DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
k Vergissing van Vivien Early.
Damrubriek.
No. 2'
Honderd en zeventiende Jaargang.
1915
Abonnementsprijs per 3 maanden ft—, fr. p. post 11.25. Advertentieprijs 10 ct. p. regel, groote letters naar plaatsruimte. Brieven fr. N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. HERNIs. COSTER 5 ZOON, Voordam C9. Telefoonnr. 3.
ZATERDAG 16 OCTOBER
In liet Pestgebied.
FEUILLETON.
Met geweld klettert de regen op 't zinken dak boven
me éven soms verflauwend, dan dadelijk weer
knetterend als eene mitrailleuse
Alles is overstroomd 't erf, de weg, één gro<
plas; als een grijs gordijn, lialf-doorzichtig nog, be
lemmert 't neergutsende hemelvocht bet gezicht dè
school en den weg kan ik nauwelijks onderscheiden.
Vreemd dóen die palmen nu, in den regen ze hóó-
ren er eigenlijk niet in thuis, vind ikhij den palm hoort
zon en licht, véél licht en warme tropengloed, dat de
lucht trilt.
Neen, de waringin die bevalt nu béter, zoo in den
regen; óp het schoolterrein staat er een van die reu
zen zooals een wijs beleid van het Bewind hier vóór
of naast élk Gouvernementsgebouw een paar van die
prachtboomen heeft doen planten. Ernstig staat de
waringin in den regen, z'n massale kruin teekent en
kel kracht en forsehe rust héél anders dan 't wuft
gewiegel en lokkend geknik van den palm, als een lon
kende bakvisch.
's Avonds, als de tropische maan z'n wonder-stra-
ien over 't landschap uitgiet dan zijn ze beiden
mooi, de trotsche waringin en het fijne, teer-vertakte
palmblad' dan is het er sprookjesland1, met kabouter
woninkjes verscholen,'diep-weg, onder de hooge pal
men, alles zilver-klaar en ragfijn. Het tropenland is
't allerschoonst daar in den klaren nacht dan tin
kelt in de verte hier en ginds de gamelan ook de Ja
vaan geniet dan van 't sprookjesland
Het regent al een uur ruim 't zal ook nóg wel
een uurtje regenen; de koelies, die vanmorgen begon
nen waren, een auto-„garage" be bouwen op het erf,
zitten roet smaak hun strootje te rooken, in het wagen
huis, goed beschermd tegen den regendat bevalt den
heeren best, zoo'n regentje: beter wachten dan wer
ken Ze voeren een levendig gesprekik kan 't eenigs-
zins volgen, als ze 't over de pest krijgen de man-dor
(Inlandseh ploegbaas) vertelt met heel duidelijkè ge
baren, van een man met zóó'n „klandjer" (bubo), on
der den oksel) --'aarbij hij echt-Indiseh overdrijft tot de
grootte van een klapper ongeveerdie gisteren naai
de ambulance is gebracht De anderen knikken en
rooken ijverig; het gesprek blijft levendig, en ze hebben
stof genoeg voor nóg een uurtje regen: de nieuwe groo
te „monior" (zooals'ze de auto noemen) met dat groote
Kruis aan alle kanten er op, waarom zij nu hier het
huis bonwen daar zijn ze ook nog lang niet over
uitgepraat 1
Toch en makkelijk land, -d'at. Indie: gisteren stopte
die Roode-Kruis-auto voor m'n huis, en vandaag
laat de Wedana een ..garage" bouwen op mijn erf, die
zonder den regen wel klaar was gekomen; en vanmor-
gen zijn we al 2 pestlijders gaan halen, een 25 K. M.
ver uit een barak, waar ze onmogelijk behandeld kun
nen wordenen dé chauffeur en z'n helper och, die
vinden wel ergens een onderdak en eten doen ze
voorloopig maar van den warong Alleen met één
ding moest ik Pondjo (die anders wat rijden aangaat
voor geen manken collega onderdoet!) helpen na
tuurlijk moest hij „perschot" (voorschot) hebben
Want in Malang kan Pondjo „beeren" daar ken
den ze hemmaar hier in Toeren zo-u dat direct niet
met alles lukken de volgende maand zou dat wel
al béter gaan... O heerlijk zorgeloos volk welke
6tudent(en dat zegt iets. overtreft u in 't absoluut
gemis van alle toekomstzorg die gij niet ként
en niet wilt kennen ,-wie evenaart U in die niet-min-
der Goddelijke Gave het leven „op de pof!?"
En tóch, wat is hieraan, aan dit eeuwige leenen en
voort ie -vragen, een aiep-ellendige keerzijde verbon
den. Want deze karaktertrek, met z'n onwetendheid
van dèssa-man die wordt uitgebuit door de para-
uit het Engelsch
van CHARLES MARRIOTT.
30)
HOOFDSTUK XVII.
Op een middag in Mei slenterde Stott omstreeks half
vijf naar zijn geliefkoosd hoekje, in de Rosemorran-
vallei om een pijp te rooken. Het was een kromming in
Üen smallen rijweg, die langs de oostelijke helling liep
tusschen hooge heggen in. Onder de heg aan de
eene zijde was een ruwe bank gemaakt van een plank
op twee boomstronken gespijkerd. In den werktijd
lieten -de knechts van Stott daar hun jassen en brood-
zakjes.
Stott liep een ruimte van ongeveer twintig meter op
en neer. Hij ging met zijn handen in den zak en op
geheven hoofd. Zijn geheele voorkomen was zelfbe
wust, bijna uitdagend.
Een uur geleden was er een zware bui .gevallen, maar
nu was 'die hemel heel blauw en scheen de zon fel
Damp steeg uit den warmen grond op, het water droop
nog zachtjes door de heggen, en hier en daar glinster
de een droppel in de zon. De lucht was zeer stil en
de rook van Stott's pijp hing laag en geurig in de bla
derrijke laan. Een zwerm muggen danste in dé zon.
Telkens joeg Stott ze door een rookwolk uiteen, maar
altijd' kwamen ze weer op dezelfde plek terug. Hij lachr
te over een vergelijking, die hij bij zich zelf maakte.
Aan iedere wending van zijn wandeling was een ope
ning in de heg, vanwaar een pad afdaalde, dat een
vrij uitzicht op de vallei onder hem had. Zijn oog
rustte nu op een paar bunders bessenstruiken in bleek
groene, evenwijdige lijnen tegen dè donkere, vochtige
aarde. Verder op was een rose vlakte van appelbloe
sem met violette schaduw ai weer verder een streep der
veelkleurige zee. Aan de andere zijde dér vallei rees
boven de velden een gordel van brem in vollen bloei.
Het leek een gouden lijst, die de bebouwde akkers af
scheidde van liet eentonige grijsachtig groene boven
land. Het herinnerde Stott er ook aan, dat het groot
ste gedeelte van den rijken grond in het dal door zijn
eigen arbeid uit de heide ontgonnen was in spijt van
de dorpsautoriteiten. Vroegere eigenaars van het land
wier aandacht bepaald bleef tot weiland, hadden het
sieten van het Javaansch volksorganisme door den
Hadji (den enkele goede niet te na gesproken), den
Arabier, den Chinees ook, helaas, nog door den
Europaan vaak, die zoo gauw mogelijk zich wil ver:
rijken hoe dan ook.
Weet Gij, lezer, hoe dat gaat? Al die brave burgers
geven „perschot" aan hun koelies en werkvolk en
klanten en mandors en -dan zorgen ze wel, -dat het hun
nooit wordt terugbetaald. Want dit voorschot is de
zweepdie den koelie voor- veel te laag loon doet wer
ken, die den dèssaman dwingt z'n petroleum en luci
fers voor véél te hoogen prijs van den Arabier of Chi
nees te blijven ko-open die -den landbezittenden Ja
vaan noopt, z'n sawah's tegen onvoordeelige voorwaar
den te verhuren aan de suikerfabriek, die tonnen en
tonnen gouds elk jaar „verdient"
En de Javaan klaagt niet over dit uitbuiteru-iij
heeft immers perschot gekregen
Goddlank: het Gouvernement doet véél goeds in de
zen geen huurcontract tusschen Fabriek en Ja
vaansch grondeigenaar wordt nu meer gesloten, of de
controleur moet het bezegelenen hier, in 't Malang-
sche, worden dan ook behoorlijk huurprijzen per bouw
betaald 50 b.v. per 'bouw, per jaar voor goeden
grond. A-ls men hoort hoe dè fabrieken vroeger de
dood-arme bevolking 15 of 20 vaak betaalden
dan verdwijnt toch wel een beetje dè waardeering voor
de mannen, die hier te midden der sawahvelden die
witte, in zon- of electrische belichting schitterende fa
brieksgebouwen déden verrijzen
Welk een schande, dat het blanke ras zich in dezen
niets béter toonde dan Arabier of Chineesche handels
ploert toen de Wet kwam toen werden de Fabrie
ken óók braaf
Vandaag dan werden zoo'n paar ongelukkige
pestlijders voor 't eerst met 't meest moderne vervoer
middel voor zieken getransporteerd 't maakt toch
wel een eigenaardigen indruk, ook op ons, als je die
menschen uit hun kampong-misère, half opgegeten
door mieren en muggen, zoo ineens ziet overgebracht in
die reine, hygiënische omgeving, eerst van den zieken
wagen, later op het bed in de barak nadat ze eerst
zijn gewasschen, oogen en mond gereinigd, een schoo-
ne sarong en kabaja hebben gekregen.
En hoe oneindig-veel grooter moet die indruk wel
zijn, hoe onwezenlijk moet 't hun, armen drommels,
wel schijnen „al dat wonderbaarlijke dat er met hén
gebeurt
Dat de blanda's hen, dè „orang-ketj il" (kleine
menschjes) verzorgen en vertroetelen, en schoonhou
den, en beter maken't Is te veel om te begrijpen.
En pas als ze door de anderen, die er al langer waren,
zijn ingelicht, dan pas gelooven ze, dat alles zonder
bij-oogmerken gebeurt en dan beginnen ze zich al
merkwaardig gauw aan te passen en thuis te voelen
in de ambulance!
Vooral de mannen en 't meerendeel der verple
gende huisgenooten, (bijl eiken patiënt één) is manne
lijk weten heel gauw alles, en volgen stipt de voor
schriften op als ze ze begrijpen. De vrouwtjes blij
ven wat langer verlegen, voelen zich niet zoo gauw
„senènj" (lekker, prettig), ze hebben in de dessa nog
minder „van de wereld gezien" dan hun echtvrienden,
die veel meer met de blanda's in contact komen
En, als men rekening houdt met de uiterst geringe
ontwikkeling, met 't beperkt cirkeltje van hun gedach-
tengang: de rijstbouw, dè sapie's en soms eens een
trouwpartij of een geboortefeest dan staat men ver
stomd, hoe die mannen, zóó van dè sawah in de ambu
lance gekomen, beter dan ooit een Europeaan 't zou
kunnen, hun zieken verplegen.
Hoe dit komt? Doordat een Javaan primo een on
uitputtelijk geduld heeft; secundo alles bedachtzaam,
zonder lawaai, met zachte hand1 volvoert nooit
breekt hij de hem toevertrouwde horden, koppen etc.;
bebouwen niet verder uitgestrekt dan den rand van de
vallei.
Stott's gemoedelijk; stemming werd voor een deel
veroorzaakt door het gevoel, dat hij moeilijkheden over
wonnen had1. Hij had zijn bezittingen rond geloopen
en alles in orde gevonden. Het bloeitijdperk, dat nu
bijna voorbij was, was buitengewoon gunstig geweest,
de vroege aardappelen stonden mooi en het kleine fruit
kwam goed op.
Maar Stott wist zelf eigenlijk niet precies, waarom
hij zoo in zijn schik was. Niet omdat hij een voo-r-
deeliig jaar verwachtte, al verachtte hij het geld vol
strekt niet. Behalve het scheppen is er misschien niets,
dat den mensch zooveel voldoening geeft dan de weten
schap, dat hij sommige van de geheimen der aarde
heeft overwonnen en tot zijn eigen voordeel aangewend.
Sedert eenigen tijd, dacht Stott over een aanzienlijke
uitbreiding van zijn werkzaamheden. Hij had plan
nen een kaasmakerij op te richten, en hij hoopte later
appelwijn te gaan tr Jken. Tot nu toe had hij slechts
proeven genomen met de voortbrengselen zijner boer
derij nu wilde hij op grooter schaal beginnen. Maar
dlat kon niet in een oogenblik besloten worden. Dat
was zeker, dat hij zoowel voor kaas als voor appel
wijn maken bekwamer werkkrachten zou noodig heb
ben dan hij tot nu toe gehad had. Het zou ook sa
menwerking, misschien wel deelgenootschap met nabu
rige landbouwers met zich brengen. Hij had in den
laatsten tijd met belangstelling dè verslagen gelezen
uit de kaas- en champagnedistricten in Frankrijk, waar
deine landbouwers en wijnboeren zich verbonden hadL
den, en nu concurreerden met de groote fabrikanten
Hij kon natuurlijk ook niet alleen appelwijn of kaas
maken, en toch zag hij op tegen samenwerking met an
deren. Het was zijn trots onafhankelijk van zijn bu
ren te zijn. Intusschen gingen de zaken vooruit en
schreef Hugo opgewekte brieven van school. Zelfs
Stott's gevoelens voor Vivien Eady, ofschoon schijn
baar niet tot een goeden uitslag leidend, deden hem
niet onaangenaam aan. Zooals zooveel mannen, die
zich sterk tot één vrouw aangetrokken gevoelen,- begon
lij vriendelijk over dè geheele sekse te denken. Zijn
droomen waren misschien nog geen gedachten, maar de
toekomst was gehuld in een sluier van rooskleurige mo
gelijkheden.
Als de verpersoonlijking van die mogelijkheden ver
scheen een zeer bekoorlijke vrouw aan dè bocht van het
pad. Mevrouw Fleming was, als gewoonlijk gekleed
op een manier, die volstrekt niet voor buiten paste,
maar toch met zoo iets persoonlijks, dat men de tegen-
tertio doordat hij voor zich zelf niets eischt. Hij
blijft bij den patiënt, vindt 't best, den heelen dag en
nacht te blijven zitten of liggen, nu en dan dommelenc
op z'n matje, toch meestal weer direct bij de hand, als
't noodig is. Hij rookt z'n strootje er bij, haalt 't eten
als er op de tóng-tong (dien wij op 't terrein ook heb
ben, om seinen te geven) wordt geslagen; en vol zorg
dóet hij alle kleinigheden die door hem gedaan kun
nen wordenals 't hem maar gewezen is, hoe 't te doen
Natuurlijk is dit alles maar een klein deel van de
verpleging: de hoofdzaak (en dit is geen kleinigheid
hier in Toeren, waar de barakken haast altijd vol dood
zieke pestlijders zijn!) blijft natuurlijk voor de ver-
wien veel injecties moet gegeven worden die ver-
eischen meer zorg dan 10 X zooveel andere, niet aan
pest lijdende zieken!
Gelukkig er staat tegenover, dat juist door die
uiterst zorgvuldige behandeling een goed deel der
pestlijders gered kan worden: en dan vergoedt de
dankbaarheid van genezenen hun familieleden alle
moeiten en zorg aan hen besteeddit laat zich niet be
schrijven maar dien innige dank, wel schuchter nog,
dien ze vaak je al uiten als ze voelen, béter te zullen
worden van die vreeselijke ziekte die doet je toch
goed, en doet je bepaald héchten aan velen der patiën
ten. En dan later als ze hun gewone sohuwheid wat
hebben overwonnen dan zijn 't zulke vrooiijke, op
gewekte menschjes en dan moéten ze toonen, hoé
groot hun d'ankgevoelens zijn en dan komt de fami
lie met kippen, eieren en klappers etc.
Vooral onder de kinderen zijn allerliefste wezentjes
er zijn al ettelijke genezen vertrokken, die we eigen
lijk nog zoo graag wat hadden willen houden maar
ze moesten weg wegens het voortdurende plaatsge
brek, En als ie dan die kinderen een woord of wat
Hollandsch leert; en ze weten, dat je 't aardig vindt
als ze hun kennis onzer dierbare moedertaal vertoo-
nen dan roepen ze al bij 't binnenkomen der barak;
„Dag, doktèrr", met dien eigenaardigen, altijd-foutie-
ven klemtoon, dien ze uit hun taal in 't Hollandsch
overbrachten 1 Ook nu hebben we nog zoo'n meisje, bij
na genezen na een week lang doodziek te zijn geweest,
dat je iedèr oogenblik vreesde, dat Kamsirah 't wel
af zon leggen.
En nu spreekt ze allerlei Hollandsche woorden, en
doet net of ze bést begrijpt wat ze zegt; maar als je
ze dan eens oppakt en laat kopjebuitelen in 't bed, en
zegt: „Zoo, groote meid" dan zegt Kamsirah,
zoodra ze maar even op adem is gekomenZoo-kroten
mij" en heeft dan pret voor 10, als wij eens hartelijk
om h^ar lachen
Zooals ge ziet er is humor genoeg in de pest-am-
bulance gelukkig ook maar!! Want zonder de vroo-
lijkheid der genezenden, de opgewektheid in die zalen
voor dè herstellenden zonder dat zou 't niet moge
lijk zijn, vooral voor de zusters, zélf den ijver, de ani
mo er in te houden.
Ik zal niet in breede uitwijden over onze behan
delingsmethode etc. hier: deze brief zou te „medisch"
worden!
In 't kort enkel wil ik u vertellen, wat de hoofdzaak
isdan kunt ge u eenig idee vormen van ons werk.
De meeste (4/5) van onze patiënten hebben bu-
bonenpest,, en die bubonen (gezwollen, ontstoken klie
ren in oksel, lies, halsstreek) worden alle geincideerd
hoe eerder hoe liever.
Daarop volgt verband, dat alle dagen, desnoods 2
maai, wordt vernieuwd en rijkelijke prikkeling van 't
héele lichaam door opwekkende medicijnen kamferin-
jecties etc.
Vele van die bubonen veretteren dan worden uit-
gesooten en dan moet 't daardoor ontstane gat weer
dichtgroeien; de meeste patiënten zijn reeds binnen
strijdigheid er door over het hoofd zag. Zij had een
grijze, diunne en zeer wijlde japon aan, en van haar
grooten hoed hing een gazen sluier, die luchtig om
haar tengere schouders geslagen was. Zij liep voor
zichtig over den modderigen weg, hield haar japon
met twee handen op, en vertoonde daardoor een lila
zijden ondërrok en schoentjes met spitse punten en hoo
ge hakken. Er was iets in haar voorkomen, dat Stott
aangenaam aandeed, maar hem toch tot een zeker ruw
heid uitlokte.
•„Hallo zei zij „u hebt mij in lang niet opgezocht."
Zij reikte hem 'haar twee handen, om over een plas
te kunnen stappen, en liet ze een oogenblik in de zijne.
„Wat zijn uw handen koud!" zei hij.
„Zoo?" zei zij afgetrokken, naai hem kijkende.
„Waarom ik u niet ben komen opzoeken? Och, waar
dient 't toe vertrouwelijke gesprekken te hebben met
een man, die aan niets dan een jongen denkt?"
Stott wist, dat dit een oude grief van haar was, maar
hij schreef die niet zoozeer toe aan jaloezie op Hugo
dan wel daaraan, dat zij niet van kinderen hield.
„Kom mee theedrinken," zei hij,- „Ik was juist op
weg naar huis. Als u heel lief is, zal ik Schumann voor
u spelen. Ik geloof, dat ik iets van een Duitscher in mij
heb. Als ik in mijn schik ben, word ik sentimenteel en
heb behoefte aan muziek."
Zij keek aandachtig rond.
„Laat mij even tijd om op adem te komen," zei zij.
„Ik ben net hier, en het is hier zoo mooi. „Wat een
vieze pijp rookt u
„Het spijt me," zei Stott, en nam de pijp uit zijn
mond.
„Neen, doe dat niet," zei zij, haar hand op zijn arm
leggend. „Ik houd er van; 't is zoo mannelijk. Lieve
hemelging zij voort, „u weet niet wat 't is, eens een
uurtje uit de pastorie weg te zijn."
„VerveeLt u zich?" vroeg hij, een wenkbrauw spot
achtig optrekkend.
„Gruwelijk," zei zij, „maar kunnen we niet gaan zit
ten
Hij veegde de bank met zijn zakdoek af, en zij gin
gen zitten.
„Waarom is u dan naaf Comwallis gekomen vroeg
hij.
Zij lachte verlegen en zei
„Heeft u wel eens iemand een compliment gemaakt?"
„Ik kan het mij niet herinneren," zei hij. „Maar, in
ernst, u en buiten, dat is het gekste, wat ik me bij el
kander kan voorstellen. Ik denk aan u altijd in ver
een maand weer geheel beter als ze de eerste 3, 4
dagen maar eenmaal te boven zijn, gaat 't meestal
goed.
Ze koortsen dan enorm hoog, tot 41 gr. vaak, en
juist in die dagen komt alles op behandeling en ver
pleging aan om ze er „door te sleepen."
Als ge nu nog weet, dat al deze patiënten die eer
ste dagen, soms weken als ze dóódziek zijn, zich be
vuilen, en geheel in de war zijn dan zult ge willen
gelooven, dat er enorm veel zorg en arbeid aan hen
moet worden besteed!
We hebben nu in Toeren, in precies 3 maanden
tijds, 125 patiënten opgenomen, waarvan pijn. 100
pestlijders; van deze laatsten zijn net de helft in le
ven gebleven misschien blijven er zelfs nog even bo
ven de 50Ge kunt u voorstellen dat we hier erg te
vreden zijn met deze resultaten: 't is wel jammer, dat
zoovele zieken in de kampong al zoo snel na 't ziek-
worden «verlijden, zonder dat zelfs gepoogd is hen te
redden. Natuurlijk zijn ook die snel-verloopende ge
vallen wel de allerernstigste vorm der pest, en het is
natuurlijk ten eenenmale onmogelijk, de patiënten die
vaak tientallen kilometers ver in de bergen wonen, di
rect naar eene ambulance vervoerd te krijgen.
Hiervoor zal de ziekenauto natuurlijk goede dien
sten kunnen verrichten alleen is 't jammer, dat zoo'n
groote zware wagen alleen de goede hoofdwegen zal
kunnen berijden: en langs de dessawegen, vaak vele
palen ver, zullen dè zieken dus nog als vroeger moe
ten worden „gepikold"
Dit vervoer nu is nog lang zoo slecht niet, als de
patiënt op een baleh-baleh liggend, wordt gedragen:
Maar als je dan, zooals vanmorgen, eene volwassen
vrouw, naar de ambulance ziet dragen, hangend op
den rug van een man de armen om z'n nek, enkel met
den steun van een sarong om hare beenen en als
je dan hoort, dat dat mensch je met een temperatuur
van 40 zooveel, 4 of 5 palen lang zoo vervoerd is,
om beurten 'r man en broer om den hals hangend
dan apprecieer je toch wel, dat zulk „ziekenvervoer" in
't vervolg niet meer zal behoeven voor te komen voor
zoover de auto kan rijden
Toen ik die kerels vroeg, waarom ze in Gods
naam de zieke vrouw op die manier hadden gedragen,
toen bleek, dat een andere goeie vriend gezegd
had, dat 'f zóó best ging; en ze hadden er eigenlijk
niet over gedacht, of 't voor de zieke'wel goed was!!
Ze geloofden nu óók wel, dat er misschien nóg wel een
betere methode was.
Toeren, 21 December 1914. v. L.
ik geloof zelfs, dat dit vervoer weinig méér schokkend
is, dan in de best-ingerichte ziekenauto
AAN DE DAMMERS!
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro
bleem 359, (auteur E. J. v. Rhijn).
Stand
Zwart: 7, 9, 12, 13, 15, 17, 18, 19, 23, 25, 26, 36.
Wit: 24, 27, 28, 30, 32, 34, 35, 37, 39, 47, 48, 50.
Oplossing:
1. 47—41 1 36 47
2. 50—44 2. 47 20
3. 27—22 3. 18 38
4. 48—43 4. 38 29
5. 39—34 5. 23 41
6. 34 3 6. 25 34
7. 3 46 (dam 5 sch.)
band met clubs, symphonie- en andere concerten en di
ners in groote hotels."
„Alle dingen, waar u eigenlijk op neerziet."
„Volstrekt niet."
„Dan ziet u neer op de menschen, die er van hou
den."
„Ook niet als zij er ten minste van houden."
..Heeft u er wel eens over gedacht, dat het misschien
voor iedereen niet zoo gemakkelijk is te weten, wat hij
graag doet, als het voor u is vroeg zij, naar beneden
kijkend.
„Arm kind," zei hij.
„Gevoeligheid is niet een van uw deugden, mijnheer
Stott," antwoordde zij met afgewend gezicht.
1 oen zij zich weer omkeerde, zag hij tranen in haar
oogen.
„Het spijt me erg," mompelde hij. „Ik ben altijd zoo
brutaal gezond, dat ik zenuwen en dat alles vergeet."
„Och, zenuwenzei ze ongeduldig.
„Ik geloof, dat ons lichaam meer met tevredenheid te
maken heeft, dan de meeste menschen willen toegeven,"
ging hij betoogend voort.
Zij keek hem onvoldaan aan en beet op haar lip
„Heeft u wel ooit eens iets verlangd?" vroeg zij met
harde, trillende stem. 1
Stott haalde diep adem, en Het lachend geld in zijn
zak rammelen.
„Ik zit er warmpjes in," zei hij ontwijkend. „Waar-
z°u ik ontevreden zijn? Ik heb met allerlei moei
lijkheden te kampen gehad geldgebrek, slecht weer,
vijanden, vrienden maar nu voel ik grond onder
mijn voeten."
„En de goede wil van uw medeschepselen, telt
die niet mee?"
„Heel veel, zoo lang ik er mijn persoonlijkheid niet
voor behoef op te offeren."
„En uw afzondering niet," voegde zij er bij.
„Juist," zei hij, langzaam knikkend', en zijn kaken
vast opeen zettend, „en mijn afzondering niet."
Hij vermoedde, dat de praatjes, die in den laatsten
tijd over hem liepen, haar nieuwsgierig hadden ge
maakt, en dat zij hoopte hem uit te hooren. Ditmaal
vond hij het niet zoo onaangenaam als anders. Hüj
was misschien wat uit zijn evenwicht, en zooals dikwijls
gebeurt, als iemand zeer tevreden is, vond hij het niet
onaardig wat gekheid te maken met iemand, voor wie
hij geen achting had. Nieuwsgierig wat haar volgen
de vraag zou zijn, nam hij het takje veronica uit zijn
knoopsgat en rook er aan.
„Een van die vreemde kleuren," zei zij, de bloem
met onvaste hand aannemend, „ik houd er van
f let doet me een beetje aan u denken," zei hij, en
trachtte zich te herinneren waarom, toen zij zei
(Wordt vervolgd).
KMAAR
COURANT.