DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 93
Honderd en zeventiende jaargang.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 0.80, fr. p, post II.—. Advertentieprijs 10 et. p. regel, groote letters naar plaatsruimte. Brieven fr. N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. HERMs. COSTER fi ZOON, Voordam C9. Telefoonnr= 3o
DONDERDAG 22 APRIL
"V ergadering
Gemeenteraad van Alkmaar,
op Woensdag 21 April 1915, nam. 1 uur.
Tan den
Voorzitter tie burgemeester de heer O. Ripping.
Secretaris de heer Donath.
Tegenwoordig 17 leden. Afwezig de heeren Rin
gers en Glinderman.
De notulen worden goedgekeurd.
Aan de vergadering wordt medegedeeld, dat is inge
komen:
a. een schrijven d.d. 30 Maart 1.1. van den heer J.
Miedema alhier, houdende dankbetuiging voor
zijne benoeming tot onderwijzer aan de Burger
school.
b. het Proces-verbaal van kasverificatie op 26 Maart
1.1. In kas was f 6994.
c. een schrijven d.d. 13 April 1.1. van de Vereeniging
voor Kindervoeding alhier, houdende dankbetui
ging voor de verleende subsidie van f 200.
d. een schrijven d.d. 24 Maart 1.1., no. 57, van de
Gedeputeerde Staten, ten geleide van het goedge
keurde raadsbesluit van 17 Februari 1.1., No. 7,
houdende aanwijzing van de plaats, waar de
nieuwe openbare lagere school zal worden geves
tigd.
e. een schrijven d.d. 25 Maart 1.1. no. 116, van de
Gedeputeerde Staten, ten geleide van het goedge
keurde raadsbesluit van 17 Februari 1.1. no. 8b,
tot afstand van grond aan de Vereeniging voor
Volkshuisvesting.
f. een schrijven d.d. 31 Maart 1.1., no. 127, van het
zelfde college, ten geleide van het goedgekeurde
3e suppl. kohier van den Hoofdelijken Omslag,
dienst 1914.
g. een schrijven d.d» 31 Maart 1.1., no. 127 van het
zelfde college, ten geleide van het goedgekeurde
primitief konier der hondenbelasting, dienst 1915.
h. een schrijven alsvoren, d.d. 7 April 1.1., no. 34,
ten gelei de van de goedgekeurde le suppl. begroo
ting, dienst 1915.
i. een schrijven alsvoren dxL 7 April 1.1., no. 34, ten
geleide van de goedgekeurde 3e suppl. begrooting,
dienst 1914.
j. een schrijven alsvoren d.d. 7 April 1.1., no. 48,
ten geleide van het goedgekeurde raadsbesluit
van 24 Maart 1.1., no. 8, tot aankoop van grond,
gelegen op den hoek van de Emmastraat en de
Kruseman van Eltenstraat
aj. Voor kennisgeving aangenomen,
k. een adres d.d. 10 April 1.1., van de Vereeniging
„Alcmaria", houdende het verzoek, te willen be
vorderen, dat verbetering worde gebracht in den
toestand voor het station alhier, en tevens klachten
inhoudende betreffende het ledigen van beerputten
en tonnen, en den afvoer van menagewater bij de
huisjes op den hoek van de Groote Kruislaan en
de Wilhelminalaan.
1. een adres, ingekomen 10 April 1.1., van de Ver
eeniging voor Landbouwhuisonderwijs, houdende
het verzoek haar een subsidie van 100 per jaar
te willen verleenen, voor het houden van land-
bouwhuishoudcursussen.
k1. Gesteld In handen van B. en W. ora be
richt en raad.
m. een schrijven d.d. 12 April 1.1., No. 39/3327, van
den heer voorzitter van Gedeputeerde Staten, hou
dende opmerkingen omtrent het raadsbesluit van
24 Maart 1.1. No. 7, tot het aanvaarden van een
voorschot uit 's Rijks kas van 1.000.000.
Het raadsbesluit eischt volgens Ged. Staten eenige
aanvulling, waartoe wordt besloten,
n. een adres dd. 7 April 1.1., van de Vereeniging
voor Volkshuisvesting „Alkmaar", houdende be
richt, dat zij de aangeboden grond voor het bou
wen van arbeiderswoningen en een Btichting voor
ouden van dagen aanvaardt, en verzoekende de
noodige gelden daartoe te mogen ontvangen en
het Burgerlijk Armbestuur te machtigen de huur
penningen van de stichting te garandeeren.
Aan den inhoud van dit adres zal worden voldaan,
o. een schrijven d.d. 28 Maart 1.1. van den heer C. J.
Reiziger, houdende inlichtingen in verband met
zijn verzoek om overplaatsing als hoofd naar de
Meisjesschool,
p. een adres, ongedateerd, den 20en April 1.1. ont
vangen van Mevr. Zijlstra-Van Es, c.s., om het
voorstel tot overplaatsing van een schoolhoofd
niet aan te nemen.
o—p. Te behandelen bij punt 5 der agenda.
q een adres d.d. 19 April 1.1. van den heer C. Bos
man, der gemeente een stukje grond te koop aan
biedende.
r. een adres d.d. 20 April 1.1. van K. Raat en J.
Ha Iff, verzoekende met hen eene ruiling van
grond aan te gaan.
q—r. Gesteld in handen van B. en W. om be
richt en raad.
s een adres d d. 31 Maart 1.1. van het bestuur der
afd. Alkmaar van de Ned. Vereeniging tot af
schaffing van alcoholhoudende dranken, verzoe
kende om het maximum aantal vergunningen op
55 te willen bepalen,
t. elf brieven van verschillende vereenigingen die
zich drankbestrijding ten doel stellen, adhaesie
betuigende aan het adres sub 8. genoemd.
De Voorzitter herinnert er aan dat in 1910
een dergelijk adres is ingekomen. Toen hebben B.
en W. voorgesteld om vooralsnog afwijzend op dit
verzoek te beschikken, waarin de raad zonder hoof
delijke stemming en zonder discussie meeging.
In 1910 was het aantal vergunningen 25 boven
het aantal van 55 en thans bedraagt dit 17 en is
dit getal dus 8 minder geworden. De Voorzitter
meent, dat waar het getal dus vanzelf vermindert,
het thans ook noodeloos werk zal worden een der
gelijk besluit te nemen en stelt voor ora ook thans
in denzelfden zin te besluiten als in 1910.
De heer Verkerk meende niet, dat het met dit
adres zoo zou gaan, en is dus niet er op geprepa
reerd de zaak te behandelen. Hij dacht, dat het adres
in handen gesteld zou worden van B. en W.
De Voorzitter wijst er op, dat toch in de
eerste vijf jaar geen sprake kan zijn van een derge
lijke verlaging van het aantal vergunningen.
De heer Verkerk, die de zaak nu beter inziet,
kan zich' met het voorstel van den Voorzitter wel
verennigen.
Conform het voorstel van den Voorzitter wordt
besloten.
u. een schrijven van den heer Verkerk, verzoekende
aan B. en W. de vraag te mogen stellen, welke
maatregelen zij hebben genomen, naar aanleiding
der circulaire d.d. 20 Maart 1.1. door den Minis
ter van Landbouw Nijverheid en Handel.
De Voorzitter deelt mede, dat ter zake dik
wijls en lang Is gesproken in het college, en dat
men voelde, dat die brief aanleiding gaf tot groote
moeilijkheden. Verschillende gemeente-besturen heb
ben aan ook bezwaar gemaakt tegen de uitvoering
van dien brief.
Daarom hebben B. en W, zich dan ock gewend
tot het Steuncomité en in da vergadering daarmede
is de zaak besproken met nog eenige andere punten
en is men tot de conclusie gekomen, dat de zaak
moeilijk was uit te maken. Het Steuncomité zou
echter van advies dienen, dat advies is pas ingeko
men, zoodat de Voorzitter daarom nog niet vol
doende inlichtingen kan geven.
De heer Verkerk wijst er op, dat door die cir
culaire van den minister verwachtingen zijn opge
wekt, en daarom spijt het hem, dat B. en W. nog
niets kunnen meedeelen.
Dat B. en W. het steuncomité geraadpleegd hebben
keurt spreker niet af maar hij meent, dat het beter
ware geweest ook eens de arbeiders en de kleine
ambtenaren te raadplegen.
De heer C1 o e c k protesteert er tegen, dat de
arbeidersorganisaties gepasseerd zijn. De arbeiders
organisaties zijn vertegenwoordigd in het comité en
daarom mag van geen passeering sprake zijn.
De Voorzitter wist dat welen daarom heeft
hij gemeend, dat het voldoende was alleen het comité
te raadplegen. Voorts zegt hij dat in dezen ook weer
blijkt, dat la critique est aisée, 1' art est difficile.
De heer Verkerk zegt, dat het hem niet is te
doen geweest om te critiseeren.
De Voorzitter merkt op, dat hij zulks niet
heeft gezegd, en de heer Verkerk zijn woorden ver
draait.
De heer Verkerk voortgaande betoogt voorts,
dat hij deze zaak heeft ter sprake gebracht juist om
dat er zoovele verwachtingen zijn gewekt, wijst er
op, dat ook de Girculaire zelf eigenlijk niet voldoende
is en is van meening, dat waar het graan en meel
in handen der regeering is, het eenvoudig de zaak
was, om met behulp der arbeidersorganisaties, die
daartoe in het bezit zijn van enkele instellingen, het
meel enz. tegen geringen prijs verkrijgbaar werd
gesteld.
De Voorzitter herhaaltdat hij geenszins
heeft gezegd, dat het den heer Verkerk te doen
was om te critiseeren.
Daarna wordt de interpellatie gesloten,
v. Schrijven van Dr. R. J. van der Heijde, waarbij
hij zijn dank betuigt 'voor zijn benoeming tot
gemeentelijk oog-, neus- en keelarts.
Voor kennisgeving aangenomen.
BENOEMING VAN EEN STEMBUREAU VOOR
DE AANSTAANDE VERKIEZING VAN EEN
LID VAN DEN GEMEENTERAAD.
B.en W. stellen voor te benoemen tot leden van het
stembureau voor de stemming op Donderdag 22 April
ter voorziening in de vacature-Dorbeck, de heeren G.
T. M. van den Bosch, D. Covers en P. N. Leguit, (uii
deze heeren moet tevens een voorzitter worden aange
wezen), en tot plaaisyervangende leden de heeren Ti.
P. ibink Meienbrink en A. Fortuin.
De heer van den Bosch verklaart wegens uit-
stedigheid zich geen benoeming te kunnen laten
welgevallen.
Benoemd worden de hearen Govers, voorzitter,
Meienbrink en Leguit, plaatsvervangers de heeren
Fortuin en den Boesterd
BENOEMING EDEN DER
SCHATTINGS-COMMISSIE VOOR DE
INKOMSTENBELASTING.
B. en W. noodigen den Raad uit zoo mogelijk hun
keus te bepalen op onderstaande heeren voor de be
noeming van 4 personen voor de schattings-commis-
sie volgens het 1ste lid van art. 57 der Wet op de In
komstenbelasting 1914, n.l. de heeren A. Goede Dz.,
H. P. Ibink Meienbrink, H. J. Vonk en Jan de Wit.
Van de commissie is volgens art. 58 de inspecteur der
directe belastingen ambtshalve lid en voorzitter.
De voorgedragenen worden benoemd.
DEFINITIEVE BENOEMING ELECTRO-
TECHNISCH INGENIEUR BIJ HET GEMEEN
TELIJK ELECTRISCH BEDRIJF.
B. en W. stellen den Raad voor den heer G. H.
Fuhri Snethlage, ingaande 1 Mei 1915, definitief te
benoemen tot electro-technisch ingenieur bij het ge
meentelijk electrisch bedrijf, alhier, op eene jaarwedde
van 2000.
De heer Th om sen heeft zich verwonderd over
deze bijlage, daar hij meende, dat het een tijdelijke be
trekking was en alleen de ingenieur er was voor eeni
ge jaren.
De Voorzitter antwoordt, dat men den man
niet missen kan; men heeft een technisch leider van
dit bedrijf noodig. Dat is de meening van de gascom-
missie en ook van B. en W.
De heer T h o m s e n meent, dat dan de ideeën zijn
veranderd. Altijd is het de bedoeling geweest den
ingenieur tijdelijk te benoemen
De Voorzitter zegt, dat dit mogelijk is. Men is
dan van meening veranderd. De ingenieur is beslist
noodig. Eerst was men onervaren in het bedrijf, doch
nu blijkt, dat men den man niet missen kan.
De heer v. d. B o s c h herinnert zich ook zeer goed,
dat indertijd, het advies van den heer Singels zoodanig
was, dat men in de eerste jaren den ingenieur noodig
had en dat later het bedrijf kon komen onder leiding
van dén gasdirecteur. Daarom is hij het met den heer
Thomsen eens.
De heer D o r b e c k voelt ook veel voor hetgeen
door den heer v. d. Bosch is gezegd. Hij wijst er
voorts op, dat men het salaris van den gasdirecteur
verhoogde, omdat hij ook de leiding zou krijgen van
het electriciteitsbedrijf. Nu maar weer voor goed ie
mand aan te stellen van 2000 per jaar, acht spreker
wel wat bezwaarlijk.
De Voorzitter merkt op, daf dit niet juist is.
Het salaris van den directeur der gasfabriek werd met
400 verhoogd omdat de administratie van het elec
triciteitsbedrijf onder zijn leiding kwam te staan.
Uit de verordening, die de voorzitter heeft laten
halen, wordt daarna voorgelezen, dat er bij het elec
trisch bedrijf een ingenieur met de technische leiding
zou worden belast.
De administratie is bij de gasfabriek
De heer D o r b e c k vraagt, of de gasdirecteur dan
400 ontvangt alleen voor de administratie.
De Voorzitter wijst er op, dat de Raad daartoe
eenmaal heeft besloten. De heer Dorbeck had dus toen
met zijn bezwaren moeten komen.
De heer Dorbeck herinnert er aan, dat hij des
tijds ook tegen de regeling was. Op dit oogenblik kan
de Raad naar zijn meening ook wel niet anders doen
dan wat B en W. voorstellen.
De heer den Boesterd zou dan ook aan den in
genieur de directie willen opdragen.
De Voorzitter wijst er op, dat dit geheel buiten
de orde is.
Dc- heer v. d. Bosch is het met den heer Dorbeck
eens en geeft de heer den Boesterd in overweging om
later zijn voorstel in te dienen.
Het voorstel van B. en W. wordt goedgekeurd
OVERPLAATSING HOOFD DER SCHOOL
B. en W. stellen voor het hoofd der 4e Gemeente
school, met ingang van 1 Augustus a.s. als zoodanig
over te plaatsen naar de openbare school voor meisjes.
De Voorzitter wenscht allereerst de verklaring
af te leggen, dat hij zich de vorige maal tegenover den
heer Zaadnoordijk heeft vergist. Hij heeft het toen
doen voorkomen, alsof de benoeming zou plaats heb
ben volgens alinea 2 van art 29 der Onderwijswet,
doch het is een voorstel volgens alinea 7 van dat arti
kel, waarin gezegd wordt, dat de overplaatsing kan
geschieden zonder voordracht, indien de gemeenteraad
na overleg met den districts-schoolopziener hiertoe
besluit.
De heer Dorbeck zou vooraf willen vragen of het
mogelijk is thans over te gaan tot behandeling van dit
voorstel in verband met de verordening, opgenomen
in het Gemeenteblad, waarin staat, dat aan het Hoofd
der Meisjesschool zal staan een onderwijzeres. Eerst
zal nu toch zeker de Gemeenteverordening moeten
worden herzien.
De Voorzitter meent, dat het niet noodig is.
Als men het voorstel aanneemt, dan kan men de veror
dening wijzigen.
De heer Dorbeck vindt dat men dan de zaak om
keert. Eerst moet de Raad er zich toch over uitspre
ken, dat aan het hoofd der Meisjesschool of een man
of een vrouw kan worden geplaatst.
De Voorzitter vindt, dat men de zaken tegelijk
kan behandelen. Laat de Raad zich er gerust over uit
spreken door deze overplaatsing óf goed te keuren óf
te verwerpen.
De heer C1 o e c k is het met den heer Dorbeck
eens. Hij vindt bet juist, dat de zaak principieel zal
worden uitgemaakt Terecht is gezegd, dat het hier
een beginselkwestie is, al heeft de Voorzitter aan de
Commissie van Toezicht geschreven, dat het niet om
liet beginsel ging. Ten einde een zuivere uitspraak
van den Raad te verkrijgen, acht hij het ook beter eerst
'te besluiten over het al of niet wijzigen van de ge
meente-verordening.
De Voorzitter, wijst er op, dat men de vorige
zitting een vijfden arts benosmde, terwijl de verorde
ning zegt, dat er vier zijn en toen heeft niemand er be
zwaren tegen gemaakt. Voorts zegt hij, dat de zaak
liefst niet langer moet worden opgehouden.
De heer C 1 o e c k merkt op, dat het toch niet aan
gaat te zeggen: we hebben den vorigen keer een fout
gemaakt, nn doen we 't maar weer.
De heer U d o is het met den heer Dorbeck esas en
wijst er op, dat de Voorzitter hem wei eens heeft op
gemerkt, dat de Raad respect moet hebben voor zijn
eigen verordeningen.
De heer L u b b e acht het volstrekt niet bezwaarlijk
dat men thans de zaak combineert. Men heeft zeer ze
ker verzuimd de verordening te wijzigen, maar dat is
nu te herstellen.
De heer d e W i t vindt, dat men niets heeft ver
zuimd en meent, dat de Raad gerust het voorstel kan
behandelen.
De, heer v. d Bosch zou willen, dat de Raad zich
eersj zal uitspreken over het beginsel.
De heer Udo meent, dat het nu toch zaak is dat
men dan het voorstel doet om de verordenihg te wijzi
gen.
DeVoorzitter heeft daar geen bezwaar tegen
en stelt voor te lezen, dat aan de Meisjesschool een on
derwijzer of onderwijzeres aan het hoofd kan staan.
De heer Cloeck zégt, dat hij hierin mee kan gaan,
indien B. en W. dan alle scholen over één kam sche
ren en aan alle scholen of een onderwijzeres of een
onderwijzer aan het hoofd stellen.
De Voorzitter zegt, dat B. en W. daar niets op
tegen hebben.
De heer den Boesterd verklaart zich daarme
de niet te kunnen vereenigen.
De heer Dorbeck wenscht over het voorstel iets
te zeggen. Hij wijst er op dat er nog al eenig verschil
is in de opvoeding van net meisje en den jongen.
Hij acht het daarom gewenscht, dat aan het hoofd
der meisjesschool een vrouw blijft staan, te meer waar
B. en W. niet hebben aangetoond, waarom het noodig
vfas te breken met het systeem. Hij wijst verder op het
adres van de meerderheid der ouders, dat toch ook een
uiting is van het inzicht, dat de opvoeding van het
meisje en vooral van meisjes aan een school voor m. u.
1. o. in handen behoort te zijn van een vrouw.
De Voorzitter antwoordt den heer Dorbeck,dat
men dan toch dwaas heeft gedaan, dat men aan het
hoofd van de 1ste gemeenteschool een man heeft ge
plaatst en zegt dat bijv. in Haarlem een meisjesschool
is met een manlijk hoofd. Hij wijst er voorts op dat'
aan de 1 e gemeenteschool alleen in de laagste klassen
vrouwen zijn geplaatst.
De heer C1 o e c k vindt 4e vergelijking niet juist.
De Meisjesschool is iets antÉrs, dat is een opvoeding
instituut voor meisjes van 6 tot 18 k 19 jaar. Daarom
ook heeft de commissie van toezicht zich er voor ver
klaard om een vrouw aan het hoofd te behouden. Spr.
is het met den heer Dorbeck eens.
De lieer U d o is het met den heer Dorbeck pok
eens, en verdedigt op dezelfde gronden de opvoeding
van meisjes door vrouwen. Waf de wijziging der ver
ordening betref^ dat laat spreker feitelijk koud. Men
kan dan ieder geval op zich zelf beoordeelen.
De Voorzitter wijst er op, dat destijds de Meis
jesschool achteruit ging. Toen heeft men het school
geld gelijk gemaakt met dat aan de Burgerschool en
daarna ging het aantal leerlingen der Meisjesschool
vooruit. Het blijkt dus daaruit, dat, als het schoolgeld
wat hooger is, men niet zooveel voor de bijzondere
zijde van de opvoeding der meisjes voelt.
De heer v. d. Bosch merkt op, dat die beschou
wing niet juist is, immers daaruit blijkt, dat zoodra
men het betalen kan, men ze liever naar een Meisjes
school stuurt.
De heer Dorbeck zou B.'en W. deze vraag wil
len stellen: welk leidend motief heeft B. en W. er toe
gebracht om af te wijken van het vigeerend systeem?
Spreker heeft daarvan niets gehoord. Alleen heeft
hij uit den mond van den sollicitant zelf gehoord, dat
er iets zou haperen aan die school
De Voorzitter merkt op, dat de heer Dorbeck
buiten de orde gaat door de personen te bespreken.
De heer Dorbeck vindt het niet waar dat hij bui
ten de orde is, maar wil dan alleen de vraag stellen
die hij daar straks heeft gedaan.
De Voorzitter wijst er op, dat het onjuist is
alsof er misstanden aan de Meisjesschool zouden zijn.
Het voorstel is van den districts-schoolopziener ge
komen.
De heer Cloeck zegt, dat de heer Reiziger heeft
gezegd, dat hij door B. en W. is uitgenoodigd, om
te solliciteeren. Daarna is het advies van den dis
tricts-schoolopziener ingewonnen.
De heer d e W i t deelt mede, dat de zaak zoo is,
dat, toen juffrouw Pruim ontslag gevraagd had, de
heer Reiziger tot den districts-schoolopziener heeft
gezegd: Is dat geen betrekking voor mij? De districts
schoolopziener gaf daar geen antwoord op. Toen het
later bleek, dat er bij de sollicitanten ook mannen wa
ren, toen hebben B. en W. gevraagd, of het niet goed
zou zijn een bekend goed hoofd ban het hoofd der
Meisjesschool te plaatsen. Zoo kwamen B. en W. tot
hun voorstel.
De heer den Boesterd', die niet voor het voor
stel is, zegt, dat de heer Reiziger na de uitnoodiging
van B. en W. niet best kon weigeren.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Reiziger
juist heel blij was, omdat hij nu van zijn taaiacten kon
profiteeren en een betere positie kon krijgen.
De heer Cloeck zou na de mededeeling van den
heer de Wit willen opmerken, dat dus eigenlijk het
voorstel van B. en W. een gevolg is van de toevallige
omstandigheid, dat er twee mannelijke sollicitanten
waren, dus van het toeval, dat twee onderwijzers de
oproeping niet goed hebben gelezen.
De heer Dorbeck vraagt den Voorzitter, of het
waar is, dat B. en W. tot den heer Reiziger hebben ge
zegd, dat het aan de Meisjesschool niet in orde was.
De Voorzitter ontkent dit ten stelligste.
De heer Lub be zou willen vragen, wat men er
toch tegen heeft, om in een geval als dit een bekend
en bekwaam hoofd over te plaatsen. Men verschaft
daardoor den man een positie, die hem wegens de
diensten die hij heeft gepresteerd' toekomt. Ook op
dezen grond verdedigt spreker het voorstel van B en
W., terwijl hij een en ander aanhaalt uit het advies
van de commissie van toezicht en den districts-school
opziener.
De Voorzitter acht het beter, dat deze adviezen
in hun geheel worden voorgelezen en verzoekt den se
cretaris daartoe over te gaan
De heer Dorbeck zegt daarna, dat hij ook na
deze adviezen nog niet weet, wat B. en W. er toe heeft
geleid met het bestaande systeem te breken. Verder
zegt hij, dat er een opdracht was aan B. en W. om
sollicitanten op te roepen. Er zijn sollicitanten.
Waarom heeft men den Raad de stukken onthouden?
De Voorzitter verzoekt den heer Udo niet te
grinniken, daar hij dat niet kan hebben.
De heer Z a a d n o o r d ij k wil nog even aanvullen
wat de heer de Wit heeft gezegd over den gang van
zaken. De zaak is volgens spreker zoo, dat er geen
sprake van was om den heer Reiziger over te plaat
sen dan nadat de districts-schoolopziener de stukken
had gezien, waaruit bleek, dat er mannelijke sollicitan
ten waren. Ook doordat de heer Reiziger en andere
hoofden overplaatsing vroegen naar de te bouwen
nieuwe school, was men op het denkbeeld gekomen.
Verder betoogt spreker, dat het onmogelijk is de stuk
ken aan den Raad te laten zien, voordat het overleg
met den schoolopziener heeft plaats gehad Er is
maar één sollicitant, waaromtrent wel overleg heeft
plaats gehad.
De heer Udo merkt den Voorzitter op, dat een
raadslid niet grinnikt. Spreker heeft gelachen, doch
niet naar den Voorzitter. De Voorzitter kan dat -ge
meend hebben, maar 't hangt er van af, waar men zit.
Spreker zegt verder, dat hij alleen zou kunnen mee-
aan met dit voorstel, indien hem gebleken was, dat
et werkelijk voor het onderwijs noodig was met het
systeem, tot heden gevolgd, te breken. Waar dat niet
zoo is, dit heeft spreker ook tot den heer Reiziger ge
zegd, zal hij thans tegen stemmen
De heer Dorbeck wil aannemen, dat het is ge
gaan, zooals de wethouder Zaadnoordijk heeft gezegd,
doch het komt hem voor, dat B. en W. zich maar wei
nig aan de verordeningen hebben gestoord. De ma
nier, waarop de zaak is aangepakt, geeft naar buiten
zoo den schijn, alsof men een vrindje aan een goede
positie heeft willen helpen. Spreker zegt niet, dat dat
zoo is, maar er wordt toch hier en daar zoo over ge
sproken.
De heer L u b b e komt daar tegen op. Hij verklaart
den heer Reiziger al heel weinig te kennen; hij heeft
den man slechts een enkele maal gesproken. Spreker
ALKMAARSCHE COURANT.