Avondsctiool voor Handwerkslieden
De Wilde Olijf'.
No. IE Houösii «o Zetentieode Jaargang. 1915.
Zaterdag 7 Augustus.
Inschrijving van Leerlingen
inschrijving
FEUILLETON.
Planten uit onze omgeving,
in het RCHOF.XüfKF.X* BEBiMGEN en STOF-
FEEHEM en van gezellen in het KLEÉB» en
M A NTELM A K FX.
op Donderdag 19 Aug. a.s.,
des avonds van 1 9 uren, of op
Vrijdag 20 Aug. a.s.,
des namiddags van 24 uren, in het Schoolgebouw.
Nieuwe leerlingen moeten den leeftijd van 13
jaren hebben bereikt en met goed gevolg eene lagere
schooi hebben doorloopen Het schoolgeld bedraagt
van 1—5 gnlden, terwij! onvermogende^ kosteloos
kunnen toegelaten worden.
Het aantal nieuwe leerlingen dat geplaatst kan
worden is p.m. 40, De cursus vangt aan; 14 Sep
tember a.s., des avonds 7t/j uur.
Inlichtingen aan het gebouw door den wnd. Dir.
A. A DE GROOT.
met 4-jarigen cursus.
voor leerlingen van het VORICJK CURSUSJAAR
op Dinsdag 17 Aug a.s
en van XI Eli UK KKKKKIXUEX
op Woensdag 18 Aug. a.s.,
telkens des avonds van 7—9 uren in het School
gebouw.
inlichtingen aan het gebouw door den waarnd. Dir.
A. A. DE GROOT.
Schets van
TRUUS SALOMONS.
De groote electrische bel klingelde door het pension
en stoorde Elsa Merdens in een zoete beschouwing van
liaar oudste dochtertje, dat in de keuken waar ze
met het kindje steeds verblijf hield een pop zat te
sussen.
„Wat zal het nu weer zijn dacht het jonge we-
duwvrouwtje, en moe stond ze op.
„Manunie kom gauw", stamelde het kleintje op den
vloer.
„Ja, kleine muis, zoet zijn hoor; mammie moet even
weg."
En ze ging de gang in om daar te kijken wie er ge
beld had. Het groote bord boven de telefoon vertelde
haar dat het de jufrouw var. de eerste verdieping was,
een meisje zoo tusschen dertig en veertig, die goed be
taalde, maar die even lastig was als de vliegen in den
zomer. Lisa. aan allerlei dingen gewend in haar pen
sion, doch steeds bevreesd in dezen moeilijken tijd
menseden te verliezen, ging met saamgeknepen lippen
en een zucht onderdrukkend naar boven, angstig, daar
er nooit werd gebeld om dezen tijd.
De juffrouw van één hoog zat voor het raam aan de
schrijftafel De kamer was in-gezeliig. De prettige
groene tint van meubels en gordijnen gaf iets rustigs
aan het groote vertrek.
De juffrouw zeif zag' er uiterst onvriendelijk uit, al
hoewel ze trachtte door een lachje haar gezicht iets
vriendelijks te geven.
En Elsa, die door allerlei bittere ervaring meer ge-
taalkennis opgedaan had dan menig geleerde psychia
ter zau dat er een hevig onweer, broeide; niettemin
b'eef ze heel kalm.
De juffrouw aan 't raam keerde zich om en zei
kort: „Mevrouw, ik heb iets heel ernstigs te zeggen;
doet u de deur dicht."
Elsa deed het. Haar tenger figuurtje in het zwarte
stemmige kleedje scheen als 't ware te verzinken in de
kamer; en toen ze zoo door de groote ruimte schreed
Roman naar het Engelsch.
51) - o
Zij schoof wat van hem af, naar den gebogen kant
van het raam, waar dat tegen de rechte lijn van den
muur aansloot. In die positie kon zij hem beter aan
zien.
„Ik zei wel, dat er een reden was", antwoordde zij
na ccnigc aarzeling, „maar niet, dat ik jou zou vertel
len, waarin die bestond."
„Neen, maar dat doe je toch wel, niet waar?"
„1 zie niet in waarom jij die zou moeten weten."
„Is dat volkomen waar.?" vroeg hij, terwijl hij haai
door zijn strak aankijken min oi meer schrik aanjoeg.
„Begrijp je het niet? Zie jij 't niet in?"
„Ik begrijp niet waarom in omstandigheden a's
deze een man zou wenschen te weten wat een
vrouw hem niet vertelt."
„Dan zal ik dat uitleggen. Ik verlang het te weten,
omdat.ik geloof dat je met Conquest gaat trou
wen.... ofschoon je hem niet liefhebt
..I lij heeft mij nooit om mijn liefde gevraagd. Hij be
weerde dat hij zonder die tevreden zou zijn."
terwijl jij., iemand anders..., liefhebt"
Zij dacht na voordat zij sprak. Onder zijn onderzoe
kenden blik kreeg haar gelaat weer de smeekende uit
drukking als van wild, dat in het nauw is gedreven.
,.7eifs ais dat waar was", zei zij eindelijk, „zou
daarin geen kwaad steken wanneer daarvoor zooals
je mij eerst vroeg, een speciale reden bestond."
„Is er ooit een reden voor zulk een stap? ,Ik geloof
het niet."
„Maar ik wel. dat maakt verschil."
„Het zou een nog grooier verschil maken als ik ji
vroeg het niet te doen niet waar?"
Zij schudde het hoofd „Dat zou het niet nu
niet"
en op de juffrouw toetrad, die steeds naar haar bleef 1
kijken, scheen ze nog nietiger, nog slanker te worden
„Mevrouw", begon de juifrouw, „u heeft kinderen?"
Éisa dacht: waar moes dat heen, Giaa is toch heel
rustig en Eddy heb ik ai uitbesteed om de menschen
hier geen last te geven; waarom zou ze....
„mevrouw, u neeft een pension", ging ondertus-
schen oe juffrouw voort.
„Jaweizei Lisa zacht „wat wilde i eigenlijk van
mij r is uw kamer of uw middagmaal niet goeu?"
„Ziet u", zei de juffrouw, en ze legde de couranten
waarin ze had gekeken en aanteekemngen gemaakt, op
zij, „ziet u, dat is alles best; daarvoor staat u bekend;
u is flink en degelijk, maar er is iets anders; en dat
wil ik u zeggen. Ais u nog langer relaties heeft met
mijnheer Elders van hierboven, dan moet ik vertrek
ken Mijn naam iijdt er ook onder..
Lisa keek haar eerst verbaasd, toen heel verontwaar
digd aan, maar denkend aan de enorme som die ze kon
verliezen als de juffrouw werkelijk verdween, en dan
de aanstoot die zoo'n vertrek zou geven, zeide ze
„Juffrouw, u moet u nader verklaren! Ik ben me
van niets bewust op dat punt."
„Welnu, ik ben van meening geweest in een zeer net
pension te zijn, u zag er zoo gedistingeerd uit", en
weer keek ze Elsa vlak in 't bleeke, mooie gezicht, „u
had zoo'n droevig verlies geleden en ik had medelij
den ma u, daarom voelde ik het ook als een goede
daad juist hier te komen wonen
Elsa wilde haast zeggen dat ze toch voor haar geld
goed bediend werd en vrij lastig was, maar haar ver
stand behield de overwinning, en ze zweeg.
„Dan", ging de juffrouw voort, „heeft u zulke lieve
kinderen die u wel uw verlies van uw man zouden
vergoeden en die mijnheer EldersHij is wel blind,
da' is v. aar, maar hij is jong en rijk, en ik vind
Elsa kneep de lippen op elkaar om niet uit te bar-
sten.
„Ik vind uw houding ongepast", ging de jutfrouw
voort, „en omdat, ik eerlijk ben zeg ik het u; allemaal
vinden ze dat u veel te familiaar bent tegen die jonge
artiest. U moogt zoo niet handelen."
Elsa keek verbaasd Dat was het dus, nu was het er
uit, nu wist ze waarom de pensiongasten alle, de een
meer, de ander minder, haar zoo scheef aankeken, haar
minachtend bejegenden: omdat ze in 't oog vallend
goed v/as voor den blinden gast dien men haar had
toevertrouwd.
En ten groote droefheid maakte zich van haar
meester. O, was er toch maar iemand om haar te ra
den Was het verkeerd die intense vriendschap, die ze
voelde voor de eenzame Belg, die door zijn relaties
en door zijn fortuin in haar pension was onderge
bracht. Hij was blind geworden door de misère van
den oorlog en heel eenzaam, angstig en vreesachtig.
En moest zij, de jonge weduwe, die naar haar vermo
gen hem over de droefheid trachtte heen te helpen, hem
haar vrijen tijd gaf om hem vooral door voorlezen de
moeilijicé avond-uren van verveling te berooven, moest
zij dit nu nalaten omdat de gasten daarin iets onfat
soenlijks zagen, ledereen had immers betoogd medelij
den met den blinden vreemdeling te hebben. Maar nie
mand bekommerde zich om hemvrienden had hij nog
niet kunnen vinden en het eenige genot dat er voor
hem was geweest, zijn kunst, was nu onbereikbaar:
hoe kon een blinde nog graveeren. Zijn eigen meester
stukjes versierden de kamer waar hij nu woonde, en
hij zelf zat uren stil er over heen tastend.
Aan dit alles dacht Elsa en een groot medelijden
maakte zich van haar meester. Ze zag naar de juffrouw
vóór h<iar; deze was weer met de aanteekeningen be
gonnen alsof zii het gesprek als geëindigd beschouw
de en Elsa. die het begreep, ging.
oer ze bij de deur gekomen was, riep de juffrouw
haar tei ug en zei
„U zuit me zeker wel eens. willen zeggen hoe u
denkt te doen, opdat ik mijn maatregelen nemen kan."
Elsa ging droevig gestemd naar de keuken, naar
haar „eigen vertrek", zooals ze schamper zeide. Zij
had in dat groote huis geen andere plaats, ze sliep op
de vliering, at in de keuken; dat was nu eenmaal
haar leven en de dames en heeren die ze verzorgde
vonden ciat immers natuurlijk; zij wilde wat verdie
nen, dus moest ze er ook maar wat voor doen
Maa de juffrouw van de eerste verdieping had haar
gewezen op een groot gevaar; ze zou geen gasten mo
gen herbergen die haar met meerdere belangstelling
vervulden, zeifs ongelukkigen werden daaronder gere
kend. Zou de juffrouw van één hoog jaloersch zijn?
De jonge man, die door de schrik van zijn gezicht
beroofd was, kon best haar jaloezie wekken' Hij was
knap en riizig gebouwd, had fortuin en goede manie
ren ward al deed hij nu onhandig, de eigenschappen
van een gentleman had hii ook nu nog behouden.
Wat moest ze doen? Ze stond voor een groote moei
lijkheid; haar gasten hadden er blijkbaar veel tegen
en ze'moest die te vriend houden voor de kinderen voor
al haar huis had ze nu eenmaal opengesteld voor een
ieder; maar haar hart, moest dat gesloten blijven? Ze
had haar man innig liefgehad en ze betreurde hem
nog diep, maar ze was eenzaamvrienden had ze niet
omdat ze vèr was gaan wonen van hen, die haar in
haar jong huwelijksleven gekend hadden. Ze was toen
zelf in goeden doen geweest ea juist het beginners van
een pension, had haar in de oogen van anderen lager
doen dalen.
Zij wilde niet geholpen zijn en zonder het eigenlijk
te kunnen betalen, toch de kinderen ia haar stand op
voeden. Zij bezat niets dan het kleine kapitaaltje dat
haar man door zuinigheid nog had overgespaard voor
en in hun trouwen. En het pension, alhoewel veel zor
gen eischend, was winstgevend en behoorde haai en
haar alléén; niemand behoefde ze naar de oogen te
zien. Maar de menschen, die ze verzorgde, zagen !n
haar slechts de juffrouw die betaald werd. Niemand
sprak een3 vriendelijk met haar, niemand had een
lachje of groetje voor haar kleine meisje; niemand be
greep dat ze het kindje zoo graag hoofde hollen door
het nuis, en, ofschoon dé andere kinderen veel ieven
maakten, héér kindje moest stil zijnimmers de men
schen betaalden en dus wenschten ze dat naar hun
verlangen geschiedde Elsa voelde dit alles snijdend
diep toen ze in de keuken alleen zat en naar het zoet-
speiend kleutertje keek, dat zoo vroeg reeds de zorgen
van vader moest missen.
En ze dacht aan de juffrouw van één-hoog en haar
bedreiging met vertrek en de strijd werd hevig in haar;
ze wist: met haar zouden meer gasten vertrekken.
Wat moet ze doen? Haar medelijden opschor
ten niet die armen jongen daarboven? Moest ze hem
zeggen: ik kan u niet meer helpen, neem iemand om
ii voor te lezen, en vraag iemand om met u uit te gaan
ik kan niet omdat mijn naam gevaar loopt en mijn zaak
schade lijdt.
Maar dan moest ze het dadelijk gaan zeggen, ze
moest de juffrouw vertellen, hoe ze dacht te doen, en
nadat ze even nog naar het kindje had gekeken,
ging ze de trap op naar de voorkamer op de tweede
verdieping.
Daar, aan het raam met zijn gezicht naar de zon ge
keerd. zat de blinde te lezen. Zijn vingers gleden
uiterst langzaam over het blad en ze zag bij haar bin
nenkomen dat het braille-schrift dat hij bezig was te
leeren hem zeer veel inspanning kostte.
Ze keek naar hem zooals hij daar zat: zijn hoofd
rechtop, zijn slanke handen in buiging om toch het
moeilijke van de kleine puntjes vooral goed te voelen.
En het gezicht in rustige denking. Alles leek haar bij
zonder aan hem. Hij was te zeer man om zijn moe-lijk
lot niet te dragen met de kracht die hem gegeven was,
maar zijn bruine haar was aan de slapen reeds grij
zend en zijn jonge oogen stonden dood, dit maakte hem
droevig om te zien, en het deed haar opnieuw zóó aan,
dat ze de dingen die ze wenschte te bespreken niet on
der woorden kon brengen.
Ze ging naar hem toe, nadat ze zachtjes de deur had
gesloten.
Hij kende haar stap en, hoorend wie er was binnen
getreden, kwam hij langzaam op haar af.
Zijn stem had iets bevends toen hij vroeg: „Is tr
iets met de kinderen, mevrouw, dat u me nu opzoekt
oi.
„Neen, dat niet; ik wilde kijken of u iets noodig had;
u vraagt nooit uit u-zeif
„Och," zei hij strak, „ik ben al zoo veeleischend en
lastig voor ueen ongelukkige als ik wordt zoo licht
egoistisch."
Even trachtte zii zenuwachtig zijn ernst weg te
lachen; toen dacht ze plots aan haar eigen egoisme dat
haar niet dadelijk een flink antwoord had dóen geven
tejgen de huurster van één hoog; en nu voelde ze het:
ze zou niet weggaan van deze moede reiziger, die bij
haar veilig meende te rusten.
Hij dacht, dat ze boos was over zijn laatste woorden
en hij zeide: „Hoort u eens, u is altijd vriendelijk ge
weest, maar ik geloof dat het lastig is voor u; ik hoor
zou tei zijde wel eens dat ik lastig ben, en daarom
dacht is maar een plaatsje te koopen in een blinden
tehuis tot na den oorlogmisschien kan ik dat. Ik heb
nuts meer te hopen van de wereld; ik sta alken."
Hij hield op, verschrikt door haar onderdrukt
snikken. Mij luisteide eerst even.
Toen, langzaam zijn hand uitstrekkend, zocht hij
haar en haaide haar naar zich toe; hij stond nu recht
op met zijn hoofd iets terzijde.
Langzaam onderdrukt sprak hij: „O, ik had het
moeten weten, dat ze jou nog meer zouden hinderen,
ik dacht dat op ons blinden niet meer gelet werd,
maar is waar ik ben rijk, tenminste ik bezit iets en
dan beb je nog waarde in de oogen van anderen. Toe,
laat me 't goed maken; vergeef me, dat ik voor jou een
last ben geweest. Ik zal gaan, maar ik was hier ge
lukkig."
Hij zocht haar hand Zij was cp een stoel neerge
vallen en hij tastte mis en voelde plotseling haar rijk
blond haar Toen verloor hij zijn zelfbcheersching;
liet leek wel, alsof een stroom van jong leven door
hem gleed.
Hij legde zijn arm om haar heen, zich tot haar bui
gend, en kei
„Ik zag je strijd wel, lieveling. Vergeef me dit
woord, maar je was alles voor me. Wees mijn leid
ster, jij kunt zooveel zonneschijn geven Misschien
kunnen we gelukkig zijn samen."
Slechts een zwijgende handdruk was haar ant
woord.
„Ik heb je gisteren laten merken, dat ik ik je lief
had."
„Daar je mij dwingt dat te bekennen ja."
„En jij hebt mij getoond", waagde hij te zeggen,
„in deze laatste minuut.... dat je mij liefhebt,"
Haar gestalte werd nog rechter tegen den achter
grond van de duisternis buiten. Zelfs de hand. die op
het houtwerk van het venster rustte, werd gespannen.
Een vurige flikkering in haar oogen de gloed, die
hij niet Arisch placht te noemen, verving den schichti-
gen blik van het wouddier, maar zij behield haar
kalmte.
„Nu, wat dan?"
„Dan zou je heiligschennis aan je zelf plegen als
je met iemand anders dan met mij trouwde."
Al bonsde haar hart ook bij die woorden, zij deed
niets om het te verraden.
„Je zegt dat, omdat het zoo lijkt. Ik denk er anders
over. Liefde behoeft in mijn oog niet noodzakelijk het
zelfde te zijn als huwelijk evenmin als huwelijk nood
zakelijk liefde insluit. Er zijti gelukkige huwelijken ge
weest, zonder liefde en er kan oprechte liefde zijn, die
het huwelijk niet begeert. Als ik nu met je trouwde,
zou het voorkomen alsof ik een hoogere beweegreden
voor een lagere prijs gaf."
„Er bestaat voor liefde slechts één beweegreden."
„Niet voor mijn liefde. Ik weet wat jij bedoelt
maar mijn liefde heeft meer dan een drijfveer en de
voornaamste is of ik hoop dat zij dat is om te
doen wat goed is."
„Maar dat zou niet goed zijn."
„Dat staat alleen aan mij om te beoorleelen."
„Niei als wij elkaar liefhebben. In dat geval mag
ik dat mee beoordeelen
Weer dacht zij na. Onder het spreken hief zij haar
hoofd op en keek hem vrijmoedig aan
„Goed; ik wil dat toestemmen. Misschien is dat
waar. In elk geval wensch ik, dat je een duidelijk be
grip krijgt van de zaak. Dat zal ons beiden helpen.
Ik zal je zeggen wat ik doe en waarom ik het doe."
Het was een van die gevallen, waarin de aandoening
bij een vrouw zoo sterk is, dat die in 't geheel niet
schijnt te bestaan. Evenals ijzer, naar wordt beweerd,
in dier mate verhit kan worden, dat men er zich nitt
aan brandt, zoo scheen het Miriam Strange toe, dat zij
in een stadium was gekomen, waarin het zeggen der
waarheid, eenvoudig en zonder voorbehoud aan haar
vrouwelijke waardigheid geen afbreuk kon doen. Wooi-
den die zij voor dezen avond of daarna niet over haar
lippen zou hebben kunnen brengen, ontvielen haar nu
alsof het iets heel gewoons was.
„Ik heb tweemaal in je leven ingegrepen en telken
male heb ik je benadeeld. Bij de eerste gelegenheid
veranderde ik je in Herbert Strange en voerde je op
een loopbaan van bedrogbij de tweede kwam ik tus
schen jou en Evie en bracht je in de engte, waarin jij
je nu bevindt en waar je weer staat tegenover den dood,
evenals acht of negen ajar geleden. Het geeft niet veel
of ik al zeg, dat ik mijn best wenschte te doen, want
goede bedoelingen zijn geen verontschuldiging voor
het verdriet dat zij dikwijls veroorzaken. Maar dit
kan ik zeggen: als je hebt geleden, ik heb nog meer
geleden. Dat is vooral waar ten opzichte van hetgeen
er in de laatste zes maanden is gebeurd. En toen ik
zag hoeveel ik had bedorven, was het een troost te den
ken, dat er ten minste iets was dat ik kon herstellen."
„Maar je hebt niets bedorven. Ik zou je graag over
tuigen."
„Ik heb je in een gevaarlijke positei gebracht. Dat
was voor mij genoeg om te handelen."
„Dat gevaar is niet zoo groot."
„Nu niet, maar wel voordat ik naar Conquest
ging"
„Ben je naar hem toegegaan waarom?"
„Hij wilde met mij trouwen. Hij had dat al lang
gewenscht. Ik zei tegen hem, dat ik daartoe bereid was,
op voorwaarde dat hij de bewijzen vond, die jou on
schuld aan 't licht moesten brengen."
Ford lachte schamper en vrij luid, doch hield daarna
plotseling op alsof hij 't kluchtige van het geval niet
meer inzag.
„Dus dat is 'tDat is 't waarom Conquest zoo ver
duiveld vriendelijk is geweest. Ik was al verwonderd
over zijn belangstelling of ten minste ik zou mij
daarover verwonderd hebben als ik daartoe tijd bad
gehad. Ik beschouwde het als iemand, die in het wa
ter valt, aanneemt dat een toevallige voorbijganger
hem er uit zal halen. Niet voor vanavond een
half uur omstreeks geleden bij den hemel liep ;k
er tegen aan."
AUGUSTUS,
Juist, we zouden heden verder het duin ingaan,
l ussciien den binnenrichel cn de buitenste duinen, die
sierk genoeg zijn, om ook aan de zwaarste stormen het
hoofd ie bieden, ligt een groote vlakte, die des winters
gedeeiteiijk ondervloen, doch des zomers droog ligt.
Verschillende planten, die we elders weinig of niet
aantretfen, kunnen we er in Oogstmaand veelvuldig vin
den. En daarvoor bestaan al weer redenen. Juist doer
aat ue viakte aes winters gedeeltelijk onderloopt, wor
den hier in het voorjaar vele halfvergane en eenigszias
rottende piainen aangetroffen en daarin ontwikkelen
zeer goed de saprophieten of afvalplanten, dat zijn
planten, die zich zelf wel kunnen redden, doch liever
niet al haar voedsel alleen fabriceeren; gaarne wroeten
ze daarom met haar wortelstokje te midden van die
rottende planten, waar ze een tafeltje-welbereid vinden.
We hebben hier alzoo niet te denken aan parasieten,
ook niet aan vleeschetende planten, maar alleen aan
dezulken, die gaarne het voedsel opgestapeld vinden,
juist in de hoedanigheid, waarin het voor onderhoud
en groei behoort te verkeeren. Zulk een plant is b.v.
hei Rondbiadig Wintergroen (Pyrola rotundifolia), die
wc in onze vlakte thans voor het grijpen hebben.
Na onze wandeling er heen, vlijen we ons neder op
den lekkeren bodem, waar we zooveel onder ons be
reik hebben, dat we wel een uur kunnen blijven, alvo
rens we alles hebben bekeken, Maar dan krijgt ook het
pasgenoemd Wintergroen de eerste beurt. We zouden
bijna niet willen gelooven, hier met een plant uit de
familie der heideachtigen of Ericaceeën te doen te heb
ben. en toch is zulks het geval. Bij zorgvuldige be
schouwing zijn vele punten van overeenkomst met de
Erica-soorten op te noemen. Doch dat is thans ons
doel niet; we willen enkel de plant beschouwen om
haar schoonheid. De bladeren, die altijd, dus ook des
winters, groen zijn, vormen een rozet en vooral de
bovenste er van zijn flink ontwikkeld, mooi gaaf en
bijna eirond van vorm, terwijl ze met lange stelen
uit den wortelstok voortkomen. Het bloemstertgeltje
steekt kaarsrecht en fier naar boven en draagt de melk
witte bloempjes, die tezamen een ijlen tros vormen. F.n
mooi zijn ze. die kleine bloemen met hun vijf kleine,
eirond-lancetvormige, toegespitste kelkslippen, die zoo
aardig afsteken bij de witte bloemkroontjes De bloem
pjes hangen gewoonlijk met korte, gebogen steeltjes
aan den stengel, zoodat we ze moeten optillen, om de
tien korte meeldraden met hun oranjekleurige helm
knopjes te kunnen zien, terwijl de stijl zich aanmerkt
lijk buiten de bloemkroon begeeft. Het vruehtbegins;
is kort en dik en groeit uit tot een vijfhokkïg doo<
vruchtje, dat wel een klein appeltje gelijkt. Het pluk
ken van een enkele bloem uit zoo'n hoeveelheid, be
hoeven we zeker niet als natuurroof te beschouwen.
Was hei een exemplaar van de zeldzaam bij ons voor
komende Pyrolo media, dan zouden we het stellig ter-
wil ie van de voortplanting sparen.
We nemen thans ter hand een exemplaar van de
Bleekgele Hennepnetel (Galeopsis Ochrolenca). waar
van er verscheidene te vinden zijn bij en tusschen de
Duindoornen We behoeven voer dezen netel niet bang
re zijn, want men kan de plant overal aangrijpen, zon
der ook maar iets te gevoelen van het jeukende en
brandende, dat we ontwaren bij aanraking van den
Brandnetel.
Trouwens de Hennepnetel behoort ook niet tot de
Urticaceeën cf netelachtigen, maar tot de Labiaten of
lipbloemigen. Mleen de overeenkomst in bladvorm zal
haar den netel naam wel gegeven hebben. De regelma
tige gezaagde bladeren, die eirond-lancetvormig zijn,
ziin aan beide zijden bezet met zijde-achtige haren. De
ze bladeren zijn gesteeld en tegenoverstaand geplaatst
langs den overal even dikken stengel, die ook klierach
tig behaard is en zich herhaaldelijk vertakt. De bloe
men staan in schijnkransen, waarin men soms 25 of
nog meer bleekgele bloempies kan tellen. Deze bloe
men steken ver buiten de kelkstanden, die breed en
driehoekig van vorm z:jn; de kroonbuis is «mal en vrij
lang. de bovenlip heeft fijne tandjes, terwij! de groote
onderlip diepere tanden vertoont en drie slippen,
waarvan de middelste, die van een groote. zwavelgele
vlek voorzien is, de grootste is. Meermalen treft men
in een schijnkrans aan bloemen van zeer verschillende
ontwikkeling» zoodat men op de eene plaats de vier
vmrhties in biina riipen toestand ontwaart, en op ver:
«"billend? andere r>'aats<T! meer en minder uiteenloo
nende stadia aantrHt. zoodat er ook bloempjes zijn.,
die pas kleine blaadjes buiten de kelkslipjes steken
Thans willen we bezien de mooie witte bloemen
van het Parnaskruid die we, om zoo te zeggen, ook al
voor het grijpen hebben. 7oo dikwijls we deze bloe
men ontmoeten kunnen we niet nalaten zé opnieuw te
„Waar liep je tegen aan
„Tegen de waarheid. Het kwam als een bliksemflits
zoo." Hij knipte met zijn vingers. „Je hebt je ver
kocht mij vrijgesproken te krijgen
Zij scheen rechter, slanker te worden. Voor een oogen
blik zag hij niet dan den gloed in haar oogen.
„Nu en waarom zou ik dat niet? Mijn moeder
heeft zich verkocht om een man vrij te krijgen Hij
was mijn vader. Ik ben trotsch op haar. Zij heeft
haar leven zoo goed mogelijk besteed. Ik doe zoo
veel ik kan met het mijne."
„Maar ik zou niet zooveel met het mijne doen als ik
kan wanneer ik jou liet begaan."
„Is het niet te laat voor jou om mij tegen te houden?
Ik heb mij verkocht, zooals jij het noemt, de prijs is
betaald. Mr. Conquest heeft zich het bewijs verschaft
dat jou zal vrijstellen Dat zal gebruikt worden. En
dat is voor mij het meest van belang."
Zij zag, dat een donkere bios zijn wangen en voor
hoofd kleurde Hetscheen haar toe, dat zelfs zijn oogen
rood werden, toen het bloed uit zijn lippen verdween.
Zij had nooit eerder een man gezien, die geen macht
meer had over zijn hartstochtelijke woede, maar haar
instinct zei haar wat de teekenen beduidden Haar in
stinct zei haar ook. dat, hoe verward zijn eigen gevoe
lens ook mochten zijn zijn toorn niet zoo zeer was op
gewekt door iets wat zij mocht hebben gedaan, maar
meer uil wanhoop voortkwam, dat hij haar had verlo
ren. Zij had reeds vermoed, dat hij, zoodra hij tot liet
volle besef van haar daad kwam, door een blinde woe
de zou worden aangegrepen, ofschoon zij zijn razende
drift nie* voor zijn vrijspraak had verwacht. Tot zoo
lang, had zij gedacht, zou hij vrijwel onbewust blijven
va,n zijn leed, evenals een vechtende soldaat een tijd
lang voortloopt zonder den kogel te voelen die in zijn
vleesch is gedrongen Haar veronderstelling, dat hij
ter eeniger tiid tot een helder inzicht zou komen, deed
haar verder zien dan zijn woede, zelfs toen de woor
den. d»e hij haar naar 't hoofd wierp, haar als steenes
troffen. En toen zij zag hoe hij streed om ze terug i-
dringen vond zii de kracht ze aan te hooren zonder
haar kalmte t? verliezen.
„'ij. durfde zonder., mijn... toestemming
„Ik heb zooveel gedaan zender je toestemming, dat