DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
De Vergissing m Vivien Eady
No. 210
Honderd en zeventiende Jaargang.
1915
fttoHnMUtsilrife pfïï 3 maanden f 1.—,fr. p. post f 1.25. flfesMlepriis 10 ct. p. regel, groote letters naar plaatsrnïmte. Brieven fr. N. V. Boek- eo Handelsdrukkerij vl HERffls. COSTERfiZOON, Voordam CO. Teleloonnr. I
WOENSDAG 8 SEPTEMBER
Vergadering
Gemeenteraad van Alkmaar,
op Dinsdag 1 September 1915, nam. 1 nor.
FEUILLETON.
vau «jen
Voorzitter de Burgemeester de hear O, Ripping.
Secretaris de heer Donath.
Aanwezig alle leden.
De herkozen en gekozen leden namen na het af
leggen der vereisehte eeden zitting.
De voorzitter bracht dank aan den heer de
Groot die wegens gezondheidsredenen zich verplicht
had gezien om te bedanken en sprak de hoop uit
dat bij een welverdiende rust zal genieten.
De notulen van de vorige vergadering worden
vastgesteld.
Aan de vergadering wordt medegedeeld, dat is
ingekomen
a. een schrijven d.d. 28 Augustus 1.1. van mr. T. J.
P. Gouverne, houdende bericht, dat de benoeming
tot lid van het Burgerlijk Armbestuur door hem
wordt aangenomen.
Aangenomen voor kennisgeving.
b. een schrijven d.d. 6 September 1.1. (heden ontvan
gen) van den heer A. H. Bijleveld, houdende het
verzoek zijn naam van de voordracht ter benoeming
van een Hoofd der 4de Gemeenteschool te willen
schrappen.
Te behandelen bij punt 4 der agenda.
c. een schrijven van mevr. Geus—v, cl Pol, houdende
het verzoek otn ontslag als onderwijzeres.
Dit ontslag werd eeryol verleend.
d. een schrijven van de R. K. Werkliedenbond „Si
Paulus", houdende dankbetuiging voor het besluit
tot het geven van toeslag aan gemeentewerklieden.
Voor kennisgeving aangenomen.
e. Verzoek van H. W. Holsmuller om spoedig voor
spoor langs de Handelskade zorg te dragen.
De Voorzitter stelde voor te berichten, dat
het bestuur diilgent is en dat spoedig aan. het
verzoek zal worden voldaan.
Hiertoe werd besloten.
BENOEMING SCHOOLHOOFD.
Op de voordracht ter benoeming van een hoofd der
le gemeenteschool zijn geplaatst:
1. J. A. Zwarteveen, eerste onderwijzer aan de 4de
Gemeenteschool te Alkmaar.
2. R. J. Klaren, hoofd der school te Aalsmeer.
3. D. de Vries, hoofd der school te Midwoud.
Benoemd de heer Zwarteveen met op één na al-
gemeene stemmen.
Voor die aan de 4e gemeenteschool:
1. G. Hellinga, hoofd der school te Enkhuizen.
2. J. Tolsma, noofd der school te Franekeradeel.
3. A. H. Bijleveld, eerste onderwijzer aan de Burger
school te Alkmaar.
Benoemd de heer G. Hellinga met op één na al
gemeene stemmen.
Vóór de benoeming vroeg de heer Cloeck het
woord. Spreker dacht er niet aan om B. en W. iets on
aangenaams te zeggen, doch het deed hem leed, dat
vergeten was om een vrouw op de voordracht te plaat
sen. Nog wees spr. er op, dat slechts 2 Alktnaarsche
onderwijzers, de één als No. 1 en den ander als No.
op de voordracht voorkwamen. Spr. meent, dat de laag
ste in een betrekking ook de allerhoogste moet kun
nen krijgen wanneer hij eenmaal de meerdere bekwaam
heid bezit en het viel hem tegen, dat van een 50-tal on
derwijzers slechts 2 goed genoeg geacht worden om
op de voordracht voor te komen. Dit had minstms
een 6-tal moeten zijn. Vooral met het oog op wat de
zen zomer gepasseerd is, is spr. van meening dat de
andere partij, die met B. en W. de voordracht opmaakt,
meer rekening houdt met vriendschap dan met de be
kwaamheid. Öok de heer Zwarteveen, die als No. 1
op de voordracht voorkomt, zal het er mee eens zijn,
dat de heer Bijleveld in bekwaamheid zeker niet de
minste is; zelfs bezit geen van de anderen zooveel be
kwaamheden, dat ze hem als eerste onderwijzer aan de
Burgerschool zouden kunnen vervangen. Spr. wees er
uit het Engelsch
van CHARLES MARRIOTT.
Stott gaf het paard een zweepslag, zoodat zij van
htm plaatsen opsprongen. Harpur keek verwonderd
rond: hij had gevoeld, dat Stott schrikte, voordat hij
den zweep opnam.
„Koest, oude jongenI" zei Stott; „er is niets om van
te schrikken."
Dat was er ook niet, dacht Harpur, het paard was
ook niet schichtig geworden.
„Heb ik het je niet geschreven?" zei Stott kalm, den
zweep weer wegzettende. „Er is iets heel treurigs ge
beurd. De heer Lorraine was op weg hierheen om mij
te bezoeken, dat vermoed ik ten minste en schijnt op
den kaaimuur gevallen, en daardoor bewusteloos ge
worden te zijn. Voordat iemand hem vond was hij ver
dronken."
„Arme kerel!" riep Hugo ernstig. „Wezenlijk, het
spijt me, dat ik hem een lammen vent noemde. De jon
gens op school zullen er ook van opzien, als zij 't
lioorenzij hadden zoo'n pret om hem. En dus beeft u
hem in 't geheel niet gezien, vader?"
„Levend niet." zei Stott, „noewel ik natuurlijk bij het
onderzoek getuigenis moest afleggen."
Hij had onuitsprekelijk het Tand. De voornaamste
reden, waarom hij alleen met Hugo naar huis had
willen rijden, was geweest om een vraag als deze te
voorkomen. In zijn brieven aan Hugo had hij het on
derzoek niet aangeroerd, maar achteraf had hij de mo
gelijkheid voorzien, dat Hugo spreken zou over Lor
raine's bezoek aan Gamages, misschien in het bijzijn
vau anderen.
Harpur begreep het niet en was boos om een andere
op, dat de heer Bijleveld ook leeraar is aan den cursus
voor de hoofdacte, dat hij zitting heeft genomen in de
examen-commissie voor het vak: „kennis der natuur".
Spr. vroeg dan ook, hoe het mogelijk is, dat zoo
iemand No. 3 van de voordracht staat. Hierbij kwam
hem voor den geest, wat gezegd is: „Wil men kans
hebben in Alkmaar, groet dan dieper voor den school
opziener, anders komt men niet klaar". Spr. oordeelde,
dat alleen geschiktheid moet beslissen.
De Voorzitter merkte op, dat, indien er geen
repliek komt op de laatste woorden van den heer
Cloeck, dit niet opgevat mag worden als zou men het
daarmee eens zijn. Spr. was overtuigd, dat deze bewe
ring ten onrechte geuit is. Den heer van Buijsen toch
heeft men jarenlang als een eerlijk man in den Raad
leeren kennen en zal zich er zeker niet voor laten vin
den, om iemand voor het meer of mindere groeten, als
onderwijzer meer in aanmerking te laten komen. (Ap
plaus).
Spr. deelde de teleurstelling met den heer Cloeck,
dat er geen dame op de voordracht voorkwam. Wan
neer B. en W. er kans toe hadden gezien, was dit zeer
zeker geschied. Vier dames solliciteerden slechts,
waaronder mej. Kijlstra, die haar sollicitatie 12 Au
gustus introk. Van de overige 3 trok mej. Jerschavek, on
derwijzeres te Gorinchem, meer bijzonder de aandacht.
B. en W. en de schoolopziener hebben met haar een
conferentie gehad, doch den löden Augustus ontving
men bericht, dat zij wegens aanvaarding van een be
trekking te Bussum niet naar de functie kon blijven
dingen. De beide andere sollicitanten stonden te ver
achter bi] de mannelijke en zijn dus afgevallen.
Ten opzichte van de onderwijzers bij het openbaar
onderwijs te Alkmaar in functie voerde spr. aan, dat
het streven moet zijn alleen die personen als hoofd
aan te stellen, die in alle opzichten geschikt en be
kwaam geacht kunnen worden. Wat men van een
klasse-ondërwijzer eiseht, dat eischt men niet altijd in
een hoofd. Spr. deelde mede, dat uit Alkmaar 10 on
derwijzers hebben gesolliciteerd, n.l. de heeren van
Arnhem, Blokker, Beot, Bijleveld, van Gulik, Kooij,
Kroone, mej. Kijlstra, en de heeren Ott en Zwarteveen.
Deze sollicitaties zijn ernstig overwogen, doch B. en
W. konden er niét toe komen om de voordracht te ma
ken zooals de heer Cloeck dat wenschte, omdat zij
overtuigd waren, dat zij moest zijn, zooals zij thans
was voorgelegd. Nog bracht spr. naar voren, dat dé
heer Bijleveld zich om financieele redenen had terug
getrokken.
De heer U d o was het met den heer Cloeck oneens,
dat er bij het maken van een voordracht allereerst naar
Alkmaarsdie onderwijzers moet worden omgezien.
Spr. oordeelde dit een verkeerd systeem. Wanneer men
een keuze over het geheele land kan doen, is dit voor
het onderwijs beter, dan wanneer men alleen moet kie
zen uit een kleine club. Men krijgt dan allicht een on
deronsje.
Hierna werd uit beide voordrachten No. 1 met op
één na algemeene stemmen benoemd.
HERHALINGSONDERWÏJS.
B. en W. noodigen den Raad uit, om tot regeling
van het openbaar lager onderwijs over te gaan tot be
noeming van het personeel, 't welk gedurende den cur
sus 1915/1916 zal worden belast met het geven van
herhalings-onderwijs aan jongens en meisjes, waartoe,
in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener,
de navolgende voordrachten zijn opgemaakt:
A. Voor het herhalingsondeiwijs aan jongens:
Eerste groep (2de leerjaar).
1. J. J. T. Kooij. 2 J. Eits, voor Nederl. faal.
1. D. van den Berg, 2. A. List, voor rekenen.
1. J. R. van Arnhem 2. D. Speets, voor aardrijkskun
de.
1. D. L. Beijneveld. 2. J. van Woerkum, voor
Fransch.
Benevens Mejuffrouw J. M. Flohil voor Engelsch.
Tweede groep (1ste leerjaar).
1. J. Eits. 2. J. J. T. Kooij, voor Nederlandsche taal.
1. A. List. 2. D. van den Berg, voor rekenen.
1. D. Speets. 2. J. R. van Arnhem, voor aardrijks
reden. Vivien had- hem In haar brieven een tamelijk uit
voerig verslag gegeven van de dagelijksche gebeurte
nissen in het kleine wereldje van Penolver baai, maar
zij had niets van een onderzoek gezegd. Hij begreep
niet, waarom niet. Zijn instinctmatige afkeer van Stott
werd dieper, en hoewel hij den jongen aardig vond,
speet het (hem, dat hij gedwongen kennis had gemaakt.
Beide mannen waren wat in gedachten verdiept, en
later spraken zij zorgvuldig gekozen woorden, en met
lange tusschenpauzen. Hugo, die voelde dat de at
mosfeer gespannen was en begreep, dat hij iets ver
keerds had gezegd, was niet op zijn gemak. Hij trok
nu aan Stott's jas. Deze stak zijn hand achter zich en
greep geruststellend die van den jongen. Harpur zag'
hét en maakte een ongeduldige beweging.
„Een overdreven, sentimenteele gek", dacht hij.
Na een poos begon Hugo, als om de kloof te over
bruggen, naar zijn vrienden in Penolver te vragen. Me
vrouw Mar low scheen bijzonder in zijn gunst te staan.
Harpur hoorde, dat haar echtgenoot predikant was, en
de naam en het ambt samen herinnerden hem aan een
of ander. Marlow? Marlow? O ja mevrouw Fle
ming was een juffrouw Marlow, en zij had een broer,
die predikant was in Comwallis.
Een vraag aan Stott Btelde zijn identiteit vast. Daf
wa8 nuttig. Hij meende, dat mevrouw Fleming haaT
broeder wel eens bezocht, en zij zou zeker alles om
trent Stott weten. Hij wist, dat mevrouw Fleming ge
vleid zou zijn, iets van hem te hooren en blij, hem een
kleinen dienst te kunnen bewijzen. Hij was benieuwd,
hoe Elsie Fleming het maakte: hij had haar in lang
niet gezien. Het speet hem nu een beetje, dat hij zijn
reis niet te Exeter had afgebroken, om haar een bezoek
te brengen. Hij was nooit in 't minst verliefd op haar
geweest, zij was te ziekelijk, te ongelijk van humeur,
maar zij was 'een bijzondere vrouw, prikkelend, een
kunstenares in het waardeeren van zijn eigenschappen
Zij begreep hem, zooals Vivien Eady nooit zou doen.
hoewel hij Vivien Eady liefhad en niet Elsie Fleming
Zij was ongelukkig door haar karakter, dat wist hij,
Bakker, voor Nederl.
kunde.
1. J. van Woerkum. 2. D. L. Beijneveld, voor
Fransch.
Benevens mej. J. M. Flohil voor Engelsch.
Voor het herhalingsonderwijs aan meisjes
1. Mej. J. Kijlstra. 2. Mej. Tr. B
taal.
1. Mej. M. Bakker. 2. Mej. G. Bakker, voor nuttige
handwerken.
1. Mej. G. Bakker. 2. Mej. Tr. Bakker, voor Frahsch.
1. Mej. Tr. Bakker. 2. Mej. M. Bakker, voor rekenen.
Benevens Mejuff. J. M. Flohil voor Engelsch.
De heer Cloeck merkte op, dat voor Fransch
het vorig jaar geen leerlingen waren. Ook nu zal
dit niet het geval zijn.
De Voorzitter zeide), dat de benoemingen
konden doorgaan, doch dat er In zulke gevallen geen
gebruik van gemaakt werd. De eerstvoorgedragenen
werden hierna benoemd.
BENOEMING DIRECTEUR VAN HET GAS- EN
ELECTR1SCH BEDRIJF.
Onder overlegging van een rapport der commissie
van bijstand voor de gemeente-gasfabriek, met den in
houd waarva B. en W. zich geheel vereenigen stellen
wij den Raad voor te besluitenden heer A. M van De
venter, met ingang van 1 October 1915 te benoemen tot
directeur van het gemeentelijk gas- en electrisch bedrijf
op de jaarwedde, thans aan deze betrekking verbonden,
aan welke benoeminv de voorwaarde wordt vastge
knoopt, dat de jaarwedde, na de inbedrijfsételling der
nieuwe fabriek zoodanig zal worden geregeld, dat ge
lijkstelling worde verkregen met fabrieken van denzelf
den omvang.
De heef de Boesterd zeide zijn voorstel in
deze, nadat hij de heer v. Deventer gesproken bad,
in te trekken.
De heer Udo bracht naar voren, dat de heer van
Deventer als bouw-directeur in Alkmaar was geko
men. Spr. had de stukken niet gelezen en vroeg of de
heer van Deventer voldoende ondervinding heeft van
exploitatie om als directeur te kunnen optreden. In de
tweede plaats vroeg spr. of de heer van Deventer, in
dien hij benoemd: wordt tot directeur van het gas- en
electriciteits-bedrijf kan blijven, waarvoor hij is be
noemd, n.l. als bouwdirecteur. In de derde plaats wees
spr. erop, d'at de voordracht hem eenigszins vreemd
leek. De heer van Deventer toch stelt zelf als voor
waarde, dat ter zijner tijd zijn jaarwedde zal herzien
worden. Van de kant van de gemeente is het dus
geen voorwaarde, maar een belofte. Deze belofte
wenschte spr. niet. Wanneer men het salaris van den
directeur van het gas- en electriciteitsbedrijf vergelijkt
met het traotement van den burgemeester, den secreta
ris of den directeur van publieke werken dan ziet men,
dat dit reeds beduidend hooger staat dan dat van die
andere. Bovendien wordt de nieuwe fabriek gebouwd
omdat de oude te klein is.- De betrekking gaat voor den
directeur niet moeilijker worden, maar gemakkelijker
omdat de lokalen beter worden. Spr. wilde zijn stem
wel geven aan de voordracht onder beding dat de be
lofte van de salarisherziening vervalt.
De Voorzitter was het met den heer Udo eens,
dat de directeur van de gasfahriek de best gesalarieer
de betrekking heeft. Dit verschijnsel zag men echter
overal. Wil men evenwel niet tobben met een directeur,
dan leek het spreker het beste, de toezegging te doen,
om dat salaris, als de fabriek klaar is, in overeenstem
ming te brengen met dat aan een gelijksoortige fabriek
in een plaats van dezelfde grootte met ongeveer de
zelfde gasproductie. Oneens was spreker het
met den heer Udo, dat liet werk voor den directeur,
als de nieuwe fabriek klaar is, gemakkelijker wordt
Dit is wel het geval voor de ondergeschikten, maar
niet voor den directeur, die dan komt te staan voor
een'terrein van eenige bunders. Ook lag het, volgens
spreker, voor de hand, dat getracht zal worden om de
productie uit te breiden en daardoor de ontvangsten
hooger te maken als de fabriek op voldoende capaci
teit is gebracht. Indien de heer Udo de stukken gelezen
had, dan had hij daaruit kunnen halen, dat de heer van
Deventer, wat zijn capaciteiten betreft, alleszins vol
doet. Spr. las hierover een stuk voor.
De heer Leesberg oordeelde het eenvoudiger, om
maar te benoemen. Men kan dan later weer zien, aan
gezien de sollicitant toch zal hebben te beloven, niet
binnen 2 jaar te bedanken. Spr. miste dit evenwel in de
bijlage.
De Voorzitter zeide, dat het wel in de bedoe
ling lag om dit in het besluit op te nemen.
De heer van den Bosch had aanvankelijk de
zelfde bezwaren als de heer Udo. Sinds zijn gesprek
met den heer van Deventer was dit niet meer het geval.
Deze toch verbond zich voor den tijd van drie jaar en
vertrouwt bovendien zoozeer op de billijkheid van den
Raad, dat hij het aan haar overlaat, om te bepalen, hoe
groot later die verhooging zal moeten zijn. Spr. oor
deelde het bovendien een voordeel, dat men thans als
directeur iemand krijgt, die zelf de fabriek gebouwd
heeft.
De heer Meienbrink zou gaarne vastgelegd
"zien, dat 4e jaarwedde als directeur van de gasfabriek
werd vastgesteld.
De Voorzitter bracht in het midden, dat men
later het salaris voor het electrisch bedrijf ook wel on
der de oogen kan zien, maar dat het toch in de bedoe
ling ligt, om, als de nieuwe fabriek klaar is, het salaris
van den directeur als gasdirecteur te herzien.
Hierna werd de heer van Deventer met algemeene
stemmen benoemd.
VEREENIGINO VAN NEDERLANDSCHE
GEMEENTEN.
Evenals in 1911 zijn B. en W., na lange aarzeling,
tot de overtuiging gekomen, dat de toetreding als nd
der vereeniging van Nederlandsche gemeenten niet
van zooveel voordeel zal zijn, dat daarvoor een jaar-
lijksch bedrag van ruim 100 mag worden uitgegeven.
Vooral in critieke tijdsomstandigheden als welke wij
beleven, kan aan een dergelijk bedrag een nuttiger be
stemming worden gegeven, weshalve B. en W. voor
stellen te besluiten:
Aan het bestuur der Vereeniging van Nederlandsche
gemeenten, naar aanleiding van zijne circulaire d.d. 18
Juni 1.1., te berichten, dat deze gemeente vooralsnog
niet kan besluiten als lid toe te treden.
De heer Cloeck was van meening, dat men goed
deed met het vereenigingsleven te bevorderen. Spr.
las in verband hiermede een artikel voor uit „Gemeen
tebelangen." en wees er op, dat verschillende gemeen
ten de contróle over verschillende zaken aan het bu
reau van de Vereeniging hebben opgedragen. 37 Ge
meenten hebben reeds tot een bedrag van 450.000 in
de credietbank deelgenomen. Ook Alkmaar kan veel
gemak van de vereeniging hebben. Spr. ging dan ook
niet met het advies van B. en W. mee en zag gaarne,
dat ook Alkmaar trachtte nut te trekken van gezamen
lijk optreden.
De heer Lub be ontkende geenszins, dat een ver
eeniging met een Centraal bureau zijn nut kon heb
ben. Niets is echter mogelijk zonder kosten en ijuist
met het oog op die kosten hebben B. en W. geaarzeld
geld uit te geven. Bovendien verkeert Alkmaar niet
in het geval, dat ze op 't oogenblik dé hulp van het
Centraal bureau noodig zou kunnen hebben, voor 't
oogenblik oordeelde spr. het ongewenscht, om dan ook
de 100, die aansluiting zal moeten kosten, uit te ge
ven. Nog stelde spr. in het licht, dat hetgeen het bu
reau wil, in navolging geschiedt, met wat in. Duitsch-
land gebeurde.
Men deed z.L dus ook verstandiger, om de resulta
ten af te wachten.
De voorzitter oordeelde het tie groote kwestie, dat
B. en W. het groote belang van aansluiting nog niet
inzien!
De heer Cloeck merkt op, dat de aanstelling van
een gemeentelijke controleur destijds ook geld kostte.
Dat is echter niet de vraag, want 't is gebleken, dat
deze zijn geld dubbel en dwars verdient. Met aanslui
ting kon men met gezamenlijken Inkoop misschien al
die 100 verdienen.
De voorzi tter stelde to hef licht, dat slechts 30
gemeenten zijn aangesloten en dus tal van gemeenten
op 't zelfde standpunt staan als B. en W.
De heer van den Bosch vroeg, of hef geen overwe-
maar hij was wel eens nieuwsgierig, of zij niet een
beetje van hem gehouden had. Bij een vrouw met haar
lastig karakter kon men nooit weten. Als hij haar was
gaan bezoeken, zou hij aan de ontmoeting met den
jongen Stott en de lastige gevolgen daarvan, ontsnapt
zijnmaar dan zou hij ook het nietige voorval gemist
hebben, toen de jongen sprak van wat was de
naam? O ja, Lorraine, Rutherford Lorraine. Dien
moest hij onthouden. De koude lucht van het hoog
land, waar zij over reden, maakte hem slaperig. Eeni-
gen tijd sprak niemand.
Eindelijk daalde de weg tusschen de boomen, en zij
gingen zig-zag den heuvel af. Hier en daar scheen een
licht door de boomen, en hoorde Harpur het geruisch
van water. Heel menschelijk gevoelde hij een trilling
bij het naderen van de plaats, waar zijn aanstaande
vrouw woonde, en hij wekte zich op.
„Ja," zei Stott in antwoord op zijn vraag, dit is Pe
nolver. Zal ik u afzetten aan het huis van mevrouw
Eady?"
„Woont juffrouw Prowse hier dicht bij?" vroeg Har
pur, na een oogenblik weifeling.
„Neen, een eindje verder, aan den anderen kant van
het dal," zei Stott. „Waar u dat groote licht ziet."
„Nu als het niet te ver uit uw weg is?"
„O volstrekt niet," zei Stott, „wij moeten bijna langs
het logement."
Hij hield met moeite zijn lachen in. Hij dacht dat,
als hij op weg was naar het meisje, dat hij liefhad, hoe
vermoeid en verreisd hij ook zijn mocht, het hem niet
mogelijk zou geweest zijn, het huis voorbij te gaan,
waar zij woonde. Eerst had hij pret om de afgemeten
heid van Harpur, maar terwijl het paard1 voorzichtig
den heuvel afging, namen zijn gedachten een anderen
loop. Bij zijn plezier kwam een gevoel van afgunst. Het
was prettig voor een man, na een lange reis te komen
bij de vrouw, die hem liefnad, en hie hem bij lamplicht
in een optrekje aan zee opwachtte. Zoo'n vrouw als Vi
vien Eady, met hooge wenkbrauwen en peinzende
oogen, en een zachte aanraking in haar lange blanke
handen.'
Hugo schoof onrustig heen en weer, en Stott, met
een gevoel, alsof hij niet eerlijk tegenover hern was, zet
te zijn paard aan. Zij reden zacht over de brug en de
helling aan den anderen kant op.
Op den hoek van dé Rosemorranlaan leidde een an
der pad1 naar het logement. Een donkere figuur maakte
zich los van een groep van drie personen.
„Kijk je uit naar mijnheer Harpur, Jan?" riep Stott.
„Ja, mijnheer," zei de logementhouder verbaasd1,
want hij had zijn gast met een ander voertuig ver
wacht. Harpur steeg af, en Hugo sprong er uit, om
zijn koffer onder de bank weg te halen.
„Goeden nacht," zei Haipur, Stott zijn hand rei
kende, „en hartelijk dank." Er lag meer dan een af
scheid in zijn toon. „Wij moeten eens samen gaan v<s-
schen," zei hij tot Hugo, met een verlegen lachje. Jan
Prowse nam den koffer op zijn schouder en zij gingen
naar het logement.
Hugo ging naast Stott zitten en drukte zich tegen
hem aan.
„Is het zoo goed?" zei Stott.
„Puik," zei Hugo, met een zucht van voldoening.
„Zeg, vader," vroeg hij op eens, „was het niet goed,
dat ik mijnheer Harpur had gevraagd met ons mee te
rijden?"
„Wel zeker, beste jongen," antwoordde Stott; „bet
was niet meer dan beleefd."
„'Naderhand dacht ik, dat u het niet prettig vond. U
en hij schenen niet heel best samen op te schieten."
„Ik denk dat mijnbeer Haipur wat vermoeid was,"
zei Stott; en Hugo scheen hiermede tevreden.
In een paar minuten hadden zij de hoeve bereikt.
Hendrik liep uit den hof met een lantaarn en volgde
hem tot de deur van hei huis.
Juffrouw Ford, met een gloed van warmte achter
zich, stend reeds op den drempel.
,Zoo, juffrouw, riep Hugo.
Hij hield zijn gezicht op voor een kus, toen hij bin
nenkwam Stott volgde, en trok hem in de eetkamer.
Wordt vervolgd.
ALKMAARS
A