DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Vergissing m Vivien Eady No. 210 Honderd en zeventiende Jaargang. 1915 fttoHnMUtsilrife pfïï 3 maanden f 1.—,fr. p. post f 1.25. flfesMlepriis 10 ct. p. regel, groote letters naar plaatsrnïmte. Brieven fr. N. V. Boek- eo Handelsdrukkerij vl HERffls. COSTERfiZOON, Voordam CO. Teleloonnr. I WOENSDAG 8 SEPTEMBER Vergadering Gemeenteraad van Alkmaar, op Dinsdag 1 September 1915, nam. 1 nor. FEUILLETON. vau «jen Voorzitter de Burgemeester de hear O, Ripping. Secretaris de heer Donath. Aanwezig alle leden. De herkozen en gekozen leden namen na het af leggen der vereisehte eeden zitting. De voorzitter bracht dank aan den heer de Groot die wegens gezondheidsredenen zich verplicht had gezien om te bedanken en sprak de hoop uit dat bij een welverdiende rust zal genieten. De notulen van de vorige vergadering worden vastgesteld. Aan de vergadering wordt medegedeeld, dat is ingekomen a. een schrijven d.d. 28 Augustus 1.1. van mr. T. J. P. Gouverne, houdende bericht, dat de benoeming tot lid van het Burgerlijk Armbestuur door hem wordt aangenomen. Aangenomen voor kennisgeving. b. een schrijven d.d. 6 September 1.1. (heden ontvan gen) van den heer A. H. Bijleveld, houdende het verzoek zijn naam van de voordracht ter benoeming van een Hoofd der 4de Gemeenteschool te willen schrappen. Te behandelen bij punt 4 der agenda. c. een schrijven van mevr. Geus—v, cl Pol, houdende het verzoek otn ontslag als onderwijzeres. Dit ontslag werd eeryol verleend. d. een schrijven van de R. K. Werkliedenbond „Si Paulus", houdende dankbetuiging voor het besluit tot het geven van toeslag aan gemeentewerklieden. Voor kennisgeving aangenomen. e. Verzoek van H. W. Holsmuller om spoedig voor spoor langs de Handelskade zorg te dragen. De Voorzitter stelde voor te berichten, dat het bestuur diilgent is en dat spoedig aan. het verzoek zal worden voldaan. Hiertoe werd besloten. BENOEMING SCHOOLHOOFD. Op de voordracht ter benoeming van een hoofd der le gemeenteschool zijn geplaatst: 1. J. A. Zwarteveen, eerste onderwijzer aan de 4de Gemeenteschool te Alkmaar. 2. R. J. Klaren, hoofd der school te Aalsmeer. 3. D. de Vries, hoofd der school te Midwoud. Benoemd de heer Zwarteveen met op één na al- gemeene stemmen. Voor die aan de 4e gemeenteschool: 1. G. Hellinga, hoofd der school te Enkhuizen. 2. J. Tolsma, noofd der school te Franekeradeel. 3. A. H. Bijleveld, eerste onderwijzer aan de Burger school te Alkmaar. Benoemd de heer G. Hellinga met op één na al gemeene stemmen. Vóór de benoeming vroeg de heer Cloeck het woord. Spreker dacht er niet aan om B. en W. iets on aangenaams te zeggen, doch het deed hem leed, dat vergeten was om een vrouw op de voordracht te plaat sen. Nog wees spr. er op, dat slechts 2 Alktnaarsche onderwijzers, de één als No. 1 en den ander als No. op de voordracht voorkwamen. Spr. meent, dat de laag ste in een betrekking ook de allerhoogste moet kun nen krijgen wanneer hij eenmaal de meerdere bekwaam heid bezit en het viel hem tegen, dat van een 50-tal on derwijzers slechts 2 goed genoeg geacht worden om op de voordracht voor te komen. Dit had minstms een 6-tal moeten zijn. Vooral met het oog op wat de zen zomer gepasseerd is, is spr. van meening dat de andere partij, die met B. en W. de voordracht opmaakt, meer rekening houdt met vriendschap dan met de be kwaamheid. Öok de heer Zwarteveen, die als No. 1 op de voordracht voorkomt, zal het er mee eens zijn, dat de heer Bijleveld in bekwaamheid zeker niet de minste is; zelfs bezit geen van de anderen zooveel be kwaamheden, dat ze hem als eerste onderwijzer aan de Burgerschool zouden kunnen vervangen. Spr. wees er uit het Engelsch van CHARLES MARRIOTT. Stott gaf het paard een zweepslag, zoodat zij van htm plaatsen opsprongen. Harpur keek verwonderd rond: hij had gevoeld, dat Stott schrikte, voordat hij den zweep opnam. „Koest, oude jongenI" zei Stott; „er is niets om van te schrikken." Dat was er ook niet, dacht Harpur, het paard was ook niet schichtig geworden. „Heb ik het je niet geschreven?" zei Stott kalm, den zweep weer wegzettende. „Er is iets heel treurigs ge beurd. De heer Lorraine was op weg hierheen om mij te bezoeken, dat vermoed ik ten minste en schijnt op den kaaimuur gevallen, en daardoor bewusteloos ge worden te zijn. Voordat iemand hem vond was hij ver dronken." „Arme kerel!" riep Hugo ernstig. „Wezenlijk, het spijt me, dat ik hem een lammen vent noemde. De jon gens op school zullen er ook van opzien, als zij 't lioorenzij hadden zoo'n pret om hem. En dus beeft u hem in 't geheel niet gezien, vader?" „Levend niet." zei Stott, „noewel ik natuurlijk bij het onderzoek getuigenis moest afleggen." Hij had onuitsprekelijk het Tand. De voornaamste reden, waarom hij alleen met Hugo naar huis had willen rijden, was geweest om een vraag als deze te voorkomen. In zijn brieven aan Hugo had hij het on derzoek niet aangeroerd, maar achteraf had hij de mo gelijkheid voorzien, dat Hugo spreken zou over Lor raine's bezoek aan Gamages, misschien in het bijzijn vau anderen. Harpur begreep het niet en was boos om een andere op, dat de heer Bijleveld ook leeraar is aan den cursus voor de hoofdacte, dat hij zitting heeft genomen in de examen-commissie voor het vak: „kennis der natuur". Spr. vroeg dan ook, hoe het mogelijk is, dat zoo iemand No. 3 van de voordracht staat. Hierbij kwam hem voor den geest, wat gezegd is: „Wil men kans hebben in Alkmaar, groet dan dieper voor den school opziener, anders komt men niet klaar". Spr. oordeelde, dat alleen geschiktheid moet beslissen. De Voorzitter merkte op, dat, indien er geen repliek komt op de laatste woorden van den heer Cloeck, dit niet opgevat mag worden als zou men het daarmee eens zijn. Spr. was overtuigd, dat deze bewe ring ten onrechte geuit is. Den heer van Buijsen toch heeft men jarenlang als een eerlijk man in den Raad leeren kennen en zal zich er zeker niet voor laten vin den, om iemand voor het meer of mindere groeten, als onderwijzer meer in aanmerking te laten komen. (Ap plaus). Spr. deelde de teleurstelling met den heer Cloeck, dat er geen dame op de voordracht voorkwam. Wan neer B. en W. er kans toe hadden gezien, was dit zeer zeker geschied. Vier dames solliciteerden slechts, waaronder mej. Kijlstra, die haar sollicitatie 12 Au gustus introk. Van de overige 3 trok mej. Jerschavek, on derwijzeres te Gorinchem, meer bijzonder de aandacht. B. en W. en de schoolopziener hebben met haar een conferentie gehad, doch den löden Augustus ontving men bericht, dat zij wegens aanvaarding van een be trekking te Bussum niet naar de functie kon blijven dingen. De beide andere sollicitanten stonden te ver achter bi] de mannelijke en zijn dus afgevallen. Ten opzichte van de onderwijzers bij het openbaar onderwijs te Alkmaar in functie voerde spr. aan, dat het streven moet zijn alleen die personen als hoofd aan te stellen, die in alle opzichten geschikt en be kwaam geacht kunnen worden. Wat men van een klasse-ondërwijzer eiseht, dat eischt men niet altijd in een hoofd. Spr. deelde mede, dat uit Alkmaar 10 on derwijzers hebben gesolliciteerd, n.l. de heeren van Arnhem, Blokker, Beot, Bijleveld, van Gulik, Kooij, Kroone, mej. Kijlstra, en de heeren Ott en Zwarteveen. Deze sollicitaties zijn ernstig overwogen, doch B. en W. konden er niét toe komen om de voordracht te ma ken zooals de heer Cloeck dat wenschte, omdat zij overtuigd waren, dat zij moest zijn, zooals zij thans was voorgelegd. Nog bracht spr. naar voren, dat dé heer Bijleveld zich om financieele redenen had terug getrokken. De heer U d o was het met den heer Cloeck oneens, dat er bij het maken van een voordracht allereerst naar Alkmaarsdie onderwijzers moet worden omgezien. Spr. oordeelde dit een verkeerd systeem. Wanneer men een keuze over het geheele land kan doen, is dit voor het onderwijs beter, dan wanneer men alleen moet kie zen uit een kleine club. Men krijgt dan allicht een on deronsje. Hierna werd uit beide voordrachten No. 1 met op één na algemeene stemmen benoemd. HERHALINGSONDERWÏJS. B. en W. noodigen den Raad uit, om tot regeling van het openbaar lager onderwijs over te gaan tot be noeming van het personeel, 't welk gedurende den cur sus 1915/1916 zal worden belast met het geven van herhalings-onderwijs aan jongens en meisjes, waartoe, in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, de navolgende voordrachten zijn opgemaakt: A. Voor het herhalingsondeiwijs aan jongens: Eerste groep (2de leerjaar). 1. J. J. T. Kooij. 2 J. Eits, voor Nederl. faal. 1. D. van den Berg, 2. A. List, voor rekenen. 1. J. R. van Arnhem 2. D. Speets, voor aardrijkskun de. 1. D. L. Beijneveld. 2. J. van Woerkum, voor Fransch. Benevens Mejuffrouw J. M. Flohil voor Engelsch. Tweede groep (1ste leerjaar). 1. J. Eits. 2. J. J. T. Kooij, voor Nederlandsche taal. 1. A. List. 2. D. van den Berg, voor rekenen. 1. D. Speets. 2. J. R. van Arnhem, voor aardrijks reden. Vivien had- hem In haar brieven een tamelijk uit voerig verslag gegeven van de dagelijksche gebeurte nissen in het kleine wereldje van Penolver baai, maar zij had niets van een onderzoek gezegd. Hij begreep niet, waarom niet. Zijn instinctmatige afkeer van Stott werd dieper, en hoewel hij den jongen aardig vond, speet het (hem, dat hij gedwongen kennis had gemaakt. Beide mannen waren wat in gedachten verdiept, en later spraken zij zorgvuldig gekozen woorden, en met lange tusschenpauzen. Hugo, die voelde dat de at mosfeer gespannen was en begreep, dat hij iets ver keerds had gezegd, was niet op zijn gemak. Hij trok nu aan Stott's jas. Deze stak zijn hand achter zich en greep geruststellend die van den jongen. Harpur zag' hét en maakte een ongeduldige beweging. „Een overdreven, sentimenteele gek", dacht hij. Na een poos begon Hugo, als om de kloof te over bruggen, naar zijn vrienden in Penolver te vragen. Me vrouw Mar low scheen bijzonder in zijn gunst te staan. Harpur hoorde, dat haar echtgenoot predikant was, en de naam en het ambt samen herinnerden hem aan een of ander. Marlow? Marlow? O ja mevrouw Fle ming was een juffrouw Marlow, en zij had een broer, die predikant was in Comwallis. Een vraag aan Stott Btelde zijn identiteit vast. Daf wa8 nuttig. Hij meende, dat mevrouw Fleming haaT broeder wel eens bezocht, en zij zou zeker alles om trent Stott weten. Hij wist, dat mevrouw Fleming ge vleid zou zijn, iets van hem te hooren en blij, hem een kleinen dienst te kunnen bewijzen. Hij was benieuwd, hoe Elsie Fleming het maakte: hij had haar in lang niet gezien. Het speet hem nu een beetje, dat hij zijn reis niet te Exeter had afgebroken, om haar een bezoek te brengen. Hij was nooit in 't minst verliefd op haar geweest, zij was te ziekelijk, te ongelijk van humeur, maar zij was 'een bijzondere vrouw, prikkelend, een kunstenares in het waardeeren van zijn eigenschappen Zij begreep hem, zooals Vivien Eady nooit zou doen. hoewel hij Vivien Eady liefhad en niet Elsie Fleming Zij was ongelukkig door haar karakter, dat wist hij, Bakker, voor Nederl. kunde. 1. J. van Woerkum. 2. D. L. Beijneveld, voor Fransch. Benevens mej. J. M. Flohil voor Engelsch. Voor het herhalingsonderwijs aan meisjes 1. Mej. J. Kijlstra. 2. Mej. Tr. B taal. 1. Mej. M. Bakker. 2. Mej. G. Bakker, voor nuttige handwerken. 1. Mej. G. Bakker. 2. Mej. Tr. Bakker, voor Frahsch. 1. Mej. Tr. Bakker. 2. Mej. M. Bakker, voor rekenen. Benevens Mejuff. J. M. Flohil voor Engelsch. De heer Cloeck merkte op, dat voor Fransch het vorig jaar geen leerlingen waren. Ook nu zal dit niet het geval zijn. De Voorzitter zeide), dat de benoemingen konden doorgaan, doch dat er In zulke gevallen geen gebruik van gemaakt werd. De eerstvoorgedragenen werden hierna benoemd. BENOEMING DIRECTEUR VAN HET GAS- EN ELECTR1SCH BEDRIJF. Onder overlegging van een rapport der commissie van bijstand voor de gemeente-gasfabriek, met den in houd waarva B. en W. zich geheel vereenigen stellen wij den Raad voor te besluitenden heer A. M van De venter, met ingang van 1 October 1915 te benoemen tot directeur van het gemeentelijk gas- en electrisch bedrijf op de jaarwedde, thans aan deze betrekking verbonden, aan welke benoeminv de voorwaarde wordt vastge knoopt, dat de jaarwedde, na de inbedrijfsételling der nieuwe fabriek zoodanig zal worden geregeld, dat ge lijkstelling worde verkregen met fabrieken van denzelf den omvang. De heef de Boesterd zeide zijn voorstel in deze, nadat hij de heer v. Deventer gesproken bad, in te trekken. De heer Udo bracht naar voren, dat de heer van Deventer als bouw-directeur in Alkmaar was geko men. Spr. had de stukken niet gelezen en vroeg of de heer van Deventer voldoende ondervinding heeft van exploitatie om als directeur te kunnen optreden. In de tweede plaats vroeg spr. of de heer van Deventer, in dien hij benoemd: wordt tot directeur van het gas- en electriciteits-bedrijf kan blijven, waarvoor hij is be noemd, n.l. als bouwdirecteur. In de derde plaats wees spr. erop, d'at de voordracht hem eenigszins vreemd leek. De heer van Deventer toch stelt zelf als voor waarde, dat ter zijner tijd zijn jaarwedde zal herzien worden. Van de kant van de gemeente is het dus geen voorwaarde, maar een belofte. Deze belofte wenschte spr. niet. Wanneer men het salaris van den directeur van het gas- en electriciteitsbedrijf vergelijkt met het traotement van den burgemeester, den secreta ris of den directeur van publieke werken dan ziet men, dat dit reeds beduidend hooger staat dan dat van die andere. Bovendien wordt de nieuwe fabriek gebouwd omdat de oude te klein is.- De betrekking gaat voor den directeur niet moeilijker worden, maar gemakkelijker omdat de lokalen beter worden. Spr. wilde zijn stem wel geven aan de voordracht onder beding dat de be lofte van de salarisherziening vervalt. De Voorzitter was het met den heer Udo eens, dat de directeur van de gasfahriek de best gesalarieer de betrekking heeft. Dit verschijnsel zag men echter overal. Wil men evenwel niet tobben met een directeur, dan leek het spreker het beste, de toezegging te doen, om dat salaris, als de fabriek klaar is, in overeenstem ming te brengen met dat aan een gelijksoortige fabriek in een plaats van dezelfde grootte met ongeveer de zelfde gasproductie. Oneens was spreker het met den heer Udo, dat liet werk voor den directeur, als de nieuwe fabriek klaar is, gemakkelijker wordt Dit is wel het geval voor de ondergeschikten, maar niet voor den directeur, die dan komt te staan voor een'terrein van eenige bunders. Ook lag het, volgens spreker, voor de hand, dat getracht zal worden om de productie uit te breiden en daardoor de ontvangsten hooger te maken als de fabriek op voldoende capaci teit is gebracht. Indien de heer Udo de stukken gelezen had, dan had hij daaruit kunnen halen, dat de heer van Deventer, wat zijn capaciteiten betreft, alleszins vol doet. Spr. las hierover een stuk voor. De heer Leesberg oordeelde het eenvoudiger, om maar te benoemen. Men kan dan later weer zien, aan gezien de sollicitant toch zal hebben te beloven, niet binnen 2 jaar te bedanken. Spr. miste dit evenwel in de bijlage. De Voorzitter zeide, dat het wel in de bedoe ling lag om dit in het besluit op te nemen. De heer van den Bosch had aanvankelijk de zelfde bezwaren als de heer Udo. Sinds zijn gesprek met den heer van Deventer was dit niet meer het geval. Deze toch verbond zich voor den tijd van drie jaar en vertrouwt bovendien zoozeer op de billijkheid van den Raad, dat hij het aan haar overlaat, om te bepalen, hoe groot later die verhooging zal moeten zijn. Spr. oor deelde het bovendien een voordeel, dat men thans als directeur iemand krijgt, die zelf de fabriek gebouwd heeft. De heer Meienbrink zou gaarne vastgelegd "zien, dat 4e jaarwedde als directeur van de gasfabriek werd vastgesteld. De Voorzitter bracht in het midden, dat men later het salaris voor het electrisch bedrijf ook wel on der de oogen kan zien, maar dat het toch in de bedoe ling ligt, om, als de nieuwe fabriek klaar is, het salaris van den directeur als gasdirecteur te herzien. Hierna werd de heer van Deventer met algemeene stemmen benoemd. VEREENIGINO VAN NEDERLANDSCHE GEMEENTEN. Evenals in 1911 zijn B. en W., na lange aarzeling, tot de overtuiging gekomen, dat de toetreding als nd der vereeniging van Nederlandsche gemeenten niet van zooveel voordeel zal zijn, dat daarvoor een jaar- lijksch bedrag van ruim 100 mag worden uitgegeven. Vooral in critieke tijdsomstandigheden als welke wij beleven, kan aan een dergelijk bedrag een nuttiger be stemming worden gegeven, weshalve B. en W. voor stellen te besluiten: Aan het bestuur der Vereeniging van Nederlandsche gemeenten, naar aanleiding van zijne circulaire d.d. 18 Juni 1.1., te berichten, dat deze gemeente vooralsnog niet kan besluiten als lid toe te treden. De heer Cloeck was van meening, dat men goed deed met het vereenigingsleven te bevorderen. Spr. las in verband hiermede een artikel voor uit „Gemeen tebelangen." en wees er op, dat verschillende gemeen ten de contróle over verschillende zaken aan het bu reau van de Vereeniging hebben opgedragen. 37 Ge meenten hebben reeds tot een bedrag van 450.000 in de credietbank deelgenomen. Ook Alkmaar kan veel gemak van de vereeniging hebben. Spr. ging dan ook niet met het advies van B. en W. mee en zag gaarne, dat ook Alkmaar trachtte nut te trekken van gezamen lijk optreden. De heer Lub be ontkende geenszins, dat een ver eeniging met een Centraal bureau zijn nut kon heb ben. Niets is echter mogelijk zonder kosten en ijuist met het oog op die kosten hebben B. en W. geaarzeld geld uit te geven. Bovendien verkeert Alkmaar niet in het geval, dat ze op 't oogenblik dé hulp van het Centraal bureau noodig zou kunnen hebben, voor 't oogenblik oordeelde spr. het ongewenscht, om dan ook de 100, die aansluiting zal moeten kosten, uit te ge ven. Nog stelde spr. in het licht, dat hetgeen het bu reau wil, in navolging geschiedt, met wat in. Duitsch- land gebeurde. Men deed z.L dus ook verstandiger, om de resulta ten af te wachten. De voorzitter oordeelde het tie groote kwestie, dat B. en W. het groote belang van aansluiting nog niet inzien! De heer Cloeck merkt op, dat de aanstelling van een gemeentelijke controleur destijds ook geld kostte. Dat is echter niet de vraag, want 't is gebleken, dat deze zijn geld dubbel en dwars verdient. Met aanslui ting kon men met gezamenlijken Inkoop misschien al die 100 verdienen. De voorzi tter stelde to hef licht, dat slechts 30 gemeenten zijn aangesloten en dus tal van gemeenten op 't zelfde standpunt staan als B. en W. De heer van den Bosch vroeg, of hef geen overwe- maar hij was wel eens nieuwsgierig, of zij niet een beetje van hem gehouden had. Bij een vrouw met haar lastig karakter kon men nooit weten. Als hij haar was gaan bezoeken, zou hij aan de ontmoeting met den jongen Stott en de lastige gevolgen daarvan, ontsnapt zijnmaar dan zou hij ook het nietige voorval gemist hebben, toen de jongen sprak van wat was de naam? O ja, Lorraine, Rutherford Lorraine. Dien moest hij onthouden. De koude lucht van het hoog land, waar zij over reden, maakte hem slaperig. Eeni- gen tijd sprak niemand. Eindelijk daalde de weg tusschen de boomen, en zij gingen zig-zag den heuvel af. Hier en daar scheen een licht door de boomen, en hoorde Harpur het geruisch van water. Heel menschelijk gevoelde hij een trilling bij het naderen van de plaats, waar zijn aanstaande vrouw woonde, en hij wekte zich op. „Ja," zei Stott in antwoord op zijn vraag, dit is Pe nolver. Zal ik u afzetten aan het huis van mevrouw Eady?" „Woont juffrouw Prowse hier dicht bij?" vroeg Har pur, na een oogenblik weifeling. „Neen, een eindje verder, aan den anderen kant van het dal," zei Stott. „Waar u dat groote licht ziet." „Nu als het niet te ver uit uw weg is?" „O volstrekt niet," zei Stott, „wij moeten bijna langs het logement." Hij hield met moeite zijn lachen in. Hij dacht dat, als hij op weg was naar het meisje, dat hij liefhad, hoe vermoeid en verreisd hij ook zijn mocht, het hem niet mogelijk zou geweest zijn, het huis voorbij te gaan, waar zij woonde. Eerst had hij pret om de afgemeten heid van Harpur, maar terwijl het paard1 voorzichtig den heuvel afging, namen zijn gedachten een anderen loop. Bij zijn plezier kwam een gevoel van afgunst. Het was prettig voor een man, na een lange reis te komen bij de vrouw, die hem liefnad, en hie hem bij lamplicht in een optrekje aan zee opwachtte. Zoo'n vrouw als Vi vien Eady, met hooge wenkbrauwen en peinzende oogen, en een zachte aanraking in haar lange blanke handen.' Hugo schoof onrustig heen en weer, en Stott, met een gevoel, alsof hij niet eerlijk tegenover hern was, zet te zijn paard aan. Zij reden zacht over de brug en de helling aan den anderen kant op. Op den hoek van dé Rosemorranlaan leidde een an der pad1 naar het logement. Een donkere figuur maakte zich los van een groep van drie personen. „Kijk je uit naar mijnheer Harpur, Jan?" riep Stott. „Ja, mijnheer," zei de logementhouder verbaasd1, want hij had zijn gast met een ander voertuig ver wacht. Harpur steeg af, en Hugo sprong er uit, om zijn koffer onder de bank weg te halen. „Goeden nacht," zei Haipur, Stott zijn hand rei kende, „en hartelijk dank." Er lag meer dan een af scheid in zijn toon. „Wij moeten eens samen gaan v<s- schen," zei hij tot Hugo, met een verlegen lachje. Jan Prowse nam den koffer op zijn schouder en zij gingen naar het logement. Hugo ging naast Stott zitten en drukte zich tegen hem aan. „Is het zoo goed?" zei Stott. „Puik," zei Hugo, met een zucht van voldoening. „Zeg, vader," vroeg hij op eens, „was het niet goed, dat ik mijnheer Harpur had gevraagd met ons mee te rijden?" „Wel zeker, beste jongen," antwoordde Stott; „bet was niet meer dan beleefd." „'Naderhand dacht ik, dat u het niet prettig vond. U en hij schenen niet heel best samen op te schieten." „Ik denk dat mijnbeer Haipur wat vermoeid was," zei Stott; en Hugo scheen hiermede tevreden. In een paar minuten hadden zij de hoeve bereikt. Hendrik liep uit den hof met een lantaarn en volgde hem tot de deur van hei huis. Juffrouw Ford, met een gloed van warmte achter zich, stend reeds op den drempel. ,Zoo, juffrouw, riep Hugo. Hij hield zijn gezicht op voor een kus, toen hij bin nenkwam Stott volgde, en trok hem in de eetkamer. Wordt vervolgd. ALKMAARS A

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 5