DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
SCHE1VEEHARKT to
De Vluchtelinge
- Ir
No. 270
Honderd en zestiende jaargang.
1914
ZATERDAG
14 NOVEMBER.
op Woensdag 18 November a.s.
FEUILLETON.
I jze Courant wordt eiken avond, behalve op Z
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0.80; franco door het geheele Rijk 11.—.
Wonderlijke nummers 3 Cents
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0.10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
(Historisch),
door
F. DE SINCLAIR.
(Nadruk verboden).
Dien morgen, toen trokken ze in eindelooze karava
nen naar het veilige land. Langs alle wegen kwamen
ze, de sombere stoeten; de mannen met norsche ge
zichten, de machtelooze woede verbijtend in half ge
smoorde vloeken; de vrouwen weenend; de kinderen,
zoo bangzoo bang, dravend naast de groote men-
schen, met angstoogen telkens omziend of ze nog niet
achter hen kwamen.de Dutsen.de Dutsen f
Velen vielen er neer, in het gras, terzijde van den
wegze waren zoo moe en het kleine beetje, wat ze
nog gered hadden, woog zoo zwaar na die vlucht van
iren en uren langs de donkere wegen in den ssilleen
mistigen nacht.
Nu waren ze over de grenshier konden de Dutsen
niet komen.
Rusten.rusten.
Nog meer dan de honger en de dorst voelden ze die
moeheid van hun gansche lijf, dat als lamgeslagen
was en als ze zich uitstrekten op dien grond, dan sid
derden velen door een kramp van pijn, die wreed
snerpte door hun voeten en knieën en hooger op door
hun borst ene keek naar hun achterhoofd, waar het
zwaar en pijnlijk klopte en dan bedekten ze even hun
gelaat met beide handen en steunden.
De oorlog!
De oorlog was over hun dorpen gegaan als een
wolk van sulfer damp, waar de hel vurig uit was neer
geploft met gruwelijk lawijt, op hun stille vredige
huizekens.
Nu hadden ze de hel gezien, gruwelijker dan ooit
de paster er van gewaagd^ had.
Oeh, het is wat eentonig, wat die menschen u ver
tellen.
We kennen nu allen die verhalen wel van de arme
vluchtelingen, wat ze meemaakten en doorstonden en
hoe wreecf de Dutsen waren, hoe ze de mannen fusil
leerden en de kinderen doodschoten op de arm hun
ner moeder.
Dat zijn gruwelijke dingen, zeker; maar ook het
gruwelijke wordt door de herhaling onbelangrijk en
dan wordt hef in 't lest alleen maar 'n beetje verve
lend en dan zeggen we met een onderdrukten geeuw:
,Tja.'t is bar." Maar dan, zonder dat we 't beken
nen willen, hopen we eigenlijk, dat we nu nog eens iets
zullen hooren, dat nog gruwelijker is, dan al dat an
dere.
Het allergruwelijkste dus?
Maar dan ga ik u teleurstellen, want ik heb er me
juist toe gezet een heel simpel gevalletje te vertellen,
óver te vertellen eigenlijk, want ik teekende het op uit
den mond van een dier duizende stumpers, van een
dier vele vrouwen, zooals we ze allen gezien hebben.
Zoo'n vrouw met een kindje op den arm, een kind
aan de hand en twee witte bundels met hompen brood
en kleeren over den schouder van het moegeloopen
lijf.
Cyriel, haar man, was dadelijk na het uitbreken van
den oorlog als soldaat gezonden naar Luik.
Toen hij vertrok, hadden ze één kindje, maar over
door COLETTE YVËR.
Geautoriseerde vertaling van W. E. P.
46) o
„De menschheid is niet, zooals de humanitairen
haar voorstellen; gij zijt dichters, die er een lusthof
van schoonheid van maakt. Ondertusschen slingeren
de ondeugden zich als woekerplanten om de takken,
de hartstochten gisten er, wanorde schijnt de natuur
lijke toestand. U zal mij toegeven, dat de menschen
in het algemeen leugenachtig, haatdragend, opvlie
gend, afgunstig, diefachtig, moorddadig en dol eer
zuchtig zijn. Superieure geesten, zooals u kunnen
moeilijk begrijpen, wat het geweten van een laag
staand mensch voor onrechtvaardige, trouwelooze en
misdadige plannen kan uitwerken en hoeveel kwade
krachten er in het volk zijn om zijn lusten bot te vie
ren. En wanneer men de heftigheid, de slechtheid en
de geheimzinnige macht van de menschelijke begeer
ten beschouwt, die in ieder individu woelen, staat
men verbaasd dat er ten slotte nog een betrekkelijke
orde heerscht in de menschelijke maatschappij. Die
orde is heel merkwaardig. Die wijst op den zin voor
samenleving, die het menschelijke dier eigen is, een
zin, die een gelukkig tegenwicht is voor het brute
egoïsme. Terwijl alle hartstochten van de mensche
lijke ziel geneigd zijn tot algemeene verwarring, en
men eigenlijk kon verwachten, dat de menschen vol
gens hun natuurlijke neiging zouden plunderen, wur
gen, verbranden, vernietigen en wraak nemen en zich
toeelgenen, wat zij van een ander begeeren, kan men
juist het tegenovergestelde waarnemenzonder nu be
paald in onderlinge liefde te leven, leven de men
schen in vrij goede verstandhouding in staten, in vol
ken bijeen.
enkele weken, dan verwachtte Germaine een tweede.
Ze kreeg nog eenmaal een briefkaart van hem, een
schoone kaart met de markt van Luik er op en een
buurvrouw, die goed geleerd was, had gezegd, dat er
opstond, dat Cyriel gezond was en dat hij Germaine
en de kleine Oscarine vele keeren kuste.
Maar daarna hoorde ze niets meer.
Ze zeien, dat er in Luik zóóveel Belze jongens door
de Dutsen doodgeschoten waren.
Toen wier Germaine bang; ze ging vragen bij
den burgemeester, maar die wist van niks en ze ging
vragen bij den paster en die zei, dat ze maar veel
bidden moest.
Die schoone kaart, waar dat opstond van die kussen
die droeg ze altijd bij zich, op haar borst, tusschen
haar kleeren en ze toonde hem aan ieder, tot zij in 't
lest vol vlakken raakte en dat was nog erger gewor
den, toen ze een keer geschreeuwd had en de tranen
gedroppeld waren op ae woorden van Cyriel.
Maar gelukkig zei de buurvrouw, dat ze het pertan
nog lezen kon.
Dat duurde: ze hoorde niks.
En telkens ging ze met andere vrouwen en moeders
naar 't gemeentehuis, naar den burgemeester, die niks
deed dan z'n hoofd maar schudden en naar den pas
ter, die alleen maar zei, dat ze bidden moest en toen,
langzaam merkte ze het wel aan alle menschen. dat
Cyriel nooit meer terug zou komen, dat hij dood zou
zijn met duizende andere Belze jongens.
Doodgeschoten door de Dutsen.
Ze versufte zoo'n beetje, omdat ze 't niet kon ge-
looven en nu toch gelooven moest, dat Cyriël nu daar
ginder bij die schoone stad ieveranst begraven lag en
dat ze hem nooit, nooit weer.
Allemaal zegden ze tegen Germaine, dat ze niet
zooveel mocht prakkiseeren over Cyriel, maar dat ze
denken moest om 't kindje, dat geboren zou worden.
Zoo vol als daarginder die graven waren met man
nen, zoo vol waren overal de kerken met vrouwen.
Óp een Zondagmorgen, toen ze uit de hoogmis
kwam, toen waren de Dutsen gekomen.
Ineens; groote kerels op peerden.
Ze stonden op de markt bij de kerkdeur en keken
zeker naar het volk, dat er uit kwam.
Dat was een schrik
Germaine kon niet rap meer vooruit; de kleine
Oscarine begon te schreeuwen; een buurvrouw bleef
bij haar en bracht haar thuis.
Alle menschen zagen wit van angst.
De dag verging, zonder dat er iets gebeurde, maar
als de deemstering kwam, daar had je 't.
Ineens 't kanon van vlakbijde huizekens schokten,
de vensters rinkelden aan gruizels, de kommen vielen
van de schouw.
Dat was het begin nog maar; 't wierd al erger met
eiken miuuut
Germaine had wat goed bijeengegaard voor het ge
val ze vluchten moest, in twee kusseusloopendie
gooide ze nu over den rug; ze nam Oscarine bij de
hand en trad de deur uit
't Was avond, maar overal zag het rood van vlam
men en korte gele fatsen schoten door de lucht en 't
kraakte en scheurde en gilde overal, dat ze geen voet
dierf verzetten.
Opeens kwam een troep Dutsen de straat af; die
joegen het volk de deur uit en dreef het vooruit, het
veld in en de leege huizen, die spoten ze vol petrool
en dan seffens sloegen de vlammen uit het dak en uit
de ramen.
Germaine en Oscarine werden meegevoerd met de
anderen en of ze al kloeg, dat ze zoo rap niet meer
gaan kon, de Dutsen schreeuwden maar, dat ze voort
De machten van het kwaad sluimeren in de menigte,
de vernielende krachten zijn in dien oceaan bedolven,
alles is kalm. En de oorzaak is een lichte neiging, die
oogenschijnlijk weinig telt in ieder individu, maar
die men alleen bij de massa kan waarnemen, namelijk
de natuurlijke neiging tot gezelligheid, die door de
wetten beschermd wordt. Maar laat die zachte band,
die de menschen bindt, maar eens losgemaakt worden,
iaat de bekoring ervan weggenomen worden, dan zult
gij ze op elkaar zien losstormen. Dat is de geschiede
nis van de revoluties.
Een staatshoofd, dat de verantwoordelijkheid draagt
voor die noodzakelijke orde, denkt niet zonder groo-
ten angst, zelfs in vredestijd, aan alles wat er bromt
er dreigt onder de kalme oppervlakte van het deel van
de menschheid, dat hij regeert. Hij weet ook, dat bij
den minsten schok die dunne zijden draad van de ge
zelligheid ineens kan afbreken en dat dan de verderfe
lijke machten ontketend zullen zijn; hij moet dan ook
eiken mogelijken schok voorzien, dien voorkomen,
dien door alle middelen trachten tegen te houden. Ja,
ik verklaar, dat alle middelen geoorloofd zijn om een
verstoring van de maatschappelijke orde te vermijden.
Van twee kwaden moet men het minste kiezen. Iedere
rechtsweigering is te verkiezen boven een verstoring
van dien vrede, die weliswaar iets bedriegelijks heeft,
maar toch vruchtbaar is en waarin alleen de mensch
heid zich kan ontplooien en ontwikkelen. U spreekt
van willkeurige arrestaties, van misdrijf,, van meening.
Maar de leerstellingen van de Unie waren op het
punt het maatschappelijk evenwicht te verbreken;
wanneer op zoo'n oogenblik de tot dier geworden
mensch niet meer de hand der macht had gevoeld, zou
alles verloren geweest zijn. Het was de losbandigheid
van de haat. Wij moesten handelen, zooals wij ge
daan hebben, juffrouw Hersberg."
Soms kwamen de tegenwerpingen haar pas veel
later in de gedachte, wanneer zij weer in haar eigen
kamer was; dan vemande zij zich en schreef hem ern
stige, wijsgeerige brieven en hij vond het prettig die
te ontvangen en ze te weerleggen in een volgenden
moesten en die achter bleef, die stampten ze met de
geweren in den rug.
Zoo werden ze een half uur wijd gedreven dwars
over het land door peeënvelden en knollen tot bij een
halte van den ijzeren weg.
Daar stond een trein met oper .ol en wagens en daar
moesten ze in.
Overal waren Dutsen en als ze achter zich keken,
dan zagen ze de hemel rood van 't brandende dorp en
't geknal en gedonder raasde zonder poos.
De Dutsen zetten ladders tegen de open wagens, ze
schreeuwden: „einsteigenen toen moesteen ze alle
maal er in, de vrouwen, de kinders en de ouwe man
nen.
Net toen ze d'r op stonden, toen knetterde wat in
de lucht en een vrouw op den wagen die sloeg neer
en vier Dutsen, die voor den wagen bij de ladders
stonden die zakten in mekaar.
„Liggenliggen!" schreeuwden ze toen van alle
kanten.
En allemaal tegelijk doken ze op den vloer van den
wagen, maar daar was geen plek voor allemaal en
zoo lagen ze op jen over elkander en niemand dierf te
roeren en over hen heen floten en sisten de kogels en
de Dutsen kropen achter de wagens en schoten terurg
en als dat even geduurd had, dan begon de trein te
rijden.
Daar waren kogels gedrongen door 't hout van de
wa; i heen in den menschenhoop, daarom kropen ze
allemaal van die wanden weg naar 't midden en over
al gilden en kermen ze.
Germaine hield Oscarine aldoor vast bij 't handje;
ze kon zich niet bewegen, want over haar beenen lag
een andere vrouw, die al maar hardop weest gegroet-
jes zei.
't Ging regenen, de nacht was killig en 't was of er
ijswater viel uit de wolken.
De trein reed door en als ze even geen schieten
meer hoorden, dan waren ze al gelukkig.
Een Duts had geroepen, dat ze allemaal doodge
schoten wierden, als ze durfden te schreeuwen en zoo
dierf öiemarid te kikken en als de kinders begonnen,
dan propten de moeders ze een doek in de mond.
De regen, die hield aan, al harder en het werd /oo
koud, dat ze allemaal beefden en toen de trein even
stil stond toen zei een vrouw dat tegen een Duts. En
die Duts kwam terug met nog twee anderen en die
gooiden toen een dekkleed over den wagen.
Daar lagen ze toen allemaal onder; ze zagen niks
meer; alles was zwart; ze hoorden de regendroppels
kletteren op het zeil en nog een keer werden ze be
schoten en floten de kogels er langs en er over.
Dan eindelijk was dat schieten voorbij, nog een eind
reden ze door, toen hield de trein stil.
De Dutsen kwamen weer aanloopen met de ladders,
riepen, dat ze er allemaal uitmoesten en gelijk trok
ken ze het dekkleed eraf.
In 't donker, midden in 't land, moesten ze toen uit
den wagen.
Behalve die vrouw, die dadelijk geschoten was, la
gen er nog vier dood op den vloer en een klein man
neke, dat was gestikt onder de groote menschen, die
over hem waren gevallen.
Germaine hield Oscarine nog altijd bij 't handje
vast, maar opstaan kon ze ook niet, want terwijl ze
daar lag onder het zeil, toen was ze voor de tweede
keer moeder geworden.
De Dutsen, die lieten haar eerst liggen, maar sef
fens kwamen ze terug, en tilden haar met den boor-
ling er uit, legden haar op een brancard; een Duts,
brief. Zoo hielden zij een correspondentie gaande,
daar zij elkaar niet eiken dag konden zien. Hij schep
te er vooral behagen in deze buitengewone vrouw te
brengen naar wat hij de waarheid achtte en haar geest
te leiden. Hij genoot van de onuitsprekelijke zegepraal
dit verstand overwonnen te hebben. Of hij de versla
gen aanhoorde van de staatssecretarissen en besluiten
teekende, of hij besprekingen hield met den ouden
Zoffem, of een revue hield over de troepen of zijn auto
rit maakte met de koningin, voortdurend waren zijn ge
dachten bij Clara. Haar beeld leefde in hem, zonder
hem onrustig te maken, zooals die strenge gotische
beelden of een heilige van een kathedraal met die ver
geestelijkte uitdrukking, die de zinnen van den be
schouwer bekoren en tegelijk kalmeeren. Clara's me
deplichtigheid en de medewerking, die zij hem had
verleend om den prins van Hansen voorgoed van
Wanda te scheiden, had hun verhouding een meer in
tiem karakter gegeven. Zij waren samen getuige ge
weest van dat familiedrama, zij had daarin de rol van
vriendin gespeeld. Toen Géo vertrokken was, had
Wolfram zijn waardigheid van koning op zij gezet en
had in bijzijn van de unioniste zijn dochter in de ar
men genomen en geweend. Sedert dien dag was zij
niet meer alleen ae intelligente tegenstandster, die
overtuigd moest worden. Zij had het geheele zieleleven
van Wolfram doorgrond.
Toen de dag naderde, waarop het proces van de
veertig unionisten voor de overheid zou komen, was
er eenige gisting in de voorstad. Het orgaan van de
Unie, de „Gemeenschap", beroofd van zijn voornaam
ste medewerkers en van zijn chef, had opgehouden te
verschijnen, maar eiken morgen werden anonyme aan
plakbiljetten tegen muren geplakt, die in ruwe taal de
rechters, de ministers, den groot-maarschalk en zelfs
den koning bedreigden. Op zekeren dag sprong een
bom midden op het plein voor het legatiegebouw. Nie
mand werd getroffen. Er waren alleen maar een paar
ruiten gesprongen. Ook werd op een avond in de
hoofdstraat van de voorstad een bom gevonden, die
nat geworden was van het water uit de goot. Men
veronderstelde dat die op een onhandige manier neer
die nam Oscarine op zijn arm en zoo trokken ze door
't veld, wel een half uur lang.
Tot ze aan een klooster kwamen; daar waren non-
nekens in een groote lichte kamer en dokteurs in wit
te jassen en daar stonden overal propere bedden en
de Dutsen, die waren weg.
Ah, bij de nonnekens, daar was het goed zijn!
Germaine die werd er verpleegd lijk eene prinses,
en ze kreeg soep van kiekens en kalfsvleesch.
Oscarine had leut met andere kleine gasten en de
nonnekens, die gaven haar een schoon kleedje en melk
en pap met suiker, zooveel ze lustte.
Het tweede kindje, dat was een manneke en het
werd Cyriel gedoopt.
Drij weken mocht Germaine blijven bij de nonne
kens; toen was ze weer gezond en sterk en moest ze
ook weg, want eiken dag dan kwamen er gewonden,
zooveel, dat er amper plaats was.
Zoo, op een morgen, dan kreeg Germaine haar bun
dels terug en een brood en een flesch melk en Oscari
ne kreeg een koek en dan gingen ze door de poort
naar buiten.
Daar liepen er zooveel, die vluchtten; want de Dut
sen, die weggeweest waren, die kwamen terug en
zouden alles vermoorden en verbranden.
Germaine liep mee met de anderen; ze wist niet,
waar naar toe: ze liep maar met Oscarine aan de
hand, de kleine, in een doek gewikkeld op den arm,
de sloopen met goed over den schouder.
Als ze moe wierd, dan wierd ze ook verdrietiger;
ze moest al maar denken aan Cyriel, die nu nooit zijn
zoontje zou zien en nog, toen zij ging, gezegd had:
„Ha, dat het toch een manneke waar, Germaine, dat
zou schoon zijn, zulle!"
De tranen, die liepen zoo uit haar oogen, maar ze
wou 't niet weten voor Oscarine, die omhoog keek en
vroeg: „Moedere, waveur is 't, dagge schreeuwt?"
„Nikske.... nikske.... m'n zuusje", zei ze dan bevend.
Ze trokken verder met de anderen, al vooruit, al
vooruit
Dien morgen, toen trokken ze in eindelooze kara
vanen naar het veilige land.
Vele duizenden kwamen in het stadje waar stil en
vredig de boomrijen van de kaden spiegelden in het
stille water van het kanaal.
De kaden waren vol menschen, maar alle hui<aa
gingen open en honderden mochten binnengaan en
rusten.
Doch voor duizenden anderen was geen plaats
meer en die gingen maar zitten op de stoepen en op
de straat, tot er menschen zouden komen, die hulp
brachten.
Een wonderlijke drukte roesde door het stadje.
Hollandsche soldaten marcheerden er door en de
hoornblazer liet zijn vroolijk deuntje schetteren tegen
de huizen.
Dat was de grenswacht, die optrok.
De afgelosten keerden spoedig weer.
Ineens liep het volk te hoop.
Tusschen de Hollanders in, daar liepen vijl Belze
soldaten, die even tevoren over de grens waren geko
men.
Een gewonde was er bij; om het hoofd zat een
versch verband, zoodat maar één oog vrij was.
Maar dat eene oog, dat lachte monter en zijn vier
kameraden, die lachten ook, al gingen ze allen wat
moeilijk en gebogen en waren hun kleeren ook vuil en
bestoft en gescheurd.
gelegd was op een plek, waar de auto van den koning
dien middag langs moest komen en dat de sneeuwop-
ruimer voor aan de tram hem op zijn geschoven had.
Die gebeurtenissen verlevendigden in Wolfram's om
geving den angst voor een dreigend gevaar. De ge
dachte aan een mogelijken aanslag leefde in ieders ge
moed. Telkens wanneer de koninklijke auto met een
dreigend gesnor het hek uitreed, den souverein mee
voerend, heerschte er een gedrukte stemming. Ging
hij den dood misschien niet tegemoet?
En Clara bespiedde zijn terugkomst.
Eens zei ze tegen hem:
„Uwe Majesteit moest van die ritjes afzien, tenmin
ste de eerste weken."
„Waarom?" vroeg hij met ongeveinsde verwonde
ring.
En zij sprak van het gevaar, waarmee ellendige
dweepzuchtigen zijn leven bedreigden.
„Ik ben bezorgd voor Uwer Majesteits leven," fluis
terde zij.
haar aan.
Hij glimlachte, bedankte haar en keek
Een hevige onrust sprak uit haar oogen, die van angst
wijd open stonden. En de bezorgdheid van die vrouw
uit het volk streelde hem.
Een andere keer ging zij nog verder en zei
„Ik begrijp het nu, er zijn gevallen, waarin politie
maatregelen noodzakelijk zijn."
„Aha!" riep Wolfram triomfantelijk uit, zoover is
u dus gekomen, dat u begrijpt, dat er orde moet zijn..."
En hertog Bertie, die er ook bij was, zei
„Wij hebben het u niet laten zeggen, juffrouw Hers
berg."
Hij was heimelijk verheugd over den terugkeer van
deze verdwaalde ziel, hij was niet verwonderd, hij
maakte er geen ophef van, had zich ook niet overhaast,
maar had afgewacht met de volle overtuiging, dat zij
zoover komen zou. Hij wist, dat hijzelf er part noch
deel aan had. Hij trachtte alleen maar, met zijn on-
vermoeiden, practischen zin, de beste vriendin van de
aartshertogin gunstig voor zich te stemmen, en hij
slaagde er in, dank zij zijn bescheidenheid.
De wenschen van allen, die in Lithauen eenige re-
<4
ALKMAARSCH
OÜRANT.
.1 M»
t*n
V
i