DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
II
Luxe Automobielen
Adres JAC. MET, Alkmaar.
Vrede en oorlog.
Honderd on zeventiende jaargang.
1915
AbonnemenUpriis pa 3 maanden fü.80, Ir. p. post II.—. Atatenttepriis 10 tt. p. regel, groote lettere naar plaatsruimte. Brieven Ir. N. V. Boek- en Handelsdrukkerij r,k. HERDIs. COSIERSZOOR, Voordam C9. lelefoonnr. 3.
ZATERDAG 13 MAART
De Specht.
No, 60
LANDWEER en MILITIE.
i>e UurjjemeeMter vim Alkmaar brengt ter
keunin van belaugbebbemleu, dat de ulti-
keeriug der vergoedingen, loopemie over
ket tydvak van 6—IS Maart, zal plaat»
lieblien ten btadbulze op J>ln»<lag 10 Maart
a,e,, voor zooveel de LAJKDV1EEU betreft
van 10 11 uur eu voor zooveel de MILITIE
aangaat, van 11 12 uur.
Alkmaar, 12 Maart 1915.
De Burgemeester voornoemd,
G, K1PRING.
vriendschap van 't verbond der drie groote mogendhe
den. Wij zullen gewroken worden, liet onrecht moet
hersteld en van de vrienden die ons uit den nood hel
pen, mag men geen kwaad vermoeden De Flamingan
ten vergeten hunne oneenigheden met Frankrijk en de
verontwaardiging voor den overweldiger van Trans
vaal i§ veranderd in bewondering voor de edelmoedig
heid waarmede het Engelsche volk ons ter hulpe
springt. Wij wagen ons mede in den bres en zullen
vechten al gaat heel ons land ten onder en al verliezen
we den laatsten onzer mannen, want nu reeds wekken
wij de bewondering der ganscne wereld.
Hoe zal het verloopen Niemand denkt er aan I Het
recht is aan onze zijde en de overwinning zoo zeker
dat iedereen verbaasd staat over de verwaandheid van
den Duitsdier die 't opnemen durft tegen zooveel vij
anden. De Belgen zijn ineens opgewonden idealisten
HINDERWET; I geworden. De strijd voor eigen taal ai eigen kuituur
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK- schijnt nu een kinderspel waaraan wij medegedaan
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat zij bij be- hebben bij gebrek aan ernstiger onaervy 'Ff®- 18
sluit van heden vergunning hebben verleend aan de het idee: aderland, Recht, Zelfstandigheid in de
firma Wed. B. SCHOEN, aldaar, tot het oprichten van waagkans! Als bij ooverslag is eene nieuwe nationale
een graaumalerij, waarin een koppel maalsteenen metj deugd bij ons ontstaan de vaderlandslef de was
een electro-motor van 20 P.K. en een koekenbreker met vroeger iets dav ons officieel werd opgelegd en t geen
tugbehooren, in het perceel Nieuwesioot 23.
Alkmaar, 11 Maart 1915.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
gister nog enkel als eene gewaagde theoru werd ver
kondigd de „Ame Beige" is eene wezenlijkheid ge
worden In de begeestering gaan de hoofuen op bol
en voor velen is ai 't geen vroeger ons oelang gaande
miek, zonder waarde verklaard en er bestaat alleen
nog het idealisme der abstracte burgerlijke deugden
HINDERWET. 't Is schoon en edel, maar hoeveel dier edele strijders
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK- zijn met hun idealen vergaan? Idealisme veronder
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat heden op de stelt altijd eene zekere dosis argeloosheid.en de kin-
Gemeente Secretarie ter visie is gelegd liet aan hen deien die met die deugd begaafd zijn, windt men in de
ingediende verzoek met bijlagen van J. MULDER, ca- doeken.Zal ons klein lfmdeken en ons edelmoedig
caofabrikant aldaar, om vergunning tot het oprichten I volk ook het slachtoffer niet worden van zijn
van een cacaofabriek, waarin een Diessel-motor van 20
P I< en een stoomketel met een verwarmend oppervlak
van 4 M2., op het perceel Stationsweg, Sectie C. No.
2674.
Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden in
gediend ten Raadhuize dezer Gemeente, mondeling op
Vrijdag 26 Maart e.k., 's voormiddags te elf uur, en
schriftc'ijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie dagen
vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die bczwa
ren heeft ingebracht, op de Secretarie dezer Gemeente
van de ter zake ingekomen schrifturen kennis nemen.
Alkmaar, 12 Maart 1915.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
O. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
„In Oorlogstijd Augustus 1914. Uit het dagboek
van Stijn Streuvels heet het nieuwste werk van den
bekenden Vlaamschen schrijver waarin deze „met alle
nauwkeurigheid en onbevangen als een middeleeuw-
sche kroniekschrijver die, in gedwongen werkloosheid
zijn tijd wil benutten de feiten aangeteekend" heeft, die
hij in zijn omgeving heeft zien gebeuren.
Het maandrelaas is niet groot, maar wel zeer be
langwekkend. Het leert hoe men in Vlaanderenlartd
dacht en deed in de eerste dagen van den oorlog.
Ter kenschetsing van het werk flat door den Am
sterdamschen uitgever L. J. Veen uitstekend verzorgd
is en dat ongetwijfeld veel lezera zal vinden, laten wij
uit hetgeen de heer Streuvel3 16 Augustus schreef een
fragment volgen:
„Nu eerst kan men beseffen wat het woordje „Vrede"
in ons leven beteekent; 't is het princiep van ons geluk,
het element der gemoedsrust, zonder hetwelk het leven
onmogelijk wordt. Het breken van den vrede rukt het
verband uiteen waarop ons bestaan gesteund was. Het
gooit alle bijhoorigheden omver en stelt ons voor dat
eéne waar vroeger niemand ooit aan dachthet. be
houd van het bestaan! Leven. Sedert de vrede ver
broken werd, hebben wij het zedelijk evenwicht verlo
ren; we staan op wankele beenen en dreigen te vallen,
't Geen onze ruggesteun was, het rechtsgevoel met
beroep op verweer tegen alles wat ertegen inbreuk miek
bestaat niet meer 't is de ijdele lucht waartegen wij
ons willen aanleunen. In onzen angst, kijken wij rond
om hulp, maar wij voelen ons overgeleverd aan den
willekeur van eene macht die plots is opgebruischt uit
den vreemde een geweld dat ontketend, alle be
staande wetten en zeden loochent en geen rekening
houdt met de levensbelangen eener bevolking. Zondier
ons toedoen, zonder dat wij er iets in te zien hebben
door een pennenstreep en een uitvaardiging, zijn wij
de vijand geworden van 't eene gebuurvolk en de
vriend van het andere. Onze sympathie wordt ons op
gedrongen zoowel als onze haat. Eenige dagen gele
den, eer onze onmiddellijke levensbelangen op 't spel
stonden, mochten wij den Duitscher beschouwen als
een oudere broer en onze genegenheid toonen voor de
Duitsche Kuituur. Nu zou zulk eene belijdenis klinken
als een vloek en men hoort niets dan den roem, de held
haftigheid vei kondigen van het Fransche en Engelsche
volk. Iedereen doet er aan meê 't hangt in de lucht.
Vroeger voelden wij ons verwant met Duitschland en
mochten erop rekenen aldaar een krachtigen steun te
vinden. Het was een jong en gezond volk, sterk en
rechtschapen, wat brutaal in zijn optreden, maar vat
baar voer verfijning. Van Frankrijk kwam het verderf
de overbeschaving, de rotheid van het hoogere be
stuur, de goddeloosheid en al de ondeugden van een
ras dat uitgeleefd en welhaast vergaan moet. De En-
gelschen had men ons afgebeeld met hun egoïsme,
hunne verwaandheid, vol bedriegelijke streken en sluw
heid en sedert den boerenoorlog vooral, werd het heele
ras verfoeid als onderdrukkers en overweldigers van
alles wat minder sterk was dan zij zelf.Nu echter
heeft onze Germaansche grootbroer ons kleine volk
verwaten aangevallen omdat ons vaderland hem in
den weg ligt; Frankrijk en Engeland schieten ons ter
hulp nu ook moet de zienswijze en het gevoel voor
de buurvolkeren gewijzigd worden, en onze sympathie
gaat naar onze vrienden, de haat naar den vijand.
Frankrijk heet weer het oude, loyale volk, met zijn
spontane opwelling van edelmoedigheid! Engeland
het ras met de oud-adellijke eigenschappen en het bree-
de gebaar dat onrecht wreekt tot het uiterste. Van den
Rus zelfs durft niemand nog eenig kwaad vermoeden.
Wij zelf ook hebben die landen, door onze kranige hou
ding, een gewichtigen dienst bewezen onze eigen
liefde wordt gevleid en wij worden opgenomen iu de
volk ook het slachtoffer niet worden van zijii recht
schapen geest en betrouwvol gemoed? Ik zit te mijme
ren hoe men binnen kort de kaart van Europa zal wij
zigen en niemand misschien, nog rekening houden van
't geen wij dn den strijd gewaagd hebben en onze
schoone neutraliteit eene onmogelijkheid zal schijDcn
in de oogen der groote staatsmannenHet is moeilijk
te voorzien hoe het loopen zal, maar zeker is 't, als in
staatkunde, de zaken eens overhoop liggen, er geen
sentimentaliteit meer bij te pas komt en men met een
pennenstreep de onafhankelijkheid van een volk ver
beurd verklaren kan en dat deugd en heldenmoed
soms zeer slecht beloond worden hier op de wereld 1
In bladen en tijdschriften kan men er al iets van
merken in welke richting de geesten opgezweept zijn.
Dc jongelingen die plachten weemoedige verzen te
schrijven en' uitgerafelde novelletjes, schimpen nu op
de kunst in 't algemeen en op de woordkunst in 't bij
zonder. 't Moet uit zijn met al dat nutteloos geleuter
één ding van belang dat nog geldt teaenwom dig
't is: de Daad! Al 't andere hoort bij den verleden
tijd! Hoe gemakkelijk maakt men zich dik met holle
woorden, en hoe vergeet gij, beste jongens, dat, zoo-
gauw de oorlog voorbij, alles weer zijn uitzicht cn ge
daante zal nemen gelijk voorheen, en de zelfde maat
staf zal aangelegd worden om de dingen in hun onder
ling verband en waarde te schikkenDe levensver
houdingen zullen weer de zelfde eischen stellen aan de
heringerichte maatschappij. Het kan niet anders,
want de oorlog is iets abnormaals, een voorbijgaand
verschijnsel, de negatie van orde en regel, de strijd t<
gen 't leven, en omdat de mensch in zich den drang
draagt naar behoud en de wetten van orde zichzelf op
dringen, omdat ze noodzakelijk zijn a-m 't leven, wordt
de vijand die het „Nihil" verkondigd heeft, vroeg oi
laat overwonnen en dan dan weer ontstaat vauzelfs al
het zoogezegd leuterige, de bijhoorigheden van het le
ven, als zooveel sierlijke uitgroeisels ervan, die in
normalen tijd onmisbaar worden.
Wat zal er met Holland gebeuren? is de algemeene
vraag. Van :t geen ons Belgen, overvallen is, blijft on
ze buurman voorloopig gespaard; maar wij denken
met ontzetting: moest een diplomatieke verwikkeling
onze noorderbroeders tegen ons in 't veld plaatsen, wat
zou er uit voortkomen voor nu en voor later ?1 Is 't
niet vreeselijk te denkendat de parafe op een offici
eel stuk, het bestaan, de toekomst, de vriendschap of
de betrekkingen van een heel volk kan omverwerpen of
verwekken, zonder dat het volk zelf zijn stem mag doen
gelden of geraadpleegd wordt?
Hotelhouders-op badplaatsen hooren en zien alles.
Dadelijk kwam dc strenge huisheer den tuin in.
„Goeie morgen, meneer, mevrouw. Heeft u prettig
gebaad? Maar wat een smeerboel hier! Wat oen lam
beest! En als ik u vertel, dat ik als een vader voor
dien vogel geweest benNeen, maar, kijk toch eens
aan.
„Het is alles mijn schuld," zei ik. „Laat het kleed
je stoomen voor nujn rekening. Het is wel oen schat
tig beestje!"
„Ja, snoezig!" viel mijn vrouw in.
„Ik weet liet niet, ik weet niet, of het wel zoo'n snoe
zig beestje is,'' klonk het zwaar-nadenkende antwoord
van den „vader." „Ik voor mij, zou er niet over den
ken een specht in huis te nemen. Maar deze is uit zich
zelf hier gekomen. Op een goeieu dag zit ik in den
tuin met mijn vrouw. Opeens was hij bij ons op een
stoel gewipt. Neen maar, hoe vindt je? zei ik tot mijn
vrouw. „Het is een specht," zei zij. Toen is hij op de
tafel gesprongen en heeft zijn kop In het koffiekopje
gestoten.
„Dien houden wij," zei mijn vrouw; „daar heb ik
pleizier in." Maar de rakter heeft hoelemaal niet ge
vraagd, of wij hem wenschen te behouden, hij ia voort
aan doodeenvoudig maar gebleven in den tuin. AUes
een week geleden, voordat u hier gehuurd liadt. Mijn
vrouw amuseert zich met hem en ik voor mij, vond1 hét
voor de kurgasten ook wei aardig. Kurgasten, over 't
algemeen, houden wel van zoo iets. Maar toch geloof
ik, dat het niet langer kan. Kijkt u nu zelf maar eens,
wat een onfatsoenlijkheid!"
„Maar dat is toch zoo erg niet!" zei mijn vrouw.
„Het is meer dan ergl Kijk, overal.op dén stoel,
op dé bankNeen, neen, wij kunnen hem niet langer
houden. Vooral ook niet in den winter. Ik zet hem
liever niet in een kooi, welnu waar dan, in huis?
Trouwens, zijn langste tijd zal hij er wel geweest zijn.
I Iet is een wonder dat hij er nog is, om de kat, weet u
„Maar dat Is toch te akelig," vond mijn vrouw.
„Wilt u hem werkelijk niet langer houden?"
„Nee, hoor!"
„Dan neem ik hem mee naar Hamburg," zei ik.
„Wij nemen hem mee naar Hamburg, refreinde mijn
vrouw geestdriftig.
„Nu goed, hoorIk heb er vrede meestemde de
„vader" met spotlach in. „U kunt hem krijgen. Hii
zal het bij u goed hebben, daar ben ik niet bang voor."
Een treurige geschiedenis,
naar
ERWIN ROSEN.
Kre-kre-krehsnerpte dé specht eigenzinnig, ter
wijl hij wel voor de twintigste maal probeerde zijn kop
in den inktpot te dompelen. Ik zat in den tuin en
schreef een onverschillig briefje.
„S-sch-schga wegzei ik.
„Kre-eh!"' blies de roodbruine kerel terug en pikte
met krachtigen snavel naar mijn hand, die schuttend
den inktpot dekte. „Kre, kre, maar ik wil met mijn
bek daarin
„Ik zou het je toch heusch afraden," waarschuwdé
ik hem. „Dit is heele gewone zwarte inkt, een zeer
minderwaardig fabrikaat. Ik ben overtuigd, dat ze
miserabel smaakt. De mooie inkt, welke ik bij mij thuis
in Hamburg gebruik, kan ik je werkelijk beter recom-
mandeeren. Die is mooi groen. Maar die hebben wij
hier niet. S-sch-sch, ga nu weg
„Kre-eh 1" schreeuwde het beest en beet als een dol
zinnige op mijn vinger om. Hij maakte heel wat spek
takel. Op het lawaai kwam mijn vrouw, diie juist van
het modderbad terugkeerde, naar ons toe.
„Maar Heinz! je doet hem pijn," zei ze vc! verwijt.
„Neem mij niet kwalijk, maar nu vergis je je toch!
Hij doet mij'pijn!"
„Waarom schreeuwt hij dan toch zoo, het arme bees
tje?"
„Mis hoorArm beestje ben ik
„Kre-e-ehDe rooie dikkop had zijn kans gun
stig gezien en had geniaal, tusschen mijn vingers door
zijn nieuwsgierigen snavel in den inktpot gestoken.
Mijn vrouw gilde luid. Wij waren ontsteld. De specht
eveneens. Fuj blies en spoog allervreeselijkst. Daar
na fladderde hij naar een dichtbijstaanden boom en
schimpte geweldig tegen mij. Maar ik kon er toch
niets aan doenOver het schoone, witte tafelkleedje
echter vloeide een brcede, zwarte inktstroom.
Meer
cies,
de raaf, die naast 3e buste van Homerus (was het wel
Homerus?) mystiseh neerzit en geweldig orakelt:
NimmermeerDe specht zou mijn raaf zijn, maar dan
in het gekke! Ik verheugde mij er verbazend op, hem
op mijn schrijftafel te zien tronen, hij zou mij tot
grootsclpkomische dingen inspireerenl Alles wat
daartoe noodig was. bezat hij. Reeds de dikke sche
del met de bruine kopveertjes, die voortdurend boos-
aardlg-kwaad opstonden, werkte komischhij leek spre
kend op mijn barbier, die ook zoo'n dikten kop had
en zulke kortgeschoren, borstelige haren. De brutali
teit van den specht zou mij aan zulke, vermakelijke
menschentypen herinneren; zijn onpeilbare nieuwsgie
righeid zou mij tot de satyre bezielenWat een idylle
D>e vogel was buiten kijf een humorist van 't vakIk
verheugde mij heimelijk enorm. Mei mijn vrouw broei
den wij reeds allerlei plannen uit. Wij wildlen ons bal
kon geheel door kippengaas afrasteren. Hij zou het
best bij ons hebben. Temidden van de bloemen zou
hij heerlijk vrij kunnen zitten in zijn reuzenvogelkooi.
Natuurlijk zouden wij voor iiem er rrog een paar den-
neboompjes bij plaatsen. En dan zouden wij de bal
kondeuren openen en zeggen
„Kom, kereltje, kom toch, kom buiten!"
En pas op -— dan kwam hij naar buiten gepara
deerd I Wij zouden ons kostelijk over zijn grappige in
vallen vermaken. Wij zagen hem reeds de dolste
schelmstukjes uithalen. Mijn vrouw hoopte hevig, dat
hij talent voor stelen zou hebben en nu en dan eens
stukjes spek zou wegkaaien.
Wat een pret hadden wij nu reeds! Wel bekroop
ons soms een hevigen angst om de poesJa, die poes
Geheel afgescheiden van den naturlijken drang tot
voorzorg nemen, die den bezitter eigen is (het dier was
immers nu van ons), voelden wij ons ook. van zuiver
zedelijk en menschelijk standpunt,'verplicht, het arme
beestje voor gevaren te behoeden, 't Kattengeval werd
even een puzzle nu. Toch vonden wij een oplossing.
De hotelhouder, die tevens blikslager was, vervaardig
de een groote kooi. Daar werd ons vrindje 's nachts
in bewaard; katten zijn 's nachts immers liet gevaar
lijkst. Het was alleen' zeer onaangenaam, -dat de vo
gel er heelemaal niet in te krijgen was. Wel liet hij
zich gemakkelijk vangen, maar nauwelijks begreep hij
waarom het ging, of hij beet en verzette zich in groote
razernij in mijn hand, waarbij de veeren losraakten.
Den eersten keer verloor hij op deze manier drie prach
tige staartveeren.
Mijn vrouw was heel bedroefd hierover. „Dat is
een marteling," zeide zij.
„Toch ben ik zoo voorzichtig mogelijk," verdedigde
ik mijzelf.
„Ja, en toch zijn wij verplicht hem 's nachts op te
sluiten," zei opnieuw mijn vrouw, „ik zou geen rust
hebben met de katten."
„Ik evenmin. Hij is nu eenmaal van ons. Hij wordt
mijn komische huisgeest in de toekomst. Ik hem hem
beslist noodig."
„Wij moeten voor hem waken."
„Wij doen het immers voor zijn bestwil!"
Dus werd meneer Specht eiken avond opgesloten.
Eiken avond had er ook een schermutseling plaats.Zijn
gevederte werd van dag tot dag kaler. Mijn vrouw
gaarde de verspreide veeren als heilige dingen bijeen,
nieuw een wit-blauw vleu-
een krachtige" bruine slagveer gevonden
elk;
en huilde bijna, wanneer opnieuw een wit-blauw vleu-
werd. Wij verzekerden elkaar voortdurend, dat hij het
in Hamburg als in den zevenden hemel hebben zou
Als ons kind gelijk! Neen, nog beterAls mijn uit
gever, wanneer hij eens ooit mijn gast is. Voorloopig
kón het nu eenmaal niet anders. Maar o, die katten,
die katten
Die kattenHoe goed herinner ik mij nu, dat in dien
tijd die katten een nachtmerrie voor mij werden. Ook
voor mijn vrouw. Wij dachten slechts aan katten, spra
ken alleen over katten, droomden van katten. Wij za-
TE HUUR,
tegen zeer billijk tarief.
Telefoon 572.
gen geesten van katten.... Als het ongeluk wilde, dat
mijn vrouw 's nachts ergens in de buurt een doodon
schuldig poesje verlangende liefdeliederen hoorde mi
auwen, werd mij direct gevraagd op te staan om in het
tuinhuisje na te zien of vriend Specht volkomen bevei
ligd was. Nu, enfin, ik deed het met liefde. Ik was net
eender. Wanneer wij 's middags aan de bron waren en
in den Kurgarten ronddrentelden, kon ons opeens een
rillende angst overvallen, vriend Specht mocht wat
overkomen zijn. Wij hielden het in den tuin niet lan
ger uit en gingen naar huis, met groote onrust zochten
wij dan naar hem, soms urenlang, totdat wij hem er
gens in een verborgen hoekje van den spar ontdekten.
Ik persoonlijk, voelde nog een martelende vrees voor
de bengels buiten, die dagelijks den tuin inloerden en
begeerige blikken naar den vogel wierpen. Ik strooide
heel wat nikkelen geldstukjes onder hen rond, om ze
weg te krijgen. Het was werkelijk een allerpijnlijkste
tijdOnze reputatie leed er onder. De hotelier en en
kele kurgasten hielden ons stellig voor een tikje on
wijs. Ik werd er melancholiek onder. Mijn vrouw werd
ook melancholiek, de specht ook. Totdat het vreeselijke
gebeurde....
Een dikke man met een vriendelijk gezicht kwam
onzen tuin binnen. Ik zat aan een tuintafeltje te
schrijven. De specht zat naast mij op den stoel.
„Goeien ino.rgenzeide de man, zijn hoed een wei
nig van 't hoofd lichtend en behoedzaam aan zijn
baard plukkend. „Och, neemt u mij niet kwalijk, maar
ik wilde graag den specht hebben."
..Dat spijt mij, maar hij is niet te koop. Is u vogel
liefhebber?"
„Hoor eens even, u begrijpt mij geloof ik, niet recht
ik wilde den specht hebben. Het is n.l. mijn specht."
„Wat zegt u? Uw specht?"
„Nou eigenlijk is hij van mijn vrouw. Het is, la
ten wij zeggen, onze specht. Hij is weggevlogen Wij
waren benieuwd wéér hij wezen kon. Nu heb ik ge
hoord, dat hij hier is. Ik zou graag mijn specht terug
hebben."
„Hoe kunt u bewijzen, dat het dier u toebehoort?"
„Kom, nu maakt u gekheid! Ik ben zijn oude vriend!
Maar ik kan het wel bewijzen. Kom eens hier, Hansje!"
Waarachtig, daar vloog de ellendige vogel vol dar
telheid op den schouder van den man.
„Goeiendag!" zeide de man, „goeien morgen!"
„Luister even", riep ik. „Mijn vrouw is dol op uw
vogel. Wilt u hem mij verkoopen? Ik betaal met genoe
gen twintig mark."
„Nee, dat doe ik niet, dat durf ik niet; mijn vrouw
zou kwaad zijn, want het teest is van haar, weet u."
„Maar neem mij niet kwalijk maar wat ziet het
dier er uit! Bij zijn slagveeren!Ik zou niet graag
miin lief beestje aan menschen afstaan, die zijn veeren
uittrekken, brr, nee, hoor! Goeien dag!"
Ik ben nog steeds woedend. Mijn vrouw is nog
steeds bedroefd Ik heb alle houtvestersleerlingen uit
de omgeving vorstelijke beloooingen beloofd, als zij
mij-een speent bezorgen. Zij rookten mijn sigaren op
en verpatsten mijn fooien, brachten mij echter geen
specht. Nu ben ik weer naar Hamburg teruggekeerd en
heb direct aan zeventien verschillende vogelhandelaren
orsrh reven krijg ik daar geen antwoord op, dan wend
ik mij rechtstreeks tot Hagenbeek.
ïk móet er een hebben, mijn vrouw ook.
MATHEMATISCHE SCHERTS.
We ontvingen weer een en ander voor bovenge
noemde rubriek.
Een boer ging met 'n mand kippen naar de markt,
en al spoedig verkocht hij aan een keukenmeid de helft
van zijn kippen met nog 'n halve kip. Na betaald te
hebben vertrok de meid, doch zonder een kip te doo-
den. Al spoedig kwam er een tweede liefhebster, die
de helft van den overschot kocht met nog 'n halve kip.
Ook zij ging met het gekochte heen, zonder een kip te
dooden. En eindelijk koopt een derde keukenprinses de
helft van de dan nog restende kippen en nog 'n hal
ve kip, waarmee ze ook heengaat, zonder er een te
slachten. Hierna sluit de boer zijn korf en gaat huis
waarts: hij had nu al zijn kippetjes verkocht. Hoeveel
kippen had hij ter markt gebracht?
Tien personen komen overeen, zoo vaak samen te
dineeren, als ze op verschillende wijze naast elkaar
kunnen plaats nemen. Hoeveel middagmalen kunnen
die vrienden samen nemen?
Een arme werkman klaagde zijn nood aan een rijken
gierigaard. Deze kreeg medelijden met den armen
drommel en zegt hem: „Ge kunt bij me komen, zoo
vaak ge wilt, en telkens zal ik het geld, dat ge bezit
verdubbelen, maar onder ééne voorwaarde: bij het
naar huis terugkeeren moet ge telkens aan den portier
een gulden fooi geven". De eenvoudige man nam
den voorslag aan, zocht zijn laatste centen bij elkaar
en ging nog dien zelfden dag naar de woning van den
rijkaard, die zijn woord hield. Bij het terugkeeren
schonk de werkman den afgesproken gulden aan den
portier Driemaal deed hij zoo de wandeling naar het
huis van zijn weldoener, driemaal werd zijn bezitting
verdubbeld en driemaal offerde hij ook gewillig zijn
?u1den Maar toen hij de derde maal den portier vol
den had, bleek het, dat hij geen cent meer bezat.
Met hoeveel was de bedrogene de eerste maal van
huis gegaan?
Ff-n 'kapitein werd met zijn schip, bemand met 15
blanken en 15 negers, door storm overvallen. Om zijn
ALKMAARSGHE COURANT.