DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN
BH flffl
N© o 122
Honderd en zeventiende jaargans:.
1915
ZATERDAG
29 MEI
Hot Oorlogskind,
M. M
>oze Coura wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoeaaunnner 3.
Prijs der gewone Advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en HandelidrakLerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
ZEMOBIAs
door
DAAN VAN DER ZEE.
(Nadruk verboden).
't Was in het jaar 1940. Parijs, de stad van licht eu
glorie was vol van het oude bruisende leven, zooals
zich dat eeuwen reeds had weten te handhmx-a, on
danks revolutie en oorlog en uitspatting van volks
hartstocht. Nog was In de beschaafde wereld de
groote oorlog van 1914 niet vergeten, nog was Europa
bezig zich van de toen geslagen wonden te herstellen,
maar Parijs leefde weer als van ouds bij zang en dans,
bij „affaire" ea intrigue, bij licht en onbezorgdheid.
En het gespuis van alle natiën, voor die van Parijs
zelf, zooals zich dat ontwikkelde op de grens van twee
werelden, de wereld van den wellustig uitspattende»
rijkdom en de wereld1 van de verdierlijkende armoede,
het gesuis was, als weleer, meester in de straten;
de apachen, soms met groepjes tegelijk, loerden op hun
prooien.
Berucht zelfs onder het geboefte van den zelfkant
der samenleving was Jean Sansnom. In zijn uiterlijk
was hij koninklijk. Met zijn robuste figuur, de ger
maansche kop rijzend uit de breede schouders, was hij
gevreesd! om zijn kracht. Met zijn strenge trekken, de
donkere oogen, die zoo aantrekkelijk-vre.emd leken hij
het blonde haar van baard en knevel, zijn voornaam
heid in manieren, had hij een zedelijk ontzag, overal
waar bij zich vertoonde. En zijn bestaan van roof en
plundering, ondanks zijn uiterlijke voorbestemming
voor een rustige maatschappelijke positie, had hem
legendarisch gemaakt in breede kringen van Parijs.
Hij was stil en ingetogen in zijn gewone doen, en
niemand, die hem ontmoette zou achter dezen man van
de wereld een apache zoeken. Maar als hij uitging in
den avond! naar zijn prooi, bruut den een of ander
aanrandde, om hem te bestelen, dan gloeide er een
hartstocht in zijn oogen als van een opstandige, die
zich in geestelijke vervoering keert naar zijn overheer-
schere, dan brandde de haat in zijn binnenste tegen
Parijs, tegen de onbezorgden, tegen de wereld. Want
Jean Sansnom was een oorlogskind.
Hij was er maar een van de vele.
Hij was grootgebracht in het instituut, dat door de
regeering van Frankrijk en België was opgericht tol
opvoeding der oorlogskinderen. Hij was daar om
ringd door de liefderijke toewijding, die een staat
maar geven kan. Maar hij miste een moeder, die
hem kuste, een vader, die hem door de blonde lokken
streek. En van jongsaf had hij gevoeld, teveel te rijn
op deze wereld, niets meer dan een voorwerp van hu
manitaire staatszorg, een voorwerp, dat geen rechten
kon doen gelden op liefde en op leven.
Toen hij ouder werd en de opgesmukte verhalen
hoorde over het ontstaan van hei Albertinstitmit. toen
hij begreep overcompleet te rijn, toen groeide de lust j
tot verzet in hem op. Instinctmatig vocldle hij de gan
s/the maatschappij als rijn vijandin, zich opwindend
kon hij de vuisten ballen en dan stroomde sterk het
bloed van rijn onbekenden vader- door zijn aderen-
Maar als de reactie kwam en zijn verzetwil voor een
wijle gebroken werd, kon hij lang aaneen stil zitten see
zen, bedroefd om rijn :evensgemi8. Dan leefde de deer
nis van rijn onbekende moeder in hem op, en zou hij
hebben kunnen schre'en als de ingeboren trots van den
uhlaaü hu daarvan niet weerhouden had. Zoo wis:
Li ziel) ailijd geslingerd Jusschen twee uitersten, tus
1 - A■-''■""--ónteiende kr&cM an de galaten
',oo wist hij beurtelings Lis zijn
te bit- nóch een
oen een strijd van kern-diepe beteekenis: Jean Sans
nom wilde worden op rijn wijze de Nemesis voor den
j grooten volkerenkriig.
Maar de recherche van Parijs was waakzamer dan
Jean Sansnom in zijn overmoed wel dacht. Sinds
lang werden rijn gangen bespied^ werd bewijsmateri-
aal tegen hem bijeen gebracht, hu er werd maar ge
wacht op een schoone gelegenheid, om hem te arres
teeren.
Onder de beroovers der Amerikanen was een man
van trotsche gestalte gezien, blijkbaar de aanvoerder
der bende. Wie kon dat anders rijn dan de schrik van
Parijs? Maar zijn aandeel In de zaak moest bewezen
worden, het net zóó dicht om hem toegehaald, dat ont
kenning noch brutaliteit zouden baten. En een bruut
man als hij, die ontzag wist te houden onder rijn mis
dadige volgelingen, liet zich zoo maar niet vangen.
De recherche wendde daarom een list aan. Een
vrouwelijke detective zou trachten, da liefde van den
apache te winnen en hem rijn geheimen ontlokken als
weleer Delila bij Simson deed. Fn zoo was het gansdi
niet toevallig, dat op den avona Jean Sansnom een
paar verleidelijke oogen op zich gericht zag: Hij ont
roerde ervan. Er werd» iets In hem wakker, dat hij niet
bende, een vreemd gevoel doortrilde hem.
Was het een deerne, die hem zoo met de oogen lonk
te? Dan was rij als hij, uitgestootene van de moder
ne beschaving, voorbestemd voor zonde en misdaad,
dan zou ze zijn volgeling kunnen rijn. Was het een
dame uit de geordende samenwerking, dan had zij
deel aan zijn vloek, dan moest hij in haar de wereld
j honen, die hij bekampte.
En intuïtief keerde Jean teurg op den weg, dien hij
gekomen was. Daar ging ze voor hem uit, langzaam,
alsof ze op hem wachtte. Een gevoel, waartegen hij
zich niet verbetten kon, dreef hem naar haar toe, maar
toen hij haar naderde, en weer die verleidelijke oogen
naar hem zagen, beving hem ongerustheid. Het na
tuurlijk wantrouwen van den misdadiger kwam in hem
boven en toen hij nauwlettend naar haar keek, ging
een vage herkenning in liem leven: hij had die vrouw
meermalen gezien, al3 rij het bureau der recherche, dat
hij precies kende, verlief. Die vrouw was hem ten val
gezonden. En toen stond rijn besluit ineens ook vast.
Zou hij den strijd ontkropen nog vóór die goed en wel
begonnen was? Dat nooit.
In nistigen gang naderde hij haar en toen hij langs
haar ging zei hij gebiedend: kom.
Triomf lichtte over haar gelaat, ze had niet gedacht,
zulk gemakkelijk spel te hebben. En ze deed als een
WK ioozv
VV 'tte
fa
vote r noch n moeder had' gekend. Zo© werd hij ii.
rijn onevenwichtigheid de schrik van Parijs, de we
reld,vijandige apache, altijd uit op roof, zoo werd hij
ook de goedmoedige reus, "die stil in een hoékje kon zit
ten treuren.
Zijn bestaan was een vergissing, hij was een oor
logskind.
Op het Champs de Mars bad een brutale berooving
plaats gevonden. Nog maar in bet begin van den
avond, toen de talrijke lichtplekken der gloeilantaams
vervloeiden in den schemer en de Eiffeltoren scherp
opdonkerde tegen de vale lucht, was een clubje Ame-
rikaansche millionaire aangevallen door een kleine
groep apachen en van groote sommen beroofd. Het
publiek, door revolvers in bedwang gehouden, had
sprakeloos toegezien en niet den moed gehad, de aan
randers te volgen in het bevolkte veld, en zoo waren
de apachen met hun rijken buit brutaal ontkomen.
Jean Sansnom werd ervan verdacht, de berooving
te hebben geleid. In de gesprekken op straat en in de
koffiehuizen werd 'zijn naam herhaaldelijk genoemd en
sommige bladen dorsten op hem te zinspelen, zonder
zijn naam aan te geven. Was het al niet eenmaal ge-
beurdt, dat een apache rekenschap was wezen eischen
op het redactiebureau met de revolver in de hand
Maar Jean Sansnom liep, ongeacht de praatjes, in
rijn oude trotsche afgetrokkenheid door de straten der
wufte stad. Een stad die hij haatte, omdat rij voor
hem het middelpunt was der groote wereld, aan welke
hij den oorlog gezworen had. Die wereld had hem
misdadig in het leven geroepen en hij zou zicb daar
over weten te wreken met al de driestheid van rijn mis
dadige natuur.
De berooving der millionaire was inderdaad van
Jëan Sansnom uitgegaan. Ze betrof slechts het onder
deel van een grootsch plan, dat hij zich had voorgeno
men te verwezenlijken: de misdadigere van Parijs,
van de gansche wereld desnoods, te organiseeren tegen
de maatschappij, waarop zij parasiteerden, een leger
op te bouwen uit de ongeordende apachen, en dat leger
ter overwinning te voeren tegen de officieele bescha
ving. Zoo zou hij zijn leven wreken aan de maatschap
pij, het leven van die waren als hij, en hij zou een
strijd beginnen, die zijn oudergang moest rijn maar
isng wat v
scL>"
i lij zat c
deerne, ze volgde den man, die haar met een enkel
woord had gekocht.
Jean verborg rijn gang thans niet. Gevolgd' door
ziju belaagster schreed hij door de straten van Parijs,
regelrecht naar rijn kwartier. En toen ze bij
woning kwamen, liet hij galant haar voorgaan.
„Maak het u gemakkelijk, mademoiselle/' noodde
hij met de hand, zoo lief-koud als g en minnaar doei.
Een lichte ontsteltenis beving haar, toen ze'aan zijn
wensch voldeed, en ze had niet dm moed1, hem quasi-
liefkoozend te naderen. Een oogenblik zaten ze zwij
gend tengenover elkaar, Toen verbrak Jesn de stilte
met rijn koude vraag:
„Wal wilt gij van mij?"
Onder rijn strenge blik werd ze verlegen, ze wiet
haar spel oourziea. Wat moest rij dtezea apache ant
woorden, in wiens volkom»n macht ze was? En geheel
vergetend', dat rij haar positie verloor als ze zich zwak
toonde, stamelde iet daa dat ze sprak:
„ik verlang niets, wa»» snaar.
«Maar u kwam, toen ik u riep, Goed dsm. ver
ia u, ik wil, dsv .i naar tm vcaeteèe ge
rit IsisteË.'"*
.tar ri hei meewtiaüiap vau een volkoma.
zelfbéheerschmg. La rij luisterde, eerst angstig, daar
na met diepe ontroering naar rip wonderlijk verhaal:
„Toen de groote volkerenkriig in Europa gestieder.
werd», in de vlakten van België, op de heuvels van
Noord-Frankrijk, bij de Masurisehe meren, in de Kar-
patben, toen brak de duivel, mijn meester, los. Hij
voer in de menschen tot ze slechts dieren waren, uit
gaand op roof. En toen is er ergens, ik weet niet waar
geweld gepleegd. Het was een zwakke, weerlooze
vrouw, ik weet niet wie. U verstaat me?"
„Ja sprak ze toonloos, terwijl ze bleek werd van
ontsteltenis.
,,'t Was maar een van de vele schanddaden, door
een dier-menseh aan een mensch bedreven, maar deze
eene was genoeg, om de gansche wereld te vervloeken.
Verstaat ge ook dat?"
Daar kwam de wereldhaat weer in rijn oogen flik
keren, en toen ze niet antwoordde, herhaalde hij met
hartstocht: '„Verstaat ge ook dat?"
„Hou op, hou op," gilde ze toen plotseling uit, „her
inner me niet aan dat verleden, dat is een marteling".
En toen in één adem door: „Schaam u, zóó te doen
tegenover een weerlooze vrouw. Ge weet, waarom ik
u lokte; tot straf vertelt ge de geschiedenis mijner ge
boorte, maar.
„Wat zegt u, uw geschiedenis?"
„Ja, die weerlooze was mijn moeder, dat dier-mensch
mijn vader
Even zat Jean sprakeloos, toen kwam de verteedering
over hem. Zij zag het en zweeg. Toen vatte hij haar
hand, zag haar diep in de oogen en zei met ontroerde
stem:
,,'t Was mijn éigen geschiedenis.
„Dan rijn wij dus
„Allebei oorlogkinderen, allebei beladen met den
vloek der wereld, allebei voorbestemd, om door die
wereld te gaan, of haar met onze slechtheid te overwin
nen."
Toen zweeg hij. Maar zij begreep. Zij was niet
langer de detective, maar tie vrouw, de verteederde,
met droefenis om hun beider lot vervuld. Hij voelde
baar hand in de zijne beven, toen stak hij ook rijn an
dere hand toe: „Arresteer me au
Jean Sansnom bleef nog lang de beruchte apache,
de schrik van Parijs. Hij organiseerde een gansch
boevenkorps en maakte zich bevreesd, zoodat langen
tijd de politie niet de hand aan hem dorst slaan. Er
werd verteld, dat hij een sterken steun had aan een
voormalige vrouwelijke detective, maar de politie
zweeg daarover, om zich niet te blameeren. Maar na
jaren stond een vreemd verhaal h het dagboek van bet
hoofd der recherche. De laatste woorden daarvan
waren„Hun wederzijdsche liefde was zoo groot als
hun wederzijdsche haat", 't Was het slothoofdstuk
van het leven van Jean Sansnom, het oorlogskind.
door
li. VON BENICZKY—BAJZA.
L'p de treden der St. Pieterskerk zat Zenobia, het
bekende bloemenmeisje uit Rome. Aan haar voeten lag
het bijna ieege bloemenmandje, Niut alleen de geuren
de bloemen lokten de koopers maar ock de glans ba
rer oogen en het bekoorlijke lt.iije hirer lippen. Op
de andere zijde der trap nam gewoonlijk haar kame
raad, de „zwarte Stina" haar vaste plaats in, met
wangunstige blikken volgde zij de zich om Zenobia
verdringende menigte; haar bloemen had niemand
noodig.....
Zenobia beantwoordde de haar gestelde vragen met
vriendelijken lacii, doch haar antwoorden klonken ver
strooid. Haar golvend afhangend haar werd door den
zephir gekust; hij blies dan, even plagend, luchtig
haar omslagdoekje omhoog en streek langs haar scha
mel kleedje, dat schoone vormen verborgen hield. Ge-
druisch der menschenmenigte van de piazza, vrome
klanken uit de kerken, hoog boven haar, drongen niet
tot haar door. Haar oogen volgden de wolkjes, die
licht aan den hemel voortzweefdenhaar ziel was ver
vuld van hemelsche gedachten. Haar gedachten ver
wijlden, ver-weg, naar de velden van Andalusië, naar
de stad Xeres, waar zij geboren was.
Eiken morgen drongen zich om haar heen haar be
wonderaars en plunderden haar bloemenmandje; maar
als zij haar stil gedroom opmerkten, verlieten zij haar
spoedig. Alleen de duiven bleven bij haar, zetten zich
op hét leege korfje, pikten aan 't vlechtwerk en namen
dan klapwiekend afscheid en vlogen heen, het Westen
in. Zij meende, dat zij vlogen in de richting van haar
stad, haar geboorteland, en zond groeten achterna.
De duiven en de zephir, zij brachten samen dezelfde
berichten naar Xeres, dat Zenobia gelukkig was, lief
had en wederom geliefd werd! Rome mocht rijk zijn
aan schatten, aan' herinneringen van vroegere groot
heid, maar zij, zij had met Rome niet willen ruilen
Zij was rijker dan die eeuwige stad, zij bezat de drie
grootste schatten van het leven, zij bezat jeugd, liefde,
koop! Hóór behoorde immers de liefde van Antonio!
Leven en dood beteekende die naam voor haar!
Op zekeren morgen, kort na haar aankomst te Ro
me, was een bleeke, droomerig-uilziende jon^e man
op haar toegetreden. Hij droeg schamele kleeding en
verzocht haar op smeekcn.de wijze hern eenige viooltjes,
te willen geven. Zenobia was vol bereidwilligheid en
koos de mooiste uit, die zij hem met een vriendelijk
woordje aanbood, hem verzoekend ze als aandenken
aan haar te wükfl bchcadex.
„Dank, dank. Siguoriaa*, antwoordde de jonge
man, terwijl hi] de viooltjes aan zijn lippen drukte,
een beweging, "die ZenobiaV gezichtje m hals donker
rood verfde.
/Ze zwegen toen beiden.
Het meisje voelde als een zoet vergif de liefde in
haar harte dringen! Zij wist niet hie het kwam. maar
zij droomde den geheelen dag van den jongeman,
wiens naam zij niet eens kende, doch dien zij in ge
dachten duizenden naampjes gaf.
Eiken morgen der komende dagen verscheen de jon
ge man. Hij noemde eerst zijn naam aan Zenobia, toen
vertelde hij haar van zijn werk, dat hem aan Rome
bond. Ten slotte bekende hij haar zijn liefde, want hij
vermoedde dat zij beantwoord werd en hij vergistte
zich niet
Antonio was beeldhouwer. Spoedig na hunne ken
nismaking modelleerde hij een kleine buste van Zeno
bia, waarover het meisje zich trotsch en gelukkig voel
de. Zij wist, dat zij mooi was, men had haar dit ontel
bare malen gezegd, maar dat zij zoo mooi was, zooals
de kleine buste verried, dat had zij zelfs in haar droo-
men niet kunnen gelooven.
„Als je bij mij eens in mijn atelier komt", zei op ze
keren dag Antonio, „dan zal ik je levensgroot vereeu
wigen. Ik zal van jou een beeld maken, dat met de
beelden uit het Vatikaan wedijveren kan, en dan zal ik
het geluk geheel bezitten. De gansche wereld zal in
jouw schoonheid het bloemenmeisje uit Rome, het An-
dalusische kind, bewonderen. De volkomen wedergave
van jouw engelengezicht, van jouw sneeuwwitten boe
zem, zal ons beider roem en geluk maken, wij zullen
rijk en bekend worden. Mijn liefde zal je met geluk,
mijn rijkdom je met alle mogelijke genietingen omge
ven."
Zenobia huiverde. Zij aarzelde om uit haar kring
naar buiten te. gaan; zij aarzelde haar voet op het on
bekende pad te zetten, waartoe Antonio met zoo.ver
lokkende stem drong.
Maar wie vermocht zijn noodlot, zijn liefde te weer
staan
En er kwam een dag, waarin Stina alleen op de
trap der kerk neerzat, haar kameraad was met haar vi
ooltjes weggebleven. „Waar mocht ze zijn? Waar
om bleef ze weg, om ziekte, rouw of..,.." Zij ver
moedde de ooraak harer afwezigheid
De ondervinding, het leven is een groote school.
Stina lachte bitter.
De duiven kwamen aangevlogen om Zenobia te
zien, de zephir bracht groeten uit Xeres, en de wolken
hingen dreigend boven de ledige plaats van het bloe
menmeisje, tranen vergietende over haar wegblijven.
Een warme lauwe regen doorweekte de trappen eu
de kleeren van Stina. Een warme wind streek over de
piazza heen en drong door het geopend venster naar
binnen, in het atelier van Antonio, waar Zenobia po
seerde, tusschen groene planten en wèlrlekende bloe
men, met kloppend hart en hijgenden boezem.
Toen het bloeiend jonge meisje de eerste maal het
atelier betrad, vroeg zij Antonio of Iemand haar kon
zien.
„De zonnestraal!" antwoordde hij lachend en hij
trok het gordijn, dat voor een hoog boogvenster hing,
wijd open; het Perzische doek deelde zich in tweeën
en het atelier baadde zich in een zee van licht. Zeno
bia was verbijsterd door al de pracht, al den smaak,
al de kunst, die haar omgaf.
„En je zeide, dat je arm was, Signor", sprak rij.
Twijfel en een heimelijke vrees drongen haar hart bin
nen.
„Kunstenaars, schilders, beeldhouwers, moeten een
prachtig atelier hebben, als rij vooruit willen komen.
Elk mensch schrikt voor armoede en misère terug. Wat
je hier aanschouwt, is mijn geheele bezit, mijn gansche
vermogen, en dikwijls genoeg zit ik, temidden mijner
schatten, met hongerigen maag bij mijn werk."
„Arme Antonio 1" zeide het meisje, en opeens voelde
zij zich gerustgesteld.
„Kijk eens hier", ging de beeldhouwer verder, ter
wijl hij in den muur een groote antieke kast opende,
„dit is je schuilplaats, mocht iemand mij bezoeken wil
len. De ruimte van de kast is zeer voldoende en zeer
luchtig. Van buiten een kast gelijkend, doet zij eigen
lijk meer aan een klein kamertje denken. In de achter
wand is een deur, die toegang geeft naar de gang van
het aangrenzende huis. Door die deur kun je zoo dik
wijls binnenkomen en heengaan als je wenscht."
„En wat is deze vergrendelde opening aan de
deur?" vroeg Zenobia.
„Door die opening kun je vanuit je verborgen hoek
je alles zien en alles hooren, wat hier gesproken
wordt."
Zenobia nam op dat oogenblik de woorden van den
jongen man precies in zich op, maar vergat ze later
echter weer. Zij kwam geregeld eiken dag in zijn ate
lier, dagelijks klopte haar hart luider, als zij den dor
pel overschreed, om later bedwelmd van geluk weer
heen te gaan.
„Waar zijn je viooltjes?" vroeg haar op zekeren
dag bij de kromming van een straat de „Zwarte Sti
na" met hoon-lach. „Waar zijn de rozen van je wan
gen, waar je rustige blik, waarom kom je niet meer
bij de avondmis?"
„Laat mij gaan", antwoordde Zenobia zachtjes, doch
miste den moed Stina's blik te troiseeren. Zij stonden
tegenover elkaar, ais een rechter tegenover den be
klaagde, die half en half bekent.
„Kom mij niet in den weg!" riep Zenobia plotseling
toornig uit, toen. Stina niet van haar week.
„Ga waarheen jij wilt, ik wil mijn eigen gekozen
weg bewandelen."
Stina ging haar op zij. Zij liet haar vertrekken, doch
tuurde haar gerubnen tijd na met ingehouden afgunst
en kon de uitdrukking van haar oogen niet- vergeten.
Ondoorgrondelijke kracht ea jong geluk lagen er ia
dien blik.
Na deze ontmoeting was het bloctneamiesje ver
strooider en droomenger dan ooit tevoren, als zij
neerzat op haar bekende plaatsje in het atelier, terwijl
Antonio arbeidue aan het kiassiek-schoone beeld. Hij
werkte dan weer aan de oogen, üan weer verbeteiue
hij de lippen, na eerst de echte gekust te hebben, opdat
het gezicht een diepere, weekere uitdrukking zou dra
gen, en de blik, de lach nog hartstochtelijker, nog be-
toovender zou worden.
Het beeld naderde zijn voltooiing. Het was een
meesterwerk en kunstenaar en model verheugden zich
tezamen- over het resultaat.
Het was niet slechts een wonderheerlijke schepping,
doch ook een souvenir aan onvergetelijke, gelukkige
uren.
Beiden verheugden zich, beiden aanschouwden het
werk, toen op zekeren dag gedruisch van haastige
voetstappen hen uit hunne zoete mijmering opschrikte.
„Wie kan daar komen?" vroeg Zenobia verschrikt.
„Gauw, ga naar binnen", drong Antonio aan.
Zenobia gleed de kast in en spoedig daarna ver
scheen in de opening van de zijden portière een jonge,
lachende dame met fonkelende, zwarte oogen.
„Contesa" stotterde Antonio verrast, en liep
haastig op haar toe.
„Be ben gekomen om het beeld te bewonderen en om
het vervolg van den liefdesroman te hooren", sprak zij
lachend, terwijl zij met een coquette beweging in een
aangeschoven stoel neerviel.
„Ik heb één verzoek, Contessa", zei met Ingehouden
stem de kunstenaar, „ik wilde graag dat we Fraoach
spraken
„Waarom?" vroeg de jonge vrouw, met eenl;
achterdocht. „Is dat weer een van uw laatste grillen
„Ik verzoek het u, ik smeek het u."
„Ik wil de reden weten. Wij hebben altijd onze
eigen taal gesproken, waarom nu opeens wat anders.
Is er iemand die ons hooren kan
„Doe wat ik vraag, als ge mij lief hebt."
„Neen, neen, in zulke malle kleine dingen verraadt
zich de liefde niet." antwoordde de dame stijfkoppig
en luider sprekend. „Ik wil de reden weten."
„Laat die mij over."
it i.-i