis.
Venters boden bier, kersen, perziken, limonade,
geïllustreerde weekbladen aan; witkielen stopten va
liezen in het net, een trein gleed voorbij, blanke stoom
wolkte tot den kap: de stationchef, met zijn kepi als
een groote klaproos, liep haastig langs de wagens u
het dicb.tkleppen der portieren klonk door het sner
pend gillen van de locomotief heen. Toen werd er
nog een reiziger binnengesehoven en vroeg een ge
jaagde stem den conducteur:
Wil u mijn vader helpen met instappen? Hij
is blind.
Er kwam even een stilte van eerbied, na het zeurig
klagen over warmte en allen keken den blinde meewa
rig aan. Toen begon de oude heer te vertellen en zijn
stem klonk rustig en tevreden. Hij was al twaalf jaar
blind; eerst was hij nog met hoop op herstel gevlijd,
maar zelf had hij 't al gauw begrepen dat er geen
kruid voor hem gewassen was en toen had hij wel be
rusting moeten leeren; dat was de moeilijkste tijd
geweest. Maar hij mocht niet klagen, hij had harte
lijke kinderen en zijn vrouw was een engel en trouwe
vrienden kwamen hem bezoeken. Hij moest alleen
maar zorgen dat hij zich opgeruimd voordeed voor de
vrienden anders zou hef hen gaan vervelen en zou
den zij wegblijven natuurlijk.
Ina voelde een prikkelenden blos naar haar wangen
stijgen en schrijnende tranen, die zij met moeite terug
drong, in haar oogen wellen. Hoe mokte zij niet over
haar lot, al viel zij niemand lastig met haar klachten,
hoe slecht schikte zij zich in haar gedwongen-zuinig
wonen op haar afgelegen heidórp, in haar eenvoudig
boerenhuisje. En toch genoot zij het onschatbaar
voorrecht dat die man zonder verbittering miste: zij
kon de schoonheid der wereld zien. Voor haar waren
avondrood en sterrengeflonker geen herinneringen,
eiken dag mocht zij de oogen opslaan naar den hemel
en genieten van de wisselende pracht der natuur. Nu
al, even voorbij de stad, kleurde het azuur van den
zomerhemel de slooten blinkend blauw, waren de
bonte en witte koeien mooie kleurvlekjes in het weide-
groen, dreven loom als blanke booten, regenbeloven-
de wolken door de satijnig-glanzende lucht. Zij vond
zich ondankbaar, wijl die eindelooze weilanden haar
eentonig en vervelend hadden geleken. En hoe meer
zij haar dorpje naderde, hoe mooier het werd. Had zij
niet binnen haar bereik al wat de menschen in vreem
de landen gaan zoeken en pas bewonderen als zij ver
zijn van huis en een andere taal hooren spreken?
Korenvelden, gouden tarwe en zilvergroene rogge en
boekweit, met fijne witte bloemetjes wiegelend op ro
zige stengels een roerend lommerkoel beukenbosch
en plechtige, aromatische dennebosschen heuvels
met ruime vergezichten en bovenal de mooie glooi
ende hei, die nu zoo prachtig praalde in weelderigen
paarsen bloei? En was het dorpje zelf niet idyllisch
bekoorlijk, met het lindenplein en het oude kerkje,
waarrond de grijze puntdakige huisjes vertrouwelijk
gedoken lagen als eeu kudde schapen rondom den
scheper? En bezat zij niet in haar tuintje een mooien,
schaduw-milden beuk met sierlijke slepende takken en
schap, die zij vertegenwoordigde. Het werd doodstil.
In een vensternis zaten drie vrouwen, in volle waar
digheid, met iets gemaakts in -haar voorkomen. Een
seconde aarzelde Clara, of een van haar de koningin
kon zijn; maar mevrouw de Bénouville voorkwam
haar, geleidde haar naar de dame, die aan 't
weer in
poken
haar
was en zei, terwijl ze een losse krul
kapsel stak:
„Hier breng ik Uwe Majesteit onze groote Lithaui-
sche scheikundige."
„Ahjuffrouw Hersberg", riep de vorstin opgewon
den uit, terwijl zij Clara beide handen toestak, „dat
doet mij pleizier, daar ben ik blij om. Ik heb sinds
gisteren geen minuut tijd gehad om kennis met u te
maken; hoe vriendelijk van u, dat u gekomen is. Over
dag is het heusch onmogelijk eens met elkaar te pra
ten, er is geen tijd voor."
En met een ongedwongenheid, die zij sterk deed
uitkomen, blijkbaar tegenover de drie deftigheden bij
het raam, voegde zij er lachend aan toe:
„Het hof is zwaar op de hand, weet u
„Hare Majesteit zegt er niet bij, dat zij de eerste
huisvrouw van het Rijk is", flapte mevrouw Czerbich
er uit.
Clara antwoordde In hevige verwarring:
„Ik ben heel blij, aan de moeder van mijn leerlinge
te kunnen zeggen, dat ik Werkelijk in bewondering
ben voor haar jeugdigen geest."
„Is Wanda geen juweel? Lieve tijd, een aartsher
togin hoeft niet altijd een uilskuiken te zijn
„O! maar wie denkt dat?" protesteerde Clara.
De opgewonden, openhartige Gemma maakte een
vaag, guitig gebaar
„Weet ik het... onze tegenstanders, denk ik. Daar
kunnen we hier, onder ons, wel rond voor uitkomen."
Gemma was nog geen veertig jaar. Zij was een
Italiaansche prinses en had liaar zonnige natuur,
haar vroolijkheid en haar levenslust naar dit hof in
het Noorden meegebracht. Wolfram had haar uit
liefde gehuwd en nu zij achttien jaar getrouwd waren,
vormden zij het meest burgerlijk-gelukkige huishou
den, dat zich denken laat. In kleinen kring tutoyeer
de kleurige bloemen van elk seizoen? Had zij zelve
niet die kleine bescheiden woning buiten verkozen
boven een paar kamers in de stad? En moest zij nu
tevredenheid leeren van een blinde?
Even keek zij weer den man, wiens kloeke bouw op
kracht duidde, pijnlijk in tegenspraak met zijn hulp
behoevenden toestand, in de doode oogen, en trachtte
zij zich voor te stellen hoe zij zich voelen zou als 't
altoos donker was om haar heen.
Oowillikeurig deed zij de oogen toe zoo had ze
ook wel als kind gedaan, maar dan wist zij toch dat
het spel was en dat zij alles weer zou zien als zij de
oogleden maar weer opsloeg: vader en moeder en de
zusjes, blonde Anuie, en bruine Suze en Kees, de grij
ze hond, en Moortje de zwarte poes en haar poppen
en haar prentenboeken en de bekende meubels in de
kamer en de lieve, lieve bloemen in den tuin. Ook,
in den nacht, in liet imweeizwart duister, lag zij hei
zich wel voor ie stellen, later, toen haar uieisjeshart
openging voor anderer smart, maar zij wist toch dat,
hoe lang ook eeu siapelooze nacht kou duren, de lich
te morgen eens wcci aanbreken zou.
Maar toen was zij niet alleen op de wereld. Nu wa
ren ze allen heengegaau, Vader het eerst en Moeder
had hem niet lang overleefd, Annie en Suze waren
naar Indië gereisd, zijzelve was getrouwd om, na
een teleurstellend huwelijk, tien jaar later weduwe te
worden. En zij had geen kind. Eenzaam leefde zij
haar leege dagen in haar stille kluis, op haar afgele
gen dorp en de troost, die zij had verwacht van de
bosschen en velden, was nooit gekomen. Het verleden
bleef schrijnen en, na den langen kalmen dag hield
vaak de wanhoop haar nog wakker, den heelen einde-
loozen nacht.
En wat mist u nu wel het meest? hoorde ze één
der reizigers den blinde vragen.
Ina leek het wreed, maar de genoegelijk voortkeuve-
lende blinde antwoordde onbevangen:
Wat ik 't allermeest mis? dat is, dat ik het lieve
gezicht van mijn vrouw niet meer kan zien.
Even later stopte de trein en stapte Iua uit. In de
loome zomergeuren dei zonbeschenen sparreubos-
schen, wandelde zij langzaam door het mulle, warme
zand.
't Is hier toch wel mooi, ik moet er van leeren
genieten, ik mag toch niet ondankbaar zijn, hield haar
verstand haar voor, maar haar hart bleef schreien
van eenzaamheid.
En zij benijdde dien blinde, 't Was geen wijsheid,
maar liefde die hem berusten leerde in zijn ongeluk.
Wie had haar lief? en wat was het leven zonder lief
de?
Zóó bleek kwam zij thuis, dat de meid, die aan
stonds het eten bracht, het opmerkte en met boersclie
gemeenzaamheid haar mevrouw verweet:
U hebt u veel te moe gemaakt met al die bood
schappen, is dat nou weer om naar de stad te gaan?
Zóó'n haast was er ook niet bij, morgen komt er
weer een dag.
Ja, morgen kwam er weer een dag en overmorgen
weer en altijd weer kwamen de tartend lange, trooste-
loos-leege dagen.
Ja, 't was warm in stad, maar hier is 't ook om
te stikkenwas de zomer maar weer voorbij
Hoe kan u nou zoo ondankbaar zijnl Houdt u
dan meer van den winter? Ik moet er niet aan den
ken, die donkere dagen, die natte sneeuw.
Ina at enkel een handvol kersen, ging toen op de
rustbank liggen. Mopperend ruimde de meid de tafel
den zij elkaar, tot groote verontwaardiging van de
hoogwaardigheidsbekleeders aan het hof, die opge
voed waren met de begrippen van vormelijkheid, en
etikette onder koning Weuceslaus. De groote eenvoud
van de koningin had haar onverzoenlijke vijanden ge
maakt aan het hof zelfmen beweerde, dat zij een
middelmatigen geest had, en niet veel had geleerd.
Maar gezond verstand had zij wel. Zij was donker
blond, heel gezet, en had een matte gelaatskleur en
■schitterende, donkerbruine oogen. Zij had wat men
noemt een fluweelen blik; zij wilde de menschen huüs
ondanks onder haar bekoring brengen en keek Clara,
van wie zij volkomen op de hoogte was, aan met een
behaagzieken en streelenden blik.
Clara had niet geantwoord. De koningin zeide
weer:
„Vooral geen gevaarlijke proeven in het laborato
rium, hoor, juffrouw Hersberg? Ik ben vreeselijk
bang voor scheikundeal die dingen, die ontplof
fen
„Uwe Majesteit hoeft zich niet ongerust te maken.
Wij zullen geen ontplofbare stoffen maken", zei Clara
vroolijk.
Enkele heeren begonnen te lachen, en vonden de
houding, die de unioniste kranig en geestig aannam,
fijngevoeld en openhartig. Die blijmoedigheid waar
mede zij er aan herinnerde, dat zij tot de revolution-
naire partij behoorde, beviel sommigen van hen. Maar
graaf Thaven beet zich op de wangenzijn dikke hals
vertoonde daarbij diepe plooien. Een van de drie da
mes, die daar stijf zaten, als marmeren beelden, ver
klaarde plechtig:
„De scheikunde is een wetenschap, die groote vor
deringen heeft gemaakt."
„Dank zij groote geesten'als van een Hersberg."
Deze woorden werden luid gezegd en de spreker
kwam tusschen de anderen door naar Clara toe. Hij
was een tengere, bleeke jonge man en van het oogen
blik af, dat zij over Wanda had gesproken, had hi;
zijn grijze oogen niet van de scheikundige afgehou
den. Die oogen schenen in cleze kleine bescheiden
ruimte onzichtbare dingen te zien zij staarden in een
af. Had zij nu weer voor gek gekookt?
Toen de meid weg was keek Ina de kamer rond. Op
het rustig-effen behang kwamen de zelfgekozen etsen
en platen mooi uit, een gouden zonnestraal speelde op
een têer Madonna-beeldje en op roode rozen in een
glazen vaas. Het fluweelen tafelkleed kleurde goed bij
liet vloertapijt en op de tafel blankte een tuil sneeuw
witte anjers, die de kamer vulden met hun kruidig
aroom. Waarom kon zij nu niet tevreden zijn in haar
bescheiden maar smaakvol ingericht huisje?
Toen ze uitgerust wa9, ging zij door het bosch naar
de heide. In het bosch woog de stilte zwaar, alsof
die met de hitte van den hemel viel. Dorre takjes en
denne-appels kraakten onder haar voetstap, een eek
hoorntje sprong van twijg tot twijg: als een straal-
looze roodgloeiende koperbal hing de dalende zon
laag in het zwarte geboomte. Het naaldengladde zand
brandde nog van den ingezogen zonnegloed.
Op de heide was het nog stiller. Ina ging er zitten
en tuurde naar het avondrood, dat den paarsen hei-
bloei warm-purper kleurde en haar oogen bewon
derden. maar haar hart bleef eenzaam. En toen zij,
door de al donkerende lanen van het stille sparren-
boscli huiswaarts keerde, voelde zij als een klemmen
de hand om haar keel, den aanzwellenden drang tot
schreien.
Dapper streed zij er tegen, zij wou rustig blijven,
niet toegeven aan dien schreiensdrang.
Maar toen ze, in haar tuintje, op de bank onder den
beuk zat, barstte de tranenbui toch los. En zij voelde
dieper en smartelijker dan ooit te voren hoe machte
loos tot vrede en vreugde geven de natuur is voor de
vrouw, wier hart naar liefde schreit en die tot een
zaamheid is gedoemd.
AAN DE DAMMERS!
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro-
bieun iNu. 305 (auteur J. A. Hoorn).
Stand:
Zwart: 2, 4, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 1 7,18, 19, 23,
24.
Wit: 25, 26, 27, 28, 30/34, 37, 38, 39, 42, 44, 49.
Oplossing
1. 34-29 1. 23:43
2. 25—20 2. 14:34
3. 27—22 3. 18:36
4. 33—29 4. 24 22
5. 37—31 5. 36:27
6. 32 21 6. 43 32
7. 44—39 7. 34 43
2:11
9.
44—39
49 7 8.
21 5 en wint.
Wij ontvingen goede oplossingen van de heeren:
J. Amelsbeek, C. Betlem, Cloeck, P. Dekker, D.
Gerling, J. lioutkooper, J. IC, G. van Nieuwkuijk,
le Alkmaar, S. Homan, Wijde Wormer, H. E. Lantin-
ga, Haarlem, M. Beers, Alkmaar^ D. Klaij, Oudkars-
pel.
CORRESPONDENTIE. D. K. te O. Uw probleem
was dadelijk voor wit gewonnen 3227, 29 9 enz.
EEN AARIOE EINDSTAND.
In den hier volgenden stand
ver wonderland, volgden verschijningen van wondere
schoonheid. Op goed geluk af hield Clara hem voor
ccn van die kunstenaars, die, naar haar verteld was,
veel bij deze intieme bijeenkomsten genoodigd wer
den. Hij sprak haar aan:
„Het is mij een groot genoegen de maakster van het
thermium te kunnen gelukwenschen."
„O, mijnheer!" protesteerde Clara in haar mooien
eenvoud, „ik heb niets gemaakt. Uitvindingen zijn het
resultaat van een lange reeks opeenvolgende proeven.
Wij hebben allen ons eigen werk, ieder smeedt zijn
schakel aan den vorigen vast, en ik trof het, dat ik
•aan den laatste was, bij het einde."
„Dat wil zeggen, u heeft den schakel van het genie
aangebracht"
Om hem heen was het algemeen gesprek sinds de
komst van juffrouw Hersberg gestaakt, het was zeker
niet van dien aard, dat men het in haar bijzijn had
kunnen voortzetten. Een eigenaardig persoon, klein,
tenger gebouwd, in een nauwsluitende jas, met grij
zend haar en doordringende blauwe oogen, voerde in
't Engelsch een gesprek met een jongen lord, die te
gen den boekenwand geleund stond en hij hield den
blik niet af van Clara en den heer, met wien zij sprak.
„Czerbichje", zei de koningin, „wees eens zoo vrien
delijk en geef mij mijn borduurwerk."
Zij vond het vervelend, dat er door de komst van
die indringster een soort gedwongenheid in het gezel
schap gekomen was en riep op haar onweerstaanbaar
vriendelijken toon uit:
„Kijk eens, heeren, ik moet zoo meteen een streng
wol opwinden; wie van u wil voor mij ophouden?"
Een groote oude man, in klein generaalstenue, gou
den kraag en opslagen, met een borstel igen snor, een
hoog voorhoofd en stoppelig, prijs haar, verklaarde:
„Degene, wien Uwe Majesteit de eer zal aandoen
hem een teeken te geven."
„Wel, mijnheer von Zoffem, denkt u dat dat zóó
gemakkelijk is? Den jongste kan ik met goed fatsoen
kiezen, maar kies ik den oudste, dan ben ik onbeleefd.
Kom, u is een regeeringsmau, geeft tl mij eens raad..."
Clara, die zich veilig voelde in de nabijheid vaü
1