m. m.
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
root
VERKIEZING
Honderd en zeventiende Jaargang.
1915
ZATERDAG
10 APRIL.
Groote Paardenmarkt
te ALKMAAR
op Woensdag 21 April 1915.
FEUILLETON.
DE WELl^MSTEE
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f L
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone Advertentiën:
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat,
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Groote
van een lid van den gemeenteraad.
te ALKMAAR
op Maandag 19 April 1915.
De Hoed.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
brengt, overeenkomstig art. 51 der Kieswet, ter al-
gemeene kennis, dat bij hem op DINSDAG 13
AFHEL e.k., ter secretarie dier gemeente, van des
voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur, kunnen
worden ingeleverd opgaven van candidaten voor
een lid van den Gemeenteraad, ter vervulling der
vacature, ontstaan door het ontslag nemen als zoo
danig van den heer Mr. A. J. F. M. N. DORBECK,
die zitting had voor het 2de kiesdistrict.
Voor zooveel noodig wordt er aan herinnerd, dat
die opgaven moeten inhouden den naam, de voor
letters en de woonplaats van den candidaat, en on
derteekend zijn door ten minste vier en twintig
kiezers, bevoegd tot deelneming aan deze verkiezing.
De tot invulling bestemde formulieren voor de
bedoelde opgaven zijn van heden af ter secretarie dezer
gemeente kosteloos verkrijgbaar.
De Burgemeester voornoemd,
RIPPING.
Een Dienstbode-Gesdiiedenis
door
STELLA MARE.
Ik héb een aardige lieve woning.
Hier, in Amsterdam, noemt men zoo'n woning be
staande uit belle-étage met 1ste verdieping, een „buis",
ter onderscheiding van een bovenwoning.
Ik ben altijd heel tevreden met mijn „huis" geweest.
Voor een „echtpaar zonder kinderen," is het als ge
knipt.
Ik was trotsch op mijne artistiek-in-gerichte suite
met zijn ameublement van „mahonie-ciré."
Mijn étagère-kastje met al zijn antiek erop, was mijn
glorie.
Ik pochte ook tegen „bovenbewoners" op „mijn tuin",
een armzalig lapje grond, waar niets tiert dan, per
gratie Gods, en met heel veel moeite, een paar struiken.
Alle bloemen gaan er dood, maar dat hidnert niet,
Ik hèb een „tuin 1"
Mijn veranda ja, een veranda heb ik óók, al is
het er eene in miniatuur, is in den zomer het geliefkoos
de zitje van onze vrienden. Ik inviteer en dan nooit
meer dan twee tegelijk dé kennissen denken dat ik
dat intiemer vind, maar eerlijk gezegd is het „van
wege" de bescheiden oppervlakte van de veranda.
door de schrijfster van
„Elizabeth and her German Garden".
75) o
„O, die ultimatums!" dacht mevrouw von Treumann
met verdriet; de barones was al heel dwaas, vond ze,
de zaak zoo tragisch op te vatten.
Op dat oogenblik werd de deur opengeworpen en
zonder af te wachten, dat men hem aankondigde,
kwam Karlchen, schitterend in zijn huzarenuniform en
stralend van het eene oor tot het andere, kletterend de
kamer in.
„Karlchen! Du engelsguter Junge!" riep zijn moe
der luide, op een toon van groote verlichting en
vreugde.
„Ik kon niet langer wegblijven", riep Karlchen,
haar omhelzing met kracht beantwoordende, „ik voel
de mij genoodzaakt hier naar toe te gaan. Na ver
scheidene aanvragen heb ik verlof gekregen. Het is
maar enkele uren. Ik keer vanavond weer terug. Ver
geeft u het mij voegde hij er bij, tot Anna gewend,
en hij boog zich over tot haar hand.
„Ja", zei ze glimlachend; op de oogenblik was
Karlchen precies op het juiste moment gekomen.
„Ik heb juist vanmorgen geschreven", begon zijne
moedér in haar opgewondenheid, maar zij zweeg bij
tijds en om haar verlegenheid te verbergen, sloot zij
hem nogmaals in haar armen.
Karlchen was zoo verrukt over deze onverwacht
hartelijke ontvangst, dat hij zijn hoofd een klein beetje
kwijt raakte. Anna glimlachte hem toe, zooals zij den
vorigen keer in 't geheel niet gedaan had. Ja, daar
had je de kuiltjes o zoete verschijning! het wa
ren werkelijk verrukkelijke kuiltjes! Hij vatte haar
hand voor de tweede maal en kuste die. Die lieve
hand zoo fijn en zoo slank. En dat toiletje hoe
Enfin we leef dien héél gelukkig in ons huisje, -dat hoe
klein ook, toch ons „castle" was.
Wat kleinte betreft, daarover heb ik nooit getobt.
Voor mijn man en mij was er ruimte genoeg. Niemand
kwam plaats te kort, totdat, ach, die meidenen
ach, die modes!
Ik weet niet wat enger is een meid of een nieuwe mo
de Maar, een meid, die meedoet aan een nieuwe
mode, is wel het toppunt van alle smarten.
Toen ik mijn bezittingen zoo vol trots opsomde, ver
gat ik een groot bezit dat ik evenals mijn huis, mijn
antiek, mijn tuin en mijn veranda, (van mijn man zwijg
ik, omdat hij boven eiken lof verheven is), naar waarde
weet te schatten, en wèl, een goede betrouwbare
dienstbode. Het bezit van zoo'n exemplaar is in de tij-
dén van dienstboden-nood een onschatbaar iets.
Ze was een meisje uit Zwolle, stemmig eenvoudig
„oppassend" en braaftoen ze kwam.
Nog zie ik haar voor mij, met haar kaal bruin man
telpakje en haar stemmigen hoed met een bruin flu
weeltje om den rand.
,,'t Zal een „blijvertje" worden" dacht ik. Ze ziet er
zoo fatsoenlijk uit
Helaas, die modes, die ellendige modés!
Ze heette Dina.
Dina dan kreeg een lief kamertje, dat ik met aardig
papier had laten behangen, grijs-goud, met een Chi-
neezen-moedér, die aan iedieren hand een grappig Ghi-
neezen-kindje heeft waarmee zij ondier een groote Chi-
oieesche parapluie wandelt.
Aan den muur had ik photo's opgehangen uit den
studententijd' van mijn man.
Ik mocht ze niet weggooien en wist er anders geen
weg mee.
Zoo kon Dina zich om beurten verlustigen in den
aanblik van het wandelend Chineezen-drietal en van
de stom-dronken studenten hangend' over de met bloe
men gedékte tafel, na een gloeiende promotie-fuif.
Naar buiten kijkend, zag men op straat, waar, ik
beken het, niet meer begang was -dan van een slageijs-
of een kruideniersjongen van hier naast en hierover.
Dina hield gelukkig niet van een drukke straat. Dat
trof!
Ze was zeer tevreden met haar kamertje, dat ze ver
der nog opsierde met portretten van alle mogelijke en
meestal onmogelijke vriendinnen.
Een rek met „aanziehtsikaarten" ontbrak natuurlijk
evenmin aan haar inventaris. In haar koffer bewaar
de zij haar goed Voor een kast was er geen plaats
op dit kamertje.
Zoo veiTging de tijd, dé zomer was voorbij, de win
ter was gekomen, ien na den winter kwam er weer een
zomer die rampzalige zomer met zijn verachtelijke
mode van in grootte alles overtreffende zomerhoeden.
Dina's 'hoed met het bruine fluweeltje had „afge
daan."
Voor Zwolle ging na twee jaren ook voor het derde
jaar een „ou-derwetschje". Voor Amsterdam, waar
elk -dienstmeisje in het voorjaar al van haar nieuwen
zomerhoed droomde was het „ondoenbaar" zei Dina,
om weer dien oude -te dragen.
Wat zoudén Marie van den melkboer -en Betje van
den kruier -en Annie van den „overkant" wel zeggen?
Het was Donderdag Dina's „avondje."
„Vanavond ga ik er een koopen", zei ze met agitatie
in haar stem.
„Ja", zei ik, om iets te zeggen.
Toen ze 's avonds laat thuis kwam, droeg ze een reu-
zenpak onder haar armhet kon óf een molensteen, óf
een bovenblad van een ronde tafel geweest zijn, als niet
beide voorwerpen me niet al te déeknatig schenen om
in ons „buis" -te worden meegebracht.
allerliefst was dat! „Uw vriendelijke welkomstgroet
verrukt mij", zeidé hij vol geestdrift; en hij keek zoo
vroolijk en zoo hoogelijk met zich zelf ingenomen en
ook met de geheele wereld, dat Anna weer lachen
moest. Daarenboven, die uniform stond hem bepaald
bijzonder goed; zijn burgerkleeding bij zijn eerste be
zoek was een melancholiek voorbeeld geweest van wat
een militair kleermaker niet kan maken.
„Zoo, freule Elmreich", zei Karlchen, toen hij de
kleine, stilzwijgende gedaante in 't oog kreeg. Hij
zette zijn hakken tegen elkaar aan, boog en liep de ka
mer door om haar de hand te geven. „Ik kom u een
massa groeten overbrengen."
„Groeten?" herhaalde de barones verbaasd. Toen
kwam er een zonderlinge, vreesachtige blik in haar
oogen.
Hij was niet van plan geweest het toen te zeggen;
hij was het zelfs niet met zich zelf eens geweest of hij
het dezen keer in 't geheel wel zou doen; maar hij
voelde zich zoo vroolijk, zoo opgewekt, dat hij er
geen weerstand aan kon bieden. „Ik ben gisteravond
in den Wintergarten geweesf', zei hij, „en heb een
praatje gemaakt met uw zuster, barones Lolli. Zij
danst beter dan ooit. Zij laat u hartelijk groeten en
zeggen, dat zij eens bij u zal komen om u op te zoe
ken."
De barones maakte een vreemd geluidje, sloot de
oogen, spreidde haar handen uit en viel neer op den
grond alsof zij doodgeschoten was.
HOOFDSTUK XIII.
„Is mijnheer von Treumann vertrokken?"
Het was reeds laat op dienzelfden middag; prinses
Ludwig was op dé slaapkamer binnengekomen; de
dokter uit Straalsond deed nog steeds vergeefsche po
gingen om de barones in het leven terug te roepen.
Zij kwam Anna vragen of zij Axel Lohm ontvangen
kon, hij wachtte beneden en hoopte haar een oogenblik
te kunnen spreken. „Maar is mijnheer von Treumann
weg?" vroeg Anna; zij wou niet komen voordat zij
„Dat is mijn hoed", zei Dina op het pak wijzend.
„Je hoed?" riep ik verschrikt uit.
dergelijk voorwerp in ons „huisje" onder te brengen.
„Ja", zei ze blij. He is hèèl mooi en hij staat me
prachtig", zegt Lina. Lina was een nichtje en mo
diste. Die moest het dus wel weten.
„Morgenavond komt Lina hem opmaken. Dat vindt
u zeker toch wel goed?"
„Zeker", knikte ik, terwijl ik ondertusschen bedacht,
of er in ons klein -keukentje -dan wel plaats genoeg zou
zijn èn voor Dina èn voor Lina, èn voor den reuzen-
hoed.
„Lr komen korenaren op en zwart gevlochten lint.
Mooi hé?" vervolgde ze vol geestdrift.
„Ja", zei ik mat.
Korenaren waren hoog. De gedachte aan breed en
dan nog hoog erbij vervulde mij met angst. Ik voor
zag hevige scènes.
Den volgenden avond kwam Lina en garneerde Di
na's hoed.
Kaarsrecht stond de bos korenaren.
Toen ik 's avonds laat even in de keuken kwam
het nichtje was al vertrokken zat Dina op een stoel
bij de tafel te lezen met haar reuzenhoed op het hoofd.
„Anders bederft hij", zei ze, op den hoed wijzend.
Den volgenden morgen, ik had gelukkig aan heel
den hoed niet meer gedacht, zag ik boven van uit
mijn venster kijker, Dina zich gereedmakend de straat
te boenen. Zij bad luiwagen -en emmer in de hand en
de reuzenhoed prijkte op haar hoofd. Om haar heen
stonden Mina, Betje, Rika, Jo en alle mogelijke dienst
meisjes van ovèr, bovèn -en naast, -die allen om beurten
den hoed kritiseerden.
Ik stond achter de vitrages te stikken van het lachen
bij bet zien van dit dwaze schouwspel. Toen ik bene
den kwam belde ik om theewater. Dina, met den hoed
voorzichtig balanceerend op haar vinger, vroeg wat
ik „bliefde"?
„Theewater".
„O, hemeltje, ja, dat had ik heelemaal vergeten."
„O, die hoed!" zuchtte ik.
„Ze vinden hem prachtig", zei Dina, toen ze het
theewater binnen bracht.
„Gelukkig".
Na het ontbijt ik dacht niet anders of Dina was
met onze slaapkamer bezig stormde ze opeens bin
nen.
„Hij kan nérgens in. Wat moet ik nu doen? Ik
heb al in de logeerkamerkast geprobeerd, maar die el
lendige plank is veel te smal, anders zou ik hem daar
zoo lang bewaren
Nota bene, die plank had ik juist leeggeruimd
om er een dezer dagen de oude studieboeken van mijn
man te bergen.
Dat moest er nog bij komen, dat de meid mijn plank
voor haar hoed ging gebruiken
„Bij dag leg ik hem op mijn bed en 's nachts er on
der. Maar, dat gaat niet op den duur. Ik moet er
toch een bergplaats voor hebben, 't Is zoo'n pracht
van een hoed!" jammerde Dina.
„Wij zullen er wel iets op vinden", troostte ik.
„In mijn koffer zou hij wel gaan, maar waar blijf ik
dan met al dat goed, dat er nu in is?"
„Zal ik een paar Palthe-doozen voor je leeg ma
ken?" stelde ik vriendelijk voor.
„Als 't u blieft", zei ze.
Dina ging de slaapkamer doen.
Ze was een uur later dén anders.
Ik begon ondertusschen een paar Palthe-doozen leeg
te pakken, die volgepropt waren met wintergoed.
daar zeker van was.
„Ja, en zijn moedér is met hem naar het station ge
gaan."
Anna had na het noodlottig voorval de barones
niet verlaten. Tranen beletten haar het bewustelooze
gezicht op het kussen te zien liggen. Had men ooit
van zulk een barbaarsche, zulk een ongegronde wreed
heid gehoord als die van dien jongen Treumann. Zijn
moeder was een- of tweemaal op haar teenen binnen
gekomen, den laatsten keer kwam zij aan Anna zeg
gen, dat hij wegging, of zij niet even beneden wou ko
men, hij wou haar zeggen hoe het hem speet, dat hij
zonder het te weten zooveel kwaad had gedaan.
Maar Anna had haar hoofd geschud en zich weder
gewend tot het deerniswekkend gezichtje op het bed.
Nooit zou ze dien Karlchen weer willen zien of spre
ken, dacht ze bij zichzelf.
De beweging waarmee zij zich afwendde was dui
delijk; mevrouw von Treumann ging de kamer uit en
stapelde bittere verwijten op Karlchen's hoofd; zij
ging opzettelijk met hem naar Straalsond om den tijd
te hebben al wat zij op het hart had op te stapelen op
dat hoofd. Zij deed dit naar hartelust, daar hij ineen
gedoken ter neder zat en niet in staat was zich te ver
dedigen. Want wat kon die bloedverwantschap van de
barones met Lolli hem eigenlijk schelen? Hij had het
een kolossale grap gevonden en had zich verheugd op
het vooruitzicht dat Anna haar dadelijk het huis zou
uitzetten. Hoe kon hij, een hardhuidig man en lang
zaam van bevatting, zulk een crisis voorzien hebben?
Hij was erg verliefd op Anna en huiverde als hij
dacht aan den blik, dien zij hem had toegeworpen,
toen zij de personen volgde, die de barones de kamer
uitdroegen. Ja zeker, het was heel slecht van hem,
zijn moeder kon hem geen bitterder verwijten doen
dan hij zichzelf deed. Terwijl zij op heftigen toon
aanwees wat natuurlijk het gevolg zou wezen, dacht
hij somber na over de lange reis, die hij totaal voor
niets gedaan had. Den heeïen morgen had hij zitten
bakken in den trein, en hij had het vooruitzicht weer
te zitten puffen, een aantal vervelende uren achter el-
Ik legde de winterblouses op het logeerkamerbed.
„Ik heb twee groote doozen voor je leeg gemaakt.
Je moet vanavond je koffer maar leeg ruimen en eens
zien of je hoed in je koffer past", riep ik haar om het
hoekje van' de slaapkamerdeur toe.
Nauwelijks was ik beneden of ik hoorde Dina naar
haar kamertje gaan en haar koffer leeg maken.
Het was haar onmogelijk geweest tot 's avonds te
wachten.
Dien morgen was ze met hlles ten achter.
Ik verwenschte den hoed.
Haar koffer bleek te klein voor den reuzenhoed en
ik had te vergeefs dé Palthe-doozen uitgepakt.
,'s Middags liep ze te mopperen, „dat je nergens je
goed kon bergen, dat het een schande was, dat je
zoo'n kostbaren hoed maar overal moest laten slinge
ren en dat we ook zoo'n akelig klein huis hadden."
Tot nu toe had ik dat nooit gevonden. Toen ten ein
de raad pakte ik een reuzendoos uit, waarin ons, met
ons trouwen, een heel groote zijden lampekap was
toegezonden.
Wat voor een groot huis een rommelzolder is, wat
deze rommeldoos voor onze woning.
Wat ik nergens kon bewaren, werd daar nog inge-
propt.
't Was een vreeselijk werk de doos, die op een hoo-
ge plank in de gangkast stond, te voorschijn te halen,
en toen ik ze uitpakte, en vol zorg dacht, waar ik nu
al dien rommel voortaan zou moeten bewaren als Di
na voorgoed die doos voor haren hoed in gebruik
had genomen, was ik toch innerlijk woedend, dat ze
niet liever dien ouden met het bruine fluweeltje nog
zóólang had gedragen tot de groote hoeden weer uit
dé mode waren. Ik pakte uit. Dina stond er bij met
haar hoed in dé hand.
Eindelijk was alles er uit.
Ik kon niet meer. Ik was dóódmoe.
Goddank, die doos was ruimschoots groot genoeg.
Ik ademde verlicht op.
„Ziezoo", zei ik. „Bewaar je hoed nu maar in deze
doos. Ik zal zien, dat ik een bergplaats voor al dien
rommel vind."
Ik ging naar de woonkamer terug.
Eindelijk rust.
„Mevrouw, mevrouw!" riep Dina opeens. „U kan
de doos voor mijn part terug krijgen, 't Gaat niet!"
Gaat niet!"
„Wat?" riep ik verschrikt. „En je hoed kan er in
zwemmen?"
„Ja, maar de deksel kan er niet op, anders knakker
de korenaren
Ik was woedend.
„Wie neemt er -dan ook korenaren op zijn hoed!" gil
de ik buiten mezelf.
„Iedereen, 't is de módé", zei Dina kalm.
„O -die modesiste ik.
's-Middags werd er zoo goed als niets gewerkt.
Dina moest -haar koffer weer inruimen, want ze had
haar goed zoo lang op bed gelegd, en „zóó kan ze er
's avonds toch niet in
's-Avonds zat ze in de keuken met haar hoed op
en natuurlijk erg uit haar humeur.
Ik zat in de huiskamer: natuurlijk óók uit mijn hu
meur.
Vóór die hoedengeschiedenis had ik het altijd zoo
best met Dina kunnen vinden.
Voor het eerst mopperde ik tegen mijn man dat het
een ellende was zoo klein behuisd te zijn en nog niet
eens de noodige??bergplaats te hebben. Kwaad
omdat de hoed nu zij weer in bed lag, weer ónder haar
bed1 bewaard moest worden, ging Dina naar boven.
kaar. Zijn warme uniform, die hij alleen had aange
daan om Anna te betooveren, vermeerderde zijn folte
ringen nog zeer; de afstand tusschen Rislar en Straal
sond was groot en dé reis betrekkelijk duur veel té
duur indien alles wat je er voor kreeg was een be
dwelmend vizioen van kuiltjes, gevolgd door een
vlammenden blik van toom, die iemand verkilde, ter
wijl de thermometer op negentig stond. Hij had zich
zoo verslagen niet gevoeld sedert de jaren tusschen
'80 en '90in die sombere tijden was hij genoodzaakt
geweest te duelleeren. Karlchen had een vooroordeel
tegen het duel; hij vond het een dwaasheid. Maar,
daar hij' officier was in dien tijd was hij een opval
lend vroolijk luitenantje hoe hij er ook over denken
mocht, indien iemand met hem wou duelleeren, dan
moest hij vechten of vervallen tot den verschrikkelij-
ken rang van doodverklaarde. Hij had een grap ge
maakt van persoonlijken aard, en de andere scheen
geen begrip van scheris te hebben, hij nam het ernstig
op en drukte zijn verlangen uit naar Karlchen's bloed.
Terwijl hij met zijn terecht vertoornde moeder door de
stof en hitte naar het station reed, herinnerde hij zich
den somberen nacht vóór het duel en dacht hoe zijn
verslagenheid dien dag, wat diepte betreft, te vergelij
ken was met zijn verslagenheid van heden; want hij
was bang geweest gekwetst te zullen worden en wat
men ook zeggen mag van moed, niemand wil gaarne
gewond worden. Och! misschien zou dat geval met
Anna wel goed terecht komenhij had zijn tegenpartij
immers ook gedood en in plaais van met wonden,
was hij bedekt geweest met roem. Zoo trachtte Karl
chen zich zelf moed in te spreken, maar toch was zijn
hart zeer bezwaard.
Toen hij in den trein zat en geduldig wachtte tot hij
buiten bereik zou wezen van haar stem, zei zijn moe
der: „Ik hoop dat je nu beschaamd bent over ze zelf
Het is een onaangenaam gevoel, dat kan ik je zeggen,
het bewustzijn de moeder te wezen van een dwaas."
Hierop antwoordde Karlchen, die nog wat suf was,
met het losmaken van zijn boord, het afvegen van zijn
gezicht en het roepen met een hartverscheurend kla-
t