Avondsctiool voor Handwerkslieden De Wilde Olijf'. No. IE Houösii «o Zetentieode Jaargang. 1915. Zaterdag 7 Augustus. Inschrijving van Leerlingen inschrijving FEUILLETON. Planten uit onze omgeving, in het RCHOF.XüfKF.X* BEBiMGEN en STOF- FEEHEM en van gezellen in het KLEÉB» en M A NTELM A K FX. op Donderdag 19 Aug. a.s., des avonds van 1 9 uren, of op Vrijdag 20 Aug. a.s., des namiddags van 24 uren, in het Schoolgebouw. Nieuwe leerlingen moeten den leeftijd van 13 jaren hebben bereikt en met goed gevolg eene lagere schooi hebben doorloopen Het schoolgeld bedraagt van 1—5 gnlden, terwij! onvermogende^ kosteloos kunnen toegelaten worden. Het aantal nieuwe leerlingen dat geplaatst kan worden is p.m. 40, De cursus vangt aan; 14 Sep tember a.s., des avonds 7t/j uur. Inlichtingen aan het gebouw door den wnd. Dir. A. A DE GROOT. met 4-jarigen cursus. voor leerlingen van het VORICJK CURSUSJAAR op Dinsdag 17 Aug a.s en van XI Eli UK KKKKKIXUEX op Woensdag 18 Aug. a.s., telkens des avonds van 7—9 uren in het School gebouw. inlichtingen aan het gebouw door den waarnd. Dir. A. A. DE GROOT. Schets van TRUUS SALOMONS. De groote electrische bel klingelde door het pension en stoorde Elsa Merdens in een zoete beschouwing van liaar oudste dochtertje, dat in de keuken waar ze met het kindje steeds verblijf hield een pop zat te sussen. „Wat zal het nu weer zijn dacht het jonge we- duwvrouwtje, en moe stond ze op. „Manunie kom gauw", stamelde het kleintje op den vloer. „Ja, kleine muis, zoet zijn hoor; mammie moet even weg." En ze ging de gang in om daar te kijken wie er ge beld had. Het groote bord boven de telefoon vertelde haar dat het de jufrouw var. de eerste verdieping was, een meisje zoo tusschen dertig en veertig, die goed be taalde, maar die even lastig was als de vliegen in den zomer. Lisa. aan allerlei dingen gewend in haar pen sion, doch steeds bevreesd in dezen moeilijken tijd menseden te verliezen, ging met saamgeknepen lippen en een zucht onderdrukkend naar boven, angstig, daar er nooit werd gebeld om dezen tijd. De juffrouw van één hoog zat voor het raam aan de schrijftafel De kamer was in-gezeliig. De prettige groene tint van meubels en gordijnen gaf iets rustigs aan het groote vertrek. De juffrouw zeif zag' er uiterst onvriendelijk uit, al hoewel ze trachtte door een lachje haar gezicht iets vriendelijks te geven. En Elsa, die door allerlei bittere ervaring meer ge- taalkennis opgedaan had dan menig geleerde psychia ter zau dat er een hevig onweer, broeide; niettemin b'eef ze heel kalm. De juffrouw aan 't raam keerde zich om en zei kort: „Mevrouw, ik heb iets heel ernstigs te zeggen; doet u de deur dicht." Elsa deed het. Haar tenger figuurtje in het zwarte stemmige kleedje scheen als 't ware te verzinken in de kamer; en toen ze zoo door de groote ruimte schreed Roman naar het Engelsch. 51) - o Zij schoof wat van hem af, naar den gebogen kant van het raam, waar dat tegen de rechte lijn van den muur aansloot. In die positie kon zij hem beter aan zien. „Ik zei wel, dat er een reden was", antwoordde zij na ccnigc aarzeling, „maar niet, dat ik jou zou vertel len, waarin die bestond." „Neen, maar dat doe je toch wel, niet waar?" „1 zie niet in waarom jij die zou moeten weten." „Is dat volkomen waar.?" vroeg hij, terwijl hij haai door zijn strak aankijken min oi meer schrik aanjoeg. „Begrijp je het niet? Zie jij 't niet in?" „Ik begrijp niet waarom in omstandigheden a's deze een man zou wenschen te weten wat een vrouw hem niet vertelt." „Dan zal ik dat uitleggen. Ik verlang het te weten, omdat.ik geloof dat je met Conquest gaat trou wen.... ofschoon je hem niet liefhebt ..I lij heeft mij nooit om mijn liefde gevraagd. Hij be weerde dat hij zonder die tevreden zou zijn." terwijl jij., iemand anders..., liefhebt" Zij dacht na voordat zij sprak. Onder zijn onderzoe kenden blik kreeg haar gelaat weer de smeekende uit drukking als van wild, dat in het nauw is gedreven. ,.7eifs ais dat waar was", zei zij eindelijk, „zou daarin geen kwaad steken wanneer daarvoor zooals je mij eerst vroeg, een speciale reden bestond." „Is er ooit een reden voor zulk een stap? ,Ik geloof het niet." „Maar ik wel. dat maakt verschil." „Het zou een nog grooier verschil maken als ik ji vroeg het niet te doen niet waar?" Zij schudde het hoofd „Dat zou het niet nu niet" en op de juffrouw toetrad, die steeds naar haar bleef 1 kijken, scheen ze nog nietiger, nog slanker te worden „Mevrouw", begon de juifrouw, „u heeft kinderen?" Éisa dacht: waar moes dat heen, Giaa is toch heel rustig en Eddy heb ik ai uitbesteed om de menschen hier geen last te geven; waarom zou ze.... „mevrouw, u neeft een pension", ging ondertus- schen oe juffrouw voort. „Jaweizei Lisa zacht „wat wilde i eigenlijk van mij r is uw kamer of uw middagmaal niet goeu?" „Ziet u", zei de juffrouw, en ze legde de couranten waarin ze had gekeken en aanteekemngen gemaakt, op zij, „ziet u, dat is alles best; daarvoor staat u bekend; u is flink en degelijk, maar er is iets anders; en dat wil ik u zeggen. Ais u nog langer relaties heeft met mijnheer Elders van hierboven, dan moet ik vertrek ken Mijn naam iijdt er ook onder.. Lisa keek haar eerst verbaasd, toen heel verontwaar digd aan, maar denkend aan de enorme som die ze kon verliezen als de juffrouw werkelijk verdween, en dan de aanstoot die zoo'n vertrek zou geven, zeide ze „Juffrouw, u moet u nader verklaren! Ik ben me van niets bewust op dat punt." „Welnu, ik ben van meening geweest in een zeer net pension te zijn, u zag er zoo gedistingeerd uit", en weer keek ze Elsa vlak in 't bleeke, mooie gezicht, „u had zoo'n droevig verlies geleden en ik had medelij den ma u, daarom voelde ik het ook als een goede daad juist hier te komen wonen Elsa wilde haast zeggen dat ze toch voor haar geld goed bediend werd en vrij lastig was, maar haar ver stand behield de overwinning, en ze zweeg. „Dan", ging de juffrouw voort, „heeft u zulke lieve kinderen die u wel uw verlies van uw man zouden vergoeden en die mijnheer EldersHij is wel blind, da' is v. aar, maar hij is jong en rijk, en ik vind Elsa kneep de lippen op elkaar om niet uit te bar- sten. „Ik vind uw houding ongepast", ging de jutfrouw voort, „en omdat, ik eerlijk ben zeg ik het u; allemaal vinden ze dat u veel te familiaar bent tegen die jonge artiest. U moogt zoo niet handelen." Elsa keek verbaasd Dat was het dus, nu was het er uit, nu wist ze waarom de pensiongasten alle, de een meer, de ander minder, haar zoo scheef aankeken, haar minachtend bejegenden: omdat ze in 't oog vallend goed v/as voor den blinden gast dien men haar had toevertrouwd. En ten groote droefheid maakte zich van haar meester. O, was er toch maar iemand om haar te ra den Was het verkeerd die intense vriendschap, die ze voelde voor de eenzame Belg, die door zijn relaties en door zijn fortuin in haar pension was onderge bracht. Hij was blind geworden door de misère van den oorlog en heel eenzaam, angstig en vreesachtig. En moest zij, de jonge weduwe, die naar haar vermo gen hem over de droefheid trachtte heen te helpen, hem haar vrijen tijd gaf om hem vooral door voorlezen de moeilijicé avond-uren van verveling te berooven, moest zij dit nu nalaten omdat de gasten daarin iets onfat soenlijks zagen, ledereen had immers betoogd medelij den met den blinden vreemdeling te hebben. Maar nie mand bekommerde zich om hemvrienden had hij nog niet kunnen vinden en het eenige genot dat er voor hem was geweest, zijn kunst, was nu onbereikbaar: hoe kon een blinde nog graveeren. Zijn eigen meester stukjes versierden de kamer waar hij nu woonde, en hij zelf zat uren stil er over heen tastend. Aan dit alles dacht Elsa en een groot medelijden maakte zich van haar meester. Ze zag naar de juffrouw vóór h<iar; deze was weer met de aanteekeningen be gonnen alsof zii het gesprek als geëindigd beschouw de en Elsa. die het begreep, ging. oer ze bij de deur gekomen was, riep de juffrouw haar tei ug en zei „U zuit me zeker wel eens. willen zeggen hoe u denkt te doen, opdat ik mijn maatregelen nemen kan." Elsa ging droevig gestemd naar de keuken, naar haar „eigen vertrek", zooals ze schamper zeide. Zij had in dat groote huis geen andere plaats, ze sliep op de vliering, at in de keuken; dat was nu eenmaal haar leven en de dames en heeren die ze verzorgde vonden ciat immers natuurlijk; zij wilde wat verdie nen, dus moest ze er ook maar wat voor doen Maa de juffrouw van de eerste verdieping had haar gewezen op een groot gevaar; ze zou geen gasten mo gen herbergen die haar met meerdere belangstelling vervulden, zeifs ongelukkigen werden daaronder gere kend. Zou de juffrouw van één hoog jaloersch zijn? De jonge man, die door de schrik van zijn gezicht beroofd was, kon best haar jaloezie wekken' Hij was knap en riizig gebouwd, had fortuin en goede manie ren ward al deed hij nu onhandig, de eigenschappen van een gentleman had hii ook nu nog behouden. Wat moest ze doen? Ze stond voor een groote moei lijkheid; haar gasten hadden er blijkbaar veel tegen en ze'moest die te vriend houden voor de kinderen voor al haar huis had ze nu eenmaal opengesteld voor een ieder; maar haar hart, moest dat gesloten blijven? Ze had haar man innig liefgehad en ze betreurde hem nog diep, maar ze was eenzaamvrienden had ze niet omdat ze vèr was gaan wonen van hen, die haar in haar jong huwelijksleven gekend hadden. Ze was toen zelf in goeden doen geweest ea juist het beginners van een pension, had haar in de oogen van anderen lager doen dalen. Zij wilde niet geholpen zijn en zonder het eigenlijk te kunnen betalen, toch de kinderen ia haar stand op voeden. Zij bezat niets dan het kleine kapitaaltje dat haar man door zuinigheid nog had overgespaard voor en in hun trouwen. En het pension, alhoewel veel zor gen eischend, was winstgevend en behoorde haai en haar alléén; niemand behoefde ze naar de oogen te zien. Maar de menschen, die ze verzorgde, zagen !n haar slechts de juffrouw die betaald werd. Niemand sprak een3 vriendelijk met haar, niemand had een lachje of groetje voor haar kleine meisje; niemand be greep dat ze het kindje zoo graag hoofde hollen door het nuis, en, ofschoon dé andere kinderen veel ieven maakten, héér kindje moest stil zijnimmers de men schen betaalden en dus wenschten ze dat naar hun verlangen geschiedde Elsa voelde dit alles snijdend diep toen ze in de keuken alleen zat en naar het zoet- speiend kleutertje keek, dat zoo vroeg reeds de zorgen van vader moest missen. En ze dacht aan de juffrouw van één-hoog en haar bedreiging met vertrek en de strijd werd hevig in haar; ze wist: met haar zouden meer gasten vertrekken. Wat moet ze doen? Haar medelijden opschor ten niet die armen jongen daarboven? Moest ze hem zeggen: ik kan u niet meer helpen, neem iemand om ii voor te lezen, en vraag iemand om met u uit te gaan ik kan niet omdat mijn naam gevaar loopt en mijn zaak schade lijdt. Maar dan moest ze het dadelijk gaan zeggen, ze moest de juffrouw vertellen, hoe ze dacht te doen, en nadat ze even nog naar het kindje had gekeken, ging ze de trap op naar de voorkamer op de tweede verdieping. Daar, aan het raam met zijn gezicht naar de zon ge keerd. zat de blinde te lezen. Zijn vingers gleden uiterst langzaam over het blad en ze zag bij haar bin nenkomen dat het braille-schrift dat hij bezig was te leeren hem zeer veel inspanning kostte. Ze keek naar hem zooals hij daar zat: zijn hoofd rechtop, zijn slanke handen in buiging om toch het moeilijke van de kleine puntjes vooral goed te voelen. En het gezicht in rustige denking. Alles leek haar bij zonder aan hem. Hij was te zeer man om zijn moe-lijk lot niet te dragen met de kracht die hem gegeven was, maar zijn bruine haar was aan de slapen reeds grij zend en zijn jonge oogen stonden dood, dit maakte hem droevig om te zien, en het deed haar opnieuw zóó aan, dat ze de dingen die ze wenschte te bespreken niet on der woorden kon brengen. Ze ging naar hem toe, nadat ze zachtjes de deur had gesloten. Hij kende haar stap en, hoorend wie er was binnen getreden, kwam hij langzaam op haar af. Zijn stem had iets bevends toen hij vroeg: „Is tr iets met de kinderen, mevrouw, dat u me nu opzoekt oi. „Neen, dat niet; ik wilde kijken of u iets noodig had; u vraagt nooit uit u-zeif „Och," zei hij strak, „ik ben al zoo veeleischend en lastig voor ueen ongelukkige als ik wordt zoo licht egoistisch." Even trachtte zii zenuwachtig zijn ernst weg te lachen; toen dacht ze plots aan haar eigen egoisme dat haar niet dadelijk een flink antwoord had dóen geven tejgen de huurster van één hoog; en nu voelde ze het: ze zou niet weggaan van deze moede reiziger, die bij haar veilig meende te rusten. Hij dacht, dat ze boos was over zijn laatste woorden en hij zeide: „Hoort u eens, u is altijd vriendelijk ge weest, maar ik geloof dat het lastig is voor u; ik hoor zou tei zijde wel eens dat ik lastig ben, en daarom dacht is maar een plaatsje te koopen in een blinden tehuis tot na den oorlogmisschien kan ik dat. Ik heb nuts meer te hopen van de wereld; ik sta alken." Hij hield op, verschrikt door haar onderdrukt snikken. Mij luisteide eerst even. Toen, langzaam zijn hand uitstrekkend, zocht hij haar en haaide haar naar zich toe; hij stond nu recht op met zijn hoofd iets terzijde. Langzaam onderdrukt sprak hij: „O, ik had het moeten weten, dat ze jou nog meer zouden hinderen, ik dacht dat op ons blinden niet meer gelet werd, maar is waar ik ben rijk, tenminste ik bezit iets en dan beb je nog waarde in de oogen van anderen. Toe, laat me 't goed maken; vergeef me, dat ik voor jou een last ben geweest. Ik zal gaan, maar ik was hier ge lukkig." Hij zocht haar hand Zij was cp een stoel neerge vallen en hij tastte mis en voelde plotseling haar rijk blond haar Toen verloor hij zijn zelfbcheersching; liet leek wel, alsof een stroom van jong leven door hem gleed. Hij legde zijn arm om haar heen, zich tot haar bui gend, en kei „Ik zag je strijd wel, lieveling. Vergeef me dit woord, maar je was alles voor me. Wees mijn leid ster, jij kunt zooveel zonneschijn geven Misschien kunnen we gelukkig zijn samen." Slechts een zwijgende handdruk was haar ant woord. „Ik heb je gisteren laten merken, dat ik ik je lief had." „Daar je mij dwingt dat te bekennen ja." „En jij hebt mij getoond", waagde hij te zeggen, „in deze laatste minuut.... dat je mij liefhebt," Haar gestalte werd nog rechter tegen den achter grond van de duisternis buiten. Zelfs de hand. die op het houtwerk van het venster rustte, werd gespannen. Een vurige flikkering in haar oogen de gloed, die hij niet Arisch placht te noemen, verving den schichti- gen blik van het wouddier, maar zij behield haar kalmte. „Nu, wat dan?" „Dan zou je heiligschennis aan je zelf plegen als je met iemand anders dan met mij trouwde." Al bonsde haar hart ook bij die woorden, zij deed niets om het te verraden. „Je zegt dat, omdat het zoo lijkt. Ik denk er anders over. Liefde behoeft in mijn oog niet noodzakelijk het zelfde te zijn als huwelijk evenmin als huwelijk nood zakelijk liefde insluit. Er zijti gelukkige huwelijken ge weest, zonder liefde en er kan oprechte liefde zijn, die het huwelijk niet begeert. Als ik nu met je trouwde, zou het voorkomen alsof ik een hoogere beweegreden voor een lagere prijs gaf." „Er bestaat voor liefde slechts één beweegreden." „Niet voor mijn liefde. Ik weet wat jij bedoelt maar mijn liefde heeft meer dan een drijfveer en de voornaamste is of ik hoop dat zij dat is om te doen wat goed is." „Maar dat zou niet goed zijn." „Dat staat alleen aan mij om te beoorleelen." „Niei als wij elkaar liefhebben. In dat geval mag ik dat mee beoordeelen Weer dacht zij na. Onder het spreken hief zij haar hoofd op en keek hem vrijmoedig aan „Goed; ik wil dat toestemmen. Misschien is dat waar. In elk geval wensch ik, dat je een duidelijk be grip krijgt van de zaak. Dat zal ons beiden helpen. Ik zal je zeggen wat ik doe en waarom ik het doe." Het was een van die gevallen, waarin de aandoening bij een vrouw zoo sterk is, dat die in 't geheel niet schijnt te bestaan. Evenals ijzer, naar wordt beweerd, in dier mate verhit kan worden, dat men er zich nitt aan brandt, zoo scheen het Miriam Strange toe, dat zij in een stadium was gekomen, waarin het zeggen der waarheid, eenvoudig en zonder voorbehoud aan haar vrouwelijke waardigheid geen afbreuk kon doen. Wooi- den die zij voor dezen avond of daarna niet over haar lippen zou hebben kunnen brengen, ontvielen haar nu alsof het iets heel gewoons was. „Ik heb tweemaal in je leven ingegrepen en telken male heb ik je benadeeld. Bij de eerste gelegenheid veranderde ik je in Herbert Strange en voerde je op een loopbaan van bedrogbij de tweede kwam ik tus schen jou en Evie en bracht je in de engte, waarin jij je nu bevindt en waar je weer staat tegenover den dood, evenals acht of negen ajar geleden. Het geeft niet veel of ik al zeg, dat ik mijn best wenschte te doen, want goede bedoelingen zijn geen verontschuldiging voor het verdriet dat zij dikwijls veroorzaken. Maar dit kan ik zeggen: als je hebt geleden, ik heb nog meer geleden. Dat is vooral waar ten opzichte van hetgeen er in de laatste zes maanden is gebeurd. En toen ik zag hoeveel ik had bedorven, was het een troost te den ken, dat er ten minste iets was dat ik kon herstellen." „Maar je hebt niets bedorven. Ik zou je graag over tuigen." „Ik heb je in een gevaarlijke positei gebracht. Dat was voor mij genoeg om te handelen." „Dat gevaar is niet zoo groot." „Nu niet, maar wel voordat ik naar Conquest ging" „Ben je naar hem toegegaan waarom?" „Hij wilde met mij trouwen. Hij had dat al lang gewenscht. Ik zei tegen hem, dat ik daartoe bereid was, op voorwaarde dat hij de bewijzen vond, die jou on schuld aan 't licht moesten brengen." Ford lachte schamper en vrij luid, doch hield daarna plotseling op alsof hij 't kluchtige van het geval niet meer inzag. „Dus dat is 'tDat is 't waarom Conquest zoo ver duiveld vriendelijk is geweest. Ik was al verwonderd over zijn belangstelling of ten minste ik zou mij daarover verwonderd hebben als ik daartoe tijd bad gehad. Ik beschouwde het als iemand, die in het wa ter valt, aanneemt dat een toevallige voorbijganger hem er uit zal halen. Niet voor vanavond een half uur omstreeks geleden bij den hemel liep ;k er tegen aan." AUGUSTUS, Juist, we zouden heden verder het duin ingaan, l ussciien den binnenrichel cn de buitenste duinen, die sierk genoeg zijn, om ook aan de zwaarste stormen het hoofd ie bieden, ligt een groote vlakte, die des winters gedeeiteiijk ondervloen, doch des zomers droog ligt. Verschillende planten, die we elders weinig of niet aantretfen, kunnen we er in Oogstmaand veelvuldig vin den. En daarvoor bestaan al weer redenen. Juist doer aat ue viakte aes winters gedeeltelijk onderloopt, wor den hier in het voorjaar vele halfvergane en eenigszias rottende piainen aangetroffen en daarin ontwikkelen zeer goed de saprophieten of afvalplanten, dat zijn planten, die zich zelf wel kunnen redden, doch liever niet al haar voedsel alleen fabriceeren; gaarne wroeten ze daarom met haar wortelstokje te midden van die rottende planten, waar ze een tafeltje-welbereid vinden. We hebben hier alzoo niet te denken aan parasieten, ook niet aan vleeschetende planten, maar alleen aan dezulken, die gaarne het voedsel opgestapeld vinden, juist in de hoedanigheid, waarin het voor onderhoud en groei behoort te verkeeren. Zulk een plant is b.v. hei Rondbiadig Wintergroen (Pyrola rotundifolia), die wc in onze vlakte thans voor het grijpen hebben. Na onze wandeling er heen, vlijen we ons neder op den lekkeren bodem, waar we zooveel onder ons be reik hebben, dat we wel een uur kunnen blijven, alvo rens we alles hebben bekeken, Maar dan krijgt ook het pasgenoemd Wintergroen de eerste beurt. We zouden bijna niet willen gelooven, hier met een plant uit de familie der heideachtigen of Ericaceeën te doen te heb ben. en toch is zulks het geval. Bij zorgvuldige be schouwing zijn vele punten van overeenkomst met de Erica-soorten op te noemen. Doch dat is thans ons doel niet; we willen enkel de plant beschouwen om haar schoonheid. De bladeren, die altijd, dus ook des winters, groen zijn, vormen een rozet en vooral de bovenste er van zijn flink ontwikkeld, mooi gaaf en bijna eirond van vorm, terwijl ze met lange stelen uit den wortelstok voortkomen. Het bloemstertgeltje steekt kaarsrecht en fier naar boven en draagt de melk witte bloempjes, die tezamen een ijlen tros vormen. F.n mooi zijn ze. die kleine bloemen met hun vijf kleine, eirond-lancetvormige, toegespitste kelkslippen, die zoo aardig afsteken bij de witte bloemkroontjes De bloem pjes hangen gewoonlijk met korte, gebogen steeltjes aan den stengel, zoodat we ze moeten optillen, om de tien korte meeldraden met hun oranjekleurige helm knopjes te kunnen zien, terwijl de stijl zich aanmerkt lijk buiten de bloemkroon begeeft. Het vruehtbegins; is kort en dik en groeit uit tot een vijfhokkïg doo< vruchtje, dat wel een klein appeltje gelijkt. Het pluk ken van een enkele bloem uit zoo'n hoeveelheid, be hoeven we zeker niet als natuurroof te beschouwen. Was hei een exemplaar van de zeldzaam bij ons voor komende Pyrolo media, dan zouden we het stellig ter- wil ie van de voortplanting sparen. We nemen thans ter hand een exemplaar van de Bleekgele Hennepnetel (Galeopsis Ochrolenca). waar van er verscheidene te vinden zijn bij en tusschen de Duindoornen We behoeven voer dezen netel niet bang re zijn, want men kan de plant overal aangrijpen, zon der ook maar iets te gevoelen van het jeukende en brandende, dat we ontwaren bij aanraking van den Brandnetel. Trouwens de Hennepnetel behoort ook niet tot de Urticaceeën cf netelachtigen, maar tot de Labiaten of lipbloemigen. Mleen de overeenkomst in bladvorm zal haar den netel naam wel gegeven hebben. De regelma tige gezaagde bladeren, die eirond-lancetvormig zijn, ziin aan beide zijden bezet met zijde-achtige haren. De ze bladeren zijn gesteeld en tegenoverstaand geplaatst langs den overal even dikken stengel, die ook klierach tig behaard is en zich herhaaldelijk vertakt. De bloe men staan in schijnkransen, waarin men soms 25 of nog meer bleekgele bloempies kan tellen. Deze bloe men steken ver buiten de kelkstanden, die breed en driehoekig van vorm z:jn; de kroonbuis is «mal en vrij lang. de bovenlip heeft fijne tandjes, terwij! de groote onderlip diepere tanden vertoont en drie slippen, waarvan de middelste, die van een groote. zwavelgele vlek voorzien is, de grootste is. Meermalen treft men in een schijnkrans aan bloemen van zeer verschillende ontwikkeling» zoodat men op de eene plaats de vier vmrhties in biina riipen toestand ontwaart, en op ver: «"billend? andere r>'aats<T! meer en minder uiteenloo nende stadia aantrHt. zoodat er ook bloempjes zijn., die pas kleine blaadjes buiten de kelkslipjes steken Thans willen we bezien de mooie witte bloemen van het Parnaskruid die we, om zoo te zeggen, ook al voor het grijpen hebben. 7oo dikwijls we deze bloe men ontmoeten kunnen we niet nalaten zé opnieuw te „Waar liep je tegen aan „Tegen de waarheid. Het kwam als een bliksemflits zoo." Hij knipte met zijn vingers. „Je hebt je ver kocht mij vrijgesproken te krijgen Zij scheen rechter, slanker te worden. Voor een oogen blik zag hij niet dan den gloed in haar oogen. „Nu en waarom zou ik dat niet? Mijn moeder heeft zich verkocht om een man vrij te krijgen Hij was mijn vader. Ik ben trotsch op haar. Zij heeft haar leven zoo goed mogelijk besteed. Ik doe zoo veel ik kan met het mijne." „Maar ik zou niet zooveel met het mijne doen als ik kan wanneer ik jou liet begaan." „Is het niet te laat voor jou om mij tegen te houden? Ik heb mij verkocht, zooals jij het noemt, de prijs is betaald. Mr. Conquest heeft zich het bewijs verschaft dat jou zal vrijstellen Dat zal gebruikt worden. En dat is voor mij het meest van belang." Zij zag, dat een donkere bios zijn wangen en voor hoofd kleurde Hetscheen haar toe, dat zelfs zijn oogen rood werden, toen het bloed uit zijn lippen verdween. Zij had nooit eerder een man gezien, die geen macht meer had over zijn hartstochtelijke woede, maar haar instinct zei haar wat de teekenen beduidden Haar in stinct zei haar ook. dat, hoe verward zijn eigen gevoe lens ook mochten zijn zijn toorn niet zoo zeer was op gewekt door iets wat zij mocht hebben gedaan, maar meer uil wanhoop voortkwam, dat hij haar had verlo ren. Zij had reeds vermoed, dat hij, zoodra hij tot liet volle besef van haar daad kwam, door een blinde woe de zou worden aangegrepen, ofschoon zij zijn razende drift nie* voor zijn vrijspraak had verwacht. Tot zoo lang, had zij gedacht, zou hij vrijwel onbewust blijven va,n zijn leed, evenals een vechtende soldaat een tijd lang voortloopt zonder den kogel te voelen die in zijn vleesch is gedrongen Haar veronderstelling, dat hij ter eeniger tiid tot een helder inzicht zou komen, deed haar verder zien dan zijn woede, zelfs toen de woor den. d»e hij haar naar 't hoofd wierp, haar als steenes troffen. En toen zij zag hoe hij streed om ze terug i- dringen vond zii de kracht ze aan te hooren zonder haar kalmte t? verliezen. „'ij. durfde zonder., mijn... toestemming „Ik heb zooveel gedaan zender je toestemming, dat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 5