I
Alkmaursche Huishoud
en Industrieschool.
GOEDKOOPE CQSIUUMLESSEN.
GOEDKOOPE VERSTEL- en NAAILESSEN.
DAMES KOOKLESSEN.
GOEDKOOPE KOOKLESSEN.
Do Kahn en zjjn zoon,
Damrubriek.
f
i
Ho. 246, Hondard on Zesiiande Jaargang. 1914.
Zaterdag 17 October.
FEUILLETON.
KLoni33.gr zij ix
AANVANG van den 8i/s-JnrlK«u enrnu 1 NOV. e.k.
Onderwijsvakkunvoortgezet onderwijs in Ned.
taal en rekenen, verstellen en naaien van onder-
kleedlng.
Costuumnaaien, teekenen, fraaie handwerken, strij
ken en vouwen der wasch.
Aan vangsleef tijd 12, liefst 13 jaar.
Seliooltfeld f a», voor minvermogenden t ao,
110, f 13, f ÏO en I 4 p. jaar.
AANVANO 26 OCT.Maandags- eH Donderdags
avonds 810 uur, einde van deH cursus MAART.
Onderricht wordt gegeven in het knippen eH
naaien van een gekleurde tusschenrok en een katoenen
apon, f 8,— per cursus te voldoen in 2 termijnen.
Jij genoegzame deelname,! hierna vervolgcursus voor
iet maken van een blouse of japon f 1,80. Leer
ingen van vorige derg. cursussen ontvangen voort
gezet onderwijs in costuumnaaien.
4 avonden per week, 5—7 of 7'/v91uur, aan
vang 26 OCT., einde vah den cursus einde MAART.
De kosten bedragen f o.ao per week, vooruit te
voldoen.
AANVANG DEC. 20 lessen I 35, 2 lessen per
week, onder schooltijd.
AANVANG NOV. 20 lessen f 4,—, te/voldoen
in 2 termijnen, 1 avondles per week.
Aangifte voor al deze cursussen tot 23 OCTO
BER, des Dinsdags 9—12 en 2—4, en Vrijdags op
het spreekuur 24 uur.
Inlichtingen worden verstrekt door de directrice
J. F. BEUMER.
naar
MAXIM QORKL
„Er was eens een Klian, met name Mossolajma-El-
Asswab, hfj höMgchte*in den Krim en hij had één
zoon, Tolajlf^malla geheeten."
Aldus begon een blinde bedelaar, een oude Tartaar,
een der vele volkslegenden te vertellen, waaraan het
Taurische schiereiland zoo rijk is. Hij stond geleund
tegen den lichtbruinen stam van een Arbutus; om
hem lagen en zaten op de schilderachtige bouwvallen
van het oude slot van den Khan de Tartaren der naas
te omstreken, in hun lange, bonte gewaden, met de
met goudgeborduurde kapjes op de geschoren hoofden
Het was avond, de zon dook langzaam onder in de
wijde zee, haar rose stralen drongen nog even tus-
schen de dichte loofbladeren door om de ruïne heen
en tooverden helle lichtplekken op de met mos en klim
op overgroeide bouwvallen.De zachte avondkoel
te streek over de hooge kruinen der eeuwenoude cy-
pressen en druk en bewegelijk ruischte het in den zwa-
ren takkenhemel; het was, als hoorde men in de
naaste omgeving een onzichtbaar beekje murmelen.
De stem van den ouden bedelaar was zwak en be
vend, doch zijn gelaat vol rimpels en onbewegelijk,
drukte een volkomen vrede uit. De oud-bekende, veel
gebruikte zinnen, ontgleden, rythmisch, de een na de
ander, aan zijn lippen en tooverden voor den geest der
luisterende Tartaren bonte, droom-doorweven beelden
uit lang vervlogen, aan roem en glans, aan daden en
gevoelens eens zoo rijken tijd.
En de blinde voer verder: „De Khan was oud.
vrouwen had hij echter toch bij menigte in zijn harem.
Zij allen minden den Khan, en hij, hij minde slechts
die ééne.Het was een gevangengenomen Kozakken
meisje uit de steppen van den Dnjepr. Tot deze ging
hij gaarne, en voelde zich steeds gelukkiger bij naar
dan bij al de andere vrouwen uit zijn harem zijn
grooten harem, want hij bezat driehonderd vrouwen
uit alle landen van de wereld, alle schoon en lieftallig
als geurende voorjaarsbloemen.Zij hadden het
goed bij den ouden Khan, hij was het zelf, die voor de
allerschoonsten lekkernijen bestelde, en wanneer zij
lust gevoelden, mochten zij naar hartlust dansen en
spelen
door COLETTE YVER.
Geautoriseerde vertaling van W. E. P.
Het was een late Februari-middag, Mevrouw de
Bénouville, die in de kleine salon van haar leerlingen
aan 't schrijven was, wees op haar bescheiden manier
aan Clara een achtergang, die zij nemen kon om nie
mand te ontmoeten.
„Ze zijn daar, de arme kinderen," zei ze, en haar
zachte stem had een droevigen klank.
Clara hoorde in de verte de langaangehouden toren
van het orgel: daar ging zij op af. Zij opende een
smalle deur en zag toen de muziekzaal, die met haar
drie Renaissanceramen en in lood gevatte ruiten veel
leek op een kapel. De muren waren met donkerrood
trijp behangen, er hing een verzameling oude muziek
instrumenten: dikbuikige viola's uit het oude Lithau-
en, Duitsche harpen, kostbare Andalusische guitaren,
bevallige luiten uit de Franschen middeleeuwen en
violen met de namen van Florentijnsche meesters.
Twee vleugels en een clavecimbel stonden rechts. Ach
ter in de zaal glansden dof de pijpen van 't groote or
gel met zijn gothlsch gebeeldhouwde kast. Een witte
lichtende verschijning zat in het halfduister aan de
klavier, Wanda speelde voor haar prins sentimenteele
oude Lithauische liederen. Hij stond naast haar met
de armen over elkaar, heel bleek. Zij schenen beiden
geschreid te hebben. Toen zij Clara herkenden, riepen
ze tegelijk
„Eindelijk, daar is juffrouw Hersberg!"
„U moet niet ophouden, Hoogheid," nep Clara uit
en wierp in 't voorbijgaan een blik op het grijze blok
waar al enkele trekken in herkenbaar werden, „ik wil
u ook graag hooren."
„Geleerden geven niets om muziek," zei het jonge
Het kozakkenmeisje riep hij meermalen bij zich in
den hoogen toren, waar zijn eigen wumng zien üe-
vond. Uit de vensters van dezen toren was de zee tot
in de verste verten zichtbaar; hij had van alles bij
eengegaard wat in de oogeu van een meisje aantrek-
keiijK en waardevol kon neeten: overheerlijke spijzen
en nostbare weelsels, goud en edeisteenen van allerlei
kleur, vol tinteling en glaus, muziek en zangvogels
van zeldzame soort uit ver-verwijderde landen, en
buitendien, boven alles de vurige, zoete teerheid des
ueerscliers, des ouden heerschers.... Daar, in zijn too-
veuoren, gaf hij zich over vele dagen aan de heer
lijkste droomen en rustte uit na jaren van harden ar
beid, zwaren strijd, duur gekochten, grooten roem....
Eu onbezorgd kon hij rusten: hij wisi immers To-
iajk-Aihalla, zijn dappere heldeuzoon, zou nooit den
roem van zijn vader en van het rijk doen verloren
gaan.Als een weerwolf doorkruiste hij de verre
steppen der kozakken en betrad koen en glorierijk zijn
overwinnaaxsbaan en keerde steeds naar huis met
roem en zege overladen, met steeds rijker buit, nieu
we, schoone vrouwen, nieuwen roemen achter
hem bleef schrik en assche, jammer, lijken, bloed
Alhalla was van zijn laatsten zwerftocht tegen de
Russen wedergekeerd. Talrijk en schitterend waren
de feesten, die door den Khan te zijner eere werden
aangelegd. Uit alle hoeken van het eiland hadden zich
de Marsen, de hoofden der Btammen, tot schitterende
feestelijkheid vereenigd. De feestvreugde was vele da
gen lang ten top gevoerd; talloos waren de spelen,
die hart en oog verblijdden.... Men schoot scherpe
pijlen vanuit den straf-gespannen boog op de oogen
der gevangenen af, ter proeve van de zekerheid van
den blik, de kracht der handen.... en dronk opnieuw
den beker leeg op het welzijn, op den roem van Al
halla, den stut des rijks, den schrik der vijanden 1....
En de oude Khan was gelukkig over den glanzenden
roem van Zijn zoon! Lief was het hem, den ouden
held, in den zöon een echten held te onderkennen en
te weten, dat na zijn dood het Khanaat in vaste han
den over zou gaan en gedijen zou.1
Lief was hem dit alles te weten; en om den zoon
den geheelen omvang zijner vaderlijke liefde te betoo-
nen, sprak hij luid, voor de verzamelde volgelingen,
boven het lawaai van het gelach uit, den gevuldeu be
ker omhoogheffend„Mijn goede zöon Alhalla! Eere
zij Allah en Mohammed, zijnen Profeet, Amen!"
Geweldig golfde de beaming uit het koor der
vroom-instemmende gasten omhoog, en de Khan voer
verder:
„Ja! groot is Allah! Bij mijn leven nog heeft hij
de zonnige jeugd opnieuw mij geschonken, door liet
bezit van den dapperen zoon, en met mijn eigen oude
oogen is het mij vergund te aanschouwen dat ik, als
weldra het zonnelicht voor mij gedoofd is eu weldra
de wormen aan mijn vurig hart zullen knagen, voort
zal leven in den rijper wordenden leeftijd van mijn
zoon! Ja waarlijk 1 Allah is groot en Mohammed,
zijn eenige Profeet! Een heerlijken zoon heeft hij mij
geschonken, een zoon met kloeke hand en koenen
geest, met scherp en schitterend verstand!.... Spreek,
Tolajk, mijn»zoon! Wat verlangt gij dat mijn va
derhand u schenke? Spreek! Ik geef u alles, wat
mij uw mond rpocht noemen als den vurigst begeer
den wensch uws harten!
Nog trilde de stem des ouden heerschers, of Tolajk-
Alhalla was reeds opgerezen en zijn vaders blik zoe
kend met oogen, zwart als de zee bij donkeren nacht
en brandend als de blik eens adelaars in de bergen,
sprak hij: „De Russische gevangene begeer ik, geef
ze mij, vader en heerscher!"
Stil bleef de Khan.... Maar niet te lang en juist vol
doende om het beven van zijn smartelijk gewond hart
te overmeesteren, waarna hij beslist en luide sprak:
„Neem haar! Na beëindigd maal neem haar tot u!"
Blij-rood kleurden zich de wangen Alhalla's en
vreugde-stralend lichtten zijn adelaarsoogen, toen hij,
in volle lengte zich opheffende tot zijn vader, zijn ge
bieder sprak:
„Ik weet immers, vader, hoe groot de gave is die
gij mij schenktTk weet het al te goedIk ben uw
slaaf, ik ben uw zoon! Neem druppelsgewijze mij
mijn bloed! Beveel slechts! én ik wil twintig dooden
sterven voor u, miju vader, mijn gebieder en mijn
held."
„Niets begeer ik", antwoordde hem de Khan en
overmand door smart zonk zijn hoofd, zijn door roem
gekroonde, grijze hoofd, neer op zijn heldenborst....
Het feestmaal was beëindigd. Beiden schreden nu
naar den harem heen, naast elkaar, zij aan zij.
De nacht was zwart, donker wolkenfloers verhulde
maan en sterren
Beiden schreden voort, een langdurig stilzwijgen
bewarende. Eindelijk sprak de oude Khan: „Dag na
dag verlies ik levenskracht, zwakker, steeds zwakker
slaat mijn oude hart en het vuur in mijn borst wordt
flauwer.... Licht en vreugde bezat ik nog slechts in
mijn leven door dat lieve kind! Zeg mij, Tolajk, zeg
mij, mijn zöon, is zij u inderdaad zoo onontbeerlijk?
Neem honderd, ja, neem alle vrouwen van mij, maar
laat mij deze, voor mij alléén!"
Alhalla zweeg en ademde diep....
„Hoeveel dagen zal ik nog te leven hebben? Zij zijn
meisje lachend.
„Daar weet ik niet vanIk heb nooit muziek ge
hoord," bekende de geleerde, terwijl zij de treden van
het orgel opklom, „maar van uw muziek zal ik zeker
houden, lieve Hoogheid."
De prins schudde haar lang en hartelijk de hand,
alsof hij in haar een- medeplichtige had in zijn treu
rige liefde. Wanda keek met welgevallen naar dit be
wijs van sympathie van twee menschen, waar zij zoo
veel van hield en terwijl haar oogen hen glimlachend
aanzagen, speelden haar handen als bij instinct het
kinderlijke, teedere volksliedje:
L'ami de mon coeur est parti sur la mer,
Etoile scintillante qui le regardes,
Pourquoi sembles-tu pleurer ce soir?
Zij had maar drie registers uitgetrokkencor loin-
tain, hautbois en voix humaine. Maar de forsche
toon van het instrument gaf, hoewel gedempt, aan de
ze eenvoudige, roerende melodie iets verhevens. Er
ging een grootsche ontroering van uit. Men moest er
bij denken aan al de tranen van de jonge verloofden
en van de weduwen, die, wanneer zij in droevige af
wachting, zaten, dit lied voortdurend in haar gedach
ten hadden gehad.
En het jonge meisje, dat het symbool was van he
volk, legde op haar beurt al haar smart in dit aan
doenlijk liedje.
Clara werd bestormd door ongekende, vreemde ge
voelens; van de sprookjeswereld der verbeelding
kreeg zij plotseling even een glimp te zien. Haar hart
bonsde; haar handen trilden, en haar oogen werden
vochtig.
„O 1" zei ze met die naieve innigheid, die kinderlijke
oprechtheid, die aan geleerde geesten eigen is, „ik ge
loof, dat ik van muziek houd 1"
De prins was gevleid, toen hij zag, dat zij zoo on
der den indruk was.
„Wanda's spel is zoo roerend mooi/' fluisterde hij
De aartshertogin zuchtte
„Ik speel, zooals ik lijd."
Zij droeg voor het poseeren de volkskleederdracht:
het haar in vlechten, een mutsje met goud geborduurd
geteld en het zijn er niet vele meer.... De laatste vreug-
ue ih mijn leven is mij juist dit meisje.. Zij kent mij en
zij heeft mij lief.... Wie zal na haar, mij, ouden man,
nog minnen? Wie? Niet éé..e, Alhalla, niet ééne on
der de velen!...."
Alhalla zweeg en ademde diep
„Hoe kan ik verder leven, als ik weet, dat gij haar
in uw armen houdt en zij u zal kussen Want de
vrouwen bekommeren er zich niet om of het vader is,
of zoon, Tolajk! Voor haar zijn wij allen mannen,
mijn zoon!.... Verteerd door smart zal ik mijn laatste
levensdagen doorbrengen en liever hadde ik, dat miju
oude wonden opnieuw openreten, heftiger smartten,
dan op den dag, waarin ik ze heb opgeloopen. O, dat
zij mijn bloed druppelsgewijze mij mochten ontroo-
venl... O, dat deze nacht, Tolajk, mij 't einde bracht 1"
Alhalla zweeg.....
Zij hielden stil voor de poort van den harem. Zwij
gend, de hoofden neergebogen op de borst, hielden zij
geruimen tijd stand.Duisternis omgaf hen on
doordringbare duisternis 1.De wolken trokken laag
en zwaar boven hun hoofden voorbij en door de hoo
rnen voer de wind en zong een gedempt klaaglied
„Vader! Reeds heel lang bemin ik haarï", sprak
Alhalla eindelijk heel zacht.
„Dat weet ik.maar ik weet ook, Alhalla, dat zij
u niet weder mint," antwoordde de Khan.
„Mijn hart beeft mij in mijn lijf, wanneer ik slechts
aan haar denk.
„En mijn hart, Alhalla, mijn oude hart, wat moet
dat nu wel ondervinden?"
En beiden zwegen opnieuw.Toen zuchtte Alhal
la diep en zeide: „Deze waarheid werd mij eens door
een wijzen Mullah gezegd: den man wordt altijd en
steeds opnieuw schade berokkend door de vrouw.
Is zij mooi, begeeren allen haar te minnen en de man
is overgeleverd aan de vernederende kwelling der ja
loezie. En is zij leelijk, dan lijdt hij wederom in het
benijden van anderen, wier vrouwen mooier zijn dan
de zijne. En is zij noch mooi, noch Jeelijk, dan schept
de fantasie des mans zich vol verlangen een mooiere
belichaming en moet hij weldra zich bekennen, hoe
zeer hij zich vergiste, dan lijdt hij dubbele pijnen
de bittere smart van 't hart!...."
Steeds lijden, ter wille der vrouw, is het mannenlotl..."
„De wijsheid is een slecht verzachtingsinidel voor de
bittere smart van 't hart!.gaf de Khan ten ant
woord.
„Laten wij medelijden met elkander hebben, vader.."
De Khan richtte zicb op en blikte vol droefheid in
het gezicht zijns zoons.
„Laten wij haar het leven nemen, om ons onze rust
te verzekerensprak plechtig en zacht Alhalla...
„Gij hebt u zelve meer lief, dan haar en mij.
klinkt het na een korte wijle uit den mond des ouden
heerschers.
„Gij toch eveneens...."
En opnieuw zwegen beiden stom.
„Ja! ik ook!sprak de (Khan daarop som
ber.
De smart had hem tot kind gemaakt.
„Dus, wij dooden haar?"
„Dj kan baar u niet geven 1 neen, neen, ik kan het
niet!" sprak El-Asswab, de Khan.
„En ik kan het niet langer meer verdragen I Ruk
het hart mij uit mijn lijf, of geef haar mij 1"
De Khan zweeg.
„Daarginds van de rotsen, laten wij in de zee haar
werpen.
„Ja, laten wij in de zee haar werpen.Zacht,
als een echo, klonken van de lippen des vaders de
woorden des zoons terug.
En in den harem traden zij nu binnen, waar zij
reeds sliep, op wonderschoone kleeden uitgestrekt. Zij
stonden zwijgend voor het meisje en staarden onafge
wend naar haar.Dikke tranen rolden den ouden
heerscher in den zilvergrijzen baard, waarin zij glans
den, in triest-wilden paarlenschijn.
De zoon stond sidderend naast hem, zijn oogen fon
kelden en om zijn hartstocht te verbannen, klemde hij
zijn tanden op elkaaren wekte toen het meisje. Zij
ontwaakte, in haar bekoorlijk gezichtje, als morgen
rood zoo rozig, gloeiden haar oogen, aan korenbloe
men in rijpend graan gelijk. Zij merkte Alhalla niet
op en bood haar rozelippen den ouden Khan.
„Kus mij, mijn oude adelaar 1"
„Sta op, en kom met ons," sprak zacht El-Asswab...
Toen zag zij Alhalla, ook zag zij de tranen in haars
adelaars oogen, en helder opeens, begreep het verstan
dige meisje alles.
„Ik kom." zeide zij, „ik kom. Noch den een, noch
den ander, zoo hebt ge samen toch besloten? Dat be
hoort, voor krachtige naturen! Ik kom!..."
En zwijgend gingen alle drie nu zeewaarts..Langs
smalle bergpaadjes klommen zij, en huilend joeg nu
de wind om hen neen.
Teer was het meisje van bouw en weldra voelde zij
zich vermoeid. Doch trotsch was zij ook en wilde het
niet bekennen.
En toen de zoon des Khans opmerkte, dat zij met
moeite in den pas bleef, vroeg hij haar: „Voelt geen
vrees?.
De oogen trotsch tot hem opheffende, toonde zij hem
haar bloedenden voet.
„Kom, ik draag u," sprak Alhalla en strekte zijn
een lijfje van geplooide dunne stof en een keursje van
zwart fluweel. Zij hield de magere handen gekruist
over de knieën en keek er zwijgend naar. Een vluchtig
rood vloog over de wangen van den prins. Er hing
een atmosfeer van liefde in dit eigenaardige vertrek,
zooals bedwelmde wierookgeuren in een kerk zweven.
Clara voelde zich er door beklemd. De aartshertogin
keek naar den prins met een uitdrukking van teeder-
heid in haar groote, droomerige oogen. Clara zei
heel zacht met een gebaar van onmacht:
„O! ik wilde, dat ik u het geluk kon geven 1"
„Het geluk," zei de prins en zijn stem verried een
ingehouden toorn het geluk zou te vinden zijn ver
van hier, in de verborgenheid, in den eenvoud, in vrij
heid."
„Spreek daar nu niet meer over, Géo," zei Wanda
snel.
Waarschijnlijk hadden zij beiden de gedachte gehad
afstand te doen van hun rang om het recht te krijgen
elkaar lief te hebben. Clara kreeg bovendien nog den
indruk, alsof de prins van Hansen, om zijn onbaat
zuchtigheid te toonen, eischte, dat alle titels vervallen
zouden, en alsof de aartshertogin deze gedachte ver
wierp.
Een waas van diepe geheimzinnigheid lag over de
ze idylle. Waarom verzet té de koning zich tegen dit
huwelijk, dat zoo zonnig kon zijn? Wat had hij er
mee voor?
„U moet gelukkig worden, ondanks alles!" liet zij
zich gaan.
„We zullen het niet zijn", fluisterde Wanda. „Ma
ma heeft ons toestemming gegeven voor die buste....,
en dan geloof ik, dat 't wel gedaan zal zijn."
„Wanda," zei de prins, „nog vijf minuten poseeren
voor het donker wordt!"
Zij ging weer in de houding zitten met de bevallige
volgzaamheid van een jong meisje aan dengene, dien
zij liefheeft. De prins scheen een plotselinge ingeving
te krijgen en vormde met een enkele beweging van zijn
duim de aanhechting van den neus. Toen kwam plot
seling het eigenaardige voorhoofd tot zijn recht. Cla
ra uitte een kreet van bewondering. De aarts-
armen uit. Doch zij omarmde den nek des ouden ade
laars. Als een veertje hief de Khan haar omhoog
en droeg haar vol teerheid verder; zij lag aan zijn
borst en schoof de takjes zorgvuldig terzij, opdat zij
hem niet zouden deren.Zij gingen ver, totdat der
zee gedempt geraas haar in de ooren drong.Hier
sprak toen Tolajk, die achter hem aan was gegaan,
tot zijn vader:
„Laat mij vooruit ik zou anders u met den dolk
kunnen doorsteken 1..."
„Ga vooruit! Allah vergelde u den wensch of ver
geve u naar zijn heiligen wil 1 Maar ik, uw vader, ik
vergeef u!Weet ik doch zelve zoo goed, wat sterke
min beteekent!"
En daar vertoonde zij zich aan hun drieën, de wij
de, wijde zee.ver-beneden in de oneindigheid,
zwart en onbegrensd, zonder oeverlijnl Gedempt
loeien haar golven, zich te pletter slaande aan den
voet der rotsenen het is er zoo donker daar beneden
en het giert er zoo koud naar boven.zoo schrikke
lijk, zoo bang-koud.
„Vaarwel I" De Khan roept het. hij kust het meisje.
..Vaarwel 1" ook Alhalla spreekt het dof en buigt
;lch diep vobr haar temeer.
Zij schouwde naar omlaag, waar woedende golven
brulden en week ontzet terug.
„Werp mij omlaag 1" riep zij Bchielljk en hield den
adem hijgende in.
Alhalla strekte in heet verlangen de armen steunen
de naar haar uit.De oude Khan omving haar sid
derend, drukte haar vast aan zijn borst, hief h.-mr
hoog omhoog op uitgestrekte armen en wiexp haar ril
lende in den vloed...
De golven klotsten en huilden en brulden daar be
neden zoo luid, dat niets van den val werd vernomen.
Geen schreeuw, geen gil weerklonk.De IQian zonk
op de steenen neer en blikte zwijgend de donkerte in...
waaruit slechts het klagen der zee opklonk.waar
uit de wind scherp en grimmig hem in het aangezicht
sloeg en zijn witte baard doorwoelde... Tolajk stond
over hem heengebogen, de handen stijf tegen zijn ge
zicht gédrukt, onbewegelijk-stil, als de steehen rondom
De tijd kroop voort in eeuwigen gang, de wolken joe
gen, door wind gezweept, voorbij.zij waren zwart
en zwaar, als de gedachten in het brem des ouden
Khans.
„Kom. vadersprak Tolajk eindelijk...
„Wacht!..." fluisterde de Khan, als hoorde hij ge
heimzinnige klanken.En weder schoof de tijd ver
der, slechts de golven sloegen woedend tegen de hooge
rotsen omhoog en trillend voer de wind door het loof
der hoornen.
„Kom, vader!..."
„Wacht nog een oogenblik..."
En meermalen riep Tolajk-Alhalla: „Kom, vader!.."
De Khan bleef onbewegelijk op de plek, waar hij de
vreugden zijner late dagen achterliet
Doch alles heeft een einde.De Khan stond hoog
en waardig op, trok de wenkbrauwen vast te zamen en
vroeg dof„Waartoe.waarheen zal ik nu gaan,
Tolajk? Waarvoor zal ik nog verder leven, nu zij,
mijn alles, hier mij ontzonk?... Ik ben oud, inder
daad, mij heeft niemand meer lief.en onbemind te
leven zou zijn onverstand 1.
„Macht, vader, hebt gij, roem en rijkdom!.
„Slechts één kus nog van haar, en alles, alles geef
ik ervoor! Niets heeft waarde, alles is dood, slechts
vrouwenliefde bestaat, is en geeft leven!... En bezit
gij zoo een liefde niet, dan is uw leven ook geen le
ven Aan een bedelaar zijt gij dan gelijk en om
medelijden smeekend, vergaan u uw dagenVaar
wel, mijn zoon, en Allah's zegen ruste op uw hoofd,
uw gansche leven lang
En de Khan keerde zijn aangezicht de zee toe.
„Vader," sprak Tolajk, „vader.en kon niet ver
der spreken.Wat kan men een mensch nog zeggen,
die in den dood zijn redder ziet?..*... Wie vindt woor
den uit, die met lust het leven hem opnieuw zouden
kunnen doorgloeien
„Laat mij.
„Allah, vader.
„Hij weet.
Met vlugge schreden trad de Khan op den afgrond
toe en stortte zich naar beneden.
De zoon kwam niet tusschenbeide hem was geen
tijd gelaten.
En wederom klonk niets vanuit de zee omhoog, geen
schreeuw, geen smart van eenig menschelijk lichaam...
Slechts de golven huilden en de wind zong zijn wilde
klaagliederen.
Geruimen tijd blikte Alhalla naar de zee, toen sprak
hij luid:
„Schenk ook mij, Allah, een zoo trouw hart!"
Daarop ging hij langzaam heen
En zoo stierf Khan Mossolafja-El-Asswab, en de
troon werd beklommen door Khan Tolajk-Alhella."
Zoo beëindigde de blinde bedelaar zijn verhaal.
AAN DE DAMMERS!
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro
bleem No. 308 (auteur L. Goudsmit).
Stand
Zwart: 3, 7, 9, 10, 12, 15, 16, 18, 22, 23, 25, 35.
hertogin stond op om te komen kijken. De prins
stond voor het tafeltje waarop dit teere, sombere kop
je rustte. Zijn vingers kneedden niet meer de zachte
klei, zij raakten haar zacht aan, streelden haar lief
kozend, vormden de oogappels onder de welving van
de wenkbrauwen. Hij zuchtte:
„O! die oogen, ik zal die oogen gesloten laten om
hun leven, hun gedachten niet onwaar weer te geven."
Zijn vingers, zijp lange smalle kunstenaarshanden
gingen hooger, streken langs de holte bij de slapen,
langs de zacht welving van het voorhoofd. Het scheen
alsof hij alleen tegenover zijn werk stond. Hij mom
pelde in zichzelf enkele onverstaanbare woorden. Plot
seling boog hij voorover, drukte zijn lippen op het
kleine grijze kopje en kuste hei Het scheen alsof hij
dit afbeeldsel levend voor zich zag en het wilde om
helzen met al den hartstocht, waarvan hij nooit de
kracht aan het kinderlijke meisje had laten blijken.
Wanda uitte een gesmoorde snik; zij leunde tegen
Clara aan en zei:
„O! mijn lieve juffrouw Hersberg, wat er ook ge
beuren moge, nooit, nooitv zal ik Géo kunnen verge
ten 1"
De smart van deze twee aantrekkelijke jonge men
schen scheen Clara een wreedheid toe; haar energieke
natuur deed haar zeggen
„Gij moet strijden."
Op het hooren van deze woorden draaide de prins
zich om een zei, bleek als een doek
„Neen, juffrouw Hersberg, men strijdt niet tegen
een koning, vooral niet, wanneer die koning Wolfram
V heet."
En op een meer vriendschappelijken toon, die her
innerde aan hun eerste gesprek, maar ditmaal met
iets diep droevigs, vervolgde hij
„U weet niet en u kan het ook niet weten, een soci-
aliste zooals u, wat onderdanentrouw is. Maar hier
zal u het leeren begrijpen. Het hoogste geluk staat
vlak voor mij. U kent mijn lieve Wanda genoeg om
te begrijpen, wat haar liefde voor mij beteekent"; wij
zijn een, wij verlangen naar elkaar met ons heele hart
en toch zullen we moeten scheiden; zij gaat een hoo-
sis tint.
29) o
,i11