DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
m
No. 13
Honderd en zeTentiende jaargang.
1915
ZATERRAO
16 JANUARI
Engelsche Brieven.
De Clown,
eiken avond, benaivt op in »»n
Abonnementsprijs per 3 maanden
Alk naa» MO; irancu door hei trehft-ic Wijk f|
M/onrlei lijke nummers 3 Cents
>e/e Courant vvordi
astdagen uitgegeven
Telefoonnummer 8
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte
Brieven franco aan de N. V Boek- en Handelsdrukkerij
v/h HFRMs COSTER ZOON, Voordam C 9
Van onzen Londenscheti medewerker.
Nadruk verboden.
Te Vlissingen staat de trein stil, ik stap uit en een
witkiel zonder witte kiel evenwel neemt mijn ba
gage. Er zijn vele reizigers en ik volg den stroom.
Ondanks de overkapping is te voelen hoe buiten de
regen onafgebroken nedervalt, de geheele atmosfeer is
van vocht bezwangerd en een blauwe mist hangt in den
nacht in 't schamel verlichte station. Bij den uitgang,
waar de plaatskaarten worden nagezien, staan solda
ten met het geweer aan den voet; wij reizen in oorlogs
tijd.
De stroom buigt links in de richting van de aanleg
plaats der Zeelandboot en komt dan plotseling tot stil
stand. Hier staan we allen, huiverend in de nacht, te
wachten, mannen, vrouwen en kinderen in een sombere
tunnel waar aan het eind twee kolossale deuren zijn,
geopend op een kier. De witkiel met zijn bagage raadt
me mijn papieren gereed te houden, paspoort, bootkaart
en voor nu het meest waardevolle van alhet Zee
land-telegram dat mij een plaats belooft aan boord.
Langzaam, o zoo langzaam komt er, voortgang in
ren stoet. Dat er doe
it over voldoende reg
den opgedrongen stoet. Dat er door ongeduldigen ge
mopperd wordt over voldoende regeling, dat vrouwen
klagen over koude en vermoeienis, kinderen te schreien
beginnen in het onmenschwaardig gedrang, is het
wonder? Bezit uw ziel in lijdzaamheid, ue gestreng
heid van de oorlogsnoodzaak dient geduld, niet getrot
seerd; onze machtelooze boosheid deert slechts ons zei-
ven zij brengt ons geen stap nader tot ons doel.
De ambtenaren weren zicli volijverig en met spoed,
maar wat baat_ook hun ijver tegen een stroom van vele
lijk ze reppen zich aan de deurkier, waartoe «éi van
honderden! Er moeten-van eiken reiziger
worden onderzocht, nameölijsten geraadpleegd; waar
zijleuningen voorziene scheeps-loopplank als trechter-
mond den toegang biedt.
Velen worden onverbiddellijk teruggewezen, voor hen
is op de overvolle boot geen plaats; men hoort protes
ten in alle talen, uitgezonderd Duitsch, heele gezinnen
Belgische vluchtelingen bepleiten hun zaak, woorden
rijk en met ontzetting op de gezichten. Waar moeten
zij heen? Wat wisten zij van plaatsbespreken dagen
vooruit? Medelijden? Ja zeker, maar wat kan men
doen? Er is geen plaate, en hulpeloos schikken zij
zich in het onvermijdelijke, gaan geslagen naar rechts,
waar ze wachten, waarop weten zij zelf niet. Twee
Engelschen deelen hun lot. Ze verkwisten geen woor
den of tijd, maar vragen aan een agent naar een goed
hotel. Een Franschman lucht zijn hart aan wie het
hooren wil en aan de honderden die het onwillens
hooren moeten over idiote toestanden en onmenschelijke
behandeling; Hollanders mopperen ook, maar nemen
het toch leuker op. Het is naar, maar voor de arme
vrouwen en kinderen is het nog veel erger, is hun re
deneering.
Mijn papleren zijn in orde, ik kan doorgaan en be
reik in stroomenden regen de boot, waar in de salons
reeds velen, die met vroegere treinen kwamen, avond
malen of hun laatste ongecensureerde brieven schrijven.
Ik krijg mijn kleine eenpersoonshut en ga slapen, het
is na middernacht geworden en ik ben zeer vermoeid....
Als ik den volgenden dag ontwaak, wacht ik mij wel,
me met opstaan te haasten. Ik weet bij al te bittere er
varing hoe moeilijk het is een langen guren winterdag
aan boord door te worstelen, en hoe zal het dan nu
zijn op een overvolle boot met tallcoze onbereisde
slachtoffers van den oorlog, waar men zich wenden
kan noch keeren zonder iemand in den weg te staan,
met onsmakelijke verschansingstafereelen, een rookka
mer vol zwakkeren, voor wie de rooklucht een pijniging
te meer zou zijnGenoeg, ik blijf in warme kooi en
slaap deugdelijk een gat in den troosteloozen dag.
Als ik eindelijk „in mijn eigen tijd" om met een
typisch-Engelsche uitdrukking onze taal te verrijken
den salon Betreed, zitten daar weer mijn reisgezellen
van den vorigen avond, en zoowaar weer achter leege
oesterschalen en goed-Hollandsch bier. Afkeurens
waardige smulpaperij in deze troebele tijden? Ach
waarom Een voedsel als een ander, beter zelfs, want
ze zijn licht-verteerbaar voor wie in den winter zijn
zeebeenen niet vertrouwt.
Nu de boot te schommelen begint, als zij in breeden
zwaai om het mijnenveld haar koers verandert van
Noord-West naar West, vluchten velen naar de frisch-
te op het door zeilen afgeschoten dek. Arme vluchte
lingen. Roerloos liggen ze op banken of vouwstoelen,
kleumend zonder de koude als grootste misère te voelen
machteloos, krachteloos, overgegeven aan de rampzali
ge gedachten van het oogenblik.
Een jonge Belgische vrouw staat bewegingloos in
een doorgang van bakboord naar stuurboord, geleund
tegen het houten beschot. Ik bied haar een stoel aan.
Ze weigert dankend. Zooals ze er staat, op een plek,
die wel ongeveer het middelpunt van het scheepsdek
uitmaakt, is de slingering te verdragen; veranderen
durft ze niet.
Arme. Als ik na een uur, later na twee uur, de plek
weer passeer, staat zij er immer nog, roerloos. Ze
glimlacht even ik ben er van overtuigd dat zij in
dien tijd zich nauwelijks van haar plaats bewogen
heeft.
Aan alles komt een einde, ook aan de ellende van een
bootreis die thans, om het mijnengevaar te vermijden,
vier of vijf uur langer duurt dan voorheen. We zijn
Dover al voorbij en Folkestone is in zicht. Het wordt
tijd ons gereed te maken voor het vertrek, redeneert de
optimist van het gezelschap, die geen ondervinding
heeft van reizen in oorlogstijd. Bezit uw ziel in lijd
zaamheid, het zal nog uren duren.
Als de boot aan de kade gemeerd is, worden alle
eerste-klasse-passagiers van de dekken, uit de rookzaal,
uit de hutten naar den salon gedreven. We zijn nu in
een oorlogvoerend land, we vragen het gastvrijheid,
wee zoo er onder ons lieden zijn die de gastvrijheid
willen trachten te misbruiken voor vijandelijk oogmerk.
Een uiterst streng onderzoek zal worden ingesteld, we
zullen de spitsroeden moeten loopen der speurende
blikken van een heirleger detectives, we zullen zoo noo-
dig aan den lijve worden onderzocht, geen voorzorg is
groot genoeg tegen het schrikkelijk spionnenkwaad.
Zeer juist gezien, de maatregelen zijn rechtvaardig en
noodzakelijk. We geven het alles gereedelijk toe, maar
kon het niet wat anders?
Al het leed van den vorigen avond is vergeten, is
kinderspel bij de ellende van nu. Zie de honderden
daar opeengepakt staan In de onfrisch-geurende, be-
nauwd-warme ruimte. Men wacht, wacht... het wach
ten is eindeloos, kwartieren, uren naar het lijkt. Vrouw
en, zwak van doorstaan zeereis-wee, bepakt met ang
stige kinderen en vele stukken bagage, staan er als
toonbeelden van stille gelatenheid, opgehouden door
haar moed en door de dichte menigte rondom.
Tergend langzaam vordert het onderzoek. Een voor
een wordt men de trap opgestuwd, die men alleen be
stijgt, daar aanstonds alle anderen achter ons kracht
dadig worden teruggehouden. Een korte, haast for-
meele keuring van den dokter op het portaal, en boven
aan de tweede trap het zeer gestrenge onderzoek van
landingkaart, paspoort, identificatie-bewijs en andere
papieren door Britsche ambtenaren in uniform.
Is het nu afgeloopen? Neen, voorwaar. Alle pa
pieren zijn in orde, men heeft betuigd en getoond dat
men geen brieven voor derden bij zich heeft, men heeft
zelfs eerlijk opgebiecht wat men komt doen in Enge
land, en men is doorgelaten-
Maar ziet, daar staan weer nieuwe kwelgeesten, on-
ge-uniformden, menschen zonder eenig teeken van
waardigheid, wie men het hart niet heeft te vragen, met
welk recht ze hun impertinente vragen stellen.
Bezit uw ziel in lijdzaamheid, geprikkelde, het zijn
detectives en de mannen doen hun plicht. Zijn ze on
voldaan over u, dan wenken zij een „special constable"
en zenden u onder zijn geleide naar hun chef. Hij
leidt u naar den wal waar ge den aan boord met uw
bagage belasten „porter" weervindt en gedrieën be
geeft ge u naar het stations-wachtkamertje waar een
ambtenaar van het departement van Binnenlandsche
Zaken, een klerk en een douanier u opwachten en ach
ter gesloten deuren onderzoeken, u en uw bagage.
De ambtenaar, gestreng maar hoffelijk, de douane
beambte gemoedelijk, ook al doet hij zijn werk niet ten
halve. Ge voelt u langzamerhand bekomen en als ge
ten slotte dit laatste examen met goed gevolg hebt af
gelegd, kunt ge u rustig naar den wachtenden trein
begeven en u in de Pullman verkwikken aan thee ca
toast en een der vijftig meegenomen sigaren, het eenige
goede van een onaangename maar gedenkwaardige
reis in een even gedenkwaardlgen als rampzaligen tijd.
door
GEORG SZEMERE.
John en Charlie zaten bij elkaar op het terras van
een restaurant in Londen.
John was klein en gladgeschoren. Charlie lang en
droeg een grooten baard. Overigens leken zij sterk op
elkaar, zij waren tweelingbroers. Zij hielden ook in
nig veel van elkaar, maar waren verder groote men-
schenhaters. Dit klonk wel zeer tragi-komiek, want
hun middel van bestaan was: het zorgen voor amu
sement aan menschen. John was n.l clown, Charlie
daarentegen een moderne romanschrijver.
De broers, gentlemen in de echte beteekenis van het
woord, waren weinig spraakzaam. Eerst na geruimen
tijd van stilte nam John het woord:
„Ik heb reeds meer dan genoeg van het stomme ge
lach van het publiek. Ik scheid er mee uit, met mijn
bokkesprongen."
„Je bent gek, John", gaf Charlie ten antwoord;
„wees blij, dat je vat hebt op het publiek."
„Wat heb ik daaraan?"
„Als ik mij niet vergis, krijg jij toch voor elk optre
den tien pond."
„Maar 't gevoel," wierp John tegen, „het gevoel, dat
ik maar een down ben, maakt mij soms wanhopig. Ik
zou toch even zoo goed een eervol kunstenaar kunnen
zijn."
Een voorzichtig glimlachje kwam even over de lip
pen van Charlie, en hij merkte met fijne ironie op
„Misschien ben jij-zelf heelemaal die down niet,
maar is die het publiek, dat over jouw malligheden
lacht."
John keek met vragenden blik zijn broer aan.
„Ik begrijp dat niet precies."
„Kijk," antwoordde Charlie, „de analyseerende
Charlie, de speelpop piept als men haar op den buik
drukt. Welnu, niemand drukt jou op je buik, maar jij
werkt op den Buik van het publiek en het piept, het
lacht
John, die zich in scherpte van geest verheven waan
de boven zijn broer, maakte met zijn hand een minach
tende, afwerende beweging.
„Dear Charlie," zeide hij, „ook deze veronderstelling
benoort tot de paradoxen, die schrijvers, in navolging
van Wilde, opwerpen om het publiek voor den gek te
houden."
De schrijver ergerde zich heelemaal niet over de op
rechtheid van den clown. Integendeel, hij moest er
hartelijk om lachen.
„Goed geplaatst, JohnGelukkig zijn er maar wei
nig van mijn lezers, die zooveel verstand hebben als
jij.
Den clown beviel deze luchthartige, cynische
toon heelemaal niet.
„Dus jij speculeert op de domheid der menschen?
Dat is niet mooi, Charlie."
Zijn broeder trok de schouders op.
„Nu ja," ging hij verder, „dat is nu eenmaal 's men
schen lot en de natuurwet der wereld: èf ik maak mij
de zwakheden der menschen ten nutte, öf de menschen
slaan munt uit mijn tekortkomingen. Ik heb geen lust
er in, dat men mij uitknijpt en wegwerpt als een ci
troen."
John zweeg en stak een nieuwe sigaret op Charlie
volgde al zijn bewegingen met aandacht. Toen hij op
zijn gezicht de schaduw van misnoegdheid waaraam,
was ook hij uit zijn humeur. Na een tijdje overwon hij
zichzelf en trachtte zijn broer op te vroolijken.
„John, ben je boos op mij?"
Niet John alleen, doch ook zijn karakter was van
staal. Hij kon niet huichelen.
„Het staat mij tegen", zei hij, „dat je zoo luchthar
tig doet. Een schrijver heeft heilige plichten."
Een zware zucht ontsnapte aan de borst van den no
vellist.
„Geloof je heusch, dat ik niet zou weten, welke
mijn plichten zijn?" vroeg hij zijn broer met nadruk.
„Jij denkt, dat ik mij graag verneder tot het niveau
der kleine menschenmenigte, inplaats van de menschen
naar omhoog te trekken. Ken je mij dan heelemaal
geen eerzucht toe? Denk je, dat de populariteit mij
vreugde bereidt? Je vergist je dan heel sterk, lieve
John. Ik minacht het gevlei van het publiek, evenals jij
de bijvalsbetuigingen van den circus-bezoeker. Dat is
voor mij geen belooning, omdat ik weet, dat het geen
waarde heeft. Maar wat moet ik doen? Als mij de
overtuiging van mijn eerlijk hart bij het schrijven der
romans moest leiden, als ik de waarheden, die in mijn
hersenen rijpen, mijn publietatoar het hoofd zou smij
ten, kon ik de pen wel neer^gen, want ik zou geen
lezers vinden, waarvoor ik schrijven kon. Ik deed im
mers eenmaal een poging. Ik schreef immers twee eer
lijke, goede boeken. En wat geschiedde? De critici
wreven mij een decadent-zijn aan en zeiden, dat ik
eindigen zou als een Maupassant. En mijn publiek?
Dat liet mij in den steek, alsof ik het nooit eenig ge
noegen had bereid. Het publiek is ongelooflijk laf en
ondankbaar; het kocht, John, geen honderd exempla
ren van de boeken, die zijn bijval niet hadden verwor
ven."
Charlie zweeg.
„Dan behoor jij dus niet tot de uitverkorenen",
merkte John met pijnlijke oprechtheid op. „De wer
kelijke grooten weten hun ideeën aan het domste volk
zelfs ingang te doen vinden."
„Het zal wel zoo zijn'', antwoordde Charlie instem
mend, „doch buiten de geestesgrootte heeft men dan
ook nog andere hoedanigheden noodig. Het juiste
aanpas-vermogen b.v. aan de verscheidenste nuances
der samenleving, hoogmoed, zelfbeheersching en an
dere uiterlijkheden, die slechts door dien schrijver ge
vonden worden, wiens verstand het hart overheerscht.
Mijn hart drukt mijn verstand naar omlaag. Ernstige
stukjes zou mijn publiek van mij even zoo min ernstig
opnemen als van jou. Arme jongen, wij beiden zijn, in
de ware beteekenis van het woord, slechts clowns."
John richtte zijn hoofd omhoog, alsof de woorden
van zijn broer hem pijnlijk hadden getroffen. Toen
sprong hij op en zei met een eigenaardige uitdruk
king in zijn stem:
„Ik zal je toonen, dat mijn publiek niet zal lachen.
Het zal mij, als elk anderen kunstenaar, bijval en waar
deering betelen."
II.
„Meneer de directeur, ik zal niet meer als clown op
treden", deelde John ernstig mee.
De circus-directeur stond verslagen.
„Dear, mr. John, ben je gek, of neem je een loopje
met me?"
„Ik ben niet gek", antwoordde John met plechtige
stem. Geen enkele equilibrist of krachtmensch zal de
prestaties, die ik nu wil verrichten, na kunnen doen.
Mijn lachend publiek moet mij voortaan bewonde
ren. Het bloed zal hun in de aderen moeten stollen."
De dikbuikige circus-directeur schudde zijn hoofd.
„Ik vrees, dat u geen succes zult behalen", merkte hij
op. Het publiek is reeds zoo aan uw malligheden ge
wend, dat het ook uw gewaagdste en ernstigste kunst
stukken op zal vatten als voor-den-gek-houderij."
John beet zich op de lippen. De directeur had dus
dezelfde meening als zijn broer. Nu, hij zou dan toch
eens toonen
IIL
Het circus was tjok-vol. Het publiek was in grooten
getale opgekomen, want de couranten kondigden een
nieuw, prikkelend sensatie-nummer aan: mr. John Bil
ly, Londen's lieveling, de ongeëvenaarde domme Au
gust, zou zich aan het publiek voorstellen als equili
brist en krachtmensch. Het publiek was van meening,
dat de reclame een groote mop was, en toonde zich
reeds uitermate ongeduldig.
John trad eindelijk op. Hij verscheen in een eenvou
dig, elegant tricot, maar rijn ernstig, knap gezicht
hielp niets. Integendeel, met uitbundig gelach begroet
te het publiek zijn lieveling.
De ex-clown fronste de wenkbrauwen en ging
trotsch en rustig aan het werk. Hij werkte, alsof hij
heelemaal geen mensch meer was. De ongeloofelijkste
toeren gaf hij ten beste.
Maar het publiek bewonderde hem niet. Het was
ook niet ontzet. Het lachte maar onophoudelijk. De
ernst van den clown werkte kostelijk-grappig. De
waarde zijner toeren werd beoordeeld, zooals men een
karikatuur of parodie beoordeelt. Het lachte maar.
John beet zich op de lippen. Het schoot hem te bin
nen, wat zijn broer en de directeur hadden gezegd. En
toch zou hij hun bewijzen dat hij gelijk had. Het pu
bliek zou niet lachen. Hij wilde het. Hij zèl het pu
bliek tot een andere bijvalsbetuiging dwingen.
Hij besloot een toer te doen, die hem het leven zou
kosten, zoo hij mislukte.
Hij gelukte, maar het publiek betaalde hem niet in
de verste verte den gewenschten bijval.
Hij was nu niet langer meer boos op het publiek.
„Stommelingen," dacht hij bij zichzelve, Jiet loont
heelemaal met om tusschen jullie langer te leven. Nu,
vooruit, ik zal je eens wat laten zien 1 Jullie zult mij
applaus geven I"
Hij klauterde naar den hoogsten balk van het circus
en riep het publiek toe:
„Vaarwel."
Toen sprong hij, hoofd omlaag, maar beneden.
Het publiek was ontzet, doch slechte één oogenblik
maar. In het volgende weergalmde een homerisch ge
lach. Toen brak een daverend applaus los.
Het publiek geloofde n.l., dat hij een grap had uit
gehaald en een pop omlaag had geworpen.
Eerst toen zijn Bloed den grond rood kleurde, be
merkte het zijn benauwende vergissing.
BINNENLAND.
Gemengd Nieuws*
HET COLLEGE VAN B. en W,
VAN AMSTERDAM.
Gisterochtend zijn de Amsterdamsche wethouders
Vliegen en Wibaut naar Kopenhagen vertrokken ter
bijwoning van de internationale socialistische conferen
tie aldaar. Heden neemt de burgemeester afscheid van
de gemeente, en het college van B. en W., dat bestaat
uit 6 personen, is dus onvoltallig en volgens de Ge
meentewet niet in staat om besluiten te nemen, omdat
hiervoor meer dan de helft der leden noodig te. In-
tusschen is hierin zoo goed mogelijk voorzien. De
vergadering van het college van B. en W. is deze week
een dag vervroegd en zal de volgende week een
later gehouden worden. Woensdag a.s. zijn de beide
wethouders weer hier ter stede terug.
UIT LIMMEN.
Donderdagavond trad in het lokaal van mej. de
wed Visser op de heer O. Westmijze, van Leiden,
vroeger te Alkmaar, met het onderwerp: „Blijft mo
biel".
De begaafde spreker, die deze lezing hield op ver
zoek van de afd. Limmen der Ned. Ver. tot afschaffing
van Alcoholhoudende dranken, behaalde een groot en
welverdiend succes.
In de pauze gaven de jongeheeren v. Amstel, van
Heiloo, en Hoogland, van Limmen, eenige vioolnum-
/ners ten beste, waarna de heer W. eenige voordrach
ten ten beste gaf, welke zeer in den smaak vielen.
ONFORTUINLIJKE REIS.
Het Nederlandsche stoomschip Batjan, dat op reis
van Java naar Amsterdam te Deal aan den grond
heeft gezeten, lek werd, weder vlot kwam en daarna te
Londen is binnengekomen, is op reis van Londen naar
Amsterdam, tengevolge van het slechte weer, weder lek
geslagen.
Het stoomschip is in zinkenden staat den Nieuwen
Waterweg binnengeloopen.
Het zal in een droogdok worden gezet.
DE RAAD VAN VELSEN.
In de gisteren gehouden vergadering van den Raad
van Velsen werd voorlezing gedaan van ingekomen
berichten van prof. Van Embden, voorzitter, en van
den heer Scholten, directeur der Turnschool te Velsen,
plaatsvervangend voorzitter van den Raad van Beroep
voor Ambtenaren in Velsen, dat zij hun functiën als
zoodanig nederleggen. De reden is, dat de Gemeente
raad den gemeente-architect Hartman heeft ontslagen
vóór de Raad van Beroep zijn onderzoek had beëin
digd en thans tot de conclusie was gekomen, dat er
geen motieven voor het ongevraagd ontslag aanwezig
waren. Toen de heer Netscher voorstelde, den heer
Van Embden dank te betuigen voor zijn bewezen dien
sten, protesteerden de wethouder van Openbare Wer
ken en een raadslid er tegen, dat zulks namens den
Raad zou gebeuren. De heer Netscher wenschte het
dan te beschouwen als een persoonlijke dankbetui
ging-
Tot wethouder voor het gas- en waterleidingsbedrijf
werd benoemd de heer R. de Boer (B. D.).
EEN ONTSLAO.
Het bestuur der Christelijke school van Westbroek
en Achttienhoven schijnt aan de juistheid van zijn ge
nomen besluit om mej. Offringa als onderwijzeres te
ontslaan wel eenigszins te gaan twijfelen, meldt de
Stichtsche Courant. Althans het ontslag is ingetrokken
en weer veranderd in schorsing, zoodat de commissie
van beriep, wier tusschenkomst is ingeroepen, nu nog
over de „schorsing" zal hebben te oordeelen.
HOOG WATER.
De landerijen in het N.-W. van Overijsel en het Z.-
W. van Drente zijn onder water geloopen.
Vandaar dat de „Meppel III" op het land liep en
vast raakte. Kanaalboorden toch zijn niet meer te zien.
De bijna dagelijksche hevige regenval heeft, zoo
meldt men uit Grootebroek aan de Tel., het water in
de polders „Het Grootslag" en „De Vier Noorder
Koggen" voortdurend doen stijgen, zoodat de water
machines niet in staat zijn zooveel uit te slaan, dat het
gewone peii gehandhaafd blijft. Vele laag gelegen lan
derijen en weilanden zullen de ongunstige gevolgen
noodwendig vertoonen, indien niet spoedig eene kente
ring Intreedt.
ALKMAARSCHE CODRAN
elki
lijs