DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN BH flffl N© o 122 Honderd en zeventiende jaargans:. 1915 ZATERDAG 29 MEI Hot Oorlogskind, M. M >oze Coura wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoeaaunnner 3. Prijs der gewone Advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en HandelidrakLerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. ZEMOBIAs door DAAN VAN DER ZEE. (Nadruk verboden). 't Was in het jaar 1940. Parijs, de stad van licht eu glorie was vol van het oude bruisende leven, zooals zich dat eeuwen reeds had weten te handhmx-a, on danks revolutie en oorlog en uitspatting van volks hartstocht. Nog was In de beschaafde wereld de groote oorlog van 1914 niet vergeten, nog was Europa bezig zich van de toen geslagen wonden te herstellen, maar Parijs leefde weer als van ouds bij zang en dans, bij „affaire" ea intrigue, bij licht en onbezorgdheid. En het gespuis van alle natiën, voor die van Parijs zelf, zooals zich dat ontwikkelde op de grens van twee werelden, de wereld van den wellustig uitspattende» rijkdom en de wereld1 van de verdierlijkende armoede, het gesuis was, als weleer, meester in de straten; de apachen, soms met groepjes tegelijk, loerden op hun prooien. Berucht zelfs onder het geboefte van den zelfkant der samenleving was Jean Sansnom. In zijn uiterlijk was hij koninklijk. Met zijn robuste figuur, de ger maansche kop rijzend uit de breede schouders, was hij gevreesd! om zijn kracht. Met zijn strenge trekken, de donkere oogen, die zoo aantrekkelijk-vre.emd leken hij het blonde haar van baard en knevel, zijn voornaam heid in manieren, had hij een zedelijk ontzag, overal waar bij zich vertoonde. En zijn bestaan van roof en plundering, ondanks zijn uiterlijke voorbestemming voor een rustige maatschappelijke positie, had hem legendarisch gemaakt in breede kringen van Parijs. Hij was stil en ingetogen in zijn gewone doen, en niemand, die hem ontmoette zou achter dezen man van de wereld een apache zoeken. Maar als hij uitging in den avond! naar zijn prooi, bruut den een of ander aanrandde, om hem te bestelen, dan gloeide er een hartstocht in zijn oogen als van een opstandige, die zich in geestelijke vervoering keert naar zijn overheer- schere, dan brandde de haat in zijn binnenste tegen Parijs, tegen de onbezorgden, tegen de wereld. Want Jean Sansnom was een oorlogskind. Hij was er maar een van de vele. Hij was grootgebracht in het instituut, dat door de regeering van Frankrijk en België was opgericht tol opvoeding der oorlogskinderen. Hij was daar om ringd door de liefderijke toewijding, die een staat maar geven kan. Maar hij miste een moeder, die hem kuste, een vader, die hem door de blonde lokken streek. En van jongsaf had hij gevoeld, teveel te rijn op deze wereld, niets meer dan een voorwerp van hu manitaire staatszorg, een voorwerp, dat geen rechten kon doen gelden op liefde en op leven. Toen hij ouder werd en de opgesmukte verhalen hoorde over het ontstaan van hei Albertinstitmit. toen hij begreep overcompleet te rijn, toen groeide de lust j tot verzet in hem op. Instinctmatig vocldle hij de gan s/the maatschappij als rijn vijandin, zich opwindend kon hij de vuisten ballen en dan stroomde sterk het bloed van rijn onbekenden vader- door zijn aderen- Maar als de reactie kwam en zijn verzetwil voor een wijle gebroken werd, kon hij lang aaneen stil zitten see zen, bedroefd om rijn :evensgemi8. Dan leefde de deer nis van rijn onbekende moeder in hem op, en zou hij hebben kunnen schre'en als de ingeboren trots van den uhlaaü hu daarvan niet weerhouden had. Zoo wis: Li ziel) ailijd geslingerd Jusschen twee uitersten, tus 1 - A■-''■""--ónteiende kr&cM an de galaten ',oo wist hij beurtelings Lis zijn te bit- nóch een oen een strijd van kern-diepe beteekenis: Jean Sans nom wilde worden op rijn wijze de Nemesis voor den j grooten volkerenkriig. Maar de recherche van Parijs was waakzamer dan Jean Sansnom in zijn overmoed wel dacht. Sinds lang werden rijn gangen bespied^ werd bewijsmateri- aal tegen hem bijeen gebracht, hu er werd maar ge wacht op een schoone gelegenheid, om hem te arres teeren. Onder de beroovers der Amerikanen was een man van trotsche gestalte gezien, blijkbaar de aanvoerder der bende. Wie kon dat anders rijn dan de schrik van Parijs? Maar zijn aandeel In de zaak moest bewezen worden, het net zóó dicht om hem toegehaald, dat ont kenning noch brutaliteit zouden baten. En een bruut man als hij, die ontzag wist te houden onder rijn mis dadige volgelingen, liet zich zoo maar niet vangen. De recherche wendde daarom een list aan. Een vrouwelijke detective zou trachten, da liefde van den apache te winnen en hem rijn geheimen ontlokken als weleer Delila bij Simson deed. Fn zoo was het gansdi niet toevallig, dat op den avona Jean Sansnom een paar verleidelijke oogen op zich gericht zag: Hij ont roerde ervan. Er werd» iets In hem wakker, dat hij niet bende, een vreemd gevoel doortrilde hem. Was het een deerne, die hem zoo met de oogen lonk te? Dan was rij als hij, uitgestootene van de moder ne beschaving, voorbestemd voor zonde en misdaad, dan zou ze zijn volgeling kunnen rijn. Was het een dame uit de geordende samenwerking, dan had zij deel aan zijn vloek, dan moest hij in haar de wereld j honen, die hij bekampte. En intuïtief keerde Jean teurg op den weg, dien hij gekomen was. Daar ging ze voor hem uit, langzaam, alsof ze op hem wachtte. Een gevoel, waartegen hij zich niet verbetten kon, dreef hem naar haar toe, maar toen hij haar naderde, en weer die verleidelijke oogen naar hem zagen, beving hem ongerustheid. Het na tuurlijk wantrouwen van den misdadiger kwam in hem boven en toen hij nauwlettend naar haar keek, ging een vage herkenning in liem leven: hij had die vrouw meermalen gezien, al3 rij het bureau der recherche, dat hij precies kende, verlief. Die vrouw was hem ten val gezonden. En toen stond rijn besluit ineens ook vast. Zou hij den strijd ontkropen nog vóór die goed en wel begonnen was? Dat nooit. In nistigen gang naderde hij haar en toen hij langs haar ging zei hij gebiedend: kom. Triomf lichtte over haar gelaat, ze had niet gedacht, zulk gemakkelijk spel te hebben. En ze deed als een WK ioozv VV 'tte fa vote r noch n moeder had' gekend. Zo© werd hij ii. rijn onevenwichtigheid de schrik van Parijs, de we reld,vijandige apache, altijd uit op roof, zoo werd hij ook de goedmoedige reus, "die stil in een hoékje kon zit ten treuren. Zijn bestaan was een vergissing, hij was een oor logskind. Op het Champs de Mars bad een brutale berooving plaats gevonden. Nog maar in bet begin van den avond, toen de talrijke lichtplekken der gloeilantaams vervloeiden in den schemer en de Eiffeltoren scherp opdonkerde tegen de vale lucht, was een clubje Ame- rikaansche millionaire aangevallen door een kleine groep apachen en van groote sommen beroofd. Het publiek, door revolvers in bedwang gehouden, had sprakeloos toegezien en niet den moed gehad, de aan randers te volgen in het bevolkte veld, en zoo waren de apachen met hun rijken buit brutaal ontkomen. Jean Sansnom werd ervan verdacht, de berooving te hebben geleid. In de gesprekken op straat en in de koffiehuizen werd 'zijn naam herhaaldelijk genoemd en sommige bladen dorsten op hem te zinspelen, zonder zijn naam aan te geven. Was het al niet eenmaal ge- beurdt, dat een apache rekenschap was wezen eischen op het redactiebureau met de revolver in de hand Maar Jean Sansnom liep, ongeacht de praatjes, in rijn oude trotsche afgetrokkenheid door de straten der wufte stad. Een stad die hij haatte, omdat rij voor hem het middelpunt was der groote wereld, aan welke hij den oorlog gezworen had. Die wereld had hem misdadig in het leven geroepen en hij zou zicb daar over weten te wreken met al de driestheid van rijn mis dadige natuur. De berooving der millionaire was inderdaad van Jëan Sansnom uitgegaan. Ze betrof slechts het onder deel van een grootsch plan, dat hij zich had voorgeno men te verwezenlijken: de misdadigere van Parijs, van de gansche wereld desnoods, te organiseeren tegen de maatschappij, waarop zij parasiteerden, een leger op te bouwen uit de ongeordende apachen, en dat leger ter overwinning te voeren tegen de officieele bescha ving. Zoo zou hij zijn leven wreken aan de maatschap pij, het leven van die waren als hij, en hij zou een strijd beginnen, die zijn oudergang moest rijn maar isng wat v scL>" i lij zat c deerne, ze volgde den man, die haar met een enkel woord had gekocht. Jean verborg rijn gang thans niet. Gevolgd' door ziju belaagster schreed hij door de straten van Parijs, regelrecht naar rijn kwartier. En toen ze bij woning kwamen, liet hij galant haar voorgaan. „Maak het u gemakkelijk, mademoiselle/' noodde hij met de hand, zoo lief-koud als g en minnaar doei. Een lichte ontsteltenis beving haar, toen ze'aan zijn wensch voldeed, en ze had niet dm moed1, hem quasi- liefkoozend te naderen. Een oogenblik zaten ze zwij gend tengenover elkaar, Toen verbrak Jesn de stilte met rijn koude vraag: „Wal wilt gij van mij?" Onder rijn strenge blik werd ze verlegen, ze wiet haar spel oourziea. Wat moest rij dtezea apache ant woorden, in wiens volkom»n macht ze was? En geheel vergetend', dat rij haar positie verloor als ze zich zwak toonde, stamelde iet daa dat ze sprak: „ik verlang niets, wa»» snaar. «Maar u kwam, toen ik u riep, Goed dsm. ver ia u, ik wil, dsv .i naar tm vcaeteèe ge rit IsisteË.'"* .tar ri hei meewtiaüiap vau een volkoma. zelfbéheerschmg. La rij luisterde, eerst angstig, daar na met diepe ontroering naar rip wonderlijk verhaal: „Toen de groote volkerenkriig in Europa gestieder. werd», in de vlakten van België, op de heuvels van Noord-Frankrijk, bij de Masurisehe meren, in de Kar- patben, toen brak de duivel, mijn meester, los. Hij voer in de menschen tot ze slechts dieren waren, uit gaand op roof. En toen is er ergens, ik weet niet waar geweld gepleegd. Het was een zwakke, weerlooze vrouw, ik weet niet wie. U verstaat me?" „Ja sprak ze toonloos, terwijl ze bleek werd van ontsteltenis. ,,'t Was maar een van de vele schanddaden, door een dier-menseh aan een mensch bedreven, maar deze eene was genoeg, om de gansche wereld te vervloeken. Verstaat ge ook dat?" Daar kwam de wereldhaat weer in rijn oogen flik keren, en toen ze niet antwoordde, herhaalde hij met hartstocht: '„Verstaat ge ook dat?" „Hou op, hou op," gilde ze toen plotseling uit, „her inner me niet aan dat verleden, dat is een marteling". En toen in één adem door: „Schaam u, zóó te doen tegenover een weerlooze vrouw. Ge weet, waarom ik u lokte; tot straf vertelt ge de geschiedenis mijner ge boorte, maar. „Wat zegt u, uw geschiedenis?" „Ja, die weerlooze was mijn moeder, dat dier-mensch mijn vader Even zat Jean sprakeloos, toen kwam de verteedering over hem. Zij zag het en zweeg. Toen vatte hij haar hand, zag haar diep in de oogen en zei met ontroerde stem: ,,'t Was mijn éigen geschiedenis. „Dan rijn wij dus „Allebei oorlogkinderen, allebei beladen met den vloek der wereld, allebei voorbestemd, om door die wereld te gaan, of haar met onze slechtheid te overwin nen." Toen zweeg hij. Maar zij begreep. Zij was niet langer de detective, maar tie vrouw, de verteederde, met droefenis om hun beider lot vervuld. Hij voelde baar hand in de zijne beven, toen stak hij ook rijn an dere hand toe: „Arresteer me au Jean Sansnom bleef nog lang de beruchte apache, de schrik van Parijs. Hij organiseerde een gansch boevenkorps en maakte zich bevreesd, zoodat langen tijd de politie niet de hand aan hem dorst slaan. Er werd verteld, dat hij een sterken steun had aan een voormalige vrouwelijke detective, maar de politie zweeg daarover, om zich niet te blameeren. Maar na jaren stond een vreemd verhaal h het dagboek van bet hoofd der recherche. De laatste woorden daarvan waren„Hun wederzijdsche liefde was zoo groot als hun wederzijdsche haat", 't Was het slothoofdstuk van het leven van Jean Sansnom, het oorlogskind. door li. VON BENICZKY—BAJZA. L'p de treden der St. Pieterskerk zat Zenobia, het bekende bloemenmeisje uit Rome. Aan haar voeten lag het bijna ieege bloemenmandje, Niut alleen de geuren de bloemen lokten de koopers maar ock de glans ba rer oogen en het bekoorlijke lt.iije hirer lippen. Op de andere zijde der trap nam gewoonlijk haar kame raad, de „zwarte Stina" haar vaste plaats in, met wangunstige blikken volgde zij de zich om Zenobia verdringende menigte; haar bloemen had niemand noodig..... Zenobia beantwoordde de haar gestelde vragen met vriendelijken lacii, doch haar antwoorden klonken ver strooid. Haar golvend afhangend haar werd door den zephir gekust; hij blies dan, even plagend, luchtig haar omslagdoekje omhoog en streek langs haar scha mel kleedje, dat schoone vormen verborgen hield. Ge- druisch der menschenmenigte van de piazza, vrome klanken uit de kerken, hoog boven haar, drongen niet tot haar door. Haar oogen volgden de wolkjes, die licht aan den hemel voortzweefdenhaar ziel was ver vuld van hemelsche gedachten. Haar gedachten ver wijlden, ver-weg, naar de velden van Andalusië, naar de stad Xeres, waar zij geboren was. Eiken morgen drongen zich om haar heen haar be wonderaars en plunderden haar bloemenmandje; maar als zij haar stil gedroom opmerkten, verlieten zij haar spoedig. Alleen de duiven bleven bij haar, zetten zich op hét leege korfje, pikten aan 't vlechtwerk en namen dan klapwiekend afscheid en vlogen heen, het Westen in. Zij meende, dat zij vlogen in de richting van haar stad, haar geboorteland, en zond groeten achterna. De duiven en de zephir, zij brachten samen dezelfde berichten naar Xeres, dat Zenobia gelukkig was, lief had en wederom geliefd werd! Rome mocht rijk zijn aan schatten, aan' herinneringen van vroegere groot heid, maar zij, zij had met Rome niet willen ruilen Zij was rijker dan die eeuwige stad, zij bezat de drie grootste schatten van het leven, zij bezat jeugd, liefde, koop! Hóór behoorde immers de liefde van Antonio! Leven en dood beteekende die naam voor haar! Op zekeren morgen, kort na haar aankomst te Ro me, was een bleeke, droomerig-uilziende jon^e man op haar toegetreden. Hij droeg schamele kleeding en verzocht haar op smeekcn.de wijze hern eenige viooltjes, te willen geven. Zenobia was vol bereidwilligheid en koos de mooiste uit, die zij hem met een vriendelijk woordje aanbood, hem verzoekend ze als aandenken aan haar te wükfl bchcadex. „Dank, dank. Siguoriaa*, antwoordde de jonge man, terwijl hi] de viooltjes aan zijn lippen drukte, een beweging, "die ZenobiaV gezichtje m hals donker rood verfde. /Ze zwegen toen beiden. Het meisje voelde als een zoet vergif de liefde in haar harte dringen! Zij wist niet hie het kwam. maar zij droomde den geheelen dag van den jongeman, wiens naam zij niet eens kende, doch dien zij in ge dachten duizenden naampjes gaf. Eiken morgen der komende dagen verscheen de jon ge man. Hij noemde eerst zijn naam aan Zenobia, toen vertelde hij haar van zijn werk, dat hem aan Rome bond. Ten slotte bekende hij haar zijn liefde, want hij vermoedde dat zij beantwoord werd en hij vergistte zich niet Antonio was beeldhouwer. Spoedig na hunne ken nismaking modelleerde hij een kleine buste van Zeno bia, waarover het meisje zich trotsch en gelukkig voel de. Zij wist, dat zij mooi was, men had haar dit ontel bare malen gezegd, maar dat zij zoo mooi was, zooals de kleine buste verried, dat had zij zelfs in haar droo- men niet kunnen gelooven. „Als je bij mij eens in mijn atelier komt", zei op ze keren dag Antonio, „dan zal ik je levensgroot vereeu wigen. Ik zal van jou een beeld maken, dat met de beelden uit het Vatikaan wedijveren kan, en dan zal ik het geluk geheel bezitten. De gansche wereld zal in jouw schoonheid het bloemenmeisje uit Rome, het An- dalusische kind, bewonderen. De volkomen wedergave van jouw engelengezicht, van jouw sneeuwwitten boe zem, zal ons beider roem en geluk maken, wij zullen rijk en bekend worden. Mijn liefde zal je met geluk, mijn rijkdom je met alle mogelijke genietingen omge ven." Zenobia huiverde. Zij aarzelde om uit haar kring naar buiten te. gaan; zij aarzelde haar voet op het on bekende pad te zetten, waartoe Antonio met zoo.ver lokkende stem drong. Maar wie vermocht zijn noodlot, zijn liefde te weer staan En er kwam een dag, waarin Stina alleen op de trap der kerk neerzat, haar kameraad was met haar vi ooltjes weggebleven. „Waar mocht ze zijn? Waar om bleef ze weg, om ziekte, rouw of..,.." Zij ver moedde de ooraak harer afwezigheid De ondervinding, het leven is een groote school. Stina lachte bitter. De duiven kwamen aangevlogen om Zenobia te zien, de zephir bracht groeten uit Xeres, en de wolken hingen dreigend boven de ledige plaats van het bloe menmeisje, tranen vergietende over haar wegblijven. Een warme lauwe regen doorweekte de trappen eu de kleeren van Stina. Een warme wind streek over de piazza heen en drong door het geopend venster naar binnen, in het atelier van Antonio, waar Zenobia po seerde, tusschen groene planten en wèlrlekende bloe men, met kloppend hart en hijgenden boezem. Toen het bloeiend jonge meisje de eerste maal het atelier betrad, vroeg zij Antonio of Iemand haar kon zien. „De zonnestraal!" antwoordde hij lachend en hij trok het gordijn, dat voor een hoog boogvenster hing, wijd open; het Perzische doek deelde zich in tweeën en het atelier baadde zich in een zee van licht. Zeno bia was verbijsterd door al de pracht, al den smaak, al de kunst, die haar omgaf. „En je zeide, dat je arm was, Signor", sprak rij. Twijfel en een heimelijke vrees drongen haar hart bin nen. „Kunstenaars, schilders, beeldhouwers, moeten een prachtig atelier hebben, als rij vooruit willen komen. Elk mensch schrikt voor armoede en misère terug. Wat je hier aanschouwt, is mijn geheele bezit, mijn gansche vermogen, en dikwijls genoeg zit ik, temidden mijner schatten, met hongerigen maag bij mijn werk." „Arme Antonio 1" zeide het meisje, en opeens voelde zij zich gerustgesteld. „Kijk eens hier", ging de beeldhouwer verder, ter wijl hij in den muur een groote antieke kast opende, „dit is je schuilplaats, mocht iemand mij bezoeken wil len. De ruimte van de kast is zeer voldoende en zeer luchtig. Van buiten een kast gelijkend, doet zij eigen lijk meer aan een klein kamertje denken. In de achter wand is een deur, die toegang geeft naar de gang van het aangrenzende huis. Door die deur kun je zoo dik wijls binnenkomen en heengaan als je wenscht." „En wat is deze vergrendelde opening aan de deur?" vroeg Zenobia. „Door die opening kun je vanuit je verborgen hoek je alles zien en alles hooren, wat hier gesproken wordt." Zenobia nam op dat oogenblik de woorden van den jongen man precies in zich op, maar vergat ze later echter weer. Zij kwam geregeld eiken dag in zijn ate lier, dagelijks klopte haar hart luider, als zij den dor pel overschreed, om later bedwelmd van geluk weer heen te gaan. „Waar zijn je viooltjes?" vroeg haar op zekeren dag bij de kromming van een straat de „Zwarte Sti na" met hoon-lach. „Waar zijn de rozen van je wan gen, waar je rustige blik, waarom kom je niet meer bij de avondmis?" „Laat mij gaan", antwoordde Zenobia zachtjes, doch miste den moed Stina's blik te troiseeren. Zij stonden tegenover elkaar, ais een rechter tegenover den be klaagde, die half en half bekent. „Kom mij niet in den weg!" riep Zenobia plotseling toornig uit, toen. Stina niet van haar week. „Ga waarheen jij wilt, ik wil mijn eigen gekozen weg bewandelen." Stina ging haar op zij. Zij liet haar vertrekken, doch tuurde haar gerubnen tijd na met ingehouden afgunst en kon de uitdrukking van haar oogen niet- vergeten. Ondoorgrondelijke kracht ea jong geluk lagen er ia dien blik. Na deze ontmoeting was het bloctneamiesje ver strooider en droomenger dan ooit tevoren, als zij neerzat op haar bekende plaatsje in het atelier, terwijl Antonio arbeidue aan het kiassiek-schoone beeld. Hij werkte dan weer aan de oogen, üan weer verbeteiue hij de lippen, na eerst de echte gekust te hebben, opdat het gezicht een diepere, weekere uitdrukking zou dra gen, en de blik, de lach nog hartstochtelijker, nog be- toovender zou worden. Het beeld naderde zijn voltooiing. Het was een meesterwerk en kunstenaar en model verheugden zich tezamen- over het resultaat. Het was niet slechts een wonderheerlijke schepping, doch ook een souvenir aan onvergetelijke, gelukkige uren. Beiden verheugden zich, beiden aanschouwden het werk, toen op zekeren dag gedruisch van haastige voetstappen hen uit hunne zoete mijmering opschrikte. „Wie kan daar komen?" vroeg Zenobia verschrikt. „Gauw, ga naar binnen", drong Antonio aan. Zenobia gleed de kast in en spoedig daarna ver scheen in de opening van de zijden portière een jonge, lachende dame met fonkelende, zwarte oogen. „Contesa" stotterde Antonio verrast, en liep haastig op haar toe. „Be ben gekomen om het beeld te bewonderen en om het vervolg van den liefdesroman te hooren", sprak zij lachend, terwijl zij met een coquette beweging in een aangeschoven stoel neerviel. „Ik heb één verzoek, Contessa", zei met Ingehouden stem de kunstenaar, „ik wilde graag dat we Fraoach spraken „Waarom?" vroeg de jonge vrouw, met eenl; achterdocht. „Is dat weer een van uw laatste grillen „Ik verzoek het u, ik smeek het u." „Ik wil de reden weten. Wij hebben altijd onze eigen taal gesproken, waarom nu opeens wat anders. Is er iemand die ons hooren kan „Doe wat ik vraag, als ge mij lief hebt." „Neen, neen, in zulke malle kleine dingen verraadt zich de liefde niet." antwoordde de dame stijfkoppig en luider sprekend. „Ik wil de reden weten." „Laat die mij over." it i.-i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 9