DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. k Vergissing van Vivien Early. Damrubriek. No. 2' Honderd en zeventiende Jaargang. 1915 Abonnementsprijs per 3 maanden ft—, fr. p. post 11.25. Advertentieprijs 10 ct. p. regel, groote letters naar plaatsruimte. Brieven fr. N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. HERNIs. COSTER 5 ZOON, Voordam C9. Telefoonnr. 3. ZATERDAG 16 OCTOBER In liet Pestgebied. FEUILLETON. Met geweld klettert de regen op 't zinken dak boven me éven soms verflauwend, dan dadelijk weer knetterend als eene mitrailleuse Alles is overstroomd 't erf, de weg, één gro< plas; als een grijs gordijn, lialf-doorzichtig nog, be lemmert 't neergutsende hemelvocht bet gezicht dè school en den weg kan ik nauwelijks onderscheiden. Vreemd dóen die palmen nu, in den regen ze hóó- ren er eigenlijk niet in thuis, vind ikhij den palm hoort zon en licht, véél licht en warme tropengloed, dat de lucht trilt. Neen, de waringin die bevalt nu béter, zoo in den regen; óp het schoolterrein staat er een van die reu zen zooals een wijs beleid van het Bewind hier vóór of naast élk Gouvernementsgebouw een paar van die prachtboomen heeft doen planten. Ernstig staat de waringin in den regen, z'n massale kruin teekent en kel kracht en forsehe rust héél anders dan 't wuft gewiegel en lokkend geknik van den palm, als een lon kende bakvisch. 's Avonds, als de tropische maan z'n wonder-stra- ien over 't landschap uitgiet dan zijn ze beiden mooi, de trotsche waringin en het fijne, teer-vertakte palmblad' dan is het er sprookjesland1, met kabouter woninkjes verscholen,'diep-weg, onder de hooge pal men, alles zilver-klaar en ragfijn. Het tropenland is 't allerschoonst daar in den klaren nacht dan tin kelt in de verte hier en ginds de gamelan ook de Ja vaan geniet dan van 't sprookjesland Het regent al een uur ruim 't zal ook nóg wel een uurtje regenen; de koelies, die vanmorgen begon nen waren, een auto-„garage" be bouwen op het erf, zitten roet smaak hun strootje te rooken, in het wagen huis, goed beschermd tegen den regendat bevalt den heeren best, zoo'n regentje: beter wachten dan wer ken Ze voeren een levendig gesprekik kan 't eenigs- zins volgen, als ze 't over de pest krijgen de man-dor (Inlandseh ploegbaas) vertelt met heel duidelijkè ge baren, van een man met zóó'n „klandjer" (bubo), on der den oksel) --'aarbij hij echt-Indiseh overdrijft tot de grootte van een klapper ongeveerdie gisteren naai de ambulance is gebracht De anderen knikken en rooken ijverig; het gesprek blijft levendig, en ze hebben stof genoeg voor nóg een uurtje regen: de nieuwe groo te „monior" (zooals'ze de auto noemen) met dat groote Kruis aan alle kanten er op, waarom zij nu hier het huis bonwen daar zijn ze ook nog lang niet over uitgepraat 1 Toch en makkelijk land, -d'at. Indie: gisteren stopte die Roode-Kruis-auto voor m'n huis, en vandaag laat de Wedana een ..garage" bouwen op mijn erf, die zonder den regen wel klaar was gekomen; en vanmor- gen zijn we al 2 pestlijders gaan halen, een 25 K. M. ver uit een barak, waar ze onmogelijk behandeld kun nen wordenen dé chauffeur en z'n helper och, die vinden wel ergens een onderdak en eten doen ze voorloopig maar van den warong Alleen met één ding moest ik Pondjo (die anders wat rijden aangaat voor geen manken collega onderdoet!) helpen na tuurlijk moest hij „perschot" (voorschot) hebben Want in Malang kan Pondjo „beeren" daar ken den ze hemmaar hier in Toeren zo-u dat direct niet met alles lukken de volgende maand zou dat wel al béter gaan... O heerlijk zorgeloos volk welke 6tudent(en dat zegt iets. overtreft u in 't absoluut gemis van alle toekomstzorg die gij niet ként en niet wilt kennen ,-wie evenaart U in die niet-min- der Goddelijke Gave het leven „op de pof!?" En tóch, wat is hieraan, aan dit eeuwige leenen en voort ie -vragen, een aiep-ellendige keerzijde verbon den. Want deze karaktertrek, met z'n onwetendheid van dèssa-man die wordt uitgebuit door de para- uit het Engelsch van CHARLES MARRIOTT. 30) HOOFDSTUK XVII. Op een middag in Mei slenterde Stott omstreeks half vijf naar zijn geliefkoosd hoekje, in de Rosemorran- vallei om een pijp te rooken. Het was een kromming in Üen smallen rijweg, die langs de oostelijke helling liep tusschen hooge heggen in. Onder de heg aan de eene zijde was een ruwe bank gemaakt van een plank op twee boomstronken gespijkerd. In den werktijd lieten -de knechts van Stott daar hun jassen en brood- zakjes. Stott liep een ruimte van ongeveer twintig meter op en neer. Hij ging met zijn handen in den zak en op geheven hoofd. Zijn geheele voorkomen was zelfbe wust, bijna uitdagend. Een uur geleden was er een zware bui .gevallen, maar nu was 'die hemel heel blauw en scheen de zon fel Damp steeg uit den warmen grond op, het water droop nog zachtjes door de heggen, en hier en daar glinster de een droppel in de zon. De lucht was zeer stil en de rook van Stott's pijp hing laag en geurig in de bla derrijke laan. Een zwerm muggen danste in dé zon. Telkens joeg Stott ze door een rookwolk uiteen, maar altijd' kwamen ze weer op dezelfde plek terug. Hij lachr te over een vergelijking, die hij bij zich zelf maakte. Aan iedere wending van zijn wandeling was een ope ning in de heg, vanwaar een pad afdaalde, dat een vrij uitzicht op de vallei onder hem had. Zijn oog rustte nu op een paar bunders bessenstruiken in bleek groene, evenwijdige lijnen tegen dè donkere, vochtige aarde. Verder op was een rose vlakte van appelbloe sem met violette schaduw ai weer verder een streep der veelkleurige zee. Aan de andere zijde dér vallei rees boven de velden een gordel van brem in vollen bloei. Het leek een gouden lijst, die de bebouwde akkers af scheidde van liet eentonige grijsachtig groene boven land. Het herinnerde Stott er ook aan, dat het groot ste gedeelte van den rijken grond in het dal door zijn eigen arbeid uit de heide ontgonnen was in spijt van de dorpsautoriteiten. Vroegere eigenaars van het land wier aandacht bepaald bleef tot weiland, hadden het sieten van het Javaansch volksorganisme door den Hadji (den enkele goede niet te na gesproken), den Arabier, den Chinees ook, helaas, nog door den Europaan vaak, die zoo gauw mogelijk zich wil ver: rijken hoe dan ook. Weet Gij, lezer, hoe dat gaat? Al die brave burgers geven „perschot" aan hun koelies en werkvolk en klanten en mandors en -dan zorgen ze wel, -dat het hun nooit wordt terugbetaald. Want dit voorschot is de zweepdie den koelie voor- veel te laag loon doet wer ken, die den dèssaman dwingt z'n petroleum en luci fers voor véél te hoogen prijs van den Arabier of Chi nees te blijven ko-open die -den landbezittenden Ja vaan noopt, z'n sawah's tegen onvoordeelige voorwaar den te verhuren aan de suikerfabriek, die tonnen en tonnen gouds elk jaar „verdient" En de Javaan klaagt niet over dit uitbuiteru-iij heeft immers perschot gekregen Goddlank: het Gouvernement doet véél goeds in de zen geen huurcontract tusschen Fabriek en Ja vaansch grondeigenaar wordt nu meer gesloten, of de controleur moet het bezegelenen hier, in 't Malang- sche, worden dan ook behoorlijk huurprijzen per bouw betaald 50 b.v. per 'bouw, per jaar voor goeden grond. A-ls men hoort hoe dè fabrieken vroeger de dood-arme bevolking 15 of 20 vaak betaalden dan verdwijnt toch wel een beetje dè waardeering voor de mannen, die hier te midden der sawahvelden die witte, in zon- of electrische belichting schitterende fa brieksgebouwen déden verrijzen Welk een schande, dat het blanke ras zich in dezen niets béter toonde dan Arabier of Chineesche handels ploert toen de Wet kwam toen werden de Fabrie ken óók braaf Vandaag dan werden zoo'n paar ongelukkige pestlijders voor 't eerst met 't meest moderne vervoer middel voor zieken getransporteerd 't maakt toch wel een eigenaardigen indruk, ook op ons, als je die menschen uit hun kampong-misère, half opgegeten door mieren en muggen, zoo ineens ziet overgebracht in die reine, hygiënische omgeving, eerst van den zieken wagen, later op het bed in de barak nadat ze eerst zijn gewasschen, oogen en mond gereinigd, een schoo- ne sarong en kabaja hebben gekregen. En hoe oneindig-veel grooter moet die indruk wel zijn, hoe onwezenlijk moet 't hun, armen drommels, wel schijnen „al dat wonderbaarlijke dat er met hén gebeurt Dat de blanda's hen, dè „orang-ketj il" (kleine menschjes) verzorgen en vertroetelen, en schoonhou den, en beter maken't Is te veel om te begrijpen. En pas als ze door de anderen, die er al langer waren, zijn ingelicht, dan pas gelooven ze, dat alles zonder bij-oogmerken gebeurt en dan beginnen ze zich al merkwaardig gauw aan te passen en thuis te voelen in de ambulance! Vooral de mannen en 't meerendeel der verple gende huisgenooten, (bijl eiken patiënt één) is manne lijk weten heel gauw alles, en volgen stipt de voor schriften op als ze ze begrijpen. De vrouwtjes blij ven wat langer verlegen, voelen zich niet zoo gauw „senènj" (lekker, prettig), ze hebben in de dessa nog minder „van de wereld gezien" dan hun echtvrienden, die veel meer met de blanda's in contact komen En, als men rekening houdt met de uiterst geringe ontwikkeling, met 't beperkt cirkeltje van hun gedach- tengang: de rijstbouw, dè sapie's en soms eens een trouwpartij of een geboortefeest dan staat men ver stomd, hoe die mannen, zóó van dè sawah in de ambu lance gekomen, beter dan ooit een Europeaan 't zou kunnen, hun zieken verplegen. Hoe dit komt? Doordat een Javaan primo een on uitputtelijk geduld heeft; secundo alles bedachtzaam, zonder lawaai, met zachte hand1 volvoert nooit breekt hij de hem toevertrouwde horden, koppen etc.; bebouwen niet verder uitgestrekt dan den rand van de vallei. Stott's gemoedelijk; stemming werd voor een deel veroorzaakt door het gevoel, dat hij moeilijkheden over wonnen had1. Hij had zijn bezittingen rond geloopen en alles in orde gevonden. Het bloeitijdperk, dat nu bijna voorbij was, was buitengewoon gunstig geweest, de vroege aardappelen stonden mooi en het kleine fruit kwam goed op. Maar Stott wist zelf eigenlijk niet precies, waarom hij zoo in zijn schik was. Niet omdat hij een voo-r- deeliig jaar verwachtte, al verachtte hij het geld vol strekt niet. Behalve het scheppen is er misschien niets, dat den mensch zooveel voldoening geeft dan de weten schap, dat hij sommige van de geheimen der aarde heeft overwonnen en tot zijn eigen voordeel aangewend. Sedert eenigen tijd, dacht Stott over een aanzienlijke uitbreiding van zijn werkzaamheden. Hij had plan nen een kaasmakerij op te richten, en hij hoopte later appelwijn te gaan tr Jken. Tot nu toe had hij slechts proeven genomen met de voortbrengselen zijner boer derij nu wilde hij op grooter schaal beginnen. Maar dlat kon niet in een oogenblik besloten worden. Dat was zeker, dat hij zoowel voor kaas als voor appel wijn maken bekwamer werkkrachten zou noodig heb ben dan hij tot nu toe gehad had. Het zou ook sa menwerking, misschien wel deelgenootschap met nabu rige landbouwers met zich brengen. Hij had in den laatsten tijd met belangstelling dè verslagen gelezen uit de kaas- en champagnedistricten in Frankrijk, waar deine landbouwers en wijnboeren zich verbonden hadL den, en nu concurreerden met de groote fabrikanten Hij kon natuurlijk ook niet alleen appelwijn of kaas maken, en toch zag hij op tegen samenwerking met an deren. Het was zijn trots onafhankelijk van zijn bu ren te zijn. Intusschen gingen de zaken vooruit en schreef Hugo opgewekte brieven van school. Zelfs Stott's gevoelens voor Vivien Eady, ofschoon schijn baar niet tot een goeden uitslag leidend, deden hem niet onaangenaam aan. Zooals zooveel mannen, die zich sterk tot één vrouw aangetrokken gevoelen,- begon lij vriendelijk over dè geheele sekse te denken. Zijn droomen waren misschien nog geen gedachten, maar de toekomst was gehuld in een sluier van rooskleurige mo gelijkheden. Als de verpersoonlijking van die mogelijkheden ver scheen een zeer bekoorlijke vrouw aan dè bocht van het pad. Mevrouw Fleming was, als gewoonlijk gekleed op een manier, die volstrekt niet voor buiten paste, maar toch met zoo iets persoonlijks, dat men de tegen- tertio doordat hij voor zich zelf niets eischt. Hij blijft bij den patiënt, vindt 't best, den heelen dag en nacht te blijven zitten of liggen, nu en dan dommelenc op z'n matje, toch meestal weer direct bij de hand, als 't noodig is. Hij rookt z'n strootje er bij, haalt 't eten als er op de tóng-tong (dien wij op 't terrein ook heb ben, om seinen te geven) wordt geslagen; en vol zorg dóet hij alle kleinigheden die door hem gedaan kun nen wordenals 't hem maar gewezen is, hoe 't te doen Natuurlijk is dit alles maar een klein deel van de verpleging: de hoofdzaak (en dit is geen kleinigheid hier in Toeren, waar de barakken haast altijd vol dood zieke pestlijders zijn!) blijft natuurlijk voor de ver- wien veel injecties moet gegeven worden die ver- eischen meer zorg dan 10 X zooveel andere, niet aan pest lijdende zieken! Gelukkig er staat tegenover, dat juist door die uiterst zorgvuldige behandeling een goed deel der pestlijders gered kan worden: en dan vergoedt de dankbaarheid van genezenen hun familieleden alle moeiten en zorg aan hen besteeddit laat zich niet be schrijven maar dien innige dank, wel schuchter nog, dien ze vaak je al uiten als ze voelen, béter te zullen worden van die vreeselijke ziekte die doet je toch goed, en doet je bepaald héchten aan velen der patiën ten. En dan later als ze hun gewone sohuwheid wat hebben overwonnen dan zijn 't zulke vrooiijke, op gewekte menschjes en dan moéten ze toonen, hoé groot hun d'ankgevoelens zijn en dan komt de fami lie met kippen, eieren en klappers etc. Vooral onder de kinderen zijn allerliefste wezentjes er zijn al ettelijke genezen vertrokken, die we eigen lijk nog zoo graag wat hadden willen houden maar ze moesten weg wegens het voortdurende plaatsge brek, En als ie dan die kinderen een woord of wat Hollandsch leert; en ze weten, dat je 't aardig vindt als ze hun kennis onzer dierbare moedertaal vertoo- nen dan roepen ze al bij 't binnenkomen der barak; „Dag, doktèrr", met dien eigenaardigen, altijd-foutie- ven klemtoon, dien ze uit hun taal in 't Hollandsch overbrachten 1 Ook nu hebben we nog zoo'n meisje, bij na genezen na een week lang doodziek te zijn geweest, dat je iedèr oogenblik vreesde, dat Kamsirah 't wel af zon leggen. En nu spreekt ze allerlei Hollandsche woorden, en doet net of ze bést begrijpt wat ze zegt; maar als je ze dan eens oppakt en laat kopjebuitelen in 't bed, en zegt: „Zoo, groote meid" dan zegt Kamsirah, zoodra ze maar even op adem is gekomenZoo-kroten mij" en heeft dan pret voor 10, als wij eens hartelijk om h^ar lachen Zooals ge ziet er is humor genoeg in de pest-am- bulance gelukkig ook maar!! Want zonder de vroo- lijkheid der genezenden, de opgewektheid in die zalen voor dè herstellenden zonder dat zou 't niet moge lijk zijn, vooral voor de zusters, zélf den ijver, de ani mo er in te houden. Ik zal niet in breede uitwijden over onze behan delingsmethode etc. hier: deze brief zou te „medisch" worden! In 't kort enkel wil ik u vertellen, wat de hoofdzaak isdan kunt ge u eenig idee vormen van ons werk. De meeste (4/5) van onze patiënten hebben bu- bonenpest,, en die bubonen (gezwollen, ontstoken klie ren in oksel, lies, halsstreek) worden alle geincideerd hoe eerder hoe liever. Daarop volgt verband, dat alle dagen, desnoods 2 maai, wordt vernieuwd en rijkelijke prikkeling van 't héele lichaam door opwekkende medicijnen kamferin- jecties etc. Vele van die bubonen veretteren dan worden uit- gesooten en dan moet 't daardoor ontstane gat weer dichtgroeien; de meeste patiënten zijn reeds binnen strijdigheid er door over het hoofd zag. Zij had een grijze, diunne en zeer wijlde japon aan, en van haar grooten hoed hing een gazen sluier, die luchtig om haar tengere schouders geslagen was. Zij liep voor zichtig over den modderigen weg, hield haar japon met twee handen op, en vertoonde daardoor een lila zijden ondërrok en schoentjes met spitse punten en hoo ge hakken. Er was iets in haar voorkomen, dat Stott aangenaam aandeed, maar hem toch tot een zeker ruw heid uitlokte. •„Hallo zei zij „u hebt mij in lang niet opgezocht." Zij reikte hem 'haar twee handen, om over een plas te kunnen stappen, en liet ze een oogenblik in de zijne. „Wat zijn uw handen koud!" zei hij. „Zoo?" zei zij afgetrokken, naai hem kijkende. „Waarom ik u niet ben komen opzoeken? Och, waar dient 't toe vertrouwelijke gesprekken te hebben met een man, die aan niets dan een jongen denkt?" Stott wist, dat dit een oude grief van haar was, maar hij schreef die niet zoozeer toe aan jaloezie op Hugo dan wel daaraan, dat zij niet van kinderen hield. „Kom mee theedrinken," zei hij,- „Ik was juist op weg naar huis. Als u heel lief is, zal ik Schumann voor u spelen. Ik geloof, dat ik iets van een Duitscher in mij heb. Als ik in mijn schik ben, word ik sentimenteel en heb behoefte aan muziek." Zij keek aandachtig rond. „Laat mij even tijd om op adem te komen," zei zij. „Ik ben net hier, en het is hier zoo mooi. „Wat een vieze pijp rookt u „Het spijt me," zei Stott, en nam de pijp uit zijn mond. „Neen, doe dat niet," zei zij, haar hand op zijn arm leggend. „Ik houd er van; 't is zoo mannelijk. Lieve hemelging zij voort, „u weet niet wat 't is, eens een uurtje uit de pastorie weg te zijn." „VerveeLt u zich?" vroeg hij, een wenkbrauw spot achtig optrekkend. „Gruwelijk," zei zij, „maar kunnen we niet gaan zit ten Hij veegde de bank met zijn zakdoek af, en zij gin gen zitten. „Waarom is u dan naaf Comwallis gekomen vroeg hij. Zij lachte verlegen en zei „Heeft u wel eens iemand een compliment gemaakt?" „Ik kan het mij niet herinneren," zei hij. „Maar, in ernst, u en buiten, dat is het gekste, wat ik me bij el kander kan voorstellen. Ik denk aan u altijd in ver een maand weer geheel beter als ze de eerste 3, 4 dagen maar eenmaal te boven zijn, gaat 't meestal goed. Ze koortsen dan enorm hoog, tot 41 gr. vaak, en juist in die dagen komt alles op behandeling en ver pleging aan om ze er „door te sleepen." Als ge nu nog weet, dat al deze patiënten die eer ste dagen, soms weken als ze dóódziek zijn, zich be vuilen, en geheel in de war zijn dan zult ge willen gelooven, dat er enorm veel zorg en arbeid aan hen moet worden besteed! We hebben nu in Toeren, in precies 3 maanden tijds, 125 patiënten opgenomen, waarvan pijn. 100 pestlijders; van deze laatsten zijn net de helft in le ven gebleven misschien blijven er zelfs nog even bo ven de 50Ge kunt u voorstellen dat we hier erg te vreden zijn met deze resultaten: 't is wel jammer, dat zoovele zieken in de kampong al zoo snel na 't ziek- worden «verlijden, zonder dat zelfs gepoogd is hen te redden. Natuurlijk zijn ook die snel-verloopende ge vallen wel de allerernstigste vorm der pest, en het is natuurlijk ten eenenmale onmogelijk, de patiënten die vaak tientallen kilometers ver in de bergen wonen, di rect naar eene ambulance vervoerd te krijgen. Hiervoor zal de ziekenauto natuurlijk goede dien sten kunnen verrichten alleen is 't jammer, dat zoo'n groote zware wagen alleen de goede hoofdwegen zal kunnen berijden: en langs de dessawegen, vaak vele palen ver, zullen dè zieken dus nog als vroeger moe ten worden „gepikold" Dit vervoer nu is nog lang zoo slecht niet, als de patiënt op een baleh-baleh liggend, wordt gedragen: Maar als je dan, zooals vanmorgen, eene volwassen vrouw, naar de ambulance ziet dragen, hangend op den rug van een man de armen om z'n nek, enkel met den steun van een sarong om hare beenen en als je dan hoort, dat dat mensch je met een temperatuur van 40 zooveel, 4 of 5 palen lang zoo vervoerd is, om beurten 'r man en broer om den hals hangend dan apprecieer je toch wel, dat zulk „ziekenvervoer" in 't vervolg niet meer zal behoeven voor te komen voor zoover de auto kan rijden Toen ik die kerels vroeg, waarom ze in Gods naam de zieke vrouw op die manier hadden gedragen, toen bleek, dat een andere goeie vriend gezegd had, dat 'f zóó best ging; en ze hadden er eigenlijk niet over gedacht, of 't voor de zieke'wel goed was!! Ze geloofden nu óók wel, dat er misschien nóg wel een betere methode was. Toeren, 21 December 1914. v. L. ik geloof zelfs, dat dit vervoer weinig méér schokkend is, dan in de best-ingerichte ziekenauto AAN DE DAMMERS! Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro bleem 359, (auteur E. J. v. Rhijn). Stand Zwart: 7, 9, 12, 13, 15, 17, 18, 19, 23, 25, 26, 36. Wit: 24, 27, 28, 30, 32, 34, 35, 37, 39, 47, 48, 50. Oplossing: 1. 47—41 1 36 47 2. 50—44 2. 47 20 3. 27—22 3. 18 38 4. 48—43 4. 38 29 5. 39—34 5. 23 41 6. 34 3 6. 25 34 7. 3 46 (dam 5 sch.) band met clubs, symphonie- en andere concerten en di ners in groote hotels." „Alle dingen, waar u eigenlijk op neerziet." „Volstrekt niet." „Dan ziet u neer op de menschen, die er van hou den." „Ook niet als zij er ten minste van houden." ..Heeft u er wel eens over gedacht, dat het misschien voor iedereen niet zoo gemakkelijk is te weten, wat hij graag doet, als het voor u is vroeg zij, naar beneden kijkend. „Arm kind," zei hij. „Gevoeligheid is niet een van uw deugden, mijnheer Stott," antwoordde zij met afgewend gezicht. 1 oen zij zich weer omkeerde, zag hij tranen in haar oogen. „Het spijt me erg," mompelde hij. „Ik ben altijd zoo brutaal gezond, dat ik zenuwen en dat alles vergeet." „Och, zenuwenzei ze ongeduldig. „Ik geloof, dat ons lichaam meer met tevredenheid te maken heeft, dan de meeste menschen willen toegeven," ging hij betoogend voort. Zij keek hem onvoldaan aan en beet op haar lip „Heeft u wel ooit eens iets verlangd?" vroeg zij met harde, trillende stem. 1 Stott haalde diep adem, en Het lachend geld in zijn zak rammelen. „Ik zit er warmpjes in," zei hij ontwijkend. „Waar- z°u ik ontevreden zijn? Ik heb met allerlei moei lijkheden te kampen gehad geldgebrek, slecht weer, vijanden, vrienden maar nu voel ik grond onder mijn voeten." „En de goede wil van uw medeschepselen, telt die niet mee?" „Heel veel, zoo lang ik er mijn persoonlijkheid niet voor behoef op te offeren." „En uw afzondering niet," voegde zij er bij. „Juist," zei hij, langzaam knikkend', en zijn kaken vast opeen zettend, „en mijn afzondering niet." Hij vermoedde, dat de praatjes, die in den laatsten tijd over hem liepen, haar nieuwsgierig hadden ge maakt, en dat zij hoopte hem uit te hooren. Ditmaal vond hij het niet zoo onaangenaam als anders. Hüj was misschien wat uit zijn evenwicht, en zooals dikwijls gebeurt, als iemand zeer tevreden is, vond hij het niet onaardig wat gekheid te maken met iemand, voor wie hij geen achting had. Nieuwsgierig wat haar volgen de vraag zou zijn, nam hij het takje veronica uit zijn knoopsgat en rook er aan. „Een van die vreemde kleuren," zei zij, de bloem met onvaste hand aannemend, „ik houd er van f let doet me een beetje aan u denken," zei hij, en trachtte zich te herinneren waarom, toen zij zei (Wordt vervolgd). KMAAR COURANT.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 5