DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. II Luxe Automobielen Adres JAC. MET, Alkmaar. Vrede en oorlog. Honderd on zeventiende jaargang. 1915 AbonnemenUpriis pa 3 maanden fü.80, Ir. p. post II.—. Atatenttepriis 10 tt. p. regel, groote lettere naar plaatsruimte. Brieven Ir. N. V. Boek- en Handelsdrukkerij r,k. HERDIs. COSIERSZOOR, Voordam C9. lelefoonnr. 3. ZATERDAG 13 MAART De Specht. No, 60 LANDWEER en MILITIE. i>e UurjjemeeMter vim Alkmaar brengt ter keunin van belaugbebbemleu, dat de ulti- keeriug der vergoedingen, loopemie over ket tydvak van 6—IS Maart, zal plaat» lieblien ten btadbulze op J>ln»<lag 10 Maart a,e,, voor zooveel de LAJKDV1EEU betreft van 10 11 uur eu voor zooveel de MILITIE aangaat, van 11 12 uur. Alkmaar, 12 Maart 1915. De Burgemeester voornoemd, G, K1PRING. vriendschap van 't verbond der drie groote mogendhe den. Wij zullen gewroken worden, liet onrecht moet hersteld en van de vrienden die ons uit den nood hel pen, mag men geen kwaad vermoeden De Flamingan ten vergeten hunne oneenigheden met Frankrijk en de verontwaardiging voor den overweldiger van Trans vaal i§ veranderd in bewondering voor de edelmoedig heid waarmede het Engelsche volk ons ter hulpe springt. Wij wagen ons mede in den bres en zullen vechten al gaat heel ons land ten onder en al verliezen we den laatsten onzer mannen, want nu reeds wekken wij de bewondering der ganscne wereld. Hoe zal het verloopen Niemand denkt er aan I Het recht is aan onze zijde en de overwinning zoo zeker dat iedereen verbaasd staat over de verwaandheid van den Duitsdier die 't opnemen durft tegen zooveel vij anden. De Belgen zijn ineens opgewonden idealisten HINDERWET; I geworden. De strijd voor eigen taal ai eigen kuituur BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK- schijnt nu een kinderspel waaraan wij medegedaan MAAR brengen ter algemeene kennis, dat zij bij be- hebben bij gebrek aan ernstiger onaervy 'Ff®- 18 sluit van heden vergunning hebben verleend aan de het idee: aderland, Recht, Zelfstandigheid in de firma Wed. B. SCHOEN, aldaar, tot het oprichten van waagkans! Als bij ooverslag is eene nieuwe nationale een graaumalerij, waarin een koppel maalsteenen metj deugd bij ons ontstaan de vaderlandslef de was een electro-motor van 20 P.K. en een koekenbreker met vroeger iets dav ons officieel werd opgelegd en t geen tugbehooren, in het perceel Nieuwesioot 23. Alkmaar, 11 Maart 1915. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. gister nog enkel als eene gewaagde theoru werd ver kondigd de „Ame Beige" is eene wezenlijkheid ge worden In de begeestering gaan de hoofuen op bol en voor velen is ai 't geen vroeger ons oelang gaande miek, zonder waarde verklaard en er bestaat alleen nog het idealisme der abstracte burgerlijke deugden HINDERWET. 't Is schoon en edel, maar hoeveel dier edele strijders BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK- zijn met hun idealen vergaan? Idealisme veronder MAAR brengen ter algemeene kennis, dat heden op de stelt altijd eene zekere dosis argeloosheid.en de kin- Gemeente Secretarie ter visie is gelegd liet aan hen deien die met die deugd begaafd zijn, windt men in de ingediende verzoek met bijlagen van J. MULDER, ca- doeken.Zal ons klein lfmdeken en ons edelmoedig caofabrikant aldaar, om vergunning tot het oprichten I volk ook het slachtoffer niet worden van zijn van een cacaofabriek, waarin een Diessel-motor van 20 P I< en een stoomketel met een verwarmend oppervlak van 4 M2., op het perceel Stationsweg, Sectie C. No. 2674. Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden in gediend ten Raadhuize dezer Gemeente, mondeling op Vrijdag 26 Maart e.k., 's voormiddags te elf uur, en schriftc'ijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die bczwa ren heeft ingebracht, op de Secretarie dezer Gemeente van de ter zake ingekomen schrifturen kennis nemen. Alkmaar, 12 Maart 1915. Burgemeester en Wethouders voornoemd, O. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. „In Oorlogstijd Augustus 1914. Uit het dagboek van Stijn Streuvels heet het nieuwste werk van den bekenden Vlaamschen schrijver waarin deze „met alle nauwkeurigheid en onbevangen als een middeleeuw- sche kroniekschrijver die, in gedwongen werkloosheid zijn tijd wil benutten de feiten aangeteekend" heeft, die hij in zijn omgeving heeft zien gebeuren. Het maandrelaas is niet groot, maar wel zeer be langwekkend. Het leert hoe men in Vlaanderenlartd dacht en deed in de eerste dagen van den oorlog. Ter kenschetsing van het werk flat door den Am sterdamschen uitgever L. J. Veen uitstekend verzorgd is en dat ongetwijfeld veel lezera zal vinden, laten wij uit hetgeen de heer Streuvel3 16 Augustus schreef een fragment volgen: „Nu eerst kan men beseffen wat het woordje „Vrede" in ons leven beteekent; 't is het princiep van ons geluk, het element der gemoedsrust, zonder hetwelk het leven onmogelijk wordt. Het breken van den vrede rukt het verband uiteen waarop ons bestaan gesteund was. Het gooit alle bijhoorigheden omver en stelt ons voor dat eéne waar vroeger niemand ooit aan dachthet. be houd van het bestaan! Leven. Sedert de vrede ver broken werd, hebben wij het zedelijk evenwicht verlo ren; we staan op wankele beenen en dreigen te vallen, 't Geen onze ruggesteun was, het rechtsgevoel met beroep op verweer tegen alles wat ertegen inbreuk miek bestaat niet meer 't is de ijdele lucht waartegen wij ons willen aanleunen. In onzen angst, kijken wij rond om hulp, maar wij voelen ons overgeleverd aan den willekeur van eene macht die plots is opgebruischt uit den vreemde een geweld dat ontketend, alle be staande wetten en zeden loochent en geen rekening houdt met de levensbelangen eener bevolking. Zondier ons toedoen, zonder dat wij er iets in te zien hebben door een pennenstreep en een uitvaardiging, zijn wij de vijand geworden van 't eene gebuurvolk en de vriend van het andere. Onze sympathie wordt ons op gedrongen zoowel als onze haat. Eenige dagen gele den, eer onze onmiddellijke levensbelangen op 't spel stonden, mochten wij den Duitscher beschouwen als een oudere broer en onze genegenheid toonen voor de Duitsche Kuituur. Nu zou zulk eene belijdenis klinken als een vloek en men hoort niets dan den roem, de held haftigheid vei kondigen van het Fransche en Engelsche volk. Iedereen doet er aan meê 't hangt in de lucht. Vroeger voelden wij ons verwant met Duitschland en mochten erop rekenen aldaar een krachtigen steun te vinden. Het was een jong en gezond volk, sterk en rechtschapen, wat brutaal in zijn optreden, maar vat baar voer verfijning. Van Frankrijk kwam het verderf de overbeschaving, de rotheid van het hoogere be stuur, de goddeloosheid en al de ondeugden van een ras dat uitgeleefd en welhaast vergaan moet. De En- gelschen had men ons afgebeeld met hun egoïsme, hunne verwaandheid, vol bedriegelijke streken en sluw heid en sedert den boerenoorlog vooral, werd het heele ras verfoeid als onderdrukkers en overweldigers van alles wat minder sterk was dan zij zelf.Nu echter heeft onze Germaansche grootbroer ons kleine volk verwaten aangevallen omdat ons vaderland hem in den weg ligt; Frankrijk en Engeland schieten ons ter hulp nu ook moet de zienswijze en het gevoel voor de buurvolkeren gewijzigd worden, en onze sympathie gaat naar onze vrienden, de haat naar den vijand. Frankrijk heet weer het oude, loyale volk, met zijn spontane opwelling van edelmoedigheid! Engeland het ras met de oud-adellijke eigenschappen en het bree- de gebaar dat onrecht wreekt tot het uiterste. Van den Rus zelfs durft niemand nog eenig kwaad vermoeden. Wij zelf ook hebben die landen, door onze kranige hou ding, een gewichtigen dienst bewezen onze eigen liefde wordt gevleid en wij worden opgenomen iu de volk ook het slachtoffer niet worden van zijii recht schapen geest en betrouwvol gemoed? Ik zit te mijme ren hoe men binnen kort de kaart van Europa zal wij zigen en niemand misschien, nog rekening houden van 't geen wij dn den strijd gewaagd hebben en onze schoone neutraliteit eene onmogelijkheid zal schijDcn in de oogen der groote staatsmannenHet is moeilijk te voorzien hoe het loopen zal, maar zeker is 't, als in staatkunde, de zaken eens overhoop liggen, er geen sentimentaliteit meer bij te pas komt en men met een pennenstreep de onafhankelijkheid van een volk ver beurd verklaren kan en dat deugd en heldenmoed soms zeer slecht beloond worden hier op de wereld 1 In bladen en tijdschriften kan men er al iets van merken in welke richting de geesten opgezweept zijn. Dc jongelingen die plachten weemoedige verzen te schrijven en' uitgerafelde novelletjes, schimpen nu op de kunst in 't algemeen en op de woordkunst in 't bij zonder. 't Moet uit zijn met al dat nutteloos geleuter één ding van belang dat nog geldt teaenwom dig 't is: de Daad! Al 't andere hoort bij den verleden tijd! Hoe gemakkelijk maakt men zich dik met holle woorden, en hoe vergeet gij, beste jongens, dat, zoo- gauw de oorlog voorbij, alles weer zijn uitzicht cn ge daante zal nemen gelijk voorheen, en de zelfde maat staf zal aangelegd worden om de dingen in hun onder ling verband en waarde te schikkenDe levensver houdingen zullen weer de zelfde eischen stellen aan de heringerichte maatschappij. Het kan niet anders, want de oorlog is iets abnormaals, een voorbijgaand verschijnsel, de negatie van orde en regel, de strijd t< gen 't leven, en omdat de mensch in zich den drang draagt naar behoud en de wetten van orde zichzelf op dringen, omdat ze noodzakelijk zijn a-m 't leven, wordt de vijand die het „Nihil" verkondigd heeft, vroeg oi laat overwonnen en dan dan weer ontstaat vauzelfs al het zoogezegd leuterige, de bijhoorigheden van het le ven, als zooveel sierlijke uitgroeisels ervan, die in normalen tijd onmisbaar worden. Wat zal er met Holland gebeuren? is de algemeene vraag. Van :t geen ons Belgen, overvallen is, blijft on ze buurman voorloopig gespaard; maar wij denken met ontzetting: moest een diplomatieke verwikkeling onze noorderbroeders tegen ons in 't veld plaatsen, wat zou er uit voortkomen voor nu en voor later ?1 Is 't niet vreeselijk te denkendat de parafe op een offici eel stuk, het bestaan, de toekomst, de vriendschap of de betrekkingen van een heel volk kan omverwerpen of verwekken, zonder dat het volk zelf zijn stem mag doen gelden of geraadpleegd wordt? Hotelhouders-op badplaatsen hooren en zien alles. Dadelijk kwam dc strenge huisheer den tuin in. „Goeie morgen, meneer, mevrouw. Heeft u prettig gebaad? Maar wat een smeerboel hier! Wat oen lam beest! En als ik u vertel, dat ik als een vader voor dien vogel geweest benNeen, maar, kijk toch eens aan. „Het is alles mijn schuld," zei ik. „Laat het kleed je stoomen voor nujn rekening. Het is wel oen schat tig beestje!" „Ja, snoezig!" viel mijn vrouw in. „Ik weet liet niet, ik weet niet, of het wel zoo'n snoe zig beestje is,'' klonk het zwaar-nadenkende antwoord van den „vader." „Ik voor mij, zou er niet over den ken een specht in huis te nemen. Maar deze is uit zich zelf hier gekomen. Op een goeieu dag zit ik in den tuin met mijn vrouw. Opeens was hij bij ons op een stoel gewipt. Neen maar, hoe vindt je? zei ik tot mijn vrouw. „Het is een specht," zei zij. Toen is hij op de tafel gesprongen en heeft zijn kop In het koffiekopje gestoten. „Dien houden wij," zei mijn vrouw; „daar heb ik pleizier in." Maar de rakter heeft hoelemaal niet ge vraagd, of wij hem wenschen te behouden, hij ia voort aan doodeenvoudig maar gebleven in den tuin. AUes een week geleden, voordat u hier gehuurd liadt. Mijn vrouw amuseert zich met hem en ik voor mij, vond1 hét voor de kurgasten ook wei aardig. Kurgasten, over 't algemeen, houden wel van zoo iets. Maar toch geloof ik, dat het niet langer kan. Kijkt u nu zelf maar eens, wat een onfatsoenlijkheid!" „Maar dat is toch zoo erg niet!" zei mijn vrouw. „Het is meer dan ergl Kijk, overal.op dén stoel, op dé bankNeen, neen, wij kunnen hem niet langer houden. Vooral ook niet in den winter. Ik zet hem liever niet in een kooi, welnu waar dan, in huis? Trouwens, zijn langste tijd zal hij er wel geweest zijn. I Iet is een wonder dat hij er nog is, om de kat, weet u „Maar dat Is toch te akelig," vond mijn vrouw. „Wilt u hem werkelijk niet langer houden?" „Nee, hoor!" „Dan neem ik hem mee naar Hamburg," zei ik. „Wij nemen hem mee naar Hamburg, refreinde mijn vrouw geestdriftig. „Nu goed, hoorIk heb er vrede meestemde de „vader" met spotlach in. „U kunt hem krijgen. Hii zal het bij u goed hebben, daar ben ik niet bang voor." Een treurige geschiedenis, naar ERWIN ROSEN. Kre-kre-krehsnerpte dé specht eigenzinnig, ter wijl hij wel voor de twintigste maal probeerde zijn kop in den inktpot te dompelen. Ik zat in den tuin en schreef een onverschillig briefje. „S-sch-schga wegzei ik. „Kre-eh!"' blies de roodbruine kerel terug en pikte met krachtigen snavel naar mijn hand, die schuttend den inktpot dekte. „Kre, kre, maar ik wil met mijn bek daarin „Ik zou het je toch heusch afraden," waarschuwdé ik hem. „Dit is heele gewone zwarte inkt, een zeer minderwaardig fabrikaat. Ik ben overtuigd, dat ze miserabel smaakt. De mooie inkt, welke ik bij mij thuis in Hamburg gebruik, kan ik je werkelijk beter recom- mandeeren. Die is mooi groen. Maar die hebben wij hier niet. S-sch-sch, ga nu weg „Kre-eh 1" schreeuwde het beest en beet als een dol zinnige op mijn vinger om. Hij maakte heel wat spek takel. Op het lawaai kwam mijn vrouw, diie juist van het modderbad terugkeerde, naar ons toe. „Maar Heinz! je doet hem pijn," zei ze vc! verwijt. „Neem mij niet kwalijk, maar nu vergis je je toch! Hij doet mij'pijn!" „Waarom schreeuwt hij dan toch zoo, het arme bees tje?" „Mis hoorArm beestje ben ik „Kre-e-ehDe rooie dikkop had zijn kans gun stig gezien en had geniaal, tusschen mijn vingers door zijn nieuwsgierigen snavel in den inktpot gestoken. Mijn vrouw gilde luid. Wij waren ontsteld. De specht eveneens. Fuj blies en spoog allervreeselijkst. Daar na fladderde hij naar een dichtbijstaanden boom en schimpte geweldig tegen mij. Maar ik kon er toch niets aan doenOver het schoone, witte tafelkleedje echter vloeide een brcede, zwarte inktstroom. Meer cies, de raaf, die naast 3e buste van Homerus (was het wel Homerus?) mystiseh neerzit en geweldig orakelt: NimmermeerDe specht zou mijn raaf zijn, maar dan in het gekke! Ik verheugde mij er verbazend op, hem op mijn schrijftafel te zien tronen, hij zou mij tot grootsclpkomische dingen inspireerenl Alles wat daartoe noodig was. bezat hij. Reeds de dikke sche del met de bruine kopveertjes, die voortdurend boos- aardlg-kwaad opstonden, werkte komischhij leek spre kend op mijn barbier, die ook zoo'n dikten kop had en zulke kortgeschoren, borstelige haren. De brutali teit van den specht zou mij aan zulke, vermakelijke menschentypen herinneren; zijn onpeilbare nieuwsgie righeid zou mij tot de satyre bezielenWat een idylle D>e vogel was buiten kijf een humorist van 't vakIk verheugde mij heimelijk enorm. Mei mijn vrouw broei den wij reeds allerlei plannen uit. Wij wildlen ons bal kon geheel door kippengaas afrasteren. Hij zou het best bij ons hebben. Temidden van de bloemen zou hij heerlijk vrij kunnen zitten in zijn reuzenvogelkooi. Natuurlijk zouden wij voor iiem er rrog een paar den- neboompjes bij plaatsen. En dan zouden wij de bal kondeuren openen en zeggen „Kom, kereltje, kom toch, kom buiten!" En pas op -— dan kwam hij naar buiten gepara deerd I Wij zouden ons kostelijk over zijn grappige in vallen vermaken. Wij zagen hem reeds de dolste schelmstukjes uithalen. Mijn vrouw hoopte hevig, dat hij talent voor stelen zou hebben en nu en dan eens stukjes spek zou wegkaaien. Wat een pret hadden wij nu reeds! Wel bekroop ons soms een hevigen angst om de poesJa, die poes Geheel afgescheiden van den naturlijken drang tot voorzorg nemen, die den bezitter eigen is (het dier was immers nu van ons), voelden wij ons ook. van zuiver zedelijk en menschelijk standpunt,'verplicht, het arme beestje voor gevaren te behoeden, 't Kattengeval werd even een puzzle nu. Toch vonden wij een oplossing. De hotelhouder, die tevens blikslager was, vervaardig de een groote kooi. Daar werd ons vrindje 's nachts in bewaard; katten zijn 's nachts immers liet gevaar lijkst. Het was alleen' zeer onaangenaam, -dat de vo gel er heelemaal niet in te krijgen was. Wel liet hij zich gemakkelijk vangen, maar nauwelijks begreep hij waarom het ging, of hij beet en verzette zich in groote razernij in mijn hand, waarbij de veeren losraakten. Den eersten keer verloor hij op deze manier drie prach tige staartveeren. Mijn vrouw was heel bedroefd hierover. „Dat is een marteling," zeide zij. „Toch ben ik zoo voorzichtig mogelijk," verdedigde ik mijzelf. „Ja, en toch zijn wij verplicht hem 's nachts op te sluiten," zei opnieuw mijn vrouw, „ik zou geen rust hebben met de katten." „Ik evenmin. Hij is nu eenmaal van ons. Hij wordt mijn komische huisgeest in de toekomst. Ik hem hem beslist noodig." „Wij moeten voor hem waken." „Wij doen het immers voor zijn bestwil!" Dus werd meneer Specht eiken avond opgesloten. Eiken avond had er ook een schermutseling plaats.Zijn gevederte werd van dag tot dag kaler. Mijn vrouw gaarde de verspreide veeren als heilige dingen bijeen, nieuw een wit-blauw vleu- een krachtige" bruine slagveer gevonden elk; en huilde bijna, wanneer opnieuw een wit-blauw vleu- werd. Wij verzekerden elkaar voortdurend, dat hij het in Hamburg als in den zevenden hemel hebben zou Als ons kind gelijk! Neen, nog beterAls mijn uit gever, wanneer hij eens ooit mijn gast is. Voorloopig kón het nu eenmaal niet anders. Maar o, die katten, die katten Die kattenHoe goed herinner ik mij nu, dat in dien tijd die katten een nachtmerrie voor mij werden. Ook voor mijn vrouw. Wij dachten slechts aan katten, spra ken alleen over katten, droomden van katten. Wij za- TE HUUR, tegen zeer billijk tarief. Telefoon 572. gen geesten van katten.... Als het ongeluk wilde, dat mijn vrouw 's nachts ergens in de buurt een doodon schuldig poesje verlangende liefdeliederen hoorde mi auwen, werd mij direct gevraagd op te staan om in het tuinhuisje na te zien of vriend Specht volkomen bevei ligd was. Nu, enfin, ik deed het met liefde. Ik was net eender. Wanneer wij 's middags aan de bron waren en in den Kurgarten ronddrentelden, kon ons opeens een rillende angst overvallen, vriend Specht mocht wat overkomen zijn. Wij hielden het in den tuin niet lan ger uit en gingen naar huis, met groote onrust zochten wij dan naar hem, soms urenlang, totdat wij hem er gens in een verborgen hoekje van den spar ontdekten. Ik persoonlijk, voelde nog een martelende vrees voor de bengels buiten, die dagelijks den tuin inloerden en begeerige blikken naar den vogel wierpen. Ik strooide heel wat nikkelen geldstukjes onder hen rond, om ze weg te krijgen. Het was werkelijk een allerpijnlijkste tijdOnze reputatie leed er onder. De hotelier en en kele kurgasten hielden ons stellig voor een tikje on wijs. Ik werd er melancholiek onder. Mijn vrouw werd ook melancholiek, de specht ook. Totdat het vreeselijke gebeurde.... Een dikke man met een vriendelijk gezicht kwam onzen tuin binnen. Ik zat aan een tuintafeltje te schrijven. De specht zat naast mij op den stoel. „Goeien ino.rgenzeide de man, zijn hoed een wei nig van 't hoofd lichtend en behoedzaam aan zijn baard plukkend. „Och, neemt u mij niet kwalijk, maar ik wilde graag den specht hebben." ..Dat spijt mij, maar hij is niet te koop. Is u vogel liefhebber?" „Hoor eens even, u begrijpt mij geloof ik, niet recht ik wilde den specht hebben. Het is n.l. mijn specht." „Wat zegt u? Uw specht?" „Nou eigenlijk is hij van mijn vrouw. Het is, la ten wij zeggen, onze specht. Hij is weggevlogen Wij waren benieuwd wéér hij wezen kon. Nu heb ik ge hoord, dat hij hier is. Ik zou graag mijn specht terug hebben." „Hoe kunt u bewijzen, dat het dier u toebehoort?" „Kom, nu maakt u gekheid! Ik ben zijn oude vriend! Maar ik kan het wel bewijzen. Kom eens hier, Hansje!" Waarachtig, daar vloog de ellendige vogel vol dar telheid op den schouder van den man. „Goeiendag!" zeide de man, „goeien morgen!" „Luister even", riep ik. „Mijn vrouw is dol op uw vogel. Wilt u hem mij verkoopen? Ik betaal met genoe gen twintig mark." „Nee, dat doe ik niet, dat durf ik niet; mijn vrouw zou kwaad zijn, want het teest is van haar, weet u." „Maar neem mij niet kwalijk maar wat ziet het dier er uit! Bij zijn slagveeren!Ik zou niet graag miin lief beestje aan menschen afstaan, die zijn veeren uittrekken, brr, nee, hoor! Goeien dag!" Ik ben nog steeds woedend. Mijn vrouw is nog steeds bedroefd Ik heb alle houtvestersleerlingen uit de omgeving vorstelijke beloooingen beloofd, als zij mij-een speent bezorgen. Zij rookten mijn sigaren op en verpatsten mijn fooien, brachten mij echter geen specht. Nu ben ik weer naar Hamburg teruggekeerd en heb direct aan zeventien verschillende vogelhandelaren orsrh reven krijg ik daar geen antwoord op, dan wend ik mij rechtstreeks tot Hagenbeek. ïk móet er een hebben, mijn vrouw ook. MATHEMATISCHE SCHERTS. We ontvingen weer een en ander voor bovenge noemde rubriek. Een boer ging met 'n mand kippen naar de markt, en al spoedig verkocht hij aan een keukenmeid de helft van zijn kippen met nog 'n halve kip. Na betaald te hebben vertrok de meid, doch zonder een kip te doo- den. Al spoedig kwam er een tweede liefhebster, die de helft van den overschot kocht met nog 'n halve kip. Ook zij ging met het gekochte heen, zonder een kip te dooden. En eindelijk koopt een derde keukenprinses de helft van de dan nog restende kippen en nog 'n hal ve kip, waarmee ze ook heengaat, zonder er een te slachten. Hierna sluit de boer zijn korf en gaat huis waarts: hij had nu al zijn kippetjes verkocht. Hoeveel kippen had hij ter markt gebracht? Tien personen komen overeen, zoo vaak samen te dineeren, als ze op verschillende wijze naast elkaar kunnen plaats nemen. Hoeveel middagmalen kunnen die vrienden samen nemen? Een arme werkman klaagde zijn nood aan een rijken gierigaard. Deze kreeg medelijden met den armen drommel en zegt hem: „Ge kunt bij me komen, zoo vaak ge wilt, en telkens zal ik het geld, dat ge bezit verdubbelen, maar onder ééne voorwaarde: bij het naar huis terugkeeren moet ge telkens aan den portier een gulden fooi geven". De eenvoudige man nam den voorslag aan, zocht zijn laatste centen bij elkaar en ging nog dien zelfden dag naar de woning van den rijkaard, die zijn woord hield. Bij het terugkeeren schonk de werkman den afgesproken gulden aan den portier Driemaal deed hij zoo de wandeling naar het huis van zijn weldoener, driemaal werd zijn bezitting verdubbeld en driemaal offerde hij ook gewillig zijn ?u1den Maar toen hij de derde maal den portier vol den had, bleek het, dat hij geen cent meer bezat. Met hoeveel was de bedrogene de eerste maal van huis gegaan? Ff-n 'kapitein werd met zijn schip, bemand met 15 blanken en 15 negers, door storm overvallen. Om zijn ALKMAARSGHE COURANT.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 9